• No results found

Oplossingen op zoek naar een probleem Een onderzoek naar de succes-en faalfactoren van het project Texel Zelfvoorzienend 2020

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Oplossingen op zoek naar een probleem Een onderzoek naar de succes-en faalfactoren van het project Texel Zelfvoorzienend 2020"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Oplossingen op zoek naar een probleem

Een onderzoek naar de succes-en faalfactoren van het project Texel Zelfvoorzienend 2020

Daniel Ouwens

Studentnummer: 6068367

Bachelorscriptie Future Planet Studies - Major Sociale Geografie

Begeleider: Stefan Metaal

(2)

Samenvatting

Deze bachelorscriptie, geschreven ter afronding van de studie Future Planet Studies, specialisatie Sociale Geografie, omvat een onderzoek naar de resultaten van het project Texel Zelfvoorzienend 2020. Daartoe zijn, naast en na literatuurstudie, een aanzienlijk aantal betrokkenen bij dit project geïnterviewd. Dit betreft zowel eilandbewoners als externe experts.

Omdat al snel bleek dat een vergelijkbaar project op het Deense eiland Samsø als benchmark kon dienen voor de weging van de resultaten, is ook de projectleider aldaar, Soren Hermansen, meerdere malen geïnterviewd.

Context

Aangewakkerd door verschillende particuliere milieu-initiatieven en de positieve respons daarop, ontwikkelt zich rond 1997 op Texel een ambitieus plan: het eiland moet in 2030 geheel energie-zelfvoorzienend zijn, onafhankelijk van het vasteland. De benodigde energie moet worden verkregen uit duurzame bronnen als wind, zon, getijde en aardwarmte.

In de loop der jaren houden zich tal van actoren bottom-up en top-down bezig met het verwezenlijken van deze doelstelling, inmiddels bijgesteld naar 2020.

Een snelle analyse van de resultaten wijst uit dat anno 2013 nog niet 1% van de ambitie is gerealiseerd, terwijl Samsø zijn doelstelling al in 2005 voor 100 % heeft gehaald.

Dit onderzoek is een poging om door reconstructie en toetsing aan een theoretisch kader de voorlopige resultaten op Texel te verklaren.

Het onderzoek plaatst het project Texel ZV 2020 in een internationale context, waarin begrippen worden aangedragen als klimaatverandering, hernieuwbare energie, autarkie, glocalisering, transition town groepen, localism, eigenaarschap, top-down strategie, bottom-up beweging en lokale energiemaatschappijen. Deze hebben een plaats gekregen in het begrippenapparaat en het theoretisch kader.

Reconstructie

De reconstructie maakt duidelijk welke rol de verschillende actoren in het project hebben

gespeeld en nog spelen. Vooral de rol van de plaatselijke politiek wordt daarin helder belicht. Dit is het speelveld waarop de bottom-up initiatieven van de milieu-organisaties en het top-down beleid van de lokale overheid elkaar met grote regelmaat ontmoeten en waar belangen van stakeholders soms samenvallen en soms botsen.

De gemeenteraadsverkiezingen van 2002 markeren een omslagpunt in de publieke opinie: Vanaf dat moment is er geen maatschappelijke (en daardoor geen politieke) ondersteuning meer voor de ambities van het project.

Extern onderzoek maakt duidelijk dat zonder windenergie de doelstellingen voor 2020 niet haalbaar zijn. De provincie Noord-Holland vaardigt een verbod op het plaatsen van windturbines uit. Desondanks blijft het college van B&W van Texel de ambities 2020 koesteren en uitdragen. Conclusies

Er was geen economische noodzaak voor een totale energietransitie. Daardoor werd het maatschappelijk debat vooral ideologisch en emotioneel geladen.

Er was geen sprake van economisch eigenaarschap voor de eilandbewoners. Bottom-up initiatieven kregen onvoldoende top-down support.

Top-down beleid werd nauwelijks vertaald in concrete acties.

