• No results found

Vaarwel Indië. Dekolonisatie door de Koude Oorlog

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vaarwel Indië. Dekolonisatie door de Koude Oorlog"

Copied!
79
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vaarwel Indië

Dekolonisatie door de Koude Oorlog

(2)
(3)

Inhoudsopgave

1.

Inleiding

2-10

2.

H1: Soepel Anti-Imperialisme

11-27

3.

H2: Het Westen tegen het Communisme 28-45

4.

H3: Intergouvernementele Organisaties 46-69

5.

Conclusie

70-73

(4)

Inleiding

Met het nationaal verleden wordt vaak voorzichtig omgegaan. Graa Boomsma maakte de vergelijking met het ‘het nationale verleden […] als […] een kerncentrale, met radioactief

afval waar nog geen definitieve bestemming voor is’.1 Zand erover, dat lijkt de

gemakkelijkste oplossing. Maar net zoals bij kernafval zal het begraven van het verleden niet tot een definitieve oplossing leiden; het probleem zal ooit getrotseerd moeten worden. De onafhankelijkheid van Indonesië is een omstreden en controversieel onderwerp, dat tevens met voorzichtigheid benaderd moet worden. Niet alleen is het verlies van Nederlands-Indië nog lang pijnlijk geweest omdat vele mensen het als een verlies van een deel van Nederland zagen, maar ook was het pijnlijk omdat er steeds meer verhalen de ronde deden van Nederlandse militairen die zich tijdens hun dienstperiode in Nederlands-Indië misdragen zouden hebben.

In de Nederlandse geschiedschrijving over de dekolonisatie van Nederlands-Indië draait het vooral om de vraag: is het afstand doen van de kolonie netjes verlopen? Zoals straks duidelijk zal worden woedt er nog altijd een hevig debat onder academici over het antwoord op deze vraag. In dit debat is echter maar weinig aandacht voor de internationale factoren. Deze komen meer aan bod in de internationale geschiedschrijving. De geschiedschrijving over de onafhankelijkheidsstrijd van Indonesië heeft zich namelijk niet beperkt tot Nederland, vooral in Amerika hebben historici geschreven over deze kwestie. De Amerikaanse historici hebben zich minder gericht op de ethiek in het schrijven over de dekolonisatie van Nederlands-Indië, maar beschrijven de onafhankelijkheidsstrijd van Indonesië als een Indonesisch proces. Er wordt daarnaast in de Amerikaanse literatuur veel aandacht geschonken aan de internationale, en dan voornamelijk Amerikaanse, interventie in de strijd om onafhankelijkheid. De Amerikaanse Indonesië deskundige William F. Frederick, laat blijken dat in de Amerikaanse geschiedschrijving de rol van de Nederlandse kolonisator onderbelicht blijft.2

1 G. Boomsma, ‘Het velreden blijft actief, het woekert door, barst naar buiten’, in: NRC Handelsblad (26-5-1994).

2 B. Kromhout, ‘Australië, Amerika en Groot-Brittannië en de Indonesische dekolonisatie’ (2001)

http://www.historischnieuwsblad.nl/nl/artikel/5700/australie-amerika-en-groot-brittannie-en-de-indonesische-dekolonisatie.html (19-4-2016).

(5)

Voor mijn onderzoek tracht ik deze velden te combineren. Door deze beide aanpakken te hanteren is er aandacht voor zowel internationale factoren als voor de rol van Nederland. Ik zal daarom niet alleen kijken naar hoe Nederland vocht om de kolonie terug onder controle te krijgen, maar ook naar hoe Amerika heeft gereageerd op Nederland in deze periode. De wens deze velden te combineren leidde tot het opstellen van de volgende hoofdvraag: hoe is de totstandkoming van de nieuwe wereldorde van de Koude Oorlog van invloed geweest op de Nederlandse strijd om Nederlands-Indië (1945-1949)?

Met deze vraag kan ik daarnaast het door mij noodzakelijk geachte ontstaan van de Koude Oorlogsstemming in Nederland nader onderzoek. Hier dient aandacht aan geschonken te worden omdat het de moeizame acceptatie van de omschakeling van wereldorde na de Tweede Wereldoorlog aantoont.3 Na de Tweede Wereldoorlog kwamen

de Verenigde Staten van Amerika en de Sovjet Unie op als de grootmachten van de wereld. Hiermee veranderde de wereldorde van multipolair naar bipolair. Nederland was niet zeker wat deze verandering voor haar positie zou betekenen. Wel zeker was dat het tot het Westen behorende Nederland voor de wederopbouw, naast het opnieuw beteugelen van Nederlands-Indië, sterk afhankelijk zou zijn van Amerikaanse financiële steun. Het opnieuw in handen krijgen van Indië en het verkrijgen van steun vanuit Amerika bleek echter moeilijk te verenigen. Dit zal ook centraal komen te staan in het beantwoorden van de hoofvraag.

Voor ik start met het ontleden van deze vraag zal ik aandacht schenken aan de bestaande historiografie waarin ik mijzelf heb geplaatst. Het debat dat in Nederland is ontstaan over het handelen in Indië was aanvankelijk een maatschappelijk debat. De eerste hevige commotie ontstond toen in 1969 Joop Hueting, zelf een Indiëveteraan, een boekje opendeed over de oorlogsmisdaden die hij begaan en aanschouwd had in zijn diensttijd.4

Hueting deed zijn verhaal tijdens een interview in het VARA programma ‘Achter het Nieuws’, en doorbrak hiermee het grote zwijgen. Het interview riep reacties op onder de Nederlandse bevolking: de veteranen voelden zich aangetast in naam en faam, de burgerbevolking geloofde haar oren niet. Allen riepen ze op tot een onderzoek vanuit de

3 J.C.H. Blom, ‘Jaren van tucht en ascese. Enige beschouwingen over de stemming in Herrijzend Nederland (1945-1950)’ in: BMGN - Low Countries Historical Review, Vol. 96, (1981).

4 VPRO, ‘Interview Joop Hueting – Achter het Nieuws, VARA, 1969’ (22-10-2015)

(6)

regering naar het handelen van Nederland voor- en tijdens de Politionele Acties. Dit onderzoek leverde in juni 1969 de Excessennota op.5 Langdurig was de commotie niet,

Remco Meijer, de schrijver van Oost-Indisch doof. Het Nederlandse debat over de

dekolonisatie van Indonesië, wijt dit aan de overheid die onvoldoende onderzoek had

gedaan naar het verleden met de excessennota. Het was immers in een half jaar geproduceerd.6 Nieuwe commotie brak uit in 1988. Enkele paragrafen van Lou de Jongs

twaalfde deel van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog waren uitgelekt. De Jong spreekt erg kritisch over het Nederlands handelen tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog, en koppelde aan het Nederlands handelen zelfs het label ‘oorlogsmisdaden’; een label waar hij later, door de ontstane commotie, op terugkomt en verandert in ‘excessen’.7

Net als in 1969 waren er veel veteranen die ervoeren dat hen onrecht werd aangedaan. Hoewel ditmaal de historicus De Jong een plaats had in het debat, hielden academici zich nog buiten dit debat. Het historiografische debat kwam pas later op gang, bijna vijftig jaar nadat de strijd in Indonesië gestreden was. In april 1994 publiceerde het

NRC Handelsblad het door Rudy Kousbroek geschreven stuk De diachronie van de doofpot. Kousbroek verweet het de Nederlandse historici dat ze meehielpen de koloniale

doofpot in stand te houden door niet te schrijven over omstreden onderwerpen. Kousbroek zei dat ‘[h]istorici [pas van zich] laten horen wanneer iets niet alleen historisch maar ook politiek onomstreden is’.8 Kousbroek verwachtte van de historici dat

ze juist een actieve rol in het Nederlands-Indië debat innamen. Het debat werd volgens Kousbroek tot 1994 nog te veel beïnvloed door veteranen. Meijer beaamt dat er wat betreft de Nederlandse geschiedschrijving over het Nederlands handelen in de onafhankelijkheidsstrijd van Indonesië door historici inderdaad met schijnneutraliteit wordt opgetreden. Hij noemt de historici medeplichtig aan het gesloten houden van de doofpot omdat ze bevooroordeeld met hun onderzoeken aan de slag gaan en slechts de ‘witte bladzijden van de geschiedenis bestuderen’.9 Deze directe aanval op de historici

5 Nationaal Archief, ‘Inventaris van de collectie inzake regeringsonderzoek naar de wandaden in Nederlands Indie in 1945-1949, 1969’ http://www.gahetna.nl/collectie/archief/pdf/NL-HaNA_2.13.160.ead.pdf (24-3-2016).

6 R. Meijer, Oost-Indisch doof. Het Nederlandse debat over de dekolonisatie van Indonesië (Amsterdam 1995) 176.

7 S. Scagliola, Last van oorlog. De Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië en hun verwerking (Amsterdam 2002) 322-348.

8 R. Kousbroek, ‘De diachronie van de doofpot’, In: NCR Handelsblad (29-4-1994). 9 Meijer, Oost-Indisch doof, 194-202.

(7)

leidde tot een discussie over wat de rol van de historicus moest zijn in controversiële thema’s als deze.

