• No results found

Wat is de invloed van sociale omgeving op de relatie tussen emotionele fit en welbevinden?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wat is de invloed van sociale omgeving op de relatie tussen emotionele fit en welbevinden?"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wat is de invloed van sociale omgeving op de relatie tussen emotionele fit en welbevinden?

Marit de Boer Universiteit van Amsterdam

Studentnummer: 11155973

Vak: Bachelor Project; Sociale Psychologie Docent: Dr. Jozefien de Leersnyder

Datum: 2 juni 2017 Aantal woorden: 4996

(2)

Abstract

In deze bachelorthese werd onderzocht of sociale omgeving invloed heeft op de relatie tussen het welbevinden van etnische minderheidsgroepen en de mate waarin zij emotioneel aansluiten bij de meerderheidsgroep. Aan de studie namen 106 mensen uit de Nederlandse meerderheidsgroep en 103 mensen uit culturele minderheidsgroepen in Nederland deel. Er werd een positief verband verwacht tussen emotionele aansluiting en welbevinden wanneer men uit een meerderheidsgroepen-omgeving kwam, maar een negatief of geen verband tussen deze variabelen wanneer men uit een minderheidsgroepen-omgeving kwam. Echter, is bij beide sociale omgevingen geen relatie gevonden tussen emotionele aansluiting en

welbevinden. In de discussie worden een aantal methodologische beperkingen van het huidige onderzoek geformuleerd en hoe vervolgonderzoek deze beperkingen kan opvangen.

Inleiding

Emoties geven een bepaalde representatie van de wereld weer en geven daarbij aan hoe men op deze representatie moet reageren. Anders verwoord reflecteren emoties de onbewuste processen die helpen de wereld te verklaren en te anticiperen op specifieke situaties. Hoe de wereld gerepresenteerd wordt, is onder andere afhankelijk van de cultuur waarin men zich bevindt. Dit betekent dat de emoties die worden ervaren en de intensiteit daarvan, in soortgelijke situaties per cultuur kunnen verschillen. Hierdoor zal men per cultuur anders op de situatie reageren (Frijda, 1986; 2007; Mesquita, 2010; Parkison, Fischer & Manstead, 2005).

Wanneer men verhuist naar een andere culturele context of opgroeit in een

migrantengezin kan een mismatch ontstaan tussen de emotionele patronen van het individu en het gedrag dat in de nieuwe culturele context van het individu wordt verwacht (Jasini, De Leersnyder & Mesquita, 2016). Dit brengt zowel psychologische als relationele stress met

(3)

zich mee. Men lijkt namelijk niet goed te kunnen anticiperen op de nieuwe leefsituatie en kan weinig sociale aansluiting vinden met de meerderheidsgroep. Dit komt omdat beide partijen op emotioneel gebied te veel van elkaar verschillen waardoor men elkaar niet goed kan begrijpen (De Leersnyder, Mesquita, Kim, Eom & Choi, 2014; De Leersnyder, Kim & Mesquita, 2015a). Om deze redenen is het belangrijk dat het individu de emotionele patronen van de nieuwe cultuur aanleert zodat de persoon in kwestie beter kan aansluiten bij zijn of haar nieuwe leefomgeving.

Anderzijds is te zien dat wanneer culturele minderheidsgroepen een integratiestrategie hanteren waarin zij de eigen culturele identiteit behouden zonder zich te identificeren met de meerderheidscultuur, de minderheidsgroep toch een hoge mate van welbevinden ervaart (Phinney, Horenczyk, Liebkind & Vedder, 2001). De vraag die dan ook speelt is of het voor alle mensen met een migratieachtergrond relevant is om meer emotioneel te gaan lijken op de meerderheidsgroep.

Voor welke migranten het emotioneel passen bij de meerderheidsgroep goed is voor het relationeel- en psychologisch welbevinden kan mogelijk afhangen van iemands sociale omgeving. In het algemeen zorgt het emotioneel passen bij de omgeving ervoor dat men beter op de omgeving kan anticiperen en ook kwalitatief betere relaties kan aangaan met mensen uit diezelfde omgeving (De Leersnyder et al., 2014; De Leersnyder et al., 2015a). Juist de

omgeving waarin men leeft, woont, werkt, onderwijs volgt, ofwel participeert, kan voor mensen met een migratieachtergrond verschillen.

Sociale omgevingsverschillen

Wanneer men meer leeft in een culturele minderheidsgroepen-omgeving wordt men meer blootgesteld aan en participeert men meer binnen de culturele minderheidsgroep. Zo wordt vaker de etnische taal gesproken en worden verhalen over de etnische afkomst en

(4)

cultuur gedeeld (Spiegler, Güngör & Leyendecker, 2016). Dit is anders voor culturele minderheden die leven in een meerderheidsgroepen-omgeving. Zij worden namelijk minder blootgesteld aan de cultuur van afkomst, wat onder andere betekent dat men meer wordt blootgesteld aan de nationale taal dan aan de etnische taal. Daarnaast wordt de sociale

minderheidsgroepen-omgeving gekenmerkt door voornamelijk (sociale) huurwoningen (Zorlu & Mulder, 2008), terwijl de sociale meerderheidsgroepen-omgeving wordt gekenmerkt door voornamelijk koopwoningen.

Dit geografische verschil kan worden verklaard door een verschil in inkomen. Over het algemeen hebben mensen die in een meerderheidsgroepen-omgeving wonen een hoger inkomen dan mensen die in een minderheidsgroepen-omgeving wonen (Zorlu & Mulder, 2008). Hierdoor zijn culturele minderheidsgroepen met een lager inkomen al op voorhand minder te vinden in een meerderheidsgroepen-omgeving aangezien zij een koopwoning zich gewoonweg niet kunnen permitteren (Berry, 1997; Zorlu & Mulder, 2008; Spiegler et al., 2016). Het inkomen is hierbij gerelateerd aan het (behaalde) opleidingsniveau van mensen. Laagopgeleiden verdienen over het algemeen minder dan hoogopgeleiden waardoor zij ook sneller in wijken wonen die zich kenmerken door (sociale) huurwoningen dan in wijken die zich kenmerken door koopwoningen (Zorlu & Mulder, 2008). De directe sociale omgeving van mensen met een migratie-achtergrond lijkt dus te bepalen in hoeverre men meer participeert binnen de culturele meerderheids- of minderheidsgroep.

De Social Identity Theory van Tajfel en Turner (2004) lijkt deze constatering te beamen. Wanneer men het idee heeft dat hij wordt benadeeld op politiek, economisch en/of sociaalvlak zet men zich meer af van de out-group (in dit geval de meerderheidsgroep) en zoekt meer de verbinding op met de in-group (in dit geval de minderheidsgroep). Dit wordt ook wel in-group favoritsm genoemd. In-group favoritsm werkt als een soort buffer om men tegen de negatieve gevolgen van discriminatie te beschermen. Wanneer men meer de

(5)

verbinding opzoekt met de (eigen) minderheidsgroep wordt namelijk het zelfvertrouwen verhoogd en ervaart men een positieve zelfidentiteit (Phinney et al., 2001). De ervaarde benadeling van culturele minderheidsgroepen wonende in een minderheidsgroepen-omgeving kan er dus voor zorgen dat men voornamelijk contact zal zoeken met mensen uit de eigen omgeving en daarbinnen voornamelijk zal participeren.

Daarnaast blijkt dat wanneer mensen zich identificeren met de eigen etnische cultuur, maar niet met de meerderheidscultuur, zij vaker in co-etnisch homogene wijken wonen. Het tegenovergestelde geldt voor mensen die zich zowel met de eigen etnische- als met de meerderheidscultuur identificeren. Zij wonen namelijk vaker in wijken waarin de eigen cultuur ondervertegenwoordigd is (Berry, Phinney, Sam en Vedder, 2006).

Wanneer het belang van emotioneel passen bij de omgeving er weer bij wordt gehaald lijkt het dus voor culturele minderheden wonende in een minderheidsgroepen-omgeving niet per se relevant om emotioneel te fitten met de meerderheidsgroep. Dit komt omdat zij meer participeren in een minderheidsgroepen-omgeving met dezelfde culturele afkomst. Hierdoor is het voor het psychologisch- en relationeel welbevinden veel belangrijker dat deze groep emotioneel aansluit bij zijn of haar directe omgeving. Voor de culturele minderheidsgroepen wonende in een meerderheidsgroepen-omgeving lijkt het tegenovergestelde goed te zijn. Deze groep komt veel meer in contact met de meerderheidscultuur, waardoor het voor hun

welbevinden juist essentieel is om emotioneel goed aan te sluiten bij de meerderheidsgroep.