Deze vier factoren leidden tot onvoldoende maatschappelijke ondersteuning voor het project en daardoor tot stagnatie.

(3)

Inhoudsopgave 1 Inleiding 1.1 Context 4 1.2 Probleemstelling 5 1.3 Onderzoeksvraag + deelvragen 6 1.4 Kennisgebied 7 1.5 Doelstelling 7 1.6 Verantwoording (relevantie) 1.6.1 Maatschappelijke relevantie 7 1.6.2 Wetenschappelijke relevantie 8 1.7 Methodologische verantwoording 8 1.8 Begripsbepaling 9 2 Theoretisch Kader 2.1 Klimaatsverandering 11 2.2 Hernieuwbare Energie 11

2.3 Hernieuwbare Energie Projecten, top-down vs. bottom-up

2.3.1 Top-down beleid 12

2.3.2 Bottom-up tactiek 12

2.4 Kritische succesfactoren bij een transitie naar een duurzame zelfvoorzienende

energievoorziening 13 2.5 Bottom-up Beweging 2.5.1 Motieven 15 2.5.2 Autarkie 15 2.5.3 Glocalisering 16 2.5.4 Localism 16 2.5.5 Transition Towns 17

2.6 Kritische succesfactoren Samsø 17

3 Case Study Texel

3.1 Voorgeschiedenis 19

3.2 Ontwikkelingen 21

3.3 Bottom-up en top-down op Texel 23

3.4 Factoren en Actoren

3.4.1 Internationaal 25

3.4.2 Nationaal 25

3.4.3 Regionaal (Provinciaal) 26

3.4.4 Lokaal 27

4 Vergelijking Texel en Samsø 28

5 Conclusies 30

(4)

1. Inleiding

1.1 Context

Het is niet helemaal duidelijk welke wetenschappers als eersten een oorzakelijk verband legden tussen de uitstoot van CO2 en mogelijke klimaatsveranderingen. Maar het is een feit dat

het IPCC , the Intergovernmental Panel on Climate Change, in 1990 een eerste rapport uitbracht waarin dit verband met zekerheid werd geponeerd. Het IPPC was twee jaar eerder door twee afdelingen van de VN opgericht, te weten United Nations Environment Programme (UNEP) en de World Meteorological Organization (WMO). Doel was om internationaal onderzoek te coördineren naar klimaatverandering en de eventuele sociaal-economische en ecologische gevolgen daarvan voor de leefomgeving.

In hun eerste rapport stellen de onderzoekers onomwonden:

dat er een natuurlijk broeikaseffect bestaat dat er voor zorgt dat de aarde warmer is dan wanneer dat effect niet zou bestaan en

dat de atmosferische concentratie van bepaalde broeikasgassen door menselijke activiteiten toeneemt en

dat dit eraan kan bijdragen dat het broeikaseffect versterkt wordt, met als gevolg een opwarming van de gemiddelde temperatuur van het aardoppervlak (IPCC, 1990). Met dit rapport kwam de discussie op gang over het versterkte broeikaseffect, versnelde opwarming van de aarde, zeespiegelstijging en mogelijke structurele klimaatveranderingen. Begrippen waarmee we anno 2013 maar al te zeer vertrouwd zijn, maar die toentertijd nog aangetoond dienden te worden.

Deze discussie versterkte de overtuiging van early adopters in (inter)nationale milieuorganisaties, dat er nu snel actie diende te worden ondernomen om een rampscenario te voorkomen