Over het algemeen waren de historici van mening dat er geen koloniale doofpot bestond. Er werden voor het artikel van Kousbroek al boekenplanken volgeschreven over Nederlands-Indië en het Nederlands koloniaal handelen.10 De discussie die op gang

kwam na het artikel van Kousbroek leidde er echter wel toe dat er kritiek kwam op de manier van werken die de historici op dit gebied hanteerden.11 Dit leidde tot een

geschiedwetenschappelijke discussie rondom de objectiviteit die een historicus al dan niet kon bereiken met zijn onderzoeken.12 Ook werd de moraliteit van historici in deze

discussie naar voren gebracht, waardoor het debat naar de ‘goed-fout’ discussie is verschoven tussen ‘traditionalisten’ en ‘revisionisten’.13

Het werd de historici door Kousbroek verweten dat ze bepaalde elementen uit het koloniaal verleden met Nederlands-Indië bewust niet behandelden en ze daarmee in de doofpot stopte. Dit betekent echter niet dat er niet over Nederlands-Indië geschreven werd. Al voor de soevereiniteitsoverdracht in december 1949 schreef Jacques de Kadt, PvdA Kamerlid, De Indonesische tragedie, het treurspel van gemiste kansen. Hoewel het geen geschiedkundig werk was, en het boek voornamelijk onder PvdA-leden werd verspreid, bracht het wel een duidelijke boodschap naar buiten: Nederland wilde slechts de Verenigde Staten van Indonesië oprichten om de macht van de Republiek te beperken en de uiteindelijke macht over de gehele archipel in eigen handen te houden.14 De Kadt

werd hiermee de grondlegger voor de groep die zich later als traditionalist zou identificeren. De traditionalisten waren van mening dat Nederland nooit was afgestapt van het plan de Indonesische Archipel na de Tweede Wereldoorlog weer onder Nederlands politiek en -economisch gezag te brengen. Veel historici sloten zich aan bij De Kadt. Zo schreef Jan Bank in 1983 zijn Katholieken en de Indonesische revolutie, waarin hij onderbouwde dat het Nederlandse beleid in de jaren 1945-1949 had gestreefd naar het ‘behoud van de machtspositie voor het Koninkrijk der Nederlanden’

10 Alma, Verwantschap in geest en gemoed? Een onderzoek naar de beleving en de verwerking van de

Indonesische onafhankelijkheidsstrijd door de beroepsmariniers, oorlogsvrijwilligers en zeemiliciens van de Mariniersbrigade (Alkmaar 2007) 26-28.

11 H.L. Wesseling (ed.), Onder historici. Opstellen over geschiedenis en geschiedschrijving (Amsterdam, 1995) 16; J.J.P. De Jong, ‘Nederland deed het zo slecht nog niet’, In: De Volkskrant (21-1-1995) 1.

12 Meijer, Oost-Indisch doof, 148; Alma, Verwantschap in geest en gemoed?, 29-31. 13 Alma, Verwantschap in geest en gemoed?, 23-41.

(8)

in Zuidoost-Azië.15 Lou de Jong plaatste zich met het eerder genoemde twaalfde deel van

Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog aan de kant van de

traditionalisten door te stellen dat de Nederlandse regering ‘zich een toekomst zonder Indië niet konden voorstellen’.16 De verarming van Nederland moest worden voorkomen,

Indonesië moest verder worden gekerstend, en voor een gecontroleerde dekolonisatie moest allereerst de machtspositie worden hersteld.17 Ook Jan Pluvier verdedigde het

traditionalisme. In Zuidoost-Azië. Een eeuw van verwachtingen, schreef hij over hoe Van Mook, de Luitenant-Gouverneur-Generaal van Nederlands-Indië, een verdeel en heers politiek wilde toepassen op Nederlands-Indië; interesse voor federalisme had hij totaal niet. Pluvier laat hier zien dat de aanpak van Nederland was gericht op het neutraliseren van nationalistische en revolutionairen elementen.18 Een laatste historicus die ik hier

noem is Wim van den Doel. Met zijn Afscheid van Indië. De val van het Nederlands

Imperium Azië hangt ook hij de kant van de traditionalisten aan. Hij spreekt kritisch over

de revisionisten en zegt dat ondanks het feit dat er beloften werden gedaan op zelfbeschikking, de intentie er was om de kolonie nog lang in handen te houden.19

Lijnrecht tegenover deze traditionalisten staan de revisionisten, die trachtten het heersende beeld te vervangen door een beeld waarin het Nederlandse beleid ‘zo slecht nog niet’ lijkt.20 Joop de Jong startte deze beweging in 1988 met zijn proefschrift

Diplomatie of strijd. Een analyse van het Nederlandse beleid tegenover de Indonesische revolutie 1945-1947. Hierin verdedigde hij de stelling dat Nederland na de oorlog was

begonnen met een proces van geleidelijke dekolonisatie. Als voorbeelden hiervoor haalde hij de verdragen aan die waren getekend bij Linggadjati en op de US Renville; verbroken verdragen die eerder juist als bewijs door de traditionalisten werden aangehaald.21 De Jong lijkt het heersende beeld hiermee om te willen keren, hierbij

wordt hij door verschillende historici gesteund. Een van hen is Pieter Drooglever. Hij sprak over de voordelen die het Nederlands handelen in de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd hadden opgeleverd; de Republiek was in 1945 nog niet gereed om onafhankelijk Indonesie te leiden, maar de tijd die Nederland de Republiek gegeven

15 J. Bank, Katholieken en de Indonesische Revolutie (Baarn 1983) 480-481.

16 L. De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de tweede Wereldoorlog, XII (Leiden 1988) 1095-1096. 17 Ibidem, 1095-1096.

18 J. Pluvier, Zuidoost-Azië. Een eeuw van verwachtingen. Van Bonifacio tot Habibie (Breda 1999) 177. 19 H.W. Van den Doel, Afscheid van Indië. De val van het Nederlands imperium in Azië (Amsterdam 2000) 338-340.

20 De Jong, ‘Nederland deed het zo slecht nog niet’, 1.

21 J.J.P. De Jong, Diplomatie of strijd. Een analyse van het Nederlandse beleid tegenover de Indonesische

(9)

heeft door haar beleid tussen 1945 en 1949 heeft er voor gezorgd dat de Republiek zich klaar kon maken voor deze taak.22 Een laatste aanhanger van Joop de Jongs revisionisme

die hier besproken zal worden is John Jansen van Galen. In zijn uitgebreide werk over het Afscheid van de Koloniën grijpt Jansen van Galen terug op de radiorede gegeven door Koningin Wilhelmina in december 1942, waarin zij al spreekt over een rijksverband waarin ‘Nederland, Indonesië, Suriname en Curaçao tezamen deel zullen [nemen], terwijl zij ieder op zichzelf de eigen, inwendige aangelegenheden in zelfstandigheid […] zullen behartigen.23 Van Galen redeneert dat vanaf deze speech een geleidelijk proces

van dekolonisatie heeft plaatsgevonden.24

Zoals eerder al kort vermeld leggen de beide takken van dit debat de aandacht van de dekolonisatie op Nederland. Dit omdat het debat in de Nederlandse literatuur neerkomt op de vraag was de Nederlandse dekolonisatie slecht (traditionalisten), of ‘zo slecht nog niet’(revisionisten). Er zijn goede argumenten aan te dragen voor de traditionalistische kijk op de zaak, dit zal later in de scriptie duidelijk worden. De revisionistische positie is naar mijn mening minder overtuigend. Echter, door alleen aandacht te vestigen op de Nederlandse positie en het Nederlandse handelen in de onafhankelijkheidsstrijd van Indonesië wordt de rol van de internationale factoren op een tweede plaats gezet. Dit terwijl de rol van Amerika zo cruciaal is geweest in de dekolonisatie. Zo wordt in Van den Doels werk de Amerikaanse interventie totaal niet ingeleid, het lijkt er plotseling te zijn.25 Dit is een zeer kwalijke zaak omdat het juist Amerika was die Nederland tot een

halt riep en voorkwam dat het haar vooroorlogse kolonie terig in handen kreeg. Hoewel dit in de meeste werken wel erkend wordt, wordt het vaak slechts zijdelings en zonder het geven van een volwaardige context genoemd; zoals bij Van den Doel ook het geval is. Het is daarom van essentieel belang om naast het Nederlandse debat, ook de Amerikaanse historiografie aan te halen.

Hoewel het merendeel dat er vanuit Amerikaans perspectief is geschreven over de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd artikelen uit bundels of hoofdstukken uit

22 P.J. Drooglever, ‘Dekolonisatie in twintig delen. Een persoonlijke impressie’, In: P.J. Drooglever en M.J.B. Schouten (red.), De Leeuw en de banteng. Bijdragen aan het congres over de Nederlands-Indonesische

betrekkingen 1945-1950, (Den Haag 1997) 275, 279-281.

23 NPOGeschiedenis, ‘Beroemde 6 december-rede van Koningin Wilhemina – Radio Oranje, 6 december 1942’ http://www.npogeschiedenis.nl/speler.WO_VPRO_712852.html (7-4-2016).

