• No results found

Vakbondsacties en zwartrijdersgedrag - Downloaden Download PDF

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vakbondsacties en zwartrijdersgedrag - Downloaden Download PDF"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vakbondsacties en

z wartrij dersgedrag

In zijn boek ‘The logic o f collective action’ ge­ bruikt M. Olson (1 9 7 7 ) menigmaal vakbonden als voorbeeld van organisaties die met zwartrijdersge- drag te kampen hebben. Hoewel duidelijk is dat vakbonden zeker vandaag de dag moeilijkheden hebben met het organiseren en mobiliseren van werknemers ontbreken meestal de gegevens op grond waarvan non-participatie in vakbondsacti­ viteiten als zwartrijdersgedrag aan te merken is. Niet alle non-participatie is nl. zwart rijden. Dat is alleen onder bepaalde voorwaarden zo. De voor­ waarden waar het hier om gaat hebben te maken met de relatie van individuele bijdragen met de realisering van het collectieve goed (Oliver, Mar- well en Teixeira, 1983).

Het 7wartrijdersdilemma is gebaseerd op het feit dat

a. een individu bepaalde kosten moet maken om

een collectief goed te produceren op een tijd­ stip dat hij niet weet wat de anderen zullen doen, terwijl

b. collectieve goederen gekenmerkt worden door ‘jointness of supply’, d.w.z. iedereen profiteert ervan inclusief degenen die ze niet hielpen produceren.

Het dilemma kan nu als volgt worden omschre­ ven. Een individu kan besluiten de kosten van participatie te nemen. Hij loopt dan het risico dat te weinig mensen participeren en dat het collec­ tieve goed niet wordt geproduceerd. Hij heeft ook de kans dat zoveel anderen meedoen, dat het collectieve goed er ook zonder zijn eigen bijdrage wel zou zijn gekomen. Een individu kan ook be­ * Dr. P.G. Klandermans is werkzaam aan de Vrije Uni-

versiteit Amsterdam, Vakgroep sociale psychologie.

** Deze definitie wijkt af van die van Walsh en Warland (1983). Deze auteurs omschrijven zwartrijders als ‘all people expressing a preference for a public good being sought by some SMO, regardless o f whether they have heard of the SMO or agree with its model of operating’. In de discussie komen we op dit verschil in benadering terug.

sluiten niet te participeren. Hij riskeert dan even­ eens dat er te weinig geparticipeerd wordt, maar het kan ook zijn dat voldoende mensen participe­ ren. In feite is de realisering van het collectieve doel niet contingent met zijn beslissing. Dit is in het bijzonder het geval wanneer (zoals vaak bij collectieve acties) zoveel mensen moeten partici­ peren, dat niet hard kan worden gemaakt dat de bijdrage van een enkel individu onmogelijk ge­ mist kan worden. Zwartrijden is dus non-partici­ patie in de veronderstelling dat de voortbrenging van het collectieve goed daarmee geen gevaar loopt.**

De voorwaarden voor zwartrijdersgedrag zijn uit Olsons theorie af te leiden:

1. collectieve actie moet effectief zijn, d.w.z. de voortbrenging van het collectieve goed moet verzekerd zijn;

2. het aantal participerende personen moet vol­ doende zijn om effectieve collectieve actie mo­ gelijk te maken;

3. non-participatie van een afzonderüjk individu moet de effectiviteit van de collectieve actie niet in gevaar brengen.

Zwartrijden veronderstelt dus dat er geen relatie is tussen de eigen participatie en de realisering van het collectieve goed. Wie onder deze omstan­ digheden participatie in collectieve actie wil be­ werkstelligen zal selectieve beloningen moeten bieden, aangezien de collectieve beloningen niet tot participatie motiveren, aldus Olson (1977). Selectieve beloningen zijn beloningen die wel contingent zijn met participatie en non-partici­ patie. Wie vakbonden voor ogen neemt zal daar zonder moeite voorbeelden van kunnen aanwij­ zen, variërend van voordelige vakantiehuisjes tot juridische hulp bij conflicten. De theorie van Ol­ son is veelvuldig bekritiseerd (cf. Fireman en Gamson, 1979; Oliver, 1980).

In dit artikel willen we een paar vragen aan de orde stellen die de theorie bij ons oproept als het gaat om participatie in vakbondsacties. Bij de behandeling van die vragen zullen gegevens uit

(2)

een onderzoek onder vakbondsleden worden ge­ presenteerd. We willen met behulp van die gege­ vens nagaan in welke mate de onderzochte vak­ bond onder zijn leden met zwartrijden te kampen had. Het lijkt alleen van theoretisch belang te we­ ten of non-participatie als zwartrijden of iets an­ ders aangeduid moet worden. Toch is dat niet zo. Zwartrijden heeft binnen vakbonden een sterk negatieve betekenis. Door te laten zien dat niet alle non-participatie het label zwartrijden ver­ dient, kunnen onnodige conflicten voorkomen worden. Bovendien vraagt non-participatie die op zwartrijden terug te voeren is een heel andere benadering van degene die participatie wil bevor­ deren dan non-participatie die daar niet op terug te voeren is.

Vakbonden en de condities voor zwartrijden Olson gaat er vanuit dat in het geval van vakbon­ den aan de geformuleerde voorwaarden voor zwartrijdersgedrag is voldaan. Er zijn echter rede­ nen om dat te betwijfelen (cf. Crouch, 1982). Er kan gewezen worden op het feit dat vakbonden weliswaar massa-organisaties zijn, maar in feite toch opgebouwd zijn uit veel kleinere lokale af­ delingen en dat acties veelal in dat verband plaats vinden.