(Meadows et al., 1972; Mann, 1998). Men concentreerde zich op alternatieven voor fossiele brandstoffen, die immers verantwoordelijk werden geacht voor een groot deel van de uitstoot van broeikasgassen (hierover meer in hoofdstuk 2.2). In hun visie was het duidelijk dat fossiele

brandstoffen hun langste tijd hadden gehad, mede doordat ze wereldwijd langzamerhand uitgeput raakten. De gestage stijging van de energieprijzen was daarvan in hun ogen een duidelijk signaal. De klimaatdiscussie leek een geschikte hefboom om gewenste ontwikkelingen in de richting van alternatieve energiewinning te versnellen en de politiek te overtuigen van de urgentie daarvan. Inmiddels is er geen twijfel meer over de relatie tussen de antropogene uitstoot van

broeikasgassen en versterking van het broeikaseffect, met alle gevolgen van dien. Om die effecten tegen te gaan heeft de Europese Unie verschillende richtlijnen opgesteld waarin onder meer de verplichting is vastgelegd voor alle lidstaten om in 2020 20% van hun binnenlandse

energieproductie uit hernieuwbare bronnen te halen (European Commission, 2007)(hierover meer in hoofdstuk 2.2).

Er zijn eilanden in Europa die verder gaan dan die richtlijn van 20% en die de ambitie hebben om volledig zelfvoorzienend te worden in hun energieproductie met behulp van hernieuwbare energietechnieken. De redenen hiervoor gaan verder dan alleen een positie als voorloper of een voorbeeldfunctie, voor sommige kleine gemeenschappen is het een manier om meer

(5)

Voorbeelden hiervan zijn het Schotse Isle of Wright, het Spaanse eiland El Hierro of het Noorse eiland Gøtland1.

Maar dichter bij huis hebben ook de Nederlandse Waddeneilanden de wens uitgesproken om in 2020 volledig zelfvoorzienend te zijn in hun water– en energieproductie (zie hoofdstuk 3.2). Tegelijkertijd heeft de Europese Unie het project 'Cradle2Cradle islands' gestart waarin

verschillende Noordzee-eilanden, waaronder Ameland en Texel, gekozen zijn als proeftuinen om duurzame innovaties te ontwikkelen en te etaleren 2. Dit project is onderdeel van de zoektocht naar steeds verdere onafhankelijkheid van fossiele brandstoffen met als uiteindelijk doel om volledig over te kunnen schakelen naar een energievoorziening geproduceerd uit duurzame energiebronnen.

Texel heeft in vergelijking tot de andere Waddeneilanden er tot nu het meeste werk van gemaakt om de ambitie waar te maken. Doordat Texel geografisch duidelijk is afgebakend en tegelijkertijd een relatief complete samenleving is, die een aardige afspiegeling vormt van de Nederlandse, biedt Texel een interessante omgeving om de transitie naar een duurzame energiehuishouding te volgen. Vanaf halverwege de 90-er jaren is Texel al stappen aan het zetten om 100% duurzaam in haar energiebehoefte te kunnen voorzien. Theoretisch gezien moet dit mogelijk zijn, aangezien er al twee eilanden bestaan die 100% zelfvoorzienende energieproductie uit hernieuwbare bronnen hebben bereikt: Eigg, een Schots eiland met 80 inwoners en Samsø, een Deens eiland met 4000 inwoners.

Het Nederlandse Waddeneiland Texel en het Deense eiland Samsø zijn in veel opzichten

vergelijkbaar. Zoals de geografische ligging en het daarbij behorende gematigd zeeklimaat (Cfb) en de economische samenstelling. Ook ontstond er halverwege de 90-er jaren op beide eilanden de ambitie om een transitie te bewerkstelligen die hun eiland qua energieopwekking onafhankelijk zou maken van energieaanvoer van het vasteland. Anders gezegd: de eilanden wensten op het gebied van energieproductie zelfvoorzienend te zijn.

Maar in een essentieel opzicht verschillen ze van elkaar. Samsø ging voortvarend aan de slag en bereikte het gewenste resultaat in 2003. Op het eiland Texel daarentegen is anno 2013 nog geen zicht op een positief resultaat. In tegendeel, ondanks tal van initiatieven lijkt de gewenste situatie verder weg dan ooit. Niet meer dan 1% van de Texelse energiebehoefte wordt op het eiland zelf opgewekt met natuurlijke hulpbronnen (Kieft 2013).