Eerder onderzoek

Om de hierboven beschreven theorie te ondersteunen is er gekeken wat eerder onderzoek heeft gevonden over emotionele aanpassing, haar relatie met welbevinden en hoe sociale omgeving daar mogelijk invloed op uitoefent. Allereerst is gevonden dat contact een cruciale rol speelt bij het emotioneel passen bij een nieuwe cultuur. De Leersnyder, Mesquita

(6)

en Kim (2011) toonden in een correlationeel onderzoek namelijk aan dat de mate waarin Belgische-Turken emotioneel leken op Belgische-Belgen en de mate waarin Koreaanse-Amerikanen leken op Europese-Koreaanse-Amerikanen in positief verband stond met hoe lang zij waren blootgesteld aan de meerderheidsgroep en daarbinnen ook participeerden. Hoewel in beide gevallen een positief verband werd gevonden, kon er geen uitspraak worden gedaan in hoeverre deze twee groepen in de mate van emotionele fit met de meerderheidsgroep

verschilden. Dit komt omdat de studies in twee verschillende landen werden uitgevoerd en de meerderheidscultuur per land verschilde.

Jasini et al. (2016) repliceerde daarom deels het hierboven beschreven onderzoek maar dan in België waar de emotionele fit van studenten, met zowel een culturele

minderheidsgroepen- als meerderheidsgroepen achtergrond, op verschillende scholen werd onderzocht. Uit dit correlationele onderzoek kwamen dezelfde onderzoeksresultaten als bij De Leersnyder et al. (2011) naar voren. Bovendien bleek dat het directe contact dat studenten uit de minderheidsgroep met studenten uit de meerderheidsgroep hadden (van de eigen klas), de emotionele fit met de meerderheidsgroep beter voorspelde dan wanneer de emotionele fit gebaseerd was op alle studenten uit meerderheidsgroep van verschillende scholen. Dit impliceert dat direct contact met de meerderheidsgroep de motor is achter het emotioneel aanpassen aan de nieuwe culturele omgeving.

Op deze bevinding borduurt het onderzoek van De Leersnyder et al. (2015b) voort. In dit correlationele onderzoek werd gekeken in hoeverre Koreaanse-Amerikanen en Turkse-Belgen emotioneel aansloten bij de cultuur van herkomst. Uit het onderzoek kwam naar voren dat hoe meer vrienden men heeft met dezelfde culturele achtergrond, hoe meer men

emotioneel lijkt op de burgers in het land van herkomst. Aangezien het om een correlatie gaat kan het omgekeerde ook aan de orde zijn. De eerste beschreven onderzoeken laten dus zien dat (direct) contact met, blootstelling aan en participeren binnen de meerderheidscultuur in

(7)

relatie staat tot de emotionele fit met diezelfde meerderheidscultuur. Bovendien lijkt met wie men omgaat te beïnvloeden in hoeverre men zich emotioneel aanpast aan de meerderheids- of minderheidscultuur. De tot nu toe beschreven onderzoeken geven echter niet weer of, en zo ja, hoe emotionele fit van belang is voor het welbevinden van de mens.

In het correlationele onderzoek van De Leersnyder et al. (2014) wordt hier wel naar gekeken. In de drie studies uitgevoerd in België, Amerika en Korea bleek er een positief verband te zijn tussen emotionele fit en relationeel welbevinden. Dit houdt in dat wanneer men meer emotioneel paste bij de heersende cultuur in het land, men zich ook beter voelde op relationeel gebied. Wat betekent dat men gemakkelijk contact kon maken met mensen uit deze cultuur en elkaar goed kon begrijpen.

Hierop aansluitend heeft De Leersnyder et al. (2015a) in een correlationeel onderzoek gevonden dat de emotionele fit in cultureel kenmerkende situaties ook in positief verband stond met psychologisch welbevinden. Voor Koreanen geldt dit voor situaties die sociale afhankelijkheid en verbondenheid representeren, terwijl dit voor Amerikanen geldt voor situaties die onafhankelijkheid en autonomie representeren. Het verband werd bij Belgen daarentegen gevonden voor zowel sociale afhankelijkheid en verbondenheid situaties als voor situaties van onafhankelijkheid en autonomie. Dit betekent dat wanneer een situatie de cultuur representeert en men hier volgens de waarden en normen van de cultuur emotioneel op

reageert, het psychologisch welbevinden ook hoog is. Omdat in dit onderzoek alleen binnen landen is gekeken, kan geen uitspraak worden gedaan in hoeverre deze bevinding standhoudt voor mensen die naar een andere culturele context zijn verhuisd of voor mensen die zijn opgegroeid in een migrantengezin.

Het correlationele onderzoek bij Aziatische-Amerikaanse studenten in Amerika van Yoon, Hacker, Hewitt, Abrams en Cleary (2011) lijkt hier een voorzichtige stap in te zetten. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat het positieve verband tussen acculturatie (gebruik van

(8)

nationale taal, kennis van nieuwe cultuur en identificatie met nieuwe cultuur) en welbevinden werd gemedieerd door sociale verbondenheid. Dit geldt zowel voor de sociale verbondenheid met de meerderheids- als met de minderheidscultuur. Deze bevinding ondersteunt de

beschreven theorie dat het welbevinden van culturele minderheidsgroepen niet afhankelijk is van de mate waarin zij lijken op de meerderheidsgroep. De bevinding lijkt ook goed aan te sluiten bij een eerdere constatering dat met wie men omgaat lijkt te beïnvloeden waar men zich emotioneel mee fit. Echter, wordt in dit onderzoek gekeken naar acculturatie en is niet bekend in hoeverre deze bevinding ook geldt voor emotionele aanpassing.

Uit eerder onderzoek komt dus naar voren dat de emotionele fit (het emotioneel lijken op de meerderheidsgroep) afhangt van de mate van contact en met wie men contact heeft. Daarnaast laat eerder onderzoek zien dat het relationeel- en psychologisch welbevinden in relatie staat met het emotioneel passen bij de culturele omgeving. Hierbij is naar voren gekomen dat de sociale omgeving, de plek waar men woont, werkt, onderwijs volgt etc., invloed heeft op de mate waarin culturele minderheidsgroepen omgaan met en participeren binnen de meerderheidsgroep. Echter, wordt een directe link gemist die inzicht geeft in hoeverre de sociale omgeving, net als bij acculturatie, het verband tussen emotionele fit met de meerderheidsgroep en het welbevinden beïnvloed.

De huidige studie

Deze studie zal daarom onderzoeken wat de invloed is van sociale omgeving op de relatie tussen emotionele fit en welbevinden. Het onderzoek is correlationeel van aard en wordt onder Nederlandse studenten uitgevoerd. Bij alle deelnemers werd zowel de emotionele fit met de meerderheidscultuur, de sociale omgeving als het welbevinden gemeten aan de hand van een vragenlijst. Hierbij wordt verwacht dat bij culturele minderheden uit een meerderheidsgroepen-omgeving er een positief verband is tussen de emotionele fit met de

(9)

meerderheidsgroep en het welbevinden (Hypothese 1). Terwijl bij de culturele minderheden uit een minderheidsgroepen-omgeving wordt verwacht dat er geen ofwel een negatief verband is tussen de emotionele fit met de meerderheidsgroep en het welbevinden (Hypothese 2). In Figuur 1 zijn de hypotheses schematisch weergegeven.

Figuur 1. Schematische weergave van de opgestelde hypotheses over hoe de meerderheids- en minderheidsgroepen-omgeving mogelijk invloed uitoefenen op de relatie tussen

emotionele fit met de meerderheidsgroep en het welbevinden van culturele minderheidsgroepen.

Noot. Aangezien educatie sterk betrokken lijkt te zijn bij de link tussen emotionele fit en welbevinden is in Appendix A extra onderzoek toegevoegd waarbij is gekeken inhoeverre educatie de link tussen emotionele fit en welbevinden beïnvloedt.

Hypothese 1 Hypothese 2

Mate van welbevinden

Mate van emotionele fit met de

meerderheidsgroep

Mate van welbevinden Mate van emotionele fit

met de

meerderheidsgroep

(10)

Methode Deelnemers

Aan het onderzoek namen 209 Nederlandse studenten deel. De deelnemers studeerden aan het middelbaar beroepsonderwijs (mbo), de Hogeschool van Amsterdam (HvA), de Vrije Universiteit (VU) of aan de Universiteit van Amsterdam (UvA). De meerderheidsgroep (Nederlandse-Nederlanders) bestonden uit 106 deelnemers en zijn in dit onderzoek alleen gebruikt voor het creëren van een gemiddeld emotiepatroon waarmee de emotiepatronen van de culturele minderheidsgroep kon worden vergeleken. De overige 103 deelnemers

representeerde de culturele minderheidsgroep en bestonden uit 55 vrouwen en 17 mannen. Van de overige 31 deelnemers uit de minderheidsgroep is de sekse onbekend. De 103 deelnemers waren onder andere van Turks-, Marokkaans-, Chinees-, Duits-, of Indonesisch-Nederlandse afkomst. Als inclusie-exclusie criteria zijn alleen studenten geselecteerd en deze moesten 17 jaar of ouder zijn. De data van studenten onder de 17 kon alleen worden gebruikt wanneer ouders hier geen bezwaar tegen tekende naar aanleiding van een opgestuurd

ouderlijk informed consent. Voor het deelnemen aan de studie ontvingen deelnemers vanuit de UvA een studiepunt. Onder de deelnemende studenten van de VU en de HvA werden waardebonnen van 20 euro verloot. Terwijl bij de deelnemende mbo-scholen per klas een bioscoopbon is verloot.