24 J. Jansen van Galen, Afscheid van de Koloniën (Amersfoort 2013) 569.

25 F. Gouda en T. Brocades Zaalberg, American Visions of the Netherlands East Indies/Indonesia: US Foreign

(10)

boeken betreft zijn er toch een aantal standaardwerken te noemen. Te beginnen met George Kahins Nationalism and revolution in Indonesia dat al in 1952 uitkwam. Hoewel het boek niet een directe nadruk legt op de Amerikaanse houding ten opzichte van Indonesië is het toch een waardevol boek met betrekking tot de interne ontwikkelingen in Indonesie ten tijden van de strijd om onafhankelijkheid.26 Daarnaast is het van groot

belang omdat het vele interviews bevat met de belangrijkste Republikeinse actoren in de strijd om onafhankelijkheid. Veel andere werken hebben daarom voort kunnen bouwen op het door Kahin geschreven werk. Een van hen is Robert McMahon, schrijver van

Colonialism and Cold War: The United States and the Struggle for Indonesian Independence, 1945-1949 die als eerste naar de internationale dimensie van het conflict

in Indonesië keek. Sterk aan dit boek is de expliciete aandacht die het schenkt aan het verband van dekolonisatie en de Koude Oorlog. De Koude Oorlog zien we in bijna alle werken over de onafhankelijkheidsstrijd van Indonesie naar voren komen, maar McMahon kijkt expliciet naar de invloed van Amerika’s Koude Oorlogspolitiek in de onafhankelijkheid van Indonesië. Verder trekt McMahon vergelijkingen met het Amerikaanse buitenlandbeleid in andere regio’s in de wereld, met in het bijzonder Vietnam. Een zwak punt van dit boek is echter dat het zich te veel richt op de Amerikaanse diplomatie, en daarmee geeft het weinig tot geen inzichten in de achtergronden, redenen tot handelen en ondernomen acties van Nederland en Indonesië.27 Een boek dat deze landen wel meer betrekt is het in Amerika gepubliceerde,

maar door Nederlandse schrijvers bewerkstelligde, American visions of the Netherlands

East Indies/Indonesia van Frances Gouda en Thijs Brocades Zaalberg. Het in 2002

gepubliceerde boek heeft gebruik kunnen maken van vrijgegeven bronnen en uitgegeven memoires, dagboeken en autobiografieën die voor McMahon en Kahin nog niet beschikbaar waren. Tevens kan er, nu de Koude Oorlog ten einde is, met een andere blik naar de gebeurtenis gekeken worden. Er wordt in het boek gekeken naar hoe Amerika eerst steun aan Nederland leek te geven in de strijd om Indië, maar hoe het later een omzwaai maakte en de republikeinse regering ging steunen. Een groot nadeel van het boek is echter dat het de nadruk heeft gelegd op de jaartallen 1920-1948, waarmee het een cruciale slotepisode van de onafhankelijkheidsstrijd te kort doet.

26 G.M. Kahin, Nationalism and revolution in Indonesia (1952) 351, 470-480.

27 R.J. McMahon, Colonialism and Cold War: The United States and the Struggle for Indonesian

(11)

Zoals is gebleken ligt bij de Nederlandse literatuur over de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd een aandacht op de vraag of het Nederlands handelen slecht was, of iets minder slecht. In de Amerikaanse literatuur zien we, begrijpelijkerwijs, dat er veel meer aandacht uitgaat naar hoe Amerika tegenover Indonesië stond. Dit zal worden samengebracht in de beantwoording van de hoofdvraag waarin in kijk naar hoe de wereldorde van de Koude Oorlog de dekolonisatie van Indonesië heeft beïnvloed.

Deze hoofdvraag zal ik beantwoorden door verschillende indicatoren te behandelen. Aan de hand van deze indicatoren zal ik de connectie tussen het Nederlands beleid in Nederlands-Indië en de Koude Oorlog aantonen. Deze indicatoren zal ik behandelen als deelvragen: Hoe heeft het Amerikaanse anti-imperialisme het Nederlands beleid voor Indië beïnvloed?; Welke rol ging het communisme, een cruciaal kenmerk van de Koude Oorlog, spelen in strijd om Nederlands-Indië?; en op welke wijze werden de intergouvernementele organisaties ingezet om de strijd om Nederlands-Indië tot een eind te brengen? Elke deelvraag zal de basis vormen voor een hoofdstuk. Ik zal het geheel afsluiten met een conclusie waarin ik de bevindingen samenvat en de hoofdvraag in het kort wordt beantwoord.

Voor dit onderzoek zal ik me niet beperken tot de secundaire literatuur, waarvan een deel van de in totaal gebruikte werken hierboven reeds genoemd is. Er is tevens veel aandacht uitgegaan naar archiefmateriaal. Het Nationaal Archief te Den Haag en het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie in Amsterdam zijn hiervoor bruikbare bronnen van informatie geweest. Ik heb materiaal gebruikt dat betrekking heeft op de verhoudingen tussen Nederland en Indonesie in de periode van 1945-1949, maar een grotere nadruk heeft gelegen op verslaglegging van de verhoudingen tussen Nederland en Amerika in deze zelfde periode. Er zal voornamelijk gebruik worden gemaakt van correspondentie tussen diplomaten. Deze bronnen zijn voor dit onderzoek van belang omdat ze inzicht geven in de toplaag van de Nederlandse besluitvorming ten opzichte van Nederlands-Indië. In de bondige berichtwisseling tussen ministers en consuls werd bericht gedaan van de essentiële veranderingen in het gebied waar de consul gevestigd zat. Vanuit de minister werd ook regelmatig een specifieke vraag naar informatie gestuurd naar de consul of ambtenaar, wat duidelijk maakte waar de minister zich op dat moment mee bezig hield.

(12)

Met dergelijke correspondentie dient men echter zorgvuldigheid om te gaan; het gaat om verslagleggingen door mensen, het kan daarom fouten bevatten. Ook kunnen verslagen politiek gekleurd zijn, dit heb ik echter al iets positiefs aanschouwd.28 Zo kan je

te bronnen tegen komen van ambassadeurs of consuls die uitsluitend schrijven wat de minister wenst te horen. daarnaast zijn er door Nederland veel rapporten naar Amerika doorgespeeld die het communisme binnen de Republiek zwaar overdreven om Amerikaanse steun te ontvangen voor het ondermijnen van de Republiek.29 Zolang

degelijke bronnen niet als de volledige waarheid aanvaard worden en kritisch worden bekeken kunnen ze een enorme bijdragen leveren aan historische onderzoeken. Zo ook aan die van mij.

Het kritische kijken naar bronnen is overigens een vorm van werken die een historicus bij alle soorten bronnen dient toe te passen.30 De overige geraadpleegde

bronnen zullen daarom op een gelijke wijze benaderd worden. Naast diplomatieke correspondentie zullen verder de notulen van de minsterraden tussen 1945-1949 van groot belang zijn. Daarnaast heb ik dankbaar gebruik kunnen maken van verslagen van de Raad voor Oorlogsvoering, communicatie tussen de legertop en de Nederlandse overheid en rapporten en andere documenten van de civiele- en militaire autoriteiten waarin werd geschreven over de ontwikkelingen in het dan nog Nederlands-Indië.

Hoofdstuk 1: Soepel Anti-Imperialisme

‘There has never been, there isn’t now and there never will be any race of people of the earth fit to serve as masters over their fellow men… we believe that any nationality, no

28 A. Gorst, Modern British History: A Guide to Study and Research (Londen 1997) 181. 29 Gouda en Brocades Zaalberg, American Visions, 35, 169.

(13)

matter how small, has the inherent right to its own nationhood.’31 Zo sprak Franklin D.

Roosevelt (r. 1933-1945), de 32ste president van de Verenigde Staten, op 15 maart 1941

tot de correspondenten in het Witte Huis. Amerika verkondigde hiermee dat het de herkolonisatie van de Europese machten na de Tweede Wereldoorlog niet zou steunen. Dit werd door Roosevelt nog helderder gemaakt toen hij met de Britse minister president Winston Churchill op 14 augustus 1941 het Atlantisch Handvest tekende.32

Hierin stonden de plannen voor de naoorlogse wereld. Naast het oprichten van de Verenigde Naties, werd hierin onder andere kortgesloten dat alle volken het recht hadden hun eigen vorm van bestuur te kiezen.33 Dat dit ook betrekking had op de

inheemse bevolking van de Europese koloniën maakte Roosevelt in verschillende toespraken tijdens de Tweede Wereldoorlog duidelijk: hoewel het over een ‘Atlantisch’ Handvest ging wilde Roosevelt geen twijfel laten bestaan over de wereldwijde toepassing van het handvest.34 Dit was een hoopvol bericht voor de inheemse bevolking

van de koloniën van Europa. Voor de Nederlandse regering was het een veel minder positief verhaal. Zij wenste namelijk de zeggenschap over Indonesië na de Tweede Wereldoorlog weer terug te krijgen.

Wilde de Nederlandse regering na de Tweede Wereldoorlog Indië weer in handen krijgen, dan dienden er veranderingen in het koloniale beleid doorgevoerd te worden. Aan de hand van de vraag ‘hoe heeft het Amerikaanse anti-imperialisme het Nederlands beleid voor Indië beïnvloed?’ zal ik laten zien wat de rol was van het Amerikaans anti-imperialisme in het wijzigen van het beleid van de Nederlandse regering en zal duidelijk worden hoe soepel Amerika om kon gaan met haar anti-imperialistische ideologie. Al voor het opstellen van het Atlantisch Handvest was duidelijk dat Amerika streefde naar het beëindigen van imperialisme. De oorsprong van dit Amerikaanse anti-imperialisme ligt gek genoeg bij het zelf verkrijgen van kolonies. Als gevolg van de Spaans-Amerikaanse Oorlog (1898) kwam Amerika in bezit van de voormalig Spaanse kolonies Cuba, Guam, Puerto Rico en de Filipijnen. Dit leidde tot een herleving van het Amerikaanse Manifest Destiny. Het Manifest Destiny was in eerste instantie gericht op het aanmoedigen van expansie in Noord-Amerika zelf gedurende de negentiende eeuw. In de

31 N. Mansergh, Survey of British Commonwealth Affairs: Problems of Wartime Cooperation and Post-War

Change 1939-1952 (Abingdon 1958) 191.