1.2 Probleemstelling

Uit literatuurstudie en mondelinge mededelingen kwam naar voren dat het project Texel Zelfvoorzienend 2020 is gestagneerd en dat het tot op heden weinig tastbare resultaten heeft opgeleverd. Het leek mij daarom interessant om uit te zoeken wat daar de oorzaken van zijn. Verschillende rapporten bevestigen dat de ambitie technisch haalbaar is (Perrels & Diepstraten, 1997; de Beer et al., 2001; Weeda et al., 2007). Gedurende het onderzoek naar het succes van Samsø en het voorlopige falen van Texel rees de vraag of en in hoeverre de mate van

maatschappelijke steun onder de eilandbevolking voor de ambitie van invloed was op het verloop en de resultaten van het transitieproces. Een eerste, voorlopige analyse van de Samsø-case leek daar wel op te wijzen. De Denen waren er kennelijk in geslaagd om brede maatschappelijke ondersteuning te creëren voor de doeleinden van het project. Het begrip eigenaarschap leek daar 1

http://www.islandsonline.org/resexperiences.htm 2 http://www/c2cislands.org

(6)

een belangrijke (succes)factor in te zijn.

Het leek me relevant dit begrip verder te onderzoeken in zuiver economische zin, maar ook om na te gaan in hoeverre dat eigenaarschap geworteld is in een al dan niet bewust autarkisch

sentiment, verwant aan het begrip eilandgevoel. Er moest een reden zijn waarom vooral eilanden met zoveel elan naar energie-onafhankelijkheid streefden.

Ik vroeg me af in hoeverre deze factor van kritische aard was, hoe hij in praktijk was gebracht en welke andere factoren van invloed waren op de gang van zaken. Ik vroeg me ook af in welke opzichten de aanpak op Samsø en Texel in dit verband van elkaar verschilden.

Daarin wilde ik onderscheid maken tussen de top-down strategie van overheden, grote bedrijven en NGO’s enerzijds en de bottom-up tactiek van burgerinitiatieven en actiegroepen anderzijds.

1.3 Hoofd- en deelvragen

De centrale vraag die uit de probleemstelling naar voren komt luidt:

Welke factoren en actoren kunnen de resultaten van het project 'Texel Zelfvoorzienend 2020' verklaren?

Deelvragen zijn:

Wat is klimaatverandering? Wat heeft klimaatverandering voor gevolgen? Welke rol spelen hernieuwbare energiebronnen om de gevolgen van klimaatverandering tegen te gaan?

Wat zijn kritische succesfactoren voor een transitie naar een duurzame zelfvoorzienende energievoorziening?

Welke rol speelt de bottom-up beweging bij het ontstaan van brede maatschappelijke ondersteuning?

Wat zijn of waren de doelstellingen van het project 'Texel Zelfvoorzienend 2020'? Welke instanties of personen waren/zijn in de loop der tijd verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het project?

Welke stakeholders (internationaal, nationaal, regionaal en lokaal) waren/zijn van invloed geweest op de voortgang van het project en wat was/is hun rol?

Welke maatschappelijke en politieke ontwikkelingen waren/zijn van invloed op het voortgangsproces van het project op Texel?

Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen het Samsø project en het project 'Texel Zelfvoorzienend 2020'?

(7)

1.4 Kennisgebied

Dit onderzoek vindt plaats in het kader van de studie Future Planet Studies, specialisatie Sociale Geografie. Dit is een interdisciplinaire studie, waarin complexe vraagstukken vanuit verschillende invalshoeken worden benaderd. De kennisgebieden die bij het onderzoek naar de achtergronden van het project Texel Zelfvoorzienend 2020 zijn betrokken zijn in hoofdzaak:

Milieukunde (klimaatverandering, global warming, duurzame energiebronnen) Politicologie ( politieke besluitvorming, relatie overheden/burger)

Sociologie (autarkie, localism, zelforganisatie) Geografie ( landinrichting, eilandvraagstukken)

Economie (ondernemerschap, coöperaties, energieprijzen, bestaansmiddelen).