Materialen

De studie bestond uit een reeks vragenlijsten die zowel de emotionele fit met de meerderheidsgroep sociale omgeving en het welbevinden maten. De emotionele fit is gemeten aan de hand van de Emotional Patterns Questionnaire (EPQ; De Leersnyder et al., 2011). Aan deelnemers werd gevraagd om twee situaties te beschrijven. Deze situaties waren

(11)

ofwel een positieve ofwel een negatieve situatie te beschrijven die ofwel betrekking had op de persoon zelf ofwel betrekking had op zijn/haar relatie tot anderen. Een ander vereiste was dat de situatie zich op school heeft afgespeeld. Een voorbeeld hiervan is: “Denk aan een recente situatie die zich op school afspeelde waardoor jij je slecht voelde over je relatie met

anderen”. De prompts verschilden random per deelnemer zodat alle situatiesoorten zouden worden behandeld. Na de beschrijving gaven de deelnemers op een zevenpunt-Likertschaal (1 = helemaal niet, 7 = zeer) aan in hoeverre zij 37 verschillende emoties in diezelfde situatie hadden ervaren. De data die werd verzameld bij Nederlands-Nederlandse studenten is gebruikt om een gemiddeld emotiepatroon van de meerderheidsgroep in Nederland te

verwezenlijken per type situatie. Dit gemiddelde is vervolgens vergeleken met het gemiddelde emotiepatroon voor diezelfde type situatie van studenten met een andere, niet-Nederlandse culturele afkomst. Dit gebeurde door correlaties te trekken tussen beide patronen. Aangezien de correlaties niet lineair waren, zijn de correlatiewaarden vervolgens getransformeerd naar Fischer Z-scores. Voordat de correlaties en transformaties konden worden uitgevoerd is de schaal eerst aan de hand van een Simultane Componenten Analyse gecontroleerd. De analyse is uitgevoerd door de bachelorthese begeleider, Dr. J. De Leersnyder (zie voor beschrijving analyse, Appendix B).

Het welbevinden van deelnemers is gemeten aan de hand van de verkorte World Organization’s Quality of Life Questionnaire (WHOQOL). Deze schaal meet aan de hand van 26 items het welbevinden op een psychologisch -, fysiek -, omgevings- en relationeel domein. Daarnaast is de schaal inzetbaar voor verschillende culturele- en niet-klinische groepen (WHOQOL Group, 1995; Power, Bullinger, Hopper & WHOQOL-Group, 1999; Skevington, Lofty & O’Connell, 2004). Deelnemers gaven op een vijfpunt-Likertschaal (1 = helemaal niet, 5 = helemaal) aan in hoeverre de vraag (bijvoorbeeld: “Hoeveel geniet u van het leven?”) van toepassing was. Voor de analyses is alleen gekeken naar de domeinen

(12)

relationeel- en psychologisch welbevinden en hadden in deze studie een Cronbach’s Alpha van .81 (Psychologisch welbevinden) en van .45 (Relationeel welbevinden). Dit betekent dat het psychologisch welbevinden domein voldoende betrouwbaar is voor de analyses maar dat de betrouwbaarheid van het relationeel welbevinden domein laag is (Field, 2014). Mogelijk komt dit doordat binnen dit domein werd gevraagd naar het seksuele leven van deelnemers. Tijdens de afname bij mbo-scholen viel op dat veel studenten deze vraag ongemakkelijk vonden en moesten lachen, hierdoor is niet zeker in hoeverre de schaal naar eerlijkheid is beantwoord.

Voor het in kaart brengen van de sociale omgeving is gekeken naar taalgebruik. Zo is gevraagd in welke situaties (school, thuis, op straat etc.) welke taal voornamelijk wordt gesproken. Het gebruik van de taalschaal is een manier om indirect te meten of men voornamelijk contact heeft met de meerder- of minderheidsgroep (De Leersnyder et al., 2011). Alle items waren op een zevenpunt-Likertschaal geschaald. De schaal is gecontroleerd aan de hand van een Principale Componenten Analyse. Aan de assumpties voor deze analyse werd voldaan. Daarnaast laadde de taalschaal op 1 component en hoefde geen items worden verwijderd. De taalschaal had een Eigenvalue van 4.46, bleek 63.67% variantie te verklaren en had een Cronbach’s Alpha van .90 (zie Appendix C). Dit betekent dat de taalschaal voldoende valide en betrouwbaar is om het taalgebruik en dus indirect het contact van deelnemers te meten (Field, 2014). Men had meer contact met de minderheidsgroep wanneer op de schaal gemiddeld 1 tot 5 werd gescoord, maar had meer contact met de

meerderheidsgroep wanneer gemiddeld een 6 tot 7 werd gescoord.

Procedure

Voordat de deelnemers de vragenlijst konden invullen werd hun gevraagd eerst een informed consent door te lezen en digitaal te ondertekenen. De vragenlijsten werden online

(13)

afgenomen. Alleen bij mbo-scholen werden de vragenlijsten in de klas afgenomen. Vooraf kregen de klassen een korte presentatie over het onderzoek en is de informed consent

mondeling doorlopen. Tijdens het invullen van de vragenlijsten liepen de onderzoekers langs om eventuele vragen te beantwoorden. Alle deelnemers kregen na deelname een debriefing. Daarnaast hebben alle deelnemers een doorverwijzingsbrief gekregen waarop staat

beschreven waar een deelnemer naar toe kan wanneer hij/zij over de deelname en/of losgekomen gevoelens wil praten.

Resultaten

Honderd en drie studenten met een culturele minderheidsachtergrond konden worden meegenomen in de huidige analyses. De studenten hebben niet altijd de vragenlijst volledig ingevuld. Wanneer waardes voor een bepaalde analyse ontbraken is de deelnemer via de SPSS-functie listwise deletion of missing values niet meegenomen in de analyse.

Standaardisatiechecks

Voordat de hoofdanalyses werden uitgevoerd is de data gecontroleerd aan de hand van drie standaardisatiechecks. Allereerst is gecontroleerd of de gemiddelde leeftijd van

deelnemers gelijk was per sociale omgeving. De sociale omgeving was in dit onderzoek geoperationaliseerd in meerderheidsgroepen-omgeving (meer contact met Nederlandse-Nederlanders: de meerderheidsgroep) en in minderheidsgroepen-omgeving (meer contact met de eigen etnische groep: de minderheidsgroep). De gemiddelde leeftijd voor sociale omgeving verschilde niet significant tussen de minderheidsgroepen-omgeving (M = 19.70, SD = 2.89) en meerderheidsgroepen-omgeving (M = 20.71, SD = 2.98), t (66) = -1.29, p = .203. Hierbij is aan de assumptie van gelijke variantie en normaliteit voldaan.

Naast leeftijd is gecontroleerd of het geslacht van deelnemers gelijk was verdeeld per sociale omgeving. Voor deze controle is een Chi-Square test uitgevoerd. In Tabel 1 is de

(14)

verdeling van sekse over de twee sociale omgevingsgroepen weergeven. Bij de

minderheidsgroepen-omgeving wilde één deelnemer zijn sekse niet bekend maken. Verder hadden 30 deelnemers hun geslacht niet ingevuld. De verdeling van sekse over de twee sociale omgevingen bleek niet significant van elkaar te verschillen, c2 (2) = 2.14, p = .344.

Hierbij is aan de assumptie van voldoende expected frequencies voldaan.

Tabel 1

Verdeling Sekse per Sociale Omgevingsgroep

Conditie Man Vrouw Onbekend Totaal

Minderheidsgroepen-omgeving Meerderheidsgroepen -omgeving 5 12 18 37 1 0 24 49 Totaal 17 55 1 73

Als laatste zijn correlaties getrokken tussen de gebruikte schalen om te kijken of voor bepaalde variabelen gecorrigeerd moest worden wanneer de hoofdanalyses werden uitgevoerd (zie Appendix D). Gezien alleen de variabelen psychologisch- en relationeel welbevinden met elkaar correleerden en dit ook hoort aangezien beide welbevinden meten, hoefde tijdens de hoofdanalyses niet gecorrigeerd te worden voor bepaalde variabelen.