Onder dergelijke omstandigheden is de relatie tussen non-participatie van afzonderlijke indivi­ duen en de effectiviteit van collectieve actie veel zichtbaarder. Oliver (1980) wees erop, dat er typen collectief gedrag zijn die bijna volledige participatie vergen. Veel vakbondsacties zijn van dat soort.

Zwartrijdersgedrag nu veronderstelt een surplus aan resources (Fleishman, 1980), d.w.z. een situ­ atie waarin het verwachte aantal participanten boven het noodzakelijke minimum ligt. In dat ge­ val is realisering van het collectieve goed immers verzekerd en de bijdrage van nog meer individuen overbodig. Collectief gedrag dat bijna volledige participatie vereist ken de surplus-situatie niet. Zo er een probleem is, is dat het probleem om aan te tonen dat voldoende anderen participeren om enige kans van slagen te hebben. Een derde reden om te betwijfelen of in het geval van vak­ bonden aan de voorwaarden voor zwartrijden vol­ daan is, levert de veronderstelde effectiviteit van collectieve actie op. De geschiedenis van de vak­ beweging kent voorbeelden te over van collec­ tieve acties die hun doel niet haalden, zelfs al deed iedereen mee. De effectiviteit van collec­ tief gedrag is dus in het geval van vakbondsacties met veel onzekerheid omgeven.

Waargenomen situatie. Uitgaande van het voor­

gaande zal duidelijk zijn dat moeilijk vast te stel­ len is of in objectieve zin aan de condities voor zwartrijdersgedrag voldaan is. Sterker nog, men kan zich afvragen of deze condities objectief vast te stellen zijn en of niet veeleer van percepties uitgegaan moet worden. Dat zou betekenen dat het van de perceptie van de situatie door de non- participant afhangt of non-participatie als zwart­ rijdersgedrag bestempeld kan worden. Naarmate een persoon een situatie meer definieert als een waarin de voortbrenging van het collectieve goed verzekerd is, voldoende anderen participeren om effectieve collectieve actie mogelijk te maken en de eigen participatie gemist kan worden zonder de voortbrenging van het collectieve goed in ge­ vaar te brengen, is non-participatie meer als zwartrijden te bestempelen. Naarmate zijn defi­ nitie van de situatie hier meer van afwijkt is het problematischer om een non-participant van zwartrijden te betichten. Als iemand collectieve actie weinig effectief acht, of pessimistische ver­ wachtingen heeft over het aantal deelnemers er­ aan, is sprake van non-participatie in de veronder­ stelling dat de collectieve opbrengst niet realiseer­ baar is, in plaats van non-participatie in de veron­ derstelling dat de collectieve opbrengst daarmee geen gevaar loopt. Zelfs in dien het hier alleen om verschillende rationalisaties voor dezelfde keuze (non-participatie) zou gaan, is duidelijk dat ze totaal verschillende reacties vragen van degene die participatie wil bevorderen.

Selectieve en collectieve beloningen. Indien aan

de condities voor zwartrijdersgedrag is voldaan, zou het volgens Olson alleen van selectieve belo­ ningen afhangen of iemand bereid is om te parti­ ciperen of niet. Variatie in participatie zou volle­ dig uit verschillen in selectieve beloningen ver­ klaard moeten kunnen worden. Collectieve be­ loningen spelen daarbij geen rol. Gaan we er ech­ ter vanuit dat er verschillen zijn in de wijze waar­ op de situatie gepercipieerd wordt, dan zouden afhankelijk van de perceptie van de situatie naast selectieve beloningen ook collectieve beloningen een rol kunnen spelen. Alleen indien de situatie zodanig waargenomen wordt dat aan de condities voor zwartrijden is voldaan, zou de variantie in participatie volledig uit selectieve beloningen ver­ klaard kunnen worden. Naarmate de gepercipi­ eerde situatie daar meer van afwijkt worden de collectieve beloningen belangrijker.

In dit artikel willen we voor een concrete situatie:

(3)

vakbonds-acties teruggaat en in hoeverre daarbij van zwartrijden sprake is;

b. nagaan in hoeverre participatie uit selectieve

beloningen te verklaren is en in hoeverre col­ lectieve beloningen daar nog iets aan toevoe­ gen;

c. nadat we op die manier de onderzoeksgege­

vens besproken hebben die de kern van ons betoog raken, zullen we tot besluit een aantal onderzoeksuitkomsten presenteren die belich­ ten waar percepties als de hier besprokene uit voortkomen.

De situatie die we op het oog hebben is de mobi- lisatiecampagne van een vakbond ten tijde van de jaarlijkse onderhandelingen voor een cao. Deze campagne was bijzonder geschikt voor ons doel, omdat gedurende de gehele campagne de over­ grote meerderheid van de vakbondsleden met de doelen instemde. Hierdoor was, voor de mees­ ten althans, aan de voorwaarden voor zwartrijden voldaan.