1.5 Doelstelling

Doel van het onderzoek is meer inzicht te verschaffen in de succes- en faalfactoren van duurzame energietransities in kleine gemeenschappen. Daarnaast is het doel is om te analyseren welke factoren en actoren van invloed zijn geweest op het voortgangsproces van het project Texel Zelfvoorziend 2020. Conclusies uit dit onderzoek kunnen dienen ter onderbouwing van een

hypothese met aanbevelingen voor een eventuele succesvolle voortgang van het project Texel Zelfvoorzienend 2020 en duurzame energietransities in kleine gemeenschappen in het algemeen.

1.6 Verantwoording (Relevantie)

1.6.1 Maatschappelijke relevantie

Het project Texel Zelfvoorzienend 2020 en vergelijkbare internationale projecten zijn voorbeelden van de manieren waarop lokale gemeenschappen zich organiseren en de

verantwoordelijkheid nemen voor het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. Ze wachten niet op initiatieven vanuit de overheid, maar nemen het heft in eigen hand en door hun krachten en expertise te bundelen bereiken ze aansprekende resultaten. Die vormen op hun beurt een inspiratiebron voor andere maatschappelijke groeperingen en voor overheden die besluiten dergelijke processen te faciliteren vanwege de maatschappelijke relevantie, zoals sociale cohesie en/of economische vooruitgang.

Daarnaast bevinden we ons aan het begin van een mondiale energietransitie. Het globale energiesysteem, afhankelijk van eindige fossiele brandstoffen, kan niet in huidige vorm blijven bestaan. Eilanden die een succesvolle duurzame energietransitie hebben doorgemaakt kunnen als proeftuin en voorbeeld dienen voor de rest van de wereld.

Inzicht in de succes- en faalfactoren van deze energietransities en de invloed van verschillende actoren en factoren is relevant voor zelforganisaties en overheden voorafgaand aan en/of tijdens de ontwikkeling van nieuwe initiatieven.

Inhoudelijk kan dit onderzoek bijdragen aan inzicht in het maatschappelijke debat aangaande duurzame energiewinning en de voorwaarden waaronder lokale gemeenschappen bereid en in staat zijn tot een energietransitie.

(8)

1.6.2 Wetenschappelijke Relevantie

Dit onderzoek draagt bij tot de algemene kennis over het ontwikkelen van succesvolle strategieën voor hernieuwbare energieprojecten in de context van kleine gemeenschappen. Daarbinnen is de rol van bottom-up initiatieven en het vernieuwde autarkische denken in lokale zelforganisaties (localism) een nieuwe beweging die snel terrein wint en een radicale omslag kan betekenen in de richting van kleinschaligheid, zelfvoorzienendheid op het gebied van voedsel en energie, cocreatie en cofinanciering. Dit onderzoek bevat een aantal van deze aspecten, die mogelijk de aanzet geven tot vervolgonderzoek.

1.7 Methodologische verantwoording

Om de hoofdvraag te onderzoeken is er gekozen voor een exploratief kwalitatief

onderzoek. Omdat maatschappelijke ondersteuning bepaald wordt door motieven, denkbeelden, gedrag en emoties en om de mechanismen daarachter te begrijpen, is een diepere studie van de materie gewenst. Vervolgens heb ik ervoor gekozen de huidige situatie op Texel en voorlopige ontwikkeling van het project Texel Zelfvoorzienend 2020 te onderzoeken aan de hand van diepte-interviews met belangrijke stakeholders op Texel. Deze zijn geselecteerd op grond van de

volgende criteria:

Directe betrokkenheid bij het project Texel Zelfvoorzienend 2020 in verschillende stadia van ontwikkeling;

Deskundigheid;

Vertegenwoordiging van uiteenlopende belangengroepen. Bij de volgende personen zijn ongestructureerde interviews afgenomen:

Roel Struick, nu werkzaam als beleidsmedewerker duurzaamheid bij de gemeente Texel. Was betrokken bij de oprichting van de werkgroep Duurzaam Toerisme, later Stichting Duurzaam Texel. Heeft het proces vanaf begin tot nu meegemaakt.