Hoofdanalyse Psychologisch welbevinden

Na de verschillende controles is de eerste hoofdanalyse uitgevoerd waarbij is gekeken in hoeverre de relatie tussen emotionele fit met de meerderheidsgroep en het psychologisch welbevinden verschilt per sociale omgeving. Allereerst is via een regressieanalyse de hoofdvoorspelling uitgevoerd. Aan de assumpties voor deze analyse was voldaan. Uit de

(15)

R2 = 0.2%; F (1, 101) = 0.17, p = .682. De emotionele fit bleek de mate van psychologisch welbevinden niet significant te voorspellen, b = .04, t = 0.41, p = .682.

Vervolgens is gekeken of er een verschil is in deze link voor de verschillende sociale omgevingen. Hiervoor is een moderatie analyse uitgevoerd via PROCESS. De analyse

voldeed aan alle assumpties behalve aan die van homoscedasticiteit. De modelparameters zijn hierdoor nog steeds valide maar niet optimaal (Field, 2014). Uit de analyse kwam naar voren dat sociale omgeving de relatie tussen emotionele fit en psychologisch welbevinden niet significant modereert, R2 = 6.19%; F (3, 69) = 1.79, p = .157, b = -0.23, 95% CI [-0.928, 0.469], t = -0.66, p = .514. De simple slopes laat zien dat wanneer men uit een

minderheidsgroepen-omgeving kwam er een niet significant negatieve relatie is tussen

emotionele fit en psychologisch welbevinden, b = -0.67, 95% CI [-0.253, 0.743], t = 0.98, p = .329. Dit is in lijn met de vooropgestelde verwachting. Wanneer men uit een

meerderheidsgroepen-omgeving kwam, is er een niet significant positieve relatie tussen emotionele fit en psychologisch welbevinden, b = 0.33, 95% CI [-0.474, 0.506], t = 0.07, p = .948. Hoewel de positieve richting van het verband in lijn is met de vooropgestelde

verwachting, is het resultaat tegen verwachting in niet significant.

Hoofanalyse Relationeel welbevinden

Vervolgens is de tweede hoofdanalyse uitgevoerd waarbij is gekeken in hoeverre de relatie tussen emotionele fit met de meerderheidsgroep en het relationeel welbevinden verschilt per sociale omgeving. Allereerst is via een regressieanalyse de hoofdvoorspelling uitgevoerd. Aan de assumpties voor deze analyse was voldaan. Uit de analyse kwam naar voren dat de hoofdvoorspelling door emotionele fit niet significant was, R2 = 0.5%; F (1, 101) = 0.53, p = .467. De emotionele fit bleek de mate van relationeel welbevinden niet significant te voorspellen, b = .07, t = 0.73, p = .467.

(16)

Vervolgens is gekeken of er een verschil is in deze link voor de verschillende sociale omgevingen. Hiervoor is een moderatie analyse uitgevoerd via PROCESS. De analyse voldeed aan alle assumpties. Uit de analyse kwam naar voren dat sociale omgeving de relatie tussen emotionele fit en relationeel welbevinden niet significant modereert, R2 = 2.66%; F (3,69) = 0.71, p = .549, b = - 0.24, 95% CI [-1.097, 0.617], t = -0.56, p = .578. De simple slopes laat zien dat wanneer men uit een minderheidsgroepen-omgeving komt er een niet significant negatieve relatie is tussen emotionele fit en relationeel welbevinden, b = -0.67, 95% CI [-0.393, 1.009], t = 0.88, p = .384. Dit is in lijn met de vooropgestelde verwachting. Wanneer men uit een meerderheidsgroepen-omgeving komt, is er een niet significant positieve relatie tussen emotionele fit en relationeel welbevinden, b = 0.33, 95% CI [-0.424, 0.560], t = 0.28, p = .783. Hoewel de positieve richting van het verband in lijn is met de vooropgestelde verwachting, is het resultaat tegen verwachting in niet significant.

Discussie

In dit onderzoek werd onderzocht wat de invloed is van sociale omgeving op de relatie tussen de emotionele fit met de meerderheidsgroep en het welbevinden van culturele

minderheden. Uit de resultaten is gebleken dat sociale omgeving (meer leven in een

meerderheids- of minderheidsgroepen-omgeving) de relatie tussen de emotionele fit met de meerderheidsgroep en het relationeel- en psychologisch welbevinden niet doet veranderen. Dit betekent dat de mate van het emotioneel aansluiten bij de meerderheidsgroep geen enkele invloed heeft op het welbevinden van culturele minderheden ongeacht hun sociale omgeving. Bij culturele minderheden die uit een meerderheidsgroepen-omgeving komen is namelijk gebleken dat de emotionele fit met de meerderheidsgroep het welbevinden niet beïnvloed. Hoewel de relatie tussen de emotionele fit en het welbevinden zoals verwacht positief blijkt te zijn is deze tegen verwachting in niet significant. Zoals verwacht bleek bij culturele

(17)

minderheden die uit een minderheidsgroepen-omgeving komen dat de emotionele fit met de meerderheidsgroep het welbevinden niet voorspelde.

Onverwachte resultaten

Uit het onderzoek kwamen dus twee onverwachte resultaten naar voren. Allereerst werd niet verwacht dat de emotionele fit met de meerderheidsgroep geen voorspeller zou zijn van het welbevinden van culturele minderheden. Eerder onderzoek naar de relatie tussen de emotionele fit en het welbevinden van mensen liet namelijk wel zien dat wanneer men emotioneel goed aansluit bij zijn of haar omgeving het welbevinden wordt vergroot (De Leersnyder et al., 2013; De Leersnyder et al., 2015). Echter, liet het onderzoek van De Leersnyder et al. (2013) alleen dit verband tussen emotionele fit en relationeel welbevinden zien wanneer alleen naar de EPQ-situaties werd gekeken waarbij men een situatie had beschreven die betrekking had op de relatie met anderen. In de huidige studie zijn echter alle EPQ-situaties meegenomen, wat het mogelijk maakt dat wanneer alleen naar situaties was gekeken die betrekking hadden op de relatie met anderen, alsnog een significant resultaat was gevonden.

Aangezien het resultaat ook bij het psychologisch welbevinden niet significant was in de huidige studie kan het verschil in resultaat ook zijn veroorzaakt door complicaties bij het invullen van de EPQ. In dit huidige onderzoek gaven veel deelnemers aan dat zij het moeilijk vonden om een situatie te bedenken of begrepen deelnemers niet wat van hun werd verwacht. Deze feedback werd vooral door mbo studenten gegeven, aangezien de andere deelnemers de vragenlijsten op zichzelf hebben ingevuld is niet duidelijk in hoeverre zij hier ook tegenaan zijn gelopen. De complicaties bij het invullen van de EPQ kan ten koste zijn gegaan van de validiteit van dit meetinstrument. Het is namelijk nu niet zeker of deelnemers ten alle tijden de emotie-items hebben beoordeeld aan de hand van een positieve of negatieve situatie die

(18)

betrekking had op hunzelf of anderen. Het verkeerd invullen van de EPQ kan dus mogelijk verklaren waarom de relatie tussen emotionele fit en het welbevinden niet naar voren is gekomen. In een volgend onderzoek kan het helpen om een manipulatiecheck uit te voeren op de EPQ-data waarbij aan de hand van de emotie-items: goed, slecht, en gelukkig, kan worden nagegaan of men daadwerkelijk een positieve of negatieve situatie heeft opgeschreven. Aangezien veel deelnemers de taakbeschrijving van de EPQ niet begrepen is het daarnaast raadzaam om te kijken op welke manier deelnemers extra handvatten kunnen krijgen zonder dat dit de antwoorden op de EPQ gaat beïnvloeden. Hierdoor wordt de schaal mogelijk niet alleen beter ingevuld maar beschrijven mensen wellicht ook eerder bij elke prompt een passende situatie.

Ten tweede werd niet verwacht dat wanneer culturele minderheden uit een

meerderheidsgroepen-omgeving komen er geen relatie zou zijn tussen emotionele fit met de meerderheidsgroep en het welbevinden van deze culturele minderheden. Uit de theorie kwam namelijk naar voren dat het welbevinden van mensen omhoog lijkt te gaan wanneer men emotioneel goed aansluit bij zijn/haar omgeving (De Leersnyder et al., 2013; De Leersnyder et al., 2015). Juist deze omgeving kan verschillen tussen culturele minderheden waardoor niet iedereen evenveel participeert binnen een meerderheidsgroepen-omgeving. Pas wanneer men zich in een meerderheidsgroepen-omgeving bevindt zou het voor het welbevinden nuttig zijn om zich emotioneel aan de meerderheidsgroep aan te passen. Zoals in lijn met de resultaten van deze studie, gaat dit niet op wanneer men zich in een minderheidsgroepen-omgeving bevindt aangezien men dan meer participeert binnen de eigen etnische cultuur (Zorlu & Mulder, 2008; Spiegler et al., 2016). Ondanks het feit dat de resultaten bij de

meerderheidsgroepen-omgeving niet significant waren bleek dat de richting van de verbanden tussen emotionele fit en welbevinden wel in lijn waren met de vooropgestelde verwachtingen. Hierdoor wordt eerder de methode van het huidige onderzoek in twijfel getrokken dan de

(19)

aangehaalde theorie. Wanneer de eerder beschreven complicaties van de EPQ worden opgevangen, is het mogelijk dat sociale omgeving alsnog de relatie tussen emotionele fit en welbevinden significant blijkt te beïnvloeden.