Methode

Eenmaal per jaar wordt in Nederland door vak­ bonden en werkgevers onderhandeld over de ar­ beidsvoorwaarden van de werknemers die onder een collectieve arbeidsovereenkomst (cao) vallen. Cao’s worden afgesloten per bedrijf, bedrijfstak of per concern. Van beide zijden worden gedu­ rende de onderhandelingen ‘resources’ gemobili­ seerd, ten einde een voor zichzelf zo gunstig mo­ gelijk contract te sluiten. Van de zijde van de vakbonden wordt daarbij meer of minder open­ lijk gezinspeeld op de mogelijkheid van acties en worden de leden gemobiliseerd om zo nodig in dergelijke acties te participeren. Overigens blij­ ven in de praktijk acties vaak uit, omdat de par­ tijen elkaar vinden in de onderhandelingen. De mobilisatiecampagne van vakbondszijde strekt zich doorgaans uit over een periode van septem­ ber tot mei/juni in het daaropvolgende jaar. De onderhandelingen waarop de onderzoeksgegevens betrekking hebben, waren die van 1979. Dat wa­ ren bijzondere onderhandelingen. In een poging iets tegen de snel groeiende werkloosheid te doen, probeerden de vakbonden een verkorting van de werkweek van 40 tot 35 uur overeen te komen, teneinde het aantal arbeidsplaatsen uit te breiden. Daarbij stuitten zij op hevig verzet van de werk­ gevers. Al snel was duidelijk dat er zonder acties niets van arbeidstijdverkorting zou terechtkomen. Een duidelijke aanwijzing daarvoor was het mis­ lukken van het Centraal Overleg tussen regering, werkgeversorganisaties en vakbonden. Bij de

mo-bilisatiecampagne werden uiteenlopende midde­ len gebruikt, zowel schriftelijke (pamfletten, vak- bondskranten) als mondelinge (vergaderingen, ge­ sprekken). Tot werkelijke acties is het niet geko­ men dat jaar. Een keerpunt was, dat de vakbon­ den in West-Duitsland een zes weken durende staking voor arbeidstijdverkorting verloren. Na­ dien geloofden de Nederlandse bonden niet lan­ ger dat ze in Nederland wel een verkorting van de werkweek zouden kunnen realiseren. Nadat ze eerst nog hun eisen gematigd hadden (39 in plaats van 35 uur), lieten ze uiteindelijk de verkorting van de werkweek vallen. Kort daarop werden de meeste cao’s afgesloten.

Deelnemers

De deelnemers aan ons onderzoek waren allen lid van eenzelfde vakbond. Ze waren werkzaam in drie vestigingen van een multi-nationale onder­ neming. In b e d rijft was 65%van de werknemers lid van de onderzochte vakbond, in bedrijf B 30% en in bedrijf C 12% . Via steekproeven van vak­ bondsleden in de drie bedrijven werden vakbonds­ leden benaderd voor medewerking aan het onder­ zoek. 364 vakbondsleden (ofwel een response- percentage van 64) namen deel. De response-per­ centages voor de drie bedrijven verschilden enigs­ zins (68 in bedrijf A , 64 in bedrijf B en 60 in be­ drijf C). Er waren geen aanwijzingen dat de non­ response de representativiteit ernstig geschaad heeft. De respondenten werden thuis geïnter­ viewd door getrainde interviewers.

Vragenlijst

Bereidheid om te participeren in vakbondsacties.

Ervan uitgaand dat leden zullen participeren in vakbondsacties als ze bekend zijn met de actie­ mogelijkheden, in staat zijn deze te gebruiken en bereid zijn om te participeren (Klandermans, 1983a) concentreerden we ons op de participatie- bereidheid. Deze hebben we gemeten met de vol­ gende vraag: Zult u, als er acties rondom de cao- onderhandelingen gevoerd worden, meedoen aan een staking? De antwoordmogelijkheden waren: beslist wel, ik denk van wel, ik denk van niet, be­ slist niet. In de verdere verwerking zijn de laatste twee antwoordmogelijkheden samen genomen, waardoor een 3-punts schaal ontstond. Op deze schaal viel de groep respondenten in drieën uit­ een: resp. die absoluut zouden meedoen (n = 94, ofwel 25,8% ), die het nog niet zeker wisten (n = 116, ofwel 31,9% ), en die niet wilden mee­ doen (n = 154, ofwel 42,3%). Voor ons onder­ werp is vooral de laatste groep interessant,

(4)

ora-dat ze de potentiële non-participanten bevat.

Schatting van het aantal participanten. We vroe­

gen de respondenten aan te geven, hoeveel men­ sen er (naar hun schatting) in hun bedrijf zouden meedoen aan een staking in verband met de cao- onderhandelingen. De antwoordmogelijkheden waren: heel weinig, niet zoveel, tamelijk veel, heel veel.

Schatting van de effectiviteit van de acties. We

legden de respondenten de volgende vraag voor: Denkt u zich eens in dat er heel veel mensen aan een staking meedoen. Denkt u dat de werkgevers zich dan wel iets zullen aantrekken van het vak- bondsstandpunt in de cao-onderhandelingen? De antwoordmogelijkheden waren: beslist wel, ik denk van wel, ik denk van niet, beslist niet.

De schatting van eigen bijdrage is geoperationali­

seerd met behulp van de volgende twee uitspra­ ken: ‘Het maakt allemaal niet zoveel uit of ik nu wel of niet aan die acties meedoen’ en ‘Het is be­ langrijk dat ik aan die acties meedoe, want zo steun ik de bond’. De antwoordalternatieven wa­

ren: helemaal mee eens, mee eens, mee oneens, helemaal mee oneens.