32 McMahon, Colonialism and Cold War, 54-55.

33 U.S. Depertment of State, Peace and War: United States Foreign Policy, 1931-1941 (Washington 1943),

http://ibiblio.org/hyperwar/Dip/PaW/index.html (19-7-2016) 719. 34 New York Times, 24 februari 1942, 4.

(14)

tweede helft van de negentiende eeuw verschoof de aandacht naar het uitbreiden naar de Amerikaanse Westkust en het ontwikkelen en verlichten van de volken die tussen Amerika’s Oost- en Westkust leefden.35 Het hernieuwde Manifest Destiny, dat zijn intrede

deed aan het eind van de negentiende eeuw, had een meer internationale nadruk: het werd als de christelijke plicht ervaren om in de nieuw verkregen territoria de bevolking te ontwikkelen door het verspreiden van de Amerikaanse tradities en politieke instanties.36

Deze gedachtegang was niet nieuw. Aan het eind van de negentiende eeuw was er een wereldwijde ontwikkeling gaande waarin werd gestreefd naar een meer ethische behandeling van de inheemse bevolking. De Fransen gingen over tot een mission

civilisatrice in hun kolonies, de Engelsen noemde het white man’s burden en Amerika

paste het Manifest Destiny toe op de op Spanje gewonnen gebieden.37 Het kabinet-Kuyper

(1901-1905) ontwikkelde een Nederlandse variant, de Ethische Politiek. Nederland zou hiermee afstappen van de economische exploitatie van grondstoffen en mensen en toewerken naar politieke en economische zelfstandigheid van de bevolking.38 Centraal in

deze vormen van ethisch beleid stond het opvoeden en opleiden van de bevolking. Waarin de Amerikaanse aanpak verschilde met die van de andere koloniale machten, was dat Amerika de nieuw opgeleide elite ook daadwerkelijk een bestuurlijke positie gaf.39 Na drie jaar van militair bewind kregen de westers opgeleide inheemse elite van de

Filipijnen in 1901 een grotere rol in het zelfbestuur. In Nederlands-Indië was dit na driehonderd jaar overheersing nog niet van de grond gekomen.40

Het sterk groeiende Amerikaanse anti-imperialisme werd door Luitenant-Gouverneur-Generaal Van Mook ook opgemerkt toen hij in 1945 Amerika bezocht. Van Mook vluchtte tijdens de Slag om Java (maart 1942), waarna Japan Nederlands-Indië annexeerde, richting Australië. Hier zette hij zich, als deel van de Nederlands-Indische regering in ballingschap, in om het herstel van de Nederlandse positie in Zuidoost-Azië zo voorspoedig mogelijk te laten verlopen. In deze hoedanigheid reisde Van Mook af naar Amerika. Hier werd hij geconfronteerd met een groeiende afkeer tegen kolonialisme en

35 S. Mountjoy, Manifest Destiny: Westward Expansion (New York 2009) 12-14, 20.

36 R. Hofstadter, ‘Cuba, the Philippines, and Manifest Destiny’ in R. Hofstadter, (red.): The Paranoid Style in

American Politics and Other Essays (New York 1965) 145-187.

37 Van den Doel, Afscheid van Indië, 17-21.

38 A. Kuyper, Ons Program (Amsterdam 1879) 5, 962-979. 39 Van den Doel, Afscheid van Indië, 24.

(15)

het herstel van de Europese koloniale rijken. Roosevelt liet zijn persoonlijke mening over kolonialisme horen in zijn toespraak in februari 1942, waarin hij meldde dat wat hem betreft het Atlantische Handvest voor alle landen van toepassing was. In diezelfde rede sprak hij over het recht tot zelfbeschikking voor de bevolking van de Europese kolonies.41 De Amerikaanse beleidsmakers met wie Van Mook kwam te spreken waren

van mening dat Nederland qua beleid in Nederlands-Indië een voorbeeld diende te nemen aan het Amerikaanse beleid in de Filipijnen.42

Amerika timmerde immers al sinds 1901 aan de weg naar Filipijnse onafhankelijkheid. In dat jaar werd de inheemse elite geïncorporeerd in het binnenlandse beleid van het land. Op deze belangrijke eerste stap naar onafhankelijkheid bouwde Roosevelts idealistische voorloper, President Woodrow Wilson (r. 1913-1921) voort. Hij pleitte voor het zelfbeschikkingsrecht voor alle volken, ook die buiten Europa.43 In de ‘Veertien Punten’ die hij opstelde als vredesdoelen voor de

Eerste Wereldoorlog nam hij zelfbeschikking op als een essentieel doel van de naoorlogse periode. Reeds voor het eind van de Eerste Wereldoorlog stelde de ambitieuze Wilson de Jones Act (1916) op, beter bekend als de Filipijnse Autonomie Wet. Deze zou als grondwet voor de Filipijnen dienen. Daarnaast was in de wet Amerika’s wil tot het schenken van onafhankelijkheid aan de Filipijnen opgenomen. Met de invoering van deze wet kon de Filipijnse bevolking haar eigen vertegenwoordigers kiezen in het Huis van Afgevaardigden. Hoewel er een Amerikaanse Gouverneur-Generaal aan de top van de politieke piramide bleef staan, was het een enorme sprong voorwaarts richting Filipijnse autonomie.44 Amerika was de Europese koloniale machten hiermee vele jaren

voor.

Onder Roosevelt werden de Filipijnen verder klaargestoomd voor onafhankelijkheid. Eén jaar na zijn aantreden als President voerde hij de

Tydings-McDuffle Act (1934) in. Hiermee werd vastgesteld dat de Filipijnen binnen tien jaar

onafhankelijk zouden worden. Tevens kregen de Filipijnen per direct een Gemenebeststatus. Door middel van open verkiezingen werden inheemse vertegenwoordigers gekozen die samen de nieuwe grondwet van de Filipijnen zouden

41 New York Times, 24 februari 1942, 4. 42 Van den Doel, Afscheid van Indië, 58.

43 Britannica, Self-determination http://www.britannica.com/topic/self-determination (19-5-2016). 44 Official Gazette, The Jones Law of 1916, http://www.gov.ph/constitutions/the-jones-law-of-1916/ (19-5-2016).

(16)

opstellen.45 Deze grondwet keurde Roosevelt in 1935 goed en hierop trok de

Amerikaanse Gouverneur-Generaal weg uit de Filipijnen. Hiermee kon Manuel Quezón aantreden als eerste president van het Filipijnse Gemenebest. Het interne beleid was nu volledig in handen van de inheemse bevolking.46 De volledige overdracht van

soevereiniteit werd gezet op tien jaar na het goedkeuren van de grondwet, desondanks kwam de wet bekend te staan als Filipijnse Onafhankelijkheid Wet. Hoewel er door Amerika werd gewerkt aan het dekoloniseren van de Filipijnen waren hun redenen hiervoor niet volledig idealistisch. Dit is te zien aan het feit dat als voorwaarden voor het schenken van de onafhankelijkheid in 1946 de Bell Trade Act werd ingevoerd in zowel de Filipijnen als in Amerika. Hiermee werd de Filipijnse handelsquota’s opgelegd, werd de waarde van de peso gekoppeld aan de dollar en werd er vrije handel tussen de landen gefaciliteerd. Ook kregen Amerikaanse burgers gelijke rechten op het exploiteren van de Filipijnse natuurlijke grondstoffen. Immers, voor niks gaat de zon op.

Aan deze voor de wereld voorbeeldige lijkende aanloop naar Filipijnse onafhankelijkheid kon het Nederlands beleid in Nederlands-Indië niet tippen. Dit wist Van Mook, voormalige Gouverneur-Generaal van Indië, als geen ander. In Nederlands-Indië was er van de overdracht van macht aan de inheemse elite maar amper sprake.47 Er

werd door de Nederlandse beleidsmakers zelfs actie ondernomen om te zorgen dat invloeden vanuit de Filipijnen Indië niet bereikten. Zo werd het de nieuw gekozen President Quezón afgeraden zich naar de Nederlands-Indische eilanden van de archipel te begeven.48 Het Indische nationalisme werd niet de kans gegeven die het in de

Filipijnen wel kreeg. Vanuit de Nederlandse overheid bleek er ook weinig sympathie te bestaan tegenover het opkomen van inheemse staatshoofden in voormalige kolonies. Naast het niet verwelkomen van President Quezón in Nederlands-Indië besloot Den Haag hem tevens niet te feliciteren met zijn verkiezingsoverwinning, zoals internationaal gezien wel het gebruik was. Hoewel Nederland in het begin van de twintigste eeuw met haar Ethische Politiek mee ging met de wereldwijde verschuiving naar een meer ethische beleid ten opzichte van de inheemse bevolking, veranderde er weinig.49 De

45 The Philippine Independence Act (Tydings-McDuffle Law), 24 March 1934 http://loveman.sdsu.edu/docs/1934PhilippineIndep.pdf (20-5-2016).