Een andere verklaring voor het onverwachte resultaat, is dat mogelijk het meetinstrument taalgebruik geen goed middel is om culturele minderheden uit een meerderheids- of minderheidsgroepen-omgeving van elkaar te onderscheiden. De minderheidsgroepen-omgeving kan namelijk multicultureel zijn waardoor alsnog de Nederlandse taal voornamelijk wordt gesproken. In plaats van contact zou de sociale omgeving ook gemeten kunnen worden door middel van demografische vragen, zoals “In welke buurt/wijk woont u?”. Vanuit de gemeente waar de data is verzameld kan vervolgens informatie worden opgehaald over in welke wijken voornamelijk de meerderheidsgroep woont en in welke wijken voornamelijk culturele minderheidsgroepen wonen en in hoeverre deze wijken cultureel- heterogeen of homogeen zijn. Op deze manier wordt de sociale omgeving van deelnemers direct gemeten, daarnaast zijn deze demografische vragen minder gevoelig voor fenomenen als sociaal wenselijk antwoorden.

Conclusie

Al met al is dit onderzoek voornamelijk uitgevoerd om erachter te komen of het voor alle mensen met een migratie-achtergrond nuttig is om zich emotioneel aan te passen aan de meerderheidscultuur. Hoewel een aantal methodologische beperkingen aan dit onderzoek zijn op te merken, kan voorlopig de conclusie worden getrokken dat sociale omgeving geen invloed heeft op de relatie tussen de emotionele fit met de meerderheidscultuur en het welbevinden van culturele minderheidsgroepen. Gezien de methodologische beperkingen is het aan te raden om de studie deels te repliceren waarbij de beschreven beperkingen worden ondervangen. Pas na deze replicatie kan worden vastgesteld of sociale omgeving inderdaad

(20)

geen invloed heeft op de relatie tussen emotionele fit en welbevinden, of dat dit toch invloed blijkt uit te oefenen.

Literatuurlijst

Berry, J. W., Phinney, J. S., Sam, D. L., & Vedder, P. (2006). Immigrant youth: Acculturation, identity and adaption. International Association for Applied

Psychology, 55, 303-332. doi:10.1111/j.1464-0597.2006.00256.x

Berry. J. W. (1997). Immigration, acculturation, and adaption. Applied psychology: An

international review, 46, 5-68. doi:10.1111/j.1464-0597.1997.tb01087.x

De Leersnyder, J., Kim, H.S., & Mesquita, B. (2015a). Feeling right is feeling good: Psychological well-being and emotional fit with culture in autonomy- versus relatedness-promoting situations. Frontiers in Psychology, 6, 1-12.

doi:10.3389/fpsyg.2015.00630

De Leersnyder, J., Kim, H.S., & Mesquita, B. (2015b). My emotions belong here and there: Extending the phenomenon of emotional acculturation to heritage cultural contexts. Submitted to: Cultural Diversity and Ethnic Minority Psychology.

De Leersnyder, J., Mesquita, B., & Kim, H. S. (2011). Where do my emotions belong? A study of immigrants’ emotional acculturation. Personality and Social Psychology

Bulletin, 37, 451463. doi:10.1177/0146167211399103

De Leersnyder, J., Mesquita, B., Kim, H. S., Eom, K., & Choi, H. (2014). Emotional fit with culture: A predictor of individual differences in relational well-being. American

Psychological Association: Emotion, 12, 241-245. doi:10.1037/a0035296

(21)

Frijda, N.H. (2007). The laws of emotion. Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum Associates Publishers.

Frijda, N. H. (1986). The emotions. Cambridge, UK: Cambridge University Press. Jasini, A., De Leersnyder, J., & Mesquita, B (2016). Emotional acculturation in ethnic

minority youth. Manuscript in preparation.

Mesquita, B. (2010). Emoting: A contextualized process. In B. Mesquita, L.F. Barrett, & E.R. Smith (Eds.). The Mind in Context. New York, NY: Guilford.

Parkinson, B., Fischer, A. H., & Manstead, A. S. (2005). Emotion in social relations:

Cultural, group, and interpersonal processes. New York, NY: Psychology Press.

Phinney, J. S., Horenczyk, G., Liebkind, K., & Vedder, P. (2001). Ethnic identity, immigration, and well-being: An interactional perspective. Journal of Social

Issues, 57, 493–510. doi:10.1111/0022-4537.00225

Power, M., Bullinger, M., Hopper, A., & WHOQOL-Group. (1999). The World Health Organization WHOQOL-100: Tests of the universality of quality of life in 15 different cultural groups world wide. Health Psychology, 18, 495- 505.doi:10.1037/0278 6133.18.5.495

Skevington, S. M., Lofty, M., & O’Connell, K. A. (2004). The World Organizations’

WHOQOL-BREF quality of life assesment: Psychometric properties and results of the international field trail. A report from the WHOQOL Group. Qual. Life Res., 13, 299 310. doi:10.1023/B:QURE.0000018486.91360.00

Spiegler, O., Güngör, D., & Leyendecker, B. (2016). Muslim immigrant parents’ social status moderates the link between religious parenting and children’s identification with the

(22)

heritage and host culture. Journal of Cross-Cultural Psychology, 47, 1159-1177. doi:10.1177/0022022116665170

Tajfel, H., & Turner, J. (2004). The social identity theory of intergroup behavior. In Jost, J. T., & Sidanius, J. (Eds). Political Psychology: Key readings 276-293. New York, NY: Psychology Press.

WHOQOL Group. (1995). The World Health Organization Quality of Life assesment

(WHOQOL): Position paper from the World Health Organization. Soc. Sci. Med., 41, 1403-1409. doi:10.1016/0277-9536(95)0012-K

Yoon, E., Hacker, J., Hewitt, A., Abrams, M., & Cleary, S. (2012). Social connectedness discrimination, and social status as mediators of acculturation/enculturation and well being. Journal of Counseling Psychology, 59, 86-96. doi:10.1037/a0025366

Zorlu, A., & Mulder, C. H. (2008). Initial and subsequent location choices of immigrants to the Netherlands. Regional Studies, 42, 245-264. doi:10.1080/00343400601145210

(23)

Appendix A

Analyse beschrijving voor educatie als mogelijke moderator voor het verband tussen emotionele fit en welbevinden.

Educatie als moderator

In het literatuuronderzoek kwam naar voren dat sociale omgeving mogelijk het verband tussen de emotionele fit met de meerderheidsgroep en het welbevinden van culturele minderheden in Nederland modereert. Het behaalde educatie niveau leek hierbij te

voorspellen of iemand in een minderheids- of meerderheidsgroepen omgeving woonden (Zorlu & Mulder, 2008). Daarnaast is bekend dat hoe langer men onderwijs volgt, en dus hoger wordt opgeleid, hoe meer men wordt blootgesteld aan de meerderheidscultuur (Berry, 1997). Bovendien leert men in het hoger onderwijs meer probleem- analyserende en

oplossende vaardigheden dan in het lager onderwijs. Deze vaardigheden zijn van belang om te kunnen omgaan met onder andere emotionele interne conflicten, bijvoorbeeld wanneer er een mismatch ontstaat tussen de ervaarde emotie en het door de omgeving verwachte gedrag (Berry, 1997). Het lijkt er dus op dat binnen het onderwijs (laag/hoog opgeleid) ook een verschil te zien is in hoeverre men in contact komt met de meerderheidsgroep en het dus nuttig voor het welbevinden is om zich aan de meerderheidsgroep emotioneel aan te passen. Om die reden zijn de analyses naast sociale omgeving als moderator nogmaals uitgevoerd voor het tot nu toe behaalde opleidingsniveau van deelnemers. Hierbij is onderscheidt gemaakt tussen laagopgeleid (vmbo, mbo, geen opleiding afgerond) en hoogopgeleid (havo, vwo, hbo, wo, wo-master en PhD). De overige meetinstrumenten voor emotionele fit en welbevinden bleven in deze analyses.

