• No results found

Gecontroleerd voeren bij slachtkuikenouderdieren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gecontroleerd voeren bij slachtkuikenouderdieren"

Copied!
4
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

GECONTROLEERD VOEREN BIJ

SLACHTKUIKENOUDERDIEREN

J. W. van der Haar, technisch medewerker vermeerdering

Bij slachtkuikenouderdieren wordt de voergift meestal vastgesteld aan de hand van

het legpercentage. Door ook rekening te houden met het lichaamsgewicht kan er

wellicht bespaard worden op de voerkosten. Op het Pluimveeteeltproefbedrijf in

Delden werden de hennen vanaf de produktietop sterker beperkt in hun groei. Dit

leverde een aanzienlijke voerbesparing op bij een gelijke eiproduktie.

Inleiding

Wil men bij slachtkuikenouderdieren een goed arbeidsinkomen halen, dan moet de broedeipro-duktie zo hoog mogelijk zijn en moeten de voer-kosten zo laag mogelijk zijn. Om dit te bereiken is een goed management en goede voeding erg belangrijk. Bij een goede voeding wordt inge-speeld op de veranderingen in de eiwit- en ener-giebehoefte tijdens de legperiode. Dit wordt be-reikt door fasenvoedering toe te passen. In het begin van de legperiode is het nodig dat de hennen fors groeien. Het legapparaat moet zich ontwikkelen en ook voor het eigewicht is het gewenst dat de hennen een goed gewicht heb-ben. In deze periode moet het voer een hoog eiwitgehalte hebben. Daarnaast geeft een hoog lysine-niveau een snelle toename van het eige-wicht.

Zijn alle hennen in produktie en is het eigewicht hoog genoeg, dan kan een voer met een lager eiwitgehalte worden verstrekt. Vanaf dat tijdstip zal de voeding voornamelijk afgestemd moeten zijn op eiproduktie en onderhoud.

Willen we de voerkosten zo laag mogelijk hou-den, dan zal vanaf de produktietop gestreefd moeten worden naar het behalen van een hoge eiproduktie met zo weinig mogelijk voer. Dit kun-nen we bereiken door de voergift nauwkeurig af te stellen op de energiebehoefte. Met behulp van een formule kan de theoretische energiebehoef-te worden berekend. Uit deze berekeningen blijkt dat slachtkuikenmoederdieren veel meer

voer nodig hebben voor onderhoud van het chaam dan voor eiproduktie. Aangezien het li-chaamsgewicht in sterke mate bepaald hoeveel voer er nodig is voor onderhoud, geeft teveel groei een inefficiënte voerbenutting.

We weten dat de hennen niet te vet mogen wor-den, maar we weten niet met welk voerpro-gramma een minimale groei en een maximale eiproduktie is te behalen vanaf de produktietop. Op het proefbedrijf in Delden is nagegaan of het sterker beperken van de groei na de produk-tietop dan normaal wordt gedaan, invloed had op de eiproduktie.

Onderzoek

Dit onderzoek is uitgevoerd in een geïsoleerde donkerstal met 8 afdelingen van 55 m*. Per afde-ling werden er 250 hennen en 25 hanen geplaatst (Hypeco 11). In tabel

1 staat de voersamenstelling

in de verschillende fasen.

Tabel 1: Samenstelling van de gebruikte voe-ders Fase 1 2 L e e f t i j d 22-35 35-45 OE kcal/kg % ruw eiwit % vert. lysine % vert. meth. + 3 45-62 2825 2825 2827 16,7 15,3 14,8 6,t 516 5,4

cyst. 5,7 5,O 5,O

(2)

Het voer werd verstrekt in voertonnen waaruit hennen en hanen gezamenlijk hun voer opna-men. Bij 4 afdelingen werd de voergift vastge-steld aan de hand van het schema van het fok-bedrijf (Normaal, groep N). Bij deze afdelingen was de maximale voergift 165 gram, dit is inclu-sief 3 gram graan. Vanaf 35 weken leeftijd werd de voergift aangepast op basis van het legper-centage; voor elke verandering in het legpercen-tage van 2 % werd de voergift met

1 gram

gecor-rigeerd.