Selectieve beloningen. We hebben onderscheid

gemaakt tussen sociale en niet-sociale belonin­ gen. Sociale beloningen zijn gerelateerd aan de verwachte reacties van significante anderen en de waarde van die reacties. In dit geval leken ons de reacties van gezinsleden, collega’s en de directe chef van belang. We vroegen hoe in de ogen van de respondent elk van dezen zou reageren op par­ ticipatie en non-participatie. Eerder was in een onafhankelijke meting vastgesteld hoeveel waar­ de iemand aan dergelijke reacties hechtte. Op grond van deze gegevens is een score berekend die de sociale beloningen van participatie aan- geeft (zie Klandermans, 1983, voor details).

Niet sociale beloningen hebben te maken met

(vaak materiële) kosten en baten van participatie. In dit geval leken ons de financiële consequenties van participatie in vakbondsacties van belang, en het risico van verslechtering van de positie in het bedrijf als gevolg van participatie in vakbonds­ acties.

Tabel 1. Verwachtingen over de effectiviteit van participatie in een staking (in procenten)

Schatting eigen bijdrage helemaal mee mee helemaal

mee eens eens oneens mee oneens

a. H et m a a k t allem aal n ie t zoveel u it o f ik n u w el o f n ie t m eed o e

aan die acties. n 2 8 ,4 47,1 13,5

b. H e t is b elangrijk d a t ik m

ee-d o e , w an t zo ste u n ik ee-de b o n ee-d . 20,1 6 3 ,4 13,2 33

Schatting aantal participanten heel niet zo tamelijk heel

weinig veel veel veel

c. H oeveel m e n s e n zu llen er n aar u w sc h a ttin g in uw b e d rijf m e e ­ d o e n aan een stak in g in h e t k a d e r van de c a o -o n d e rh a n ­

delingen? 25,3 37 ,3 28 9,3

Schatting effectiviteit beslist ik denk ik denk beslist

van wel van niet niet

d. D e n k t u zich een s in d a t er heel veel m en sen aan een sta k in g m e e d o e n . D e n k t u d a t de w erk ­ gevers zich d an w el ie ts zullen a a n tre k k e n van h e t v ak b o n d s- s ta n d p u n t in de c a o -o n d e rh a n ­

(5)

Resultaten

Centraal in dit artikel staan drie opvattingen die in onze ogen de verwachting over de effectiviteit van participatie in vakbondsacties bepalen: verwach­ tingen omtrent de effectiviteit van de eigen partici­ patie , omtrent het aantal participanten en verwach­ tingen omtrent de effectiviteit van vakbondsacties waaraan veel mensen meedoen. Tabel 1 geeft weer hoe deze verwachtingen lagen bij een staking. In opvallend hoge percentages bleken opvattin­ gen voor te komen die niet overeenkomen met de definitie van de situatie zoals een potentiële zwartrijder die zou geven. Het percentage respon­ denten dat geloofde in de effectiviteit van de ei­ gen bijdrage is opmerkelijk groot. Grote percen­ tages betwijfelden of voldoende collega’s zouden meedoen aan een staking. Het percentage dat meende dat stakingen effectief zullen zijn, kwam meer in de richting, maar daarbij werd er vanuit gegaan dat zeer veel mensen zouden deelnemen. Een assumptie die gezien de antwoorden op de voorgaande vraag, in de ogen van velen weinig reëel is. Een definitie van de situatie die iemand tot potentiële zwartrijder zou bestempelen, was dus zeker geen algemeen voorkomend verschijnsel. De gegevens in tabel 2 leiden tot dezelfde con­ clusie.

Tabel 2. Multiple regressie op de bereidheid om te participeren in een staking

-r2 *

Selectieve beloningen .36

Schatting eigen bijdrage .04 (.18)** Schatting aantal participanten .03 (.16)** Schatting effectiviteit staking — (.04)

R2 .43

2

* R voor selectieve beloningen is gebaseerd op de uitkomsten voor sociale beloningen en niet-socia- le beloningen. Zie vragenlijst onder selectieve be­ loningen.

* * p < .001; tussen haakjes coëfficiënten.

Deze tabel geeft voor de bereidheid om te parti­ ciperen in een staking weer in welke mate opvat­ tingen over de effectiviteit van participatie iets toevoegden aan de variantie die reeds door selec­ tieve beloningen verklaard werd. De conclusie uit deze cijfers is duidelijk. Selectieve beloningen

waren belangrijke determinanten van de bereid­

heid om te participeren in een staking. In die zin ondersteunen de uitkomsten Olsons argumenta­

tie. Selectieve beloningen leverden echter geen voldoende verklaring. Opvattingen over de effec­ tiviteit van participatie voegden nog een signifi­ cant stuk verklaarde variantie toe. Dat gold dan in het bijzonder voor de verwachtingen over de eigen bijdrage en het verwachte aantal deelne­ mers. Het feit dat de effectiviteit van een staking er niet toe doet, is belangrijk. Dcor de manier van vragen controleerden we hierbij immers het aantal deelnemers. Uit de resultaten blijkt nu dat in het geval van stakingen (on)zekerheid over het aantal deelnemers van veel meer gewicht is voor de bereidheid om te participeren dan (onzeker­ heid over de effectiviteit van het stakingsmiddel op zich. Blijkbaar zijn ook in de ogen van de be­ trokken vakbondsleden acties als een staking kwetsbaar voor non-participatie en dat maakt verwachtingen omtrent het aantal deelnemers een significante predictor van participatiebereidheid. De gevolgtrekking uit dit alles is dat de verwachte collectieve beloningen wel degelijk een belang­ rijke rol spelen. Een rol die in dit geval waarin een ieder deze beloningen waardevol vindt, be­ paald wordt door de veronderstelde effectiviteit van participatie.