(24)

Resultaten Standaardisatiechecks

De data is voor het uitvoeren van de hoofdanalyses gecontroleerd aan de hand van twee standaardisatiechecks. Allereerst is gecontroleerd of de gemiddelde leeftijd van deelnemers gelijk was binnen twee groepen (laag/hoog opgeleid) voor educatie. Uit een Independent-sample t-test bleek dat de gemiddelde leeftijd voor educatie significant

verschilde tussen de laagopgeleiden (M = 17.97, SD = 1.76) en hoogopgeleiden (M = 21.67, SD = 2.48), t (92.58) = -8.48, p < .001. Hierbij was volgens de Levene’s test de assumptie van gelijke variantie geschonden, F (92.58) = 7.67, p = .007. Aan de assumptie van

normaliteit werd bij de hoger opgeleiden voldaan. Voor de lager opgeleiden leek de normaliteit assumptie geschonden, maar na het bekijken van de histogrammen bleek deze alsnog normaal verdeeld te zijn.

Naast leeftijd is gecontroleerd of het geslacht van deelnemers gelijk verdeeld was binnen educatie. Voor deze controle is een Chi-Square test uitgevoerd. De verdeling van sekse over de laag- en hoogopgeleiden verschilde niet significant van elkaar, c2 (2) = 1.70, p

= .428, zie Tabel A1 voor de verdeling van sekse over de twee groepen. Hierbij is aan de assumptie van voldoende expected frequencies voldaan. Eén deelnemer binnen de lager opgeleiden wilde zijn of haar geslacht niet aangeven. Daarnaast hebben 30 deelnemers de vraag over geslacht niet ingevuld waardoor het geslacht van deze deelnemers onbekend is.

(25)

Tabel A1

Verdeling Sekse binnen Educatie voor Hoog- en Laagopgeleiden

Conditie Man Vrouw Onbekend Totaal

Educatie Laagopgeleid Hoogopgeleid 11 14 29 46 1 0 41 60 Totaal 25 75 1 101

Hoofdanalyse Psychologisch welbevinden

Na de verschillende controles is de eerste hoofdanalyse uitgevoerd waarbij is gekeken in hoeverre de relatie tussen emotionele fit met de meerderheidsgroep en het psychologisch welbevinden verschilt binnen educatieniveau. Allereerst is via een regressieanalyse de hoofdvoorspelling uitgevoerd. Aan de assumpties voor deze analyse was voldaan. Uit de analyse kwam naar voren dat de hoofdvoorspelling door emotionele fit niet significant was, R22= 0.2%; F (1, 101) = 0.17, p = .682. De emotionele fit bleek de mate van psychologisch

welbevinden niet significant te voorspellen, b = .04, t = 0.41, p = .682.

Vervolgens is gekeken of er een verschil is binnen dit verband wanneer educatie als moderator wordt toegevoegd. Hiervoor is een moderatie analyse uitgevoerd via PROCESS. De analyse voldeed aan alle assumpties. Uit de analyse kwam naar voren dat educatie het verband tussen emotionele fit en psychologisch welbevinden niet significant modereert, R2 =

8.36%; F (3,97) = 3.08, p = .031, b = 0.17, 95% CI [-0.384, 0.727], t = 0.61, p = .542. De simple slopes laat zien dat wanneer men in een lage status groep zit er een niet significant negatieve relatie is tussen emotionele fit en psychologisch welbevinden, b = -0.59, 95% CI [-0.330, 0.439], t = 0.28, p = .780. Dit is in lijn met de vooropgestelde verwachting. Wanneer men in een hoge status groep zit is er een niet significant positieve relatie tussen emotionele fit en psychologisch welbevinden, b = 0.41, 95% CI [-0.175, 0.627], t = 1.12, p = .267.

(26)

Hoewel de richting van het verband (positief) in lijn is met de vooropgestelde verwachting, is het resultaat tegen verwachting in niet significant.

Hoofanalyse Relationeel welbevinden

Vervolgens is de tweede hoofdanalyse uitgevoerd waarbij er is gekeken in hoeverre de relatie tussen emotionele fit met de meerderheidsgroep en het relationeel welbevinden

verschilt binnen educatieniveau. Allereerst is via een regressieanalyse de hoofdvoorspelling uitgevoerd. Aan de assumpties voor deze analyse was voldaan. Uit de analyse kwam naar voren dat de hoofdvoorspelling door emotionele fit niet significant was, R2 = 0.5%; F (1, 101) = 0.53, p = .467. De emotionele fit bleek de mate van relationeel welbevinden niet significant te voorspellen, b = .07, t = 0.73, p = .467.

Vervolgens is gekeken of er een verschil is in dit verband voor verschillende de twee verschillende educatieniveaus. Hiervoor is ook een moderatie analyse uitgevoerd via

PROCESS. De analyse voldeed aan alle assumpties. Uit de analyse kwam naar voren dat educatie het verband tussen emotionele fit en relationeel welbevinden niet significant

modereert, R2 = 3.78%; F (3,97) = 1.51, p = .216, b = 0.09, 95% CI [-0535, 0.720], t = 0.29, p = .769. De simple slopes laat zien dat wanneer men in een lage status groep zit er een niet significant negatieve relatie is tussen emotionele fit en relationeel welbevinden, b = -0.59, 95% CI [-0.285, 0.515], t = 0.57, p = .570. Dit is in lijn met de vooropgestelde verwachting. Wanneer men in een hoge status groep zit is er een niet significant positieve relatie tussen emotionele fit en relationeel welbevinden, b = 0.41, 95% CI [-0.275, 0.691], t = 0.85, p = .395. Hoewel ook hier de richting van het verband (positief) in lijn is met de vooropgestelde verwachting, is het resultaat tegen verwachting in niet significant.

(27)

Net als bij sociale omgeving lijkt educatie het verband tussen de emotionele fit met de meerderheidsgroep en het welbevinden van culturele minderheden te beïnvloeden. Het is raadzaam om de methodologische beperkingen die beschreven staan in de discussie, ook voor educatie mee te nemen in vervolgonderzoek.

(28)

Appendix B

Beschrijving Simultane Componenten Analyse: Emotional Patterns Questionnaire (EPQ)

EPQ

Vervolgens is de Emotional Patterns Questionnaire (EPQ; De Leersnyder et al., 2011) gecontroleerd aan de hand van een SCA (De Roover, Ceulemans REF). Deze analyse is uitgevoerd door bachelor-projectbegeleider, Dr. J. De Leersnyder. Uit de SCA kwam naar voren dat de schaal in vier componenten laadden: Positive- engaging en disengaging; Negative- engaging en disengaging. Dit komt overeen met de type situatie die deelnemers moesten invullen: positieve of negatieve situatie met betrekking tot jezelf (disengaging) of betrekking tot anderen (engaging), zie Tabel B1 Wanneer zowel de data van de culturele meerderheidsgroep als van de culturele minderheidsgroep in dezelfde analyse werden uitgevoerd was te zien dat de meeste emotie-items binnen één component laadden en dus onderscheidend waren. In Tabel B1 is echter ook te zien dat een paar emotie-items op meerdere componenten laadden. Wanneer de data per groep werd bekeken bleken deze emotie-items nu op één component te laden maar verschilde deze component per groep (zie, Tabel B2). Dit betekent dat sommige emotie-items tussen de culturele meerderheids- en minderheidsgroep een andere betekenis hebben. Voor de emotie-item bang blijkt bijvoorbeeld dat de meerderheidsgroep deze emotie als negatieve- engaged en disengaged emotie

beschouwd, terwijl de minderheidsgroep bang alleen als een negatieve – disengaged emotie beschouwd. Om deze reden zijn de emotie-items: bang, geïnteresseerd, jaloers, waardeloos, depressief en vol medelijden, niet meegenomen in de EPQ schaal. De emotie-items goed, slecht en gelukkig zijn ook verwijderd. Deze emotie items zaten namelijk alleen in de schaal om te controleren of deelnemers daadwerkelijk een positief of negatief verhaal beschreven

(29)

wanneer dit aan hen werd gevraagd (voor een vergelijkbare procedure zie, De Leersnyder et al., 2011).

