• No results found

'Low-input' schapen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "'Low-input' schapen"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Praktijkonderzoek 95-5 1

’Low Input Schapen’ lammeren niet van zelf af

(Eerste resultaten schapenbedrijf Waiboerhoeve)

J. de Boer en F.C. van der Schans (PR)

Op het Low Input Schapenbedrijf van de Waiboerhoeve ligt het dek- en aflamseizoen

enkele maanden later dan op de traditionele schapenbedrijven. In december werd 78 %

van de ooien tijdens de eerste cyclus gedekt. In mei heeft 95 % van de toegelaten

ooien gelamd. De helft van de ooien had hulp nodig bij het aflammen. Ondanks een

relatief hoge worpgrootte was het gemiddelde geboortegewicht erg hoog. De

lamme-rensterfte binnen 24 uur na geboorte lag op 19 % en werd voor een belangrijk deel

ver-oorzaakt door toxoplasmose en te zware geboorten. Door aanpassingen in het

management en een meer evenredige leeftijdsopbouw van de schapenstapel wordt

voor volgend jaar een 5 % tot 8 % lagere lammerensterfte verwacht.

Hoog drachtigheidspercentage bij dekken in december-januari

Op 1 december zijn vier Texelse rammen bij de 100 Blessumer ooien gelaten en startte het dek-seizoen. De helft van de ooien werd voor de eer-ste maal toegelaten. Verwacht werd dat onveer 60 % van de ooien in de eerste cyclus ge-dekt zou worden en de overige in de tweede of derde cyclus. In de praktijk bleek dat bijna 80 % van de ooien reeds in de eerste cyclus gedekt werd (figuur 1). Toen op 24 januari de rammen van de ooien gescheiden werden, was 99 % ge-dekt. Uiteindelijk lamden 95 van de 100 ooien af. Omweiden tijdens de aflamperiode

Tijdens de winter '94-'95 liepen de schapen op grasland van een van de melkveebedrijven van

de Waiboerhoeve. Mede dankzij het zachte weer was er meer dan voldoende gras beschikbaar. Vanaf begin april zijn de schapen op het scha-penbedrijf op gras/klaver geweid. De eerste schapen lamden eind april af. In de aflamperiode waren de weersomstandigheden in het algemeen goed.

De schapen zijn tijdens de aflamperiode in drie groepen, op vier gedeelten van percelen gehou-den (figuur 2). De drachtige ooien, gedekt tijgehou-dens de tweede of derde cyclus, zijn apart geweid, op het perceel ’drachtige ooien’. De hoogdrachtige ooien hadden de beschikking over twee perce-len, ’nachtwei’ en ’dagwei’. ’s Morgens werden de schapen omgeweid van de nacht- naar de dagwei. De ooien die ’s nachts gelamd hadden bleven met hun lammeren achter op de nacht-wei. Aan het eind van de middag werden de lam-meren gewogen en genummerd en werd geboor-teverloop en worpgrootte geregistreerd. Daarna gingen de ooien en lammeren naar het perceel Figuur 1 Dekkingen per cyclus

percentage 100 80 60 40 20 0

eerste cyclus tweede cyclus derde cyclus

Drachtige ooien

Hoog-

Hoog-drachtige drachtige

ooien ooien

Nachtwei Dagwei

Ooien met lammeren

(2)

2 Praktijkonderzoek 95-5

’ooien met lammeren’. De hoogdrachtige ooien gingen naar de nachtwei en de overdag afgelam-de ooien bleven op afgelam-de dagwei achter. De volgen-de ochtend wervolgen-den volgen-deze ooien met lammeren naar het perceel ’ooien met lammeren’ omge-weid.

Met dit omweidingssysteem bleek een goede controle over de (hoog-)drachtige schapen mo-gelijk. Al na enkele dagen waren de hoogdrachti-ge ooien hoogdrachti-gewend aan het tweemaal per dag om-weiden. Er waren geen ooien die hun lammeren niet wilden aannemen en de jonge lammeren konden makkelijk gevangen worden voor het we-gen en nummeren.

Veel hulp bij het aflammen

Overdag werd zes maal, elke drie uur, gekeken of er schapen geholpen moesten worden bij het af-lammen. Van 22.00 uur tot 6.00 uur was er in principe geen toezicht op het aflammen. Van alle worpen is het geboorteverloop geregistreerd. De helft van de schapen lamde zonder hulp af (fi-guur 3). Ruim 40 % van de schapen had enige hulp nodig bij het aflammen (vlotte geboorte) en bij 7 % van de ooien verliep het aflammen zwaar. Geconcludeerd moet worden dat er rela-tief veel geholpen moest worden bij het aflam-men. Belangrijke redenen hiervoor zijn het hoge aandeel jonge ooien, bijna 50 %, en de hoge ge-boortegewichten van de lammeren.