Zwartrijderpercepties en participatiebereidheid

Als zwartrijderpercepties dan geen algemeen voorkomend verschijnsel zijn, wordt de vraag in­ teressant in welke mate ze zich wel voordoen. 8% van de respondenten in ons onderzoek bleek een zwartrijderperceptie van de situatie te heb­ ben, dat wil zeggen een staking effectief te vin­ den, te verwachten dat voldoende anderen zou­ den meedoen en de eigen participatie overbodig te vinden. 58,6% van deze groep bleek niet bereid om aan een staking mee te doen. 24,1% aarzelde en 17,l%was wel bereid mee te doen. In overeen­ stemming met Olsons argumentatie bleek deze variantie in participatiebereidheid in sterke mate uit de verwachte selectieve beloningen te verkla­ ren. Een regressie-analyse voor deze groep wees uit dat 58%van de variantie in participatiebereid­ heid op die manier te verantwoorden was, het­ geen aanzienlijk boven het percentage voor de totale steekproef ligt.

Realiseerbaarheid van het collectieve doel en par­ ticipatiebereidheid

Onwil om te participeren bleek dus maar voor een beperkt deel uit zwartrijderintenties te ver­ klaren te zijn. Dat roept de vraag op waaruit hij dan wel te verklaren is. Voor een deel waren ne­ gatieve selectieve beloningen er de oorzaak van. Het percentage variantie dat blijkens de cijfers

(6)

Tabel 3. Verwachtingen over de effectiviteit van participatie in een staking onder vakbondsleden die niet willen participeren (in procenten)

Schatting eigen bijdrage helemaal mee mee helemaal

mee eens eens oneens mee oneens

a. Het maakt allemaal niet zoveel

uit of ik nu wel of niet meedoe

aan die acties. 11,8 36,6 43,8 7,8

b. Het is belangrijk dat ik

mee-doe, want zo steun ik de bond. 7,9 59,9 25,0 7,2

Schatting aantal participanten heel niet zo tamelijk heel

weinig veel veel veel

c. Hoeveel mensen zullen er naar

uw schatting in uw bedrijf mee­ doen aan een staking in het kader van de cao-onderhan-

delingen? 41,2 43,1 13,1 2,6

Schatting effectiviteit beslist ik denk ik denk beslist

van wel van niet niet

d. Denkt u zich eens in dat er heel veel mensen aan een staking mee­

doen. Denkt u dat de werkgevers zich dan wel iets zullen aantrek­ ken van het vakbondsstandpunt

in de cao-onderhandelingen? 22,1 38,3 31,2 8,4

in tabel 2 door selectieve beloningen verklaard Al met al bleek onbereidheid om te participeren kan worden, is wat dat betreft duidelijk. Niette- in een staking niet zozeer voort te komen uit het min gaat onze belangstelling meer uit naar ver- feit dat vakbondsleden meenden dat het collec-wachtingen over de effectiviteit van de eigen tieve doel ook zonder de eigen inspanning wel participatie. Hoe zagen vakbondsleden die niet gerealiseerd zou worden, als wel uit het feit dat bereid zijn te participeren de situatie dan wel als vakbondsleden betwijfelen of het doel wel reali-ze niet een zwartrijdersdefinitie gaven Tabel 3 seerbaar was In het bijzonder vreesden ze dat on-presenteert cijfers daaromtrent. Vergelijking van

deze cijfers met die in tabel 1 laat zien dat in het bijzonder de verwachtingen omtrent het aantal participanten een belangrijke rol gespeeld moe­ ten hebben.

85% van de potentiële non-participanten geloof­ de dat er heel weinig of niet zoveel collega’s aan een eventuele staking zouden meedoen. Zoals we opmerkten zijn veel vakbondsacties van het soort dat bijna unanieme participatie vergt. Duidelijk is dat voor de meeste potentiële non-participanten dit bij lange na niet gehaald zou worden. Daar­ naast was het percentage dat geloofde dat de ei­ gen participatie er niets toe zou doen verhou­ dingsgewijs groot. De verwachtingen over de ef­ fectiviteit van stakingen gaven geen grote ver­ schillen te zien.

voldoende anderen zouden meedoen. De intentie tot zwartrijden kwam voor maar verklaarde slechts een bescheiden deel van de onbereidheid om te participeren.

Determinanten van de gepercipieerde effectiviteit van vakbondsacties

Uit het voorgaande werd duidelijk dat percepties van de effectiviteit van participatie in vakbonds­ acties belangrijke determinanten van participatie- bereidheid zijn. Als dergelijke percepties dan zo belangrijk zijn, wordt de vraag interessant waar ze door beïnvloed worden. Tot besluit van dit artikel willen we bij die vraag kort stilstaan. De individuele positie in het bedrijf lijkt van wei­ nig invloed. Dat valt althans af te leiden uit het

(7)

feit dat de lengte van het dienstverband noch de hoogte van het inkomen veel invloed hadden. Ook de positie in de vakbondsorganisatie was van geringe betekenis. De mate waarin men actief is binnen de vakbondsorganisatie hing nauwelijks samen met verwachtingen over de effectiviteit van participatie in stakingen. Er was evenwel een duidelijk verband met gegeneraliseerde opvattin­

gen over de effectiviteit van vakbonden. Naarma­

te vakbondsleden in het algemeen meer overtuigd waren van de effectiviteit van vakbondsacties, waren ze ook meer overtuigd van de effectiviteit van participatie in deze specifieke staking. Dit gold het sterkst voor de opvatting over de eigen bijdrage (r = .26 vs. .15). Een dergelijk verband tussen algemene en specifieke verwachtingen viel op grond van de literatuur ook te verwachten (cf. Klandermans, 1983b). Gegeneraliseerde opvattin­ gen zijn namelijk de neerslag van vroegere ervarin­ gen en het laat zich denken dat ervaringen met vakbondsacties in het verleden de verwachtingen omtrent participatie in acties in het heden mede bepalen.