Jord Kuiken, medewerker zakelijke markt coöperatie TexelEnergie.

Cees de Waal, huidige voorzitter Stichting Duurzaam Texel en directeur van de Texelse Eigen Stoomboot Onderneming (TESO).

Rikus Kieft, voormalig gemeenteraadslid Texel, voorzitter Raad van Commissarissen bij Cooperatie TexelEnergie, Lid Texel Team 2020, zelfstandig adviseur, eigenaar bij

KieftNoord. Geeft momenteel advies aan Urgenda.

Enit Scholtens, oud programma-manager Texel bij Urgenda van mei 2012 – mei 2013.

Wouter van Dieren, directeur van het Instituut voor Milieu- en Systeemanalyse (IMSA). Daarnaast bekleedt hij wereldwijd ruim veertig functies. Zo is hij lid van de Club van Rome en van de Wereldacademie voor Kunsten en Wetenschappen. (Telefonisch

(9)

Alle interviews zijn face to face opgenomen op Texel (behalve Wouter van Dieren) en getranscribeerd voor verdere analyse.

Bij het reconstrueren van de voorgeschiedenis, is er gebruik gemaakt van de interviews en het archief van een lokale nieuwssite Texelplaza.nl

Voordat ik de situatie op Texel goed kon inschatten ging ik, door middel van een literatuurstudie, op zoek naar een theoretisch kader aan de hand waarvan ik de succes- en faalfactoren voor het ontstaan van maatschappelijke ondersteuning kon definiëren.

In dit verband vond ik in een tweetal studies, geheel of gedeeltelijk uitgevoerd door het Energy Research Centre of the Netherlands (vanaf nu ECN)(zie hoofdstuk 2.4).

Uit deze onderzoeken volgde een aantal conclusies, die als aanbevelingen dienen voor het verkrijgen van maatschappelijk draagvlak bij hernieuwbare energie projecten. Vanwege het feit dat de ambitie van Texel verder gaat dan een enkel project, en juist gericht is op een totale energietransitie, was het theoretisch kader nog ontoereikend. Uit de onderzoeken kwam naar voren dat voor een dergelijke transitie, een hoge mate van participatie en steun van de lokale bevolking is vereist. Die elementen zijn te vinden in de bottom-up beweging. Voor mijn onderzoek was het van belang om die beweging verder te onderzoeken.

Om er achter te komen wat de kritische succesfactoren zijn bij het creëren van maatschappelijke steun voor transitie naar een duurzame energievoorziening, heb ik de case van het Deense eiland Samsø bekeken en gebruik ik de case, vanwege de eerder genoemde gelijkenissen, als benchmark. Om de case te onderzoeken heb ik een literatuurstudie gedaan en heb ik twee telefonische

ongestructureerde interviews gehouden met Søren Hermansen, directeur van de Samsø Energy Academy en het hoofd van Samsø Renewable Energy Island Project, waar hij de afgelopen 15 jaar aan heeft gewerkt.

1.8 Begripsbepaling

Project Texel Zelfvoorzienend 2020

Met het Project Texel Zelfvoorzienend 2020 (vanaf nu: Project TZ 2020) wordt een deel van de ambitie bedoeld zoals die is vastgelegd in het Waddenakkoord (zie hoofdstuk 3.2): “Het is onze ambitie om alle Waddeneilanden in 2020 volledig zelfvoorzienend te laten zijn op het gebied van duurzame energie- en watervoorziening.”

Dit onderzoek richt zich alleen op de zelfvoorzienendheid op het gebied van duurzame energie. Dat wil zeggen dat alle benodigde energie op het eiland wordt geproduceerd met behulp van techniek gebaseerd op hernieuwbare energie. Waarbij compensatie tussen de verschillende soorten van energiegebruik onderdeel mag uitmaken van het plan (Gemeente Texel, 2008).