Zware lammeren

De gemiddelde worpgrootte lag op 1,9 lam per toegelaten ooi. Dit komt overeen met 2,0 ren per worp (tabel 1) Er zijn veel zware lamme-ren gebolamme-ren waardoor het gemiddelde geboorte-gewicht op 4,3 kg lag. Opmerkelijk zijn de resul-taten van de eerste-worps ooien. Bij deze ooien lag de worpgrootte 0,1 tot 0,2 lam hoger en was ook het geboortegewicht circa 0,5 kg hoger dan op het kernfokbedrijf van Blessum. De oorzaak hiervan ligt mogelijk in het latere dekseizoen, de-cember in plaats van september/oktober, waar-door de jonge ooien op een relatief hoog ge-wicht, gemiddeld 53 kg, aan het dekseizoen be-gonnen.

Hoge sterfte bij de lammeren

35 lammeren (19 %) zijn doodgeboren of gestor-ven binnen 24 uur na geboorte. Daarna, tot 14 dagen leeftijd, zijn nog 11 lammeren (6 %) ge-storven, voornamelijk door ondervoeding. Op al deze lammeren is door de Gezondheidsdienst voor Dieren in Noord-Nederland sectie verricht (tabel 2).

De belangrijkste veroorzaker van abortussen, te vroeg geboren (dood of levend) en niet levenslus-tige lammeren was toxoplasmose. Daarnaast bleken na sectie tien lammeren verbloedingen te hebben. Dit wordt veroorzaakt door het persen van de ooi vooral bij zware verlossingen. Het re-latief grote aantal zware verlossingen heeft een relatie met het hoge geboortegewicht. Een ande-re belangrijke doodsoorzaak was ondervoeding, 6 %. Daarnaast zijn nog enkele lammeren met diverse dan wel onbekende oorzaak dood ge-gaan.

Terugdringen lammerensterfte

Toxoplasmose is een parasitaire infectieziekte die hoofdzakelijk bij jonge ooien voorkomt. Dit jaar lamde bijna de helft van de ooien voor het eerst af. De komende jaren zal de schapenstapel een meer evenredige leeftijdsopbouw krijgen met cir-ca 20 % jonge ooien. Hierdoor mag een verla-ging van de lammerensterfte door toxoplasmose

100 80 60 40 20 0

geen hulp vlotte geboorte zware geboorte percentage

Figuur 3 Verloop aflammen

Tabel 1 Worpgrootte (lammeren/geworpen ooi)en geboortegewicht (kg/lam)

Worpnummer 1 2 ≥3 gemiddeld

Worpgrootte 1,9 2,2 2,0 2,0

Geboortegewicht / 4,0 4,4 4,5 4,3

(3)

Praktijkonderzoek 95-5 3

met ongeveer 5 % worden verwacht.

Vermindering van het aantal zware geboorten is wellicht mogelijk door het geboortegewicht te verlagen. Daarom zullen de komende winter de ooien tijdens de dracht beperkt worden in het grasaanbod waarbij de conditie van de ooien ge-lijk blijft maar de lammeren een lager geboorte-gewicht hebben.

Tabel 2 Sectieresultaten doodgeboren en gestorven lammeren

Aantal Percentage Abortus, te vroeg geboren ed. 19 10

Ondervoeding 11 6

Verbloedingen 10 5

Divers en onbekend 6 3

Totaal 46 24

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De bevindingen van het vooronderzoek overziende kan geconcludeerd wor- den dat door de individuele variaties in elementen van het broodconsumptie- gedrag het niet mogelijk was om

Bij de RRT dient opgemerkt te worden dat er hier en daar een verschil geconstateerd kan worden tussen de RRT van de zuivere standaarden en die van de

In aansluiting op de publikaties no. 3.23 en 3.54 wordt in dit hoofdstuk een beeld gegeven van de te verwachten bedrijfsuit- komsten op grotere weidebedrij ven onder

In samenwerking met de afdeling Statistiek zijn de gegevens uit het vergelijkend onderzoek van 1978, aangevuld met gegevens uit vroegere tijdstudies, ver­ werkt tot

Niet moeilijk dat we schrokken toen we op het veld een engel zagen die ons wél aansprak en zei: "Wees niet bang, want ik kom jullie goed nieuws brengen, dat het hele volk

‘Volgend jaar gaapt een groot gat’, zegt Brandenburg, ‘en naar de toekomst toe is vaag hoe het verder moet.’ Hij zoekt naar nieuwe bronnen en is hierover niet pessimistisch,

Wageningen, Alterra Wageningen UR (University & Research centre), Alterra-rapport 2541. In het Nationaal Waterplan is het concept van meerlaagsveiligheid geïntroduceerd voor

It is, however, clear that there are certain elements that have to be included and combined in any future climate change agreement: the aim to stabilize GHG