Belangrijker dan gegeneraliseerde opvattingen en de positie in bedrijf en vakbondsorganisatie wa­ ren echter de situatie waarin actie gevoerd zou moeten worden en de aard van de actie. Wat het eerste betreft bleken twee factoren van invloed: de organisatiegraad en gebeurtenissen in het ka­ der van de onderhandelingen.

De situatie waarin actie wordt gevoerd

De organisatiegraad lag in een bedrijf ver boven die van de andere twee (63% van de werknemers vakbondslid vs. 30% en 12% ). Dit bleek in het bijzonder consequenties te hebben voor de ver­ wachtingen omtrent het aantal deelnemers aan een staking. Die lagen in het bedrijf met de hoge organisatiegraad ver boven die in de andere twee (m = 2,74 vs. m = 1,91 in beide andere bedrij­ ven, F = 40,05, p < .001, Eta2 = .18). De ver­ wachtingen omtrent de effectiviteit van een sta­ king en omtrent de effectiviteit van de eigen par­ ticipatie verschilden veel minder (Eta2 resp. .02 en .01).

Gebeurtenissen in het kader van de onderhande­ lingen veranderden de situatie waarin actie ge­

voerd moest worden. De bestudeerde mobilisatie- campagne stond zoals vermeld in het kader van de cao-onderhandelingen in 1979. Het verloop van de onderhandelingen en het mislukken van de stakingen in West-Duitsland hebben in het bij­ zonder de verwachtingen omtrent het aantal deel­ nemers en de effectiviteit van een staking

bei'n-vloed. Zoals we aangaven werden de vakbonden al snel in het defensief gedrongen. Spoedig moest gezocht worden naar compromissen, waardoor de campagne haar vaart verloor. In niets kwam dat zo duidelijk tot uitdrukking als in de verwachtin­ gen omtrent het aantal deelnemers aan een staking.

In het bedrijf met de hoogste organisatiegraad liep het percentage vakbondsleden dat verwacht­ te dat heel veel collega’s zouden meedoen aan een staking in een maand tijd (medio januari tot eind februari) terug van 39 tot 4. In de andere bedrijven lag dit percentage onveranderlijk laag, zodat daar weinig teruggang kon plaatsvinden. Ook de verwachtingen omtrent de effectiviteit van een staking werden somberder. Nadat als ge­ volg van de harde opstelling van de werkgevers in Nederland het percentage vakbondsleden dat er zeker van was dat een staking effectief zou zijn al was teruggelopen van 35 tot 30, liep dat na het debacle van de staking in West-Duitsland terug tot beneden de 20.

Toch kan de variantie in percepties van de effec­ tiviteit van participatie in vakbondsacties niet volledig verklaard worden uit de situatie waarin actie gevoerd moest worden. Ook binnen één be­ drijf op één tijdstip bestonden belangrijke ver­ schillen tussen werknemers in deze percepties. Verschillen die de variantie in participatiebereid- heid in dat bedrijf op dat moment in aanzienlijke mate konden verklaren.

De aard van de actie

Naast de situatie waarin actie gevoerd moest wor­ den bleek de aard van de actie van belang. Tot nu toe hebben we steeds gegevens gepresenteerd die betrekking hadden op een staking. Vakbon­ den gebruiken evenwel ook gematigder actievor- men. In ons onderzoek hebben we naast vragen over een eventuele staking ook steeds vragen op­ genomen over gematigde actievormen als een kor­ te werkonderbreking, demonstratieve vergaderin­ gen, e.d. De opvattingen over de eigen bijdrage aan het welslagen van een actie verschilden niet voor de onderscheiden actievormen. De verwach­ tingen over het aantal deelnemers en over de ef­ fectiviteit van een actievorm verschilden echter duidelijk. Het aantal deelnemers aan zachte acties werd hoger ingeschat dan het aantal deelnemers aan harde acties (resp. m = 2.54 en 2.21). Daar­ entegen werd de effectiviteit van zachte acties lager aangeslagen dan die van harde acties (resp. m = .21 en .61).