Tabel B1

Simultane Componenten Analyse voor zowel de Meerder- als Minderheidsgroep op basis van de Emotie-items van de Emotional Patterns Questionnaire

Item Component 1 Component 2 Component 3 Component 4 Van streek 0.7412 -0.3426 0.2453 -0.0607 Geërgerd 0.7631 -0.3114 0.0273 -0.2489 Verveeld 0.4603 0.0521 0.1083 -0.0273 Kwaad 0.8315 -0.2597 -0.0218 -0.1244 Verwijtend 0.7530 -0.1762 0.0153 -0.1739

Geneigd om je erbij neer te

leggen/op te geven 0.5978 -0.0924 0.1879 -0.1578 Gefrustreerd 0.8060 -0.3028 0.1390 -0.2071 Ontgoocheld/teleurgesteld 0.8073 -0.2985 0.1649 -0.1256 Verdrietig 0.6841 -0.2726 0.3062 0.1023 Jaloers 0.4053 -0.0432 0.3093 0.0680 Beledigd 0.7432 -0.0383 0.0769 -0.2063 Depressief 0.5515 -0.0390 0.4168 0.0226 Trots op mezelf -0.2038 0.7772 -0.2948 0.1369 Sterk -0.1318 0.6374 -0.3120 0.2915 Blij -0.4338 0.7210 -0.1944 0.2816 Tevreden -0.4535 0.7318 -0.1516 0.2620 Opgelucht -0.3147 0.7353 0.0336 0.1364 Euforisch -0.3035 0.6704 -0.0564 0.1761 Dankbaar -0.3503 0.6331 -0.0171 0.3987

(30)

Hoopvol -0.1797 0.6189 -0.0447 0.4649

Verrast 0.1879 0.5922 -0.0868 0.1043

Schuldig 0.0431 -0.2481 0.7518 -0.0769

Beschaamd 0.2532 -0.1667 0.7593 -0.1752

Bang 0.4170 -0.0485 0.5095 -0.0168

Iets verschuldigd aan -0.0326 -0.1384 0.7111 0.1228

Waardeloos 0.5125 -0.1541 0.5893 -0.1022

Gegenereerd/verlegen 0.3031 0.0942 0.6301 -0.1834

Geïnteresseerd -0.0613 0.4518 -0.1515 0.5408

Trots op iemand anders -0.1292 0.1726 0.0760 0.6606

Verbonden met een ander -0.1891 0.1640 -0.0585 0.7996

Respectvol -0.1365 0.2726 -0.1314 0.7333

Alsof ik een ander kon vertrouwen -0.1639 0.1984 0.0971 0.7147

Behulpzaam -0.0372 0.2767 -0.2379 0.6665

Vol medelijden 0.2009 -0.2421 0.3506 0.3603

Noot. De dikgedrukte waardes laden het hoogst binnen een bepaald component of bepaalde componenten.

Tabel B2

Simultane Componenten Analyse voor de Meerder- als Minderheidsgroep apart op basis van de Emotie-items die dubbel laden van de Emotional Patterns Questionnaire

Meerderheidsgroep Item Component 1 Component 2 Component 3 Component 4 Jaloers 0.4141 0.0951 0.2808 -0.1055 Depressief 0.4523 0.0627 0.5716 -0.0881 Bang 0.4892 0.0624 0.4486 -0.0990 Waardeloos 0.4455 0.1574 0.6908 0.0826 Geïnteresseerd -0.0823 -0.4107 -0.2014 -0.5914

(31)

Vol medelijden 0.1353 0.3105 0.2716 -0.4091 Minderheidsgroep Item Component 1 Component 2 Component 3 Component 4 Jaloers 0.3505 -0.0475 0.4070 -0.0175 Depressief 0.6570 -0.0560 0.2457 -0.1046 Bang 0.2828 0.0159 0.6252 -0.2009 Waardeloos 0.5757 0.1085 0.4791 -0.1486 Geïnteresseerd -0.0546 -0.5572 -0.0878 0.3941 Vol medelijden 0.2686 0.1678 0.4269 0.3516

Noot. De dikgedrukte waardes laden het hoogst binnen een bepaald component of bepaalde componenten.

(32)

Appendix C

Tabel Principale Componenten Analyse: Taalgebruik schaal Tabel C1

Factorladingen, Communaliteiten, Eigenvalue, Verklaarde Variantie en Betrouwbaarheid voor Taalgebruik schaal (n = 93) gebaseerd op een Principale Componenten Analyse

Item Component 1:

Taalgebruik

Communaliteiten

Op het werk spreek ik.. .68 .46

Op school spreek ik.. .84 .70

Met mijn familie spreek ik.. .61 .37

Met mijn vrienden spreek ik.. .85 .73

In mijn (woon)buurt spreek ik.. .89 .80

Op openbare plaatsen spreek ik.. .91 .83

Met kennissen spreek ik.. .76 .58

Eigenvalue 4.46

Verklaarde variantie (%) 63.67

(33)

Appendix D

Tabel voor correlaties tussen variabelen Tabel D1

Aantal Observaties en de Gemiddelden met Standaarddeviaties (tussen haakjes), voor de Variabelen Leeftijd, Sekse, Taalgebruik, EPQ, Psychologisch- en Relationeel welbevinden evenals de Correlaties tussen deze Variabelen

Correlaties Variabele n M (SD) 1. 2. 3. 4. 5. 6. 1. Leeftijd 97 20.26 (2.88) 1.00 2. Sekse 103 1.77 (0.45) .06 1.00 3. Taalgebruik 96 5.65 (1.18) .16 -.08 1.00 4. EPQ 103 0.80 (0.45) .10 .13 .10 1.00 5. Psychologisch welbevinden 103 3.39 (0.71) -.14 -.11 -.15 .04 1.00 6. Relationeel welbevinden 103 3.71 (0.67) -.06 .11 -.08 .07 .53** 1.00

(34)

Appendix E

Reflectieverslag Bachelorthese Marit de Boer

Universiteit van Amsterdam

Studentnummer: 11155973

Vak: Bachelor Project, Sociale Psychologie Docent: Dr. Jozefien de Leersnyder

Datum: 2 juni 2017 Aantal woorden: 1697

(35)

Terugblikken en Vooruitkijken

In dit reflectieverslag blik ik terug op hoe ik het Bachelor-project heb ervaren, waar ik tegenaan ben gelopen, wat goed ging en vooral wat ik allemaal heb geleerd. Voordat ik begin met de reflectie wil ik graag benoemen dat ik het een ontzettend leuk project vond. Het onderwerp Emotionele Acculturatie was compleet nieuw voor mij, en hoewel ik emoties eigenlijk altijd een vrij abstract fenomeen in de psychologie heb gevonden heeft dit project mij laten inzien wat voor grote en belangrijke rol emoties spelen in ons dagelijkse (sociale) leven. Emoties lijken in mijn ogen de basis te zijn van veel sociale interacties. Dit maakt het uiterst belangrijk dat mensen eerst de ruimte krijgen om op emotioneel gebied te wennen aan nieuwe sociale situaties, voordat men van hen kan verwachten dat zij op andere vlakken goed integreren en participeren binnen de samenleving.

Omgaan met gekregen feedback

Goed, terug ter zake. Tijdens het Bachelor-project heb ik een aantal keer feedback ontvangen op mijn geschreven stukken. De feedback vond ik erg fijn aangezien er zowel werd gezegd wat ik goed deed en wat ik nog duidelijker kon beschrijven. Daarnaast gaf mijn

Bachelor-projectbegeleider een aantal adviezen en/of voorbeelden, wat erg verhelderend werkte. Ik heb de feedback altijd meegenomen, zo heb ik er bijvoorbeeld op gelet dat ik meer wetenschappelijk schrijf door bijvoorbeeld minder naar eerder benoemde fenomenen te verwijzen als “deze”. Soms vond ik de feedback ook verwarrend aangezien ik iets anders tijdens het Practicum Onderzoek en Rapportage had geleerd. Een voorbeeld hiervan zijn de tussenkopjes die ik nu heb gebruikt in de inleiding, resultaten en discussie en het toevoegen van een model in de inleiding. Verder heb ik geprobeerd om actief mee te denken door in de opgestuurde stukken al te vermelden waar ik vragen over had of over twijfelde zodat mijn Bachelor-projectbegeleider mij gericht en concreet van feedback kon voorzien. Wanneer ik de

(36)

feedback niet helemaal begreep of wilde controleren of ik de feedback goed had begrepen, heb ik een mail ter verduidelijking gestuurd.

Proces Bachelor-project

Als ik kijk naar het proces van het Bachelor-project vind ik dat er een aantal dingen goed zijn gegaan. Zo vond ik de bijeenkomsten erg productief. We hadden steeds goed voor ogen wat we wilde gaan bespreken en tijdens de bespreking deed iedereen actief mee en stelde kritische vragen. An het einde van de bijeenkomst was steeds ook duidelijk wat nu de vervolgstappen waren. Daarnaast vond ik dat wanneer er nood aan de man was, ieder

groepslid ook klaar stond om het probleem aan te pakken. Een goed voorbeeld hiervan is, dat toen ik samen met een projectgenoot de EPQ aan het transformeren was, er iets fout was gegaan waardoor alles opnieuw kon worden gedaan. Toen dit werd gemeld aan de andere projectleden stonden deze direct klaar om ons te helpen.