Bij de overige 4 afdelingen werd de voergift vast-gesteld op basis van legpercentage en lichaams-gewicht (Gecontroleerd Voeren, groep GV). Bij deze groep werd voor een verandering in het legpercentage de voergift gecorrigeerd overeen-komstig groep N.

Groeiden de hennen meer dan 2 gram per dag, dan werd de voergift verlaagd met

1 gram. De

maximale voergift bij de dieren van groep GV was 160 gram, inclusief 3 gram graan. Door bij-verwarming toe te passen kwam de staltempera-tuur niet beneden de 19’C.

Resultaten

In figuur 1 is van beide groepen het gewicht van de hennen weergegeven. Hierbij moet opge-merkt worden dat de

delijk te zien dat de hennen van groep GV sterker in hun groei zijn beperkt dan de hennen van groep N. De hennen van groep GV zijn in de periode na 31 weken toch nog flink gegroeid. Op 31 weken leeftijd kregen onze gezamenlijk ge-voerde hennen en hanen 160 gram voer per dier per dag. Vergelijken we de berekende energie-behoefte met de voergift dan blijkt ook dat er nog voldoende ruimte was voor verdere groei. In figuur 2 is van beide groepen het legpercenta-ge weerlegpercenta-gelegpercenta-geven. Uit deze figuur blijkt dat het legpercentage bij groep GV gemiddeld zeker niet lager was dan bij groep N .

In tabel 2 staan de technische resultaten van de legperiode weergegeven. Uit deze resultaten blijkt dat gecontroleerd voeren bij alle kenmer-ken het beste resultaat opleverde. Alleen bij het voerverbruik per broedei was het verschil signi-ficant, bij de overige kenmerken kunnen de ver-schillen ook een gevolg van toeval zijn.

Bij groep GV was het voerverbruik per broedei

11 gram lager was dan bij groep N. Bij een gelijke broedeiproduktie geeft dit over de hele legpe-riode een verschil van 1,4 kg per aanwezige hen. Dit levert een besparing op van f 0,70 per aanwe-zige hen. Mogelijk is de opbrengst aan broedei-eren ook hoger, waardoor het voordeel wordt vergroot. Tegenover deze voordelen staat een hennen gewogen

wer-den nadat ze voer en

+ N o r m a a l .--m--. Gecontr.

water hadden opge- 4 0 0 0 nomen, om een even- Q t u e l e n e g a t i e v e in- E

3 8 0 0

vloed van de weging a

8 3 6 0 0 zo beperkt mogelijk te

” 3 4 0 0 houden. Deze

gewich-ten zijn daardoor dui- Z0 3 2 0 0

delijk hoger dan wan- ‘r neer de dieren nuch- Q,a, 3 0 0 0 ter waren gewogen.

Het ging ons niet om het niveau maar om het verschil tussen de

2 6 3 0 3 4 3 8 4 2 4 6 5 0 5 4 5 8 6 2

L e e f t i j d i n w e k e n

groepen en het is dui- Figuur 1: lichaamsgewicht van de hennen

(3)

lagere slachtopbrengst v a n 0,2 x 1,50 =f 0,30. Wordt door het lagere slachtgewicht ook de prijs per kg lager, dan wordt het voordeel ge-ringer.

Extra groei geeft ook e e n g r o t e r e mestpro-duktie en dat moet zo-veel mogelijk worden voorkomen.

Door gecontroleerd voeren daalde de mest-produktie in onze proef met 3 %, zonder dat dit

- Normaal

---.

Gecontr.

#

40

1

20 i

ot.“‘.‘.‘.‘.‘.‘.‘.‘.’

22 26 30 34 38 42 46 50 54 68 62 Leeftijd in w e k e n Figuur 2: legpercentage

een nadelig effect had op de broedeiproduktie. voer bespaard worden, want door elke 100 gram Gezien de behaalde resultaten, was het wellicht groei neemt de behoefte aan onderhoudsvoer goed mogelijk geweest de groei nog sterker te toe met 3 gram per dag. Wil men de hennen zo beperken dan in deze proef is gedaan Gelijk na efficiënt mogelijk voeren, dan moet men wel vol-de produktietop op 31 weken had vol-de voergift dan doende rekening houden met de staltempera-sneller verlaagd moeten worden, zodat er min- tuur. Deze heeft namelijk vrij veel invloed op de der voer beschikbaar was voor groei. behoefte aan onderhoudsvoer.