(8)

Samenvatting en discussie

In een onderzoek onder vakbondsleden bleek een zwartrijderdefmitie van de situatie weinig voor te komen. Onder degenen die de situatie aldus definieerden bleken selectieve beloningen inder­ daad doorslaggevend voor de vraag of ze zouden participeren of niet. In die zin bevestigen de uit­ komsten Olsons theorie. Veel belangrijker als de­ terminant van non-participatie bleken echter pessimistische verwachtingen omtrent het aantal deelnemende collega’s. Zolang het verwachte aan­ tal deelnemers te klein is om een redelijke kans van slagen te kunnen veronderstellen is er een eenvoudiger verklaring voor non-participatie dan zwartrijden, namelijk non-participatie in de ver­ onderstelling dat het collectieve doel toch niet gerealiseerd zal worden. Veel vakbondsacties ken­ nen niet de situatie van surplus resources, die conditioneel is voor zwartrijdersgedrag, omdat bijna unanieme participatie nodig is. Het feit dat pessimistische verwachtingen over het aantal deel­ nemers een belangrijke determinant van non-par­ ticipatie waren, bewijst dat de leden dat beseffen. Een beperking van ons onderzoek is, dat in het betreffende jaar geen acties gevoerd zijn, waar­ door niet kon worden nagegaan of respondenten hun voornemens ook uitvoerden. Wat dat betreft is de groep die zei niet te zullen participeren, het minst problematisch. Voor zover we daar uit an­ der onderzoek aanwijzingen over hebben (Klan- dermans, 1984; Klandermans en Oegema, 1984) is de kans dat personen uit die groep participe­ ren, uiterst gering. Problematischer is de groep die zegt te zullen participeren. Hieronder kan zich nog een meer of minder groot aantal non- participanten bevinden. Dat neemt echter niet weg dat maar weinigen van hen een zwartrijders- definitie van de situatie hadden, en daarmee doet dit weinig af aan de centrale stelling van dit artikel, dat non-participatie in veel gevallen op eenvoudiger wijze dan door zwartrijden te ver­ klaren is.

De theorie zoals we die ontwikkeld hebben lijkt te suggereren en de onderzoeksuitkomsten beves­ tigen dit, dat pas van zwartrijdersgedrag sprake kan zijn als een aantal andere verklaringen van non-participatie geëlimineerd kan worden. De uitkomsten van het onderzoek maken aanneme­ lijk dat de mate waarin redenen om niet te par­ ticiperen uitgeschakeld zijn, varieert afhankelijk van de persoon, de situatie waarin actie gevoerd moet worden en de aard van de actie. Dit voert onder meer tot de paradox dat de kans dat aan zwartrijdercondities is voldaan, het grootst is in

bedrijven waar de organisatiegraad het hoogst is. In dergelijke bedrijven heeft men echter ook de meeste mogelijkheden om door middel van selec­ tieve beloningen (in het bijzonder pressie van col­ lega’s) participatie te bevorderen, zodat daar nog niet automatisch uit volgt dat in die bedrijven ook het aantal zwartrijders het grootst is.

In dit artikel hebben we een veel beperkter defi­ nitie van zwartrijdersgedrag bepleit dan Walsh en Warland (1983). Als consequentie daarvan ligt het aantal potentiële zwartrijders in ons onder­ zoek ook veel en veel lager dan in het hunne. Een benadering waarin iedere non-participant die sym­ pathiseert met de doelen als zwartrijder aange­ merkt wordt, is ons te weinig genuanceerd. Non- participatie kan op een perceptie van de situatie stoelen, die niets met de zwartrijderdefïnitie van de situatie uitstaande heeft. Ze kan daar zelfs het tegendeel van zijn. De praktische implicaties hier­ van zijn groot. Een zwartrijder behoeft men niet van de realiseerbaarheid van de doelen te overtui­ gen. Daarop is hun non-participatie gebaseerd. Ze moeten er daarentegen op gewezen worden dat hun non-participatie de realisering van het doel in gevaar brengt of ze moeten met selectieve belo­ ningen worden gemotiveerd. In veel andere geval­ len is niet-deelname aan collectieve acties op twij­ fels over de realiseerbaarheid van de doelen ge­ baseerd. In die gevallen moet er juist op gewezen worden dat de realiseringskansen gunstig zijn. Een andere categorie van non-participanten vor­ men zij die vanwege negatieve selectieve belonin­ gen niet participeren. Voor deze categorie is re- ducering van de kosten van participatie een ef­ fectieve strategie. Een strategie die in het geval van zwartrijden evenmin erg effectief zal zijn. Min of meer in strijd met Olsons theorie is het grote percentage vakbondsleden dat meent dat de eigen participatie er wel wat toe doet. Dit kan samenhangen met het feit dat in het geval van vakbondsacties de relatie tussen de eigen partici­ patie en de realisering van het collectieve doel zichtbaar is, omdat het in veel gevallen aan sur­ plus resources ontbreekt. Onderzoek onder an­ dere bewegingen dan de vakbeweging geeft ech­ ter een zelfde beeld te zien (Opp, 1983). Of deze verwachtingen realistisch zijn doet niet ter zake. Feit is dat ze de bereidheid om te participeren in collectieve acties bevorderen. Overigens bleken ze afgaand op de correlaties met gegeneraliseer­ de opvattingen over vakbondsacties geworteld in vroegere ervaring, zodat deze verwachting ook weer niet van alle realiteitsbesef gespeend waren. Eveneens in strijd met Olsons theorie is dat de participatiebereidheid een lineaire relatie heeft