46 Britannica, Tydings-McDuffie Act, United States 1934

http://www.britannica.com/topic/Tydings-McDuffie-Act (20-5-2016).

47 Van den Doel, Afscheid van Indië, 49. 48 Ibidem, 49.

49 Wereldwijd was er een beweging gaande waarin de koloniale machten overstapte op een ethische beleid ten opzichte van de inheemse bevolking. Ze verplichtte zicht tevens tot het opleiden en opvoeden van de inheemse bevolking. De Fransen gingen over tot een mission civilisatrice, de Engelsen noemde het

(17)

Indische massa kreeg al basisonderwijs, echter genoot slechts 0,14% van de Indische bevolking een volwaardige westerse opleiding.50 Hoewel deze mannen correct opgeleid

waren kregen ze geen positie in het Nederlands-Indisch bestuur. De bestuursposten bleven bekleed door Nederlanders. De enige plek waar de elite een rol gingen spelen was de Volksraad, een adviesgevend orgaan dat in 1916 werd opgericht en bestond uit dertig Nederlandse en dertig Indische vertegenwoordigers. Dit tot de frustratie van de zelfbewust geworden Indische elite.

De door Roosevelt gezette anti-imperialistische koers tijdens de Tweede Wereldoorlog maakte voor de Nederlandse regering duidelijk dat er niet op Amerikaanse steun gerekend hoefde te worden voor de hervatting van de vooroorlogse wijze van koloniseren. Wilde Nederland haar kolonie terug in handen krijgen dan diende Amerika overtuigd te worden dat de terugkeer van een Nederlands regime in Indonesië van belang was voor zowel Nederland als Amerika. Nederland was afhankelijk van Amerika voor het terugkrijgen van haar kolonie; de Indonesische eilanden vielen tijdens de Tweede Wereldoorlog als onderdeel van de South-West Pacific Area immers binnen het commando van de Amerikaanse Generaal Douglas MacArthur. Voor het verkrijgen van Amerikaanse sympathie diende Nederland meer te doen dan te hervormen in taalgebruik. Van Mook wist na zijn bezoek aan Amerika dat het beleid in Nederlands-Indië grondig geherstructureerd diende te worden. Aangekomen in London, waar het Nederlandse Kabinet Gerbrandy (1940-1945) in ballingschap verbleef, merkte Van Mook dat deze gedachte onder de Nederlandse politici nog niet heerste.51 Plaatsend in het in

de inleiding aangehaald Nederlandse debat rondom het machtsherstel in Nederlands-Indië was het kabinet erg traditionalistisch.52 Ze wenste geen concessies te doen, maar

hun macht in Indië te herstellen naar hoe het voor de Tweede Wereldoorlog was. Het Atlantisch Handvest maakte weinig indruk op Minister President Pieter Sjoerds Gerbrandy en zijn kabinet. Gerbrandy noemde het zelfs een ‘slap stuk’.53 Met deze

white man’s burden en Amerika paste het Manifest Destiny rond de eeuwwisseling ook buiten Amerika toe.

In Nederland werd de Ethische Politiek ontwikkeld. 50 Van den Doel, Afscheid van Indië, 22-24.

51 Ibidem, 58.

52 Het in de inleiding besproken debat was tussen de traditionalisten, welke geloven dat de Nederlandse regering na de Tweede Wereldoorlog de Indische Archipel weer onder volledig Nederlands politiek en -economisch gezag wilde brengen, en de revisionisten, die argumenteren dat Nederland na de oorlog was gestart met een geleidelijk proces van dekolonisatie.

53 C. Fasseur, ‘A cheque drawn on a failing bank: the address delivered by Queen Wilhelmina on 6th/7th December 1942’ in: J. De Belder, R. W. J. M. Bos, (red.), The Low Countries History Yearbook (Den Haag 1982) 105.

(18)

uitspraak wenste hij de Amerikaanse opinie op kolonies, die totaal niet met de Nederlandse opinie rijmde, te bagatelliseren. Het overgaan tot het niet tekenen van het stuk was echter een stap te ver voor het kabinet, dit zou een blaam zijn op de Nederlandse betrouwbaarheid in de ogen van het internationale publiek. Daarnaast kon Nederland enige steun van Amerika in het terugkrijgen van haar Indische kolonie op haar buik schrijven als ze dit Handvest zondermeer zouden weigeren.54 Een vrije

interpretatie van het Atlantische Handvest was voor de Nederlandse beleidsmakers wel te verteren: Gerbrandy meldde op 10 november 1942 aan de Volksraad dat de plannen tot dekolonisatie uit het Atlantische Handvest niet op zouden gaan voor gevestigde rijken die hun bestaansrecht al bewezen hadden.55 Hij achtte het Nederlands-Indische

rijk hier een van.

Met Van Mooks aanstelling als minister van Koloniën (r. 1942-1945) op 21 mei 1942 kon er geput worden uit zijn 25 jaar ervaring in Nederlands-Indië en zijn kennis van het Amerikaanse standpunt in de koloniale kwestie. Een van zijn eerste acties als minister was de toevoeging van een minister zonder portefeuille aan zijn ministerie. Hij koos hiervoor bewust voor de Indonesisch geboren Pangeran Adipati Soejono (r. 1942-1943) die samen met Van Mook uit Indië was gevlucht. Door het aanstellen van een inheemse Minister trachtte Van Mook wind uit de zeilen te nemen van de Amerika, dat al sinds het Wilson presidentschap kritiek uitte op de Nederlandse onderdrukking van de Indische bevolking.56 Daarnaast was het aanstellen van Soejono als minister een

concessie naar de gematigde nationalisten te Indonesië, waar Soejono een prominent lid van was.57

Met het aantreden van Van Mook en Soejono zag de relatie tussen Nederland en Amerika, en daarmee de toekomst van Nederlands-Indië, er weer een stuk positiever uit. Deze periode van optimisme duurde echter niet lang. Naast het bericht van Roosevelts staatssecretaris Summer Welles op eind maart 1942, waarin hij stelde dat ‘[t]he age of imperialism is ended’, sprak in november 1942 ook minister Cordell Hull zich uit over hoe er met de kolonies om gegaan diende te worden.58 Hull verkondigde wederom het

54 G. Oostindie en I. Klinksers, Knellende Koninkrijksbanden, Het Nederlandse Dekolonisatiebeleid in de

Caraïben, 1940-2000 - deel 1, 1940-1954 (Amsterdam 2001) 42.

55 H. J. Benda en S.L. Van der Wal, De Volksraad en de staatkundige ontwikkeling van Nederlandsch-Indië (Leiden 1965) 653.

56 Oostindie en Klinksers, Knellende Koninkrijksbanden, 49. 57 Parlement en Poltiek, Pangeran Adipati Soejono

http://www.parlement.com/id/vg09lljhz8y1/adipati_soejono (2-6-2016). 58 New York Times, 31 maart 1942, 1.

(19)

Amerikaanse standpunt als het aankwam op het koloniale vraagstuk: ‘our course in dealing with the Philippines situation […] offers a perfect example of how a nation should treat a colony: […] cooperating with it […] to assist it in making all necessity preparations for freedom’.59 Het was daarmee voor iedereen binnen de Nederlandse

regering duidelijk dat er meer ondernomen diende te worden om de Amerikaanse overheid gerust te stellen van de intenties die Nederland had met het terugkrijgen van haar Indische kolonie.

Over welke veranderingen er doorgevoerd dienden te worden in het naoorlogse Indië bestond in de ministerraad onenigheid. Het traditionalistische kabinet zag door Van Mooks ervaringen met de Amerikaanse politiek en publieke opinie in dat er op zijn minst beloftes gemaakt moesten worden die zouden duiden op een proces van geleidelijke dekolonisatie. Soejono was echter van mening dat er geen alternatief kon zijn voor het verlenen van onafhankelijkheid. Hij wees erop dat onder de Japanse bezetting de wil om onafhankelijk te worden slechts was gegroeid. Daarnaast had het Amerikaanse voorbeeld van handelen ten opzichte van het buurland de Filipijnen de nationalisten in Indonesië enorm gemotiveerd.60 Tegenover Soejono stond Van Mook met

zijn idee om veranderingen in de staatsvorm door te voeren. Hij opperde hervormingen die zouden leiden tot het creëren van een overkoepelende regering van zowel Nederland als de drie koloniale gebieden, te noemen Suriname, Curaçao en Nederlands-Indië. Daarnaast hield Van Mook al vanaf het begin aan dat er niet diende te worden gesproken over Nederlands-Indië als een dominion; bij een dominion is er de intentie om het uiteindelijk onafhankelijkheid te geven. De Britten hadden dit in maart 1942 wel aan India beloofd en konden daarom niet anders dan overgaan tot het verlenen van onafhankelijkheid. Dit was echter wat Nederland volgens Van Mook diende te voorkomen. Nederland had nog altijd de verantwoordelijkheid tot opvoeden van de Indische bevolking. Om die reden moest Nederland zo lang mogelijk de controle over Indië behouden.61 In de Ministerraad was er al snel overeenstemming dat het plan van

Van Mook het betere alternatief was. Soejono beargumenteerde dat Van Mooks plan door de Indonesische nationalisten niet zou worden gezien als een eindpunt van de discussie tot volledige onafhankelijkheid, maar het was zeker een goede ‘basis voor verder

59 McMahon, Colonialism and Cold War, 55-56.

60 Fasseur, ‘A cheque drawn on a failing bank’, 109-113. 61 Ibidem, 111.

(20)

overleg’.62 Dit vooruitstrevende plan tot geleidelijke dekolonisatie zou revisionisten als

de in de inleiding aangehaalde Joop de Jong kunnen brengen tot uitspraken als: ‘Nederland deed het zo slecht nog niet’.63 Het gaat hier echter om een plan dat in eerste

instantie was opgesteld om de Amerikaanse politieke opinie te winnen.