Toch vond ik de samenwerking niet altijd soepel verlopen. Ik heb gemerkt dat ik mij soms heb geërgerd aan de, in mijn ogen, lakse houding van projectleden. Het was

bijvoorbeeld lastig om afspraken te maken of groepsleden te activeren om iets te ondernemen. Dit was vooral het geval wanneer er geen strakke deadline was gemaakt en het even wat rustiger leek. Ik heb mij af en toe redelijk de boeman gevoeld omdat ik tegen groepsleden heb moeten aangeven dat ik vond dat anderen ook wat meer initiatief en actie mochten

ondernemen, aangezien het nu vaak op mijn bordje terecht kwam. Hier heb ik natuurlijk zelf ook een rol in gespeeld. Door de twee scripties die ik schrijf, merk ik dat ik meer

studielast/druk ervaar dan andere projectleden. Daarnaast denk ik dat mijn verwachtingen betreft samenwerken een stuk hoger liggen waardoor ik misschien ook sneller ontevreden ben over de input van anderen en hoe groepsleden met elkaar omgaan. Daarnaast kreeg ik de feedback van groepsgenoten dat ik ook meer ruimte moest over laten aan anderen zodat zij

(37)

ook iets konden oppakken. Ik kan begrijpen dat groepsleden dit zo hebben ervaren of interpreteerden, maar ik ben het er niet helemaal mee eens. Ik heb regelmatig gevraagd of iemand iets wilde oppakken of aan de groep in het algemeen gevraagd hoe we iets zouden aanpakken. Wanneer hier geen respons op kwam heb ik het heft in eigen hand genomen gewoonweg omdat ik niet de luxe heb om alles van het laatste moment te laten afhangen. Dit betekende dat ik af en toe iets heb moeten doen wat sommige groepsleden niet leuk vonden.

Zo was een op een gegeven moment een bijeenkomst hard nodig omdat we redelijk in tijdnood zaten met het verzamelen van data en dit maar niet van de grond leek te komen. Echter, wilde groepsleden de bijeenkomst een week later verzetten aangezien één iemand er niet de volle bijeenkomst bij zou kunnen zijn. Iets wat natuurlijk heel jammer en vervelend is maar soms is het nu eenmaal niet anders. Ik heb toen aangegeven dat ik begreep dat dit vervelend is en ik hetzelfde zou ervaren maar dat het voor ons allen nu echt belangrijk was dat er zo snel mogelijk stappen werden gezet. Liever vandaag dan morgen. Een projectgenoot vond dit raar en heeft toen een mail gestuurd dat zij in ieder geval niet kon en de afspraak graag wilde verzetten. Ik vond het erg jammer dat zij deze beslissing nam en niet zoals ik probeerde het eerst probeerde op te lossen met elkaar voordat er gemaild zou worden. Toen ik erachteraan mailde hoe ik erover dacht, en mijn Bachelor-projectbegeleider het met mij eens was en eigenlijk met een goede oplossing kwam voor het feit dat de projectgenoot er niet de hele tijd bij zou kunnen zijn, werd ik hier alsnog op afgekeken. Dat vind ik erg jammer, en hoewel ik de reactie ergens kan begrijpen vind ik het niet helemaal terecht. Het opmerkelijke is dat ik heb ervaren dat wanneer ik op deze manier een grens trek er vervolgens wel door alle groepsleden meer actie werd ondernomen. Toch heeft dit vaak lange naweeën gehad, wat zich resulteerde dat alles wat ik zei door bepaald groepsgenoten uit zijn verband werd getrokken of zo werd geïnterpreteerd dat ik iets “negatiefs” leek te zeggen, terwijl ik dat niet het geval was en ook zeker niet mijn bedoeling of intentie is geweest. Hierdoor heb ik vaak extra moeten

(38)

uitleggen wat ik bedoelde, wat af en toe erg vermoeiend is geweest. Daarnaast heb ik veel moeten benoemen dat ik groepsleden begreep en hun ingebrachte ideeën of initiatieven goed vond en waardeerde. Het is geen leuke manier om zo groepsleden te activeren omdat ik graag ook gelijk wil zijn met de rest en geen “moedertje” of ‘agentje” wil spelen. Daarnaast is het ook helemaal niet leuk om steeds de boeman te zijn maar dit bleek bijna nodig en het heeft blijkbaar ergens ook effect gehad.

Bachelorthese

Wanneer ik kijk naar mijn eigen thesis ben ik voornamelijk over mijn

onderzoeksvraag en theoretische onderbouwing erg tevreden. Dit vind ik zelf dan ook het sterkste deel van mijn stuk. Ik vind het zelf erg leuk om te bedenken hoe fenomenen in elkaar steken en mogelijk samenhangen. Aangezien dit voor mij een nieuw onderwerp was en ook nog niet veel onderzoek naar gedaan is kon ik mij hier helemaal in laten gaan. Ik heb veel tijd genomen om mij in te lezen en nieuwe aanvullende literatuur te zoeken. Dit heeft zowel mijn onderzoeks-model, hypotheses en onderbouwing veel goeds gedaan.

Wat ik minder sterk vind aan mijn stuk is de methode en de data waarmee ik mijn hypotheses heb moeten analyseren. Achteraf gezien had ik graag een andere manier gebruikt om de sociale omgeving van culturele minderheden te meten. Ik denk namelijk dat het vragen van naar de wijk of buurt waarin men woont veel beter aangeeft hoe de sociale omgeving van iemand eruitziet dan wanneer ik alleen vraag met wie men in contact staat. Ook merkte ik dat vooral op de mbo-scholen de vragenlijsten niet altijd even goed zijn ingevuld en dat ook andere deelnemers moeite hadden met het invullen van de EPQ waardoor ik ook niet zeker weet in hoeverre deze betrouwbaar genoeg is geweest om de hypotheses te kunnen testen. Hiervoor had ik denk ik toch liever mensen vooraf goed willen instrueren over het invullen

(39)

van de EPQ. Al vraag ik mij ook af hoe ik dit zou kunnen doen zonder mensen te veel vooraf te beïnvloeden.

Ethische dillema’s

Tijdens het data verzamelen hebben we een aantal mails ontvangen van deelnemers die moeite hadden met de vragenlijst. Sommige vonden dat hun culturele etniciteit te veel naar voren werd getrokken waardoor zij het idee hadden dat wij helemaal niet waren

geïnteresseerd in hun emotionele leven maar vooral in hun culturele en/of religieuze etniciteit. Verder gaven sommige deelnemers aan dat zij zich niet gehoord voelde in de vragenlijst aangezien zij “halfbloedjes” waren. Wat betekent dat bijvoorbeeld vader in het buitenland is geboren maar moeder in Nederland. Dit kan ik goed begrijpen en hier heb ik van tevoren ook helemaal niet bij stilgestaan. In een volgend onderzoek zal ik hier dan ook extra op letten zodat iedereen zich gehoord voelt tijdens het invullen van de vragenlijst. Voor nu hebben we erop gereageerd door deelnemers van extra informatie te voorzien over het onderzoek en onze welgemeende excuses aan te bieden. Daarnaast hebben we steeds voorgesteld dat deelnemers met ons persoonlijk konden praten over hun ervaring met het invullen van vragenlijst en waarbij zij eventuele vragen en/of opmerkingen kunnen delen.

Wat neem ik mee

Al met al, heb ik het Bachelor-project als leuk, interessant maar ook hectisch ervaren. Het heeft mijn ervaring met eerder veldonderzoek weer even doen opfrissen en vooral er weer aan herinnert hoe moeilijk het werven van respondenten kan zijn. Dit heeft mij laten inzien hoe lang en intensief het doen van goed onderzoek is. Verder neem ik mee dat het steken van energie en tijd in dit soort projecten, mij daadwerkelijk ook veel oplevert. Ik heb ervaren dat mijn stukken helder worden, ik goed weet wat ik aan het onderzoeken ben, mijn hypotheses

(40)

en het nut daarvan duidelijk zijn en vooral dat ik echt plezier heb en gemotiveerd ben in het uitvoeren van mijn eigen onderzoek. Een mooiere les kan ik denk ik niet uit zo’n project halen!

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In order to embrace and showcase the crucial role that theoretical scholarship plays in our field, this special issue of Educational Technology Research and Development was

• Jiapan Guo, Chenyu Shi, George Azzopardi, and Nicolai Petkov, Recognition of archi- tectural and electrical symbols by COSFIRE filters with inhibition, In Computer Analysis of

For the reasons described above (time needed by library staff for classification of journals, difficulty of classification of journals because of fixed list and

Because the banking supervision in the euro area has become more centralised and harmonised for the SIs, no more room exists for arranging failing banks on a national level

Information Processing Model, 1968 Elaboration Likelihood Model, 1986 Theory of Reasoned Action, 1975 Theory of Planned Behavior, 1985 Reasoned Action Approach, 2009 Technology

Pietarinen, Onderzoek naar de relatie Emotionele betrokkenheid met leraren Soini &amp; tussen emotionele en en medestudenten heeft een positief Phyältö

Doordat eustress een significante negatieve voorspellende waarde heeft voor depressieve klachten, lijkt het erop dat een depressie niet zozeer verklaard wordt door het gevoel

Naar aanleiding van het bestuderen van de literatuur werd verwacht dat er een positieve samenhang zou zijn tussen eustress en het emotioneel welbevinden, omdat eustress kan leiden tot