(9)

met het verwachte aantal deelnemers: hoe groter dat is hoe sterker de participatiebereidheid. Op grond van Olsons theorie zou men het tegenover­ gestelde of een kromlijnig verband verwacht heb­ ben (Fleishman, 1980). In het gerapporteerde on­ derzoek bleek het verwachte aantal participanten een van de belangrijke determinanten van partici­ patiebereidheid. Nu zit er een element van pro­ jectie in deze factor. Naarmate iemand zelf min­ der bereid is te participeren, zal hij hetzelfde van zijn collega’s veronderstellen en zijn eigen actie- bereidheid verder ondermijnen. Aldus kan onder de druk van de omstandigheden gemakkelijk een neergaande spiraal ontstaan. Als in brede kring de mening postvat, dat maar weinigen zullen partici­ peren, wordt deze mening een zichzelf vervullen­ de profetie. Zo bezien is een belangrijk aspect van mobiliseren het doen postvatten van de me­ ning dat velen zullen participeren. Slaagt een so­ ciale bewegingsorganisatie daarin, dan wordt ook deze mening een zichzelf vervullende profetie. Deze uitkomsten hebben belangrijke implicaties voor de literatuur over het zwartrijdersdilemma. Er is een andere conceptualisering nodig van de problematiek van de effectiviteit van individuele participatie in de realisering van een collectief goed, waarin uitgegaan wordt van de percepties van het individu. Verder is er onderzoek nodig, waarin wordt nagegaan door welke factoren deze percepties bei'nvloed worden en wanneer bijvoor­ beeld de situatie zo gedefinieerd wordt dat aan de condities voor zwartrijden is voldaan. In dit artikel hebben we daartoe een eerste poging wil­

len wagen. □

Literatuur

- Crouch, C., Trade u n io n s: th e logic o f co lle c tiv e a c ­ tio n , Fontana, 1982.

- Fireman, B. and W.A. Gamson, ‘Utilitarian logic in the resource mobilization perspective’, in: M.N.Zald, J.D. McCarthy, The d y n a m ic s o f so cia l m o ve m en ts, Winthrop Publishers Inc., Cambridge, Mass., biz. 8- 44, 1979.

- Fleishman, J.A., ‘Collective action as helping behav­ ior: Effects of Responsibility Diffusion on Contribu­ tion to a Public Good’, Journal o f Personality and

social Psychology, biz. 629-637, 1980.

- Klandermans, P.G., Participatie in een sociale bewe­

ging, een mobilisatiecampagne onderzocht, disserta­

tie, VU-uitgeverij, 1983a.

- Klandermans, P.G., ‘R otter’s I.E.-scale and socio­ political action taking. The balance o f 20 years of research’, European Journal o f Social Psychology, 13, biz. 399-415, 1983*.

- Klandermans, P.G., ‘Mobilization and participation in a social movement: social psychological expan­ sions of resource mobilization theory', American So­

ciological Review, 49,1 9 8 4 .

- Klandermans, P.G., Membership meetings and deci­

sionmaking in unions, paper presented at the Egos

workshop on Union organizations, Amersfoort, 1984.

- Klandermans, P.G. en D. Oegema, Mobiliseren voor

vrede: de vredesdemonstratie in 1983 in Den Haag,

Vrije Universiteit, 1984.

- McCarthy, J.D. en M.N. Zald, ‘Resource mobiliza­ tion and social movements: a partial theory’, A m eri­

can Journal o f Sociology, 82, biz. 1212-1239, 1976.

- Marsh, A., Protest and political Consciousness, Sage publications, Beverly Hills/London, 1977.

- Oberschall, A., Social conflict and social movements, Prentice-Hall, Englewood Cliffs, N.J., 1973.

- Oliver, P., ‘Rewards and punishments as selective in­ centives for collective action: theoretical investiga­ tions’, American Journal o f Sociology, 85, 6, biz.

1356-1375, 1980.

- Olson, M., The Logic o f collective Action; Public

Goods and the Theory o f Groups, Harvard Univers­

ity Press, Cambridge, Mass., 1977 (65).

- Opp, K.D., ‘S o ft incentives' and collective action,

some results o f a survey on the conditions o f parti­ cipating in the Anti-Nuclear Movement, Institut für

Soziologie, Hamburg, 1983.

- Walsh, E.J. and R.H. Warland, ‘Social movement in­ volvement in the wake o f a nuclear accident: acti­ vists and free riders in the Three Miles Island Area’,

American Sociological Review, 48, biz. 764-781,

1983.

- Zald, M.N. and J.D. McCarthy (Eds.), The Dynamics

o f social Movements: Resource Mobilization, social Control and Tactics, Cambridge, Mass., Winthrop,

1979.

- Zygmunt, J.F., ‘Movements and motives, some un­ resolved issues in the psychology of social move­ m ents’, Human Relations, 25, 5, biz. 449-467.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Instead, they addressed heritage language learners in the schools as “the children who speak Japanese at home” or “the students in Futsū-ka.” 33 The usage of the term

In addition to the soft power of international law, the human rights lobby, and the media, these Coast Salish communities look to the strengths of the elders and the leaders who

In all cases, the effect of a shock lasts no longer than three or four years, but more often than not lasts about two Manitoba and Quebec, the short-run impact of a positive

My assumptions are identified as follows: (1) The experience of family caregiving is different for a registered nurse than for non nurse FCGs because the social context in

The remainder of the paper is organized as follows. The conservation laws for a gas mixture are stated and problem is formulated in Section II. The order of magnitude method is

records, relevant studies and Access to Information Act data related to the three main facets of Health Canada's medicinal cannabis policy – the Marihuana Medical Access

Despite the forced isolation by Germany, Austria managed to attract international attention and to maintain its status as an influential ambassador of Austrian culture. Such

2) To give learning facilitators a model to help them to understand ways they can bridge inequities for marginalized children and youth;.. 3) To invite learning facilitators to