In de ministerraad was men het er over eens dat er openheid diende te komen over de naoorlogse relatie met Indonesië die Nederland voor ogen had. Ook Van Mook was van mening dat de enige manier om Amerikaanse steun te winnen duidelijkheid te geven over de toekomst die Nederland voor ogen had in Indonesië. Om Roosevelt te overtuigen van de goede intenties die Nederland had met het herkoloniseren van Indië achtte Van Mook het noodzakelijk het Nederlandse plan ten opzichte van Indië door het staatshoofd, koningin Wilhelmina, bekend te laten maken.64 Dit zou echter

problematische blijken. Koningin Wilhelmina kon zich totaal niet vinden in de voorgestelde openheid van Van Mook. Ze wilde voorzichtig handelen en geen beloftes doen aan Amerika of andere internationale spelers.65 Dit bleek ook uit de radiotoespraak

die Wilhelmina in mei 1941 hield. Hierin werd alleen verkondigd dat ze als voornemen had na de oorlog ‘ruime gelegenheid te scheppen om wensen en opvattingen te mijner kennis te brengen inzake […] de aanpassing van de structuur der overzeese gebiedsdelen en de bepaling van hun plaats in het koninkrijk overeenkomstig de gewijzigde omstandigheden.’66 Hiermee werd niets meer beloofd dan het nadenken over

de situatie nadat Nederland haar kolonie weer volledig in handen had.

De onenigheid tussen Wilhelmina en Van Mook bleek ook uit het afwijzen van Van Mooks voorstel om het Ministerie van Koloniën om te dopen tot het ministerie van Nederlands-Indië, Suriname en Curaçao. Van Mook vond een verandering noodzakelijk omdat de nieuwe naam minder controverse met zich meedroeg en aantoonde dat er verandering had plaatsgevonden in de Nederlandse relatie met Nederlands-Indië.67 De

naamsverandering zou er om de redenen die Van Mook al drie jaar eerder aandroeg in 1945 onder meer ministeriële druk toch komen. Het ministerie van Koloniën werd het

62 Nationaal Archief, Den Haag, ‘Ministerraad’, toegangsnummer 2.02.05.02, inventarisnummer 240,

Notulen van de Raad van Ministers (13-10-1942).

63 De Jong, ‘Nederland deed het zo slecht nog niet’, 1.

64 L. De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de tweede Wereldoorlog, XIV (Leiden 1988) 83-85. 65 Oostindie en Klinksers, Knellende Koninkrijksbanden, 65.

66 Radio Oranje, 10 mei 1941.

67 Nationaal Archief, Den Haag, ‘Ministerraad’, toegangsnummer 2.02.05.02, inventarisnummer 240,

(21)

ministerie van Overzeese Gebiedsdelen. Daarnaast beschuldigde Van Mook Wilhelmina ervan de Indië-kwestie door een vooroorlogse bril te bekijken; ze dacht nog te veel in termen van Ethische Politiek.68 Amerika had echter weinig vertrouwen meer in het

voortzetten van de Ethische Politiek omdat het in het verleden slechts voor weinig vooruitgang had gezorgd voor de Indische bevolking. Om Wilhelmina een nieuw naoorlogs plan te laten steunen diende er nog veel geschaafd te worden aan het conceptplan van Van Mook. Alleen dan kon er tot een plan gekomen worden dat Wilhelmina bereid was uit te dragen.

Op 28 oktober kon Gerbrandy meedelen dat de koningin het conceptplan had aanvaard.69 Hierop kon er op 6 december 1942 door haar een radiorede worden

gehouden. Van Mooks invloed hierin is sterk te bemerken. Wilhelmina kondigde namelijk diens idee voor een staatrechtelijke hervorming aan. Er diende daarvoor na de oorlog eerste een rijksconferentie gevormd te worden, waarin vooraanstaande vertegenwoordigers van Nederland, Indië, de Nederlandse Antillen en Curaçao samen aan tafel zouden gaan zitten om adviezen op te stellen voor deze nieuwe vorm van regeren. Wilhelmina zei verder onder andere dat na de oorlog het rijk opgebouwd zal worden op de ‘hechten grondslag van volledig deelgenootschap’, en hoewel er rijksverbanden zullen blijven bestaan, er interne zelfstandigheid voor de verschillende rijksdelen zal bestaan. Als blijk van een veranderende houding ten opzichte van de inheemse bevolking kondigde Wilhelmina aan dat er in de nieuwe staatsvorm geen plaats voor verschil in behandeling op ‘grond van ras of landaard’ zal zijn.70

De door Wilhelmina voorgedragen rede werd in Amerika zeer positief ontvangen. Voor het Nederlands kabinet was dit een opluchting: de toespraak was immers geschreven om het Amerikaanse publiek en de regering te overtuigen van de welwillende intenties van Nederland in Indië.71 Van Mook, die tijdens het uitzenden van

68 Oostindie en Klinksers, Knellende Koninkrijksbanden, 65-67.

69 Nationaal Archief, Den Haag, ‘Ministerraad’, toegangsnummer 2.02.05.02, inventarisnummer 240,

Notulen van de Raad van Ministers (28-10-1942).

70 NPOGeschiedenis, ‘Beroemde 6 december-rede van Koningin Wilhemina – Radio Oranje, 6 december 1942’ http://www.npogeschiedenis.nl/speler.WO_VPRO_712852.html (7-4-2016).

71 Dit blijkt uit de notulen van de ministerraden tussen 27 maart 1942, wanneer de eerste versie van de door Wilhelmina voor te lezen rede werd opgesteld, en 28 oktober 1942, wanneer Wilhelmina eindelijk akkoord ging met een aangepaste versie van de door de ministers aangedragen rede. Deze collectie notulen zijn terug te vinden in: Nationaal Archief, Den Haag, ‘Ministerraad’, toegangsnummer 2.02.05.02, inventarisnummer 240, Notulen van de Raad van Ministers.

(22)

de rede in Washington verbleef, liet weten dat er succesvol op het ‘emotionele karakter’ van de Amerikaanse burger was ingespeeld.72 Roosevelt was vooral positief over het feit

dat het initiatief vanuit Nederland werd getoond. Hij raadde zijn landsgenoten aan de vertaalde versie van de rede te lezen.73 Het alternatief dat Wilhelmina namens de

Nederlandse regering aandroeg op het continueren van kolonialisme plaatste Nederland op een bevoorrechte positie in de ogen van Roosevelt. Zeker met het Franse plan -of beter gezegd, het gebrek eraan- als vergelijkingsmateriaal: de Fransen zouden na de oorlog Indochina weer terugveroveren, maar er werd niet gesproken over veranderingen in de vorm van overheersing.74 Dit leidde er onder meer toe dat Amerika met een veel

kritischer oog naar de Franse aanpak ging kijken.75 Zelfs de Amerikaanse staatssecretaris

Welles, die twee jaar eerder nog verkondigde dat het imperialisme ten einde was, was positief over de Nederlandse stappen richting een betere omgang met de inheemse bevolking.76 Het Nederlandse plan van aanpak voor Nederlands-Indië kwam zo in een

veel beter daglicht te staan. Dit leidde er onder andere toe dat Roosevelt naast het Amerikaanse beleid in de Filipijnen ook het Nederlandse plan voor Indië aanhaalde wanneer hij kwam te spreken over hoe er door de Europese machten omgegaan diende te worden met de kolonies.

Dat het nieuwe voorstel bij de Amerikaanse bevolking goed ontvangen werd bewijst de correspondentie tussen minister van Buitenlandse Zaken Eelco van Kleffens (r. 1939-1946) en de Nederlandse ambassadeur te Washington, Alexander Loudon (r. 1942-1947). In de destijds geclassificeerde briefwisselingen tussen de twee mannen laat Loudon doormiddel van het sturen van krantenknipsels, stukken uit artikelen en boeken en citaten van vooraanstaande Amerikaanse politici aan de Nederlandse Minister weten hoe het met de Amerikaanse publieke opinie over Nederlands-Indië zit.77 Niet iedereen

is enthousiast over het Nederlandse naoorlogse plan, zoals Loudon laat zien aan de hand van een artikel geschreven door Arthur Schnitzer, een ex-topman binnen de Volkenbond:

72 C. Fasseur, De Weg naar het Paradijs (Amsterdam 1995) 231.

73 Nederlandse Ambasade in Washington naar regering in Ballingschap te Londen, 9 december 1942, in: C. Throne , ‘Engeland, Australië, en Nederlands Oost-Indië 1941-1945’, Internationale Spectator, XXIX (Den Haag 1975) 218, 494.