Toepassing

Door de hennen vanaf de produktietop een zo gering mogelijke groei toe te staan kan fors op

Voor dalingen in het legpercentage zal men min-der moeten corrigeren dan men nu meestal doet. Gedurende de legperiode worden de eieren steeds zwaarder, waardoor de gemiddeld gepro-duceerde eimassa per dag met slechts met 4 á 5

Tabel 2: De technische resultaten tijdens de legperiode

Normaal Gecontroleerd Broedeieren/aanwezige hen Broedeieren/opgehokte hen Gemiddeld eigewicht Uitvalspercentage hennen Uitvalspercentage hanen Voerverbruik per broedei (g) Percentage overgelegde eieren

1 62,6a*

164,1a 1 53,6a 1 56,2a 63,3a 63,0a 9,8a 8,3a 31 ,oa 25,0a 292,0a 281 ,Ob 87,2a 88,4a

* Per kenmerk zijn significante verschillen tussen beide groepen aangeduid met ver-schillende letters (P < 0,05).

(4)

gram afneemt in de periode van 30 tot 50 weken. De dagelijkse behoefte aan produktievoer daalt in die periode dan ook slechts met ongeveer 4 gram. Dit komt overeen met een correctie van

1

gram voer voor een daling van het legpercentage met 4 %.

Ook is het erg belangrijk dat men een goed inzicht heeft in het verloop van de groeicurve van de hennen. Een automatisch dierweegsysteem zou hierbij een goed hulpmiddel kunnen zijn. De meeste systemen kunnen echter de gewichten van de hanen en de hennen onvoldoende schei-den, zodat we voorlopig nog zijn aangewezen op het handmatig wegen van een steekproef.

Samenvattend

Met een voergift van 160 gram werd een gelijke produktietop bereikt als met een voergift van 165 gram. Een sterkere be-perking vanaf de produktietop, leverde een voerbesparing op van 1,4 kg per aanwezige hen. Gecontroleerd voeren had zeker geen nadelige invloed op de eiproduktie, de uitval en de bevruchting. De mestproduktie werd tevens met 3 % verminderd. Bij gecontroleerd voeren moet men een goed inzicht hebben in: legpercentage, eigewicht, lichaamsge-wicht en staltemperatuur. 0

OphetproefbedrijfinDeldenisnagegaanof hetgecontroleerdvoerenvanslachtkuikenouderdieren invloed had op de eiproduktie, uitval en de bevruchting

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hylis foveicollis is een Europees zeldzame soort die recent wel op meerdere plaat- sen in ons land, en ook in Nederland en Duitsland, werd aangetroffen (Moraal

Voegen we daar de soorten bij die bij vorige onderzoeken in de Voerense bossen zijn gevonden, dan brengt dat de teller voor de Voerense bosreservaten op 212 xylobionten..

De gebruikte methode is een relatief eenvoudige manier om snel lokale kennis en expertise over beleidsinstrumenten te mobiliseren en mee te nemen binnen het kader van

Volgens 'n artikel deur Hofmann [19], word segregasie beskryf as die uitruiling van opgeloste atome in die bulk met atome in die oppervlak van 'n kristal.. Die uit- ruiling vind

In order to compare the flow data for individual consumers with the flow data for the DMA the average consumer water demand in each period was calculated and plotted against the

The Nyquist and Bode plots for the mild steel corrosion in the absence and presence of studied concentrations of SB-1 and SB-2 are shown in Fig.. The inhibited and uninhibited

Wel heeft het een aantal hardnekkige theorieën hier- over kunnen ontzenuwen: het gehalte aan stikstof en/of andere elementen in de bol is niet dé oorzaak voor zweten, evenmin als

lossing in wat andere verhoudingen voor dan ze worden opgenomen en daar- naast hangt de verhouding tussen water- en zoutopname sterk af van het weer (waar de verdamping veel sterker