In praktische zin startte het project in 1992 met een energieweek, hoewel er toen nog geen sprake was van een officiële organisatie. Die ontstond in 1996 met de oprichting van de Werkgroep Duurzaam Toerisme Texel (later stichting Duurzaam Texel).

Het Project TZ 2020 is ten tijde van dit onderzoek (voorjaar 2013) nog niet afgerond.

Alle inspanningen en acties ten behoeve van de bovengenoemde ambitie die vanaf de start tot op heden hebben plaatsgevonden worden gerekend tot het Project TZ 2020.

Maatschappelijke ondersteuning

(10)

1. (Maatschappelijk) draagvlak (in het Engels: societal acceptance)

In dit onderzoek is ervoor gekozen de definitie van maatschappelijk draagvlak te gebruiken zoals die is geformuleerd is door Heiskanen et al. (2008). In hun rapport stellen zij dat er gesproken kan worden van maatschappelijk draagvlak voor hernieuwbare energieprojecten als er aan de

volgende voorwaarden is voldaan:

Er is ondersteuning voor de technologie bij de expertgemeenschap en nationale en lokale beleidsmakers;

De burger heeft een geïnformeerd en grotendeels positief beeld van de technologie;

Concrete toepassingen/aanvragen ondervinden geen significante hinder van lokale beleidsmakers, bewoners, NGO's of andere vertegenwoordigers van maatschappelijke belangen;

Dat als de gelegenheid zich voordoet, gewone mensen bereid en voorbereid zijn om de toepassingen in hun eigen context in gebruik te nemen en te ondersteunen met

positieve acties.

We reserveren de term draagvlak creëren voor alle acties van overheden en NGO's die volgens een top-down strategie maatschappelijke ondersteuning willen verwerven voor hun plannen en doeleinden .

2. Publieke steun (in het Engels: public support)

Hieronder verstaan we actieve en zichtbare ondersteuning door individuele burgers van de plannen en doeleinden van een idee, project of onderneming. Deze ondersteuning kan

verschillende vormen aannemen: (politieke) acties, manifestaties, openbare debatten, publicaties, donaties. Individuele burgers kunnen zich verenigen in (tijdelijke) samenwerkingverbanden op lokale schaal, zoals buurtgroepen of bewonersorganisaties. Afhankelijk van het doel en de reikwijdte van de inhoudelijke issues kunnen deze organisaties opschalen tot regionale en /of landelijke netwerken, verenigingen, stichtingen of ondernemingen met (semi)professionele

medewerkers. Binnen deze definitie heeft het begrip publieke steun een sterk bottom-up karakter. (Zie hoofdstuk 2.5 Bottum-up beweging)

Eigenaarschap

We spreken in het kader van dit onderzoek over eigenaarschap in de juridische en economische betekenis van het woord. Zo wordt een energiecoöperatie van individuele burgers letterlijk eigenaar van een windturbine door deze te financieren en in eigendom te verwerven. Het

betekent ook dat eventuele revenuen uit de onderneming ten goede komen aan de participanten van de coöperatie: zij delen mee in de winst, maar zij delen ook in de risico’s.

Binnen het begrip Localism (zie hoofdstuk 2.5.3) speelt eigenaarschap een centrale rol. Het gaat daarbij letterlijk om de overdracht van het eigendom van overheidsvoorzieningen aan de lokale bevolking.

Autarkie (zie hoofdstuk 2.5.2) en eigenaarschap zijn in dit verband verwante begrippen, omdat daadwerkelijk eigenaarschap van gemeenschappelijke voorzieningen burgers minder afhankelijk maakt van politieke besluitvorming en marktpartijen en in elk geval deels zelfvoorzienend.

(11)

2. Theoretisch Kader

2.1 Klimaatsverandering

Het staat vast dat het klimaatsysteem van de aarde opwarmt. Bewijs voor deze

klimaatsverandering