74 McMahon, Colonialism and Cold War, 64-65. 75 Van den Doel, Afscheid van Indië, 60-61.

76 Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Buitenlandse Zaken te Londen (Londens Archief), toegangsnummer 2.05.80, inventarisnummer 1178, Information for Count van Blyant (28-3-1945), 3. 77 Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Buitenlandse Zaken te Londen (Londens Archief), toegangsnummer 2.05.80, inventarisnummer 1178, Codetelegram van A. Loudon aan E. Van Kleffens (24-3-1945).

(23)

America’s Plan for the Colonial World. Schnitzer blijft kritisch tegenover het behoud van

koloniale rijken. In zijn artikel meldt hij dat alle volken het recht hebben hun eigen vorm van overheid te kiezen. Dat koloniale machten met alternatieven aankomen om zoveel mogelijk macht in de koloniale gebieden te kunnen behouden ziet hij als begrijpelijk, maar als onaanvaardbaar.78 Veel van de berichten uit Amerika waren echter een stuk

positiever van aard. Met een toegestuurd artikel van de Washington Post laat Loudon weten dat er ook een beweging in Amerika is die het als zeer positief ervaart dat Nederland de ambitie heeft om samen met haar koloniën een nieuwe staatsvorm te ontwikkelen waarin de verschillende landen hun eigen interne onafhankelijkheid hebben. De gedane belofte van Wilhelmina om de zeventig miljoen inwoners van de koloniën inwoners te maken van het Nederlands koninkrijk ziet hij als een veel beter alternatief dan de landen onafhankelijkheid te schenken en aan hun lot over te laten.79

Dat er een dergelijke tendens bestaat in de Amerikaanse publieke opinie laat Loudon verder aan Van Kleffens zien door hem een stuk te sturen van Wilfred Fleischer, een kenner op het gebeid van Azië. Fleischer looft het verlichte karakter van de toekomstplannen voor Indië, maar waarschuwt dat het doen van een belofte en het werkelijk tot uitvoering brengen niet hetzelfde zijn. Het is immers zo dat ‘plans drawn up in times of stress are apt to be toned when the emergency has disappeared and people easily slip back into the old ways’.80 Daarnaast zou Amerika het tegenover de

andere bondgenoten met koloniale gebieden niet kunnen maken om enkel Nederland weer haar rijk terug te geven.81

hoewel de briefwisseling en de telegramcommunicatie tussen Loudon en Van Kleffens veelal in formele taal is geschreven, laten de beide mannen soms enthousiasme en vreugde bemerken over wat ze beschrijven. Loudon stuurt op 10 maart 1945 een artikel van de Evening Star naar de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken. De essentie van het artikel, The Changing World, is te vatten in een enkele zin: Amerika had haar mening over hoe het zou handelen in het naoorlogse Zuidoost-Azië nog niet geuit, maar er waren volgens de schrijver van het artikel zeker indicaties dat Amerika geen

78 Ibidem.

79 P. Thinker, Washinton Post, Colonial Liberty (3-15-1945).

80 W. Fleischer, ‘What to do with Japan’, in: Life Magazine (april 1945) 94.

81 Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Buitenlandse Zaken te Londen (Londens Archief), toegangsnummer 2.05.80, inventarisnummer 1178, Brief van A. Loudon aan E. Van Kleffens (19-4-1945).

(24)

voorstander was voor het herstel van de vooroorlogse status quo.82 Loudon liet in de

brief waarmee hij dit artikel aan Van Kleffens aankondigde blijken dat hij dit artikel zeker ‘niet ongunstig’ achtte voor de Nederlandse situatie.83 Nederland had in december

1942 via Wilhelmina al laten blijken veranderingen door te willen voeren in het koloniale beleid.

Ook van Kleffens raakte enthousiast over het vooruitzicht dat Nederland haar kolonie terug zou krijgen. Hij stelde Loudon eind april op de hoogte van de vorderingen die er gemaakt werden op de Conferentie van San Francisco. In San Francisco werd de laatste hand gelegd aan het opstellen van een definitief handvest voor de Verenigde Naties. Van Kleffens was als minister van Buitenlandse Zaken aanwezig als deel van de Nederlandse delegatie. Hoewel Loudon via andere bronnen al op de hoogte was van de officiële vorderingen die gemaakt werden op deze conferentie, was het bericht van Kleffens toch veelzeggend. Van Kleffens berichtte Loudon over een onofficieel gesprek dat hij in de wandelgangen van het War Memorial Opera House had gevoerd. Van Kleffens kon de naam van zijn gesprekspartner, die geclassificeerde Amerikaanse informatie doorgaf, niet vrijgeven. Wel kon hij zeggen dat het om een ‘betrouwbaar zegsman behorend tot vast personeel [van het] Staats-Departement’ ging.84 Over het naoorlogs

beleid in Zuidoost-Azië berichtte hij dat het zeer zeker niet de bedoeling was dat Engeland en Frankrijk, die tijdens de Tweede Wereldoorlog meevochten in de geallieerde coalitie tegen Japan, de op Japan veroverde gebieden (opnieuw) zouden koloniseren. De op Japan veroverde gebieden zouden daarom onder collectief geallieerd toezicht komen te staan. Aan van Kleffens kon echter meegedeeld worden dat dit voor de Nederlands-Indische eilanden niet het geval zou zijn: deze zouden terug onder Nederlands heerschappij worden gebracht.

Ook dit had Nederland te danken aan de gedane beloftes in de decemberrede van 1942. Nederland had de Amerikaanse publieke opinie achter zich staan, mits er niet op de gedane beloftes werd teruggekomen, zo werd Van Kleffens verteld. Deze boodschap stelde Van Kleffens duidelijk gerust. Hij sloot echter nog wel af met een waarschuwing naar Loudon dat er nog geen officieel openbaar standpunt was ingenomen door de Amerikaanse regering wat betreft Indië. Het was daarom zaak de door Van Kleffens

82 Evening Star, C. Brown, This Changing World (3-9-1945).

83 Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Buitenlandse Zaken te Londen (Londens Archief), toegangsnummer 2.05.80, inventarisnummer 1178, Knipsel Evening Star (10-3-1945).

84 Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Buitenlandse Zaken te Londen (Londens Archief), toegangsnummer 2.05.80, inventarisnummer 1178, Codetelegram (26-4-1945), 1.

(25)

opgedane informatie niet uit te laten lekken. Wanneer Amerika haar standpunt aan de rest van de wereld bekend zou maken was het zaak dat de Nederlandse beleidsmakers ‘vreugde noch opluchting uitdruk[ten]’. Er diende enkel geuit te worden dat het Amerikaanse standpunt als blijk van vertrouwen in de Nederlandse plannen voor Nederlands-Indië werd gezien.85

Er werd in Amerika dus over het algemeen positief tegen de nieuwe Nederlandse beleidsvorm voor Indië aangekeken. Zeker wanneer men rekening houdt met hoe negatief de Amerikaanse bevolking voor 1942 aankeek tegen een continuering van imperialisme. Er was echter vanuit de Amerikaanse regering nog geen officiële strategie voor na de oorlog in Zuidoost-Azië vrijgegeven. Loudon en Van Kleffens waren van mening dat dit kwam omdat de Amerikaanse politici hun bondgenoten niet wensten te vervreemden door openlijk een positie in te nemen in een kwestie waarin de verschillende bondgenoten een andere standpunt hadden. Hoewel het enthousiasme dat er in eerste instantie bestond bij Roosevelt over de radiorede van de koningin als indicator werd gezien voor een positieve afloop van het Nederlandse koloniale vraagstuk, werd er door Amerika nog geen definitief antwoord gegeven op dit vraagstuk. Er bleef nog veel twijfel over te toekomst van Nederlands-Indië.

Deze twijfel bleek terecht, want wat de Nederlandse regering niet kon weten was dat Amerika, die ze met veel moeite overtuigd hadden van hun motieven om Indië weer terug onder Nederlands gezag te brengen, niet de laatste zeggenschap zou hebben over wat er zou gebeuren met Indonesië na de oorlog. Deze eer kwam, voor Nederland en de rest van de wereld volledig onverwachts, de Britten toe. Bij de Potsdamconferentie werd de jurisdictie over de Indische eilanden door de Amerikanen aan de Britten overgedragen. De reden hiervoor is terug te brengen tot onenigheid tussen de verschillende departementen in het Amerikaanse bestuur. In zijn ambitie om de kolonisatie tot een eind te brengen ontwikkelde Roosevelt tijdens de Tweede Wereldoorlog plannen om de Europese kolonies onder toezicht te plaatsen. Wilhelmina’s radiorede van december 1942 leidde ertoe dat de aandacht van Roosevelt verschoof naar het Franse wanbeleid in de kolonies. Het is om deze reden dat Roosevelt Frans-Indochina als eerst onder trusteeship wilde plaatsen.86 In Europa ontstond echter enorm

veel kritiek op het plaatsen van kolonies onder Amerikaans toezicht. Voor de beoogde

85 Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Buitenlandse Zaken te Londen (Londens Archief), toegangsnummer 2.05.80, inventarisnummer 1178, Codetelegram (26-4-1945), 2.

(26)

naoorlogse samenwerking met Europa had Amerika alle steun nodig die het kon krijgen. Het kon zich om deze reden niet permitteren kwaad bloed te zetten bij de Europese koloniale bondgenoten. Het werd Roosevelt daarom door zijn Departement Europese Zaken aangeraden zich niet te mengen in het beleid binnen de Europese kolonies. Dit zou hun steun aan Amerikaanse naoorlogse plannen doen afnemen.87

De Azië-experts binnen het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken (State Department) stonden hier lijnrecht tegenover. Zij waren van mening dat Amerika al grote stappen richting Aziatische zelfbeschikking had gezet door het beleid dat ze in de Filipijnen hadden gevolgd. Daarnaast had Amerika door de oorlog heen geroepen dat imperialisme beëindigd diende te worden. Het afzien van het navolgen van deze toewijding zou onder de gekoloniseerde volken onrust en afkeer tegen Amerika teweegbrengen. Tevens zouden het de Amerikanen zijn die de onder MacArthurs autoriteit vallende koloniale gebieden moesten bevrijdden. Het was daarmee onvermijdelijk dat Amerika ook beschuldigingen naar het hoofd geworpen zou krijgen wanneer de koloniale regimes weer hersteld zouden worden.88 Ook was de invloed van

het nationalisme in Azië volgens de experts enorm. Wanneer Amerika niet de leiding nam over het sturen van de nationalisten in de richting van westerse democratie, zo meldde een van de Azië-kenners, dan zou de Sovjet-Unie macht en invloed winnen in deze regio.89 Hiermee bleken Roosevelts Azië-adviseurs de naoorlogse situatie

verbazingwekkend goed te hebben voorspeld. Maar ondanks deze sterke punten werd het advies van de Aziëkenners in de wind geslagen. Op aanraden van George Marshall, de Stafchef van het Amerikaanse Leger, koos Roosevelt er voor om niet te interveniëren ten gunste van de inheemse bevolking, maar ook niet te assisteren in het herstellen van de koloniale rijken.90 Zo zou Amerika haar vingers niet branden.

Toen in mei 1945 de oorlog in Europa tot een einde was gekomen konden de Geallieerden, die altijd de Europe first-strategie hadden aangehouden, zich volledig gaan richten op de oorlog met Japan. In een serie bijeenkomsten te Potsdam (17 juli- 2 augustus 1945) legden de drie Geallieerde leiders, Joseph Stalin, Winston Churchill en

86 G. R. Hess, ‘Franklin Roosevelt and Indochina’, in: Organization of American Historians, The Journal of

American History Vol. 59, No. 2 (Oxford 1972) 353.

87 McMahon, Colonialism and Cold War, 67-68. 88 Ibidem, 67-68.

89 Memorandum by the Department of State’s Liberated Areas Division, ‘Imperialism versus an Enlightened Colonial Policy in the Area of the South East Asia Command’, 2 Januari 1945, in: McMahon,

Colonialism and Cold War, 69.

90 R. J. Leupold, United Stated and Indonesian Independence 1944-1947. An American Response to

(27)

Harry S. Truman, de opvolger van de in april 1945 overleden Roosevelt, de laatste hand aan het plannen van de naoorlogse situatie. Gedurende de Tweede Wereldoorlog ging Amerika steeds soepeler om met haar anti-imperialistische ideologie, zeker ten opzichte van Nederlands-Indië. Het was bij de Conferentie van Potsdam dat Amerika haar handen volledig aftrok van de koloniale kwestie. In Potsdam werd, zoals reeds kort vermeld, besloten dat Indonesië, dat tijdens de Tweede Wereldoorlog onderdeel was van de

Combined Chiefs of Staff van de Geallieerden, onder Brits bevel zou worden geplaatst. De

Indonesische Archipel, die tijdens de Tweede Wereldoorlog onder het bevel viel van de Amerikaanse Generaal MacArthur, zou na de oorlog toebehoren aan de jurisdictie van Admiraal Louis Mountbattens British Southeast Asia Command. De Britten waren daarmee ook verantwoordelijk voor de bevrijding van Indonesië. Dit was tegen de wens van MacArthur in. Reeds in augustus 1943 liet hij de Nederlandse regering weten dat hij volledig achter de terugkeer van Nederlands gezag in Indonesië stond.91 Tevens stelde hij

dat een Amerikaans optreden in Indonesië tegen minimale materiele kosten het koloniale regime van Nederland kon herstellen.92 Truman koos er echter voor naar zijn

Chef Staf te luisteren en de Amerikaanse verantwoordelijk over het gebied over te dragen aan de Britten.

91 Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Buitenlandse Zaken te Londen (Londens Archief), toegangsnummer 2.05.80, inventarisnummer 314, Brief van Kleffens aan Loudon en Verduynen (9-8-1943). 92 D. MacArthur, Reminiscences (New York, 1964) 256.

(28)

Kaart 1 De onderbroken lijn geeft het gebied aan dat tijdens de Conferentie van Potsdam aan het South East Asia Command werd toegevoegd: Alle Indonesische Eilanden en de zuidelijke helft van Frans-Indochina. 93

Nederland had alles ingezet op het verkrijgen van Amerikaanse steun, zowel de publieke opinie als de steun van de regering, maar had deze afloop niet kunnen voorspellen. Was de Nederlandse regering in ballingschap zich eerder bewust geweest van het feit dat Amerika de jurisdictie over de Indische eilanden zou overdragen aan Groot-Brittannië, dan hadden de plannen voor de toekomst van Indië er wellicht heel anders uitgezien. Dan hadden Van Mook en koningin Wilhelmina naar alle waarschijnlijkheid gewerkt aan speeches en radioredes gericht aan het Britse volk, met de intentie om de Britse politieke en publieke steun voor het terugkrijgen van Indië te winnen.

Dat de verschuiving van Amerikaanse naar Britse Jurisdictie onverwachts kwam blijkt ook uit het handelen van Indonesische nationalisten. Zij hadden zich tevens gericht op Amerikaanse steun. De onafhankelijkheidsverklaring die Koesno Sosrodihardjo, voor de wereld bekend als Soekarno (1901-1970), op 17 augustus 1945 uitsprak richtte zich op het Amerikaanse anti-imperialistische sentiment. De connectie met de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog trachtten de nationalisten te leggen middels slogans op posters en leuzen in verf waarmee huizen, trams en straten beklad werden. Bekende uitspraken van George Washington, Benjamin Franklin, Thomas Jefferson verschenen door Indonesische steden heen. Ook quotes van Abraham Lincoln, die Amerika in de

(29)

burgeroorlog leidde, en de ‘Veertien Punten’ van Woodrow Wilson werden herhaaldelijk gebruikt.94 Voor de Indische nationalisten mocht de poging op het spelen van de emoties

van de Amerikaanse burgers en politici niet baten. Amerika had na Potsdam geen zeggenschap over Indonesië en wilde zich niet in het conflict tussen Nederland en Indonesië mengen.

Dat Nederland zich heeft ingespannen om ondanks het sterke Amerikaanse anti-imperialisme steun te winnen voor de herkolonisatie van Nederlands-Indië is gebleken. De Nederlandse regering stelde een meer revisionistisch plan op in de hoop de Amerikaanse regering en publieke opinie achter zich te kunnen krijgen. Dit verliep succesvol, maar bleek uiteindelijk voor niets te zijn geweest. Met de overdacht van jurisdictie over Indonesië aan de Britten nemen de Amerikanen afstand van hun anti-imperialistische idealen in Indonesië. Er breekt een nieuwe periode aan waarin de Indonesische nationalisten hun kans zien de onafhankelijkheid uit te roepen. Waar Nederland dacht haar kolonie terug te krijgen met Amerikaanse steun, diende Nederland haar gezag nu te herstellen met de hulp van de onvoorbereide- en in geringe aantal beschikbare troepen van het British Southeast Asia Command. De gestage opbouw van Nederlandse strijdkrachten, de overdracht van autoriteit over Indië van Groot-Brittannië naar Nederland en de strijd tegen de al dan niet communistische nationalisten zal de inhoud van het volgende hoofdstuk zijn.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Je wilt deze tekst gebruiken om de situatie van Zuid-Vietnamese jongeren in 1967 te beschrijven, maar je komt tot de conclusie dat deze bron maar beperkt bruikbaar is. 4p 21 Leg

agressieve oorlog tegen Vietnam en dat alle Amerikaanse troepen onmiddellijk naar huis..

• Haal uit het verhaal van Dinh Binh drie uitspraken waar John Curry het niet mee eens zal zijn en geef zijn kritiek weer.. B Rond 1964

Wij doen het voorstel: laat je zoon voor onze rekening naar de ambachtsschool gaan. En je dochters zullen we een nieuw stel kleren geven, laat ze

Gebombardeerde bruggen werden vervangen door houten bruggen die onder water

• welk gevolg voor de productie de technische vernieuwing heeft, die tussen bron 1 en bron 2 plaatsvindt;.. • welk gevolg deze vernieuwing heeft voor de inkomsten van de werkers in

steeds groter oppervlak gebruikt voor de productie van palmolie 1 • waardoor minder landbouwgrond beschikbaar is voor de productie van. voedsel

Half september begon vervolgens de Vietminh onder leiding van Giap een offensief dat het Franse leger vrijwel volledig uit het Chinees-Vietnamese grensgebied verdreef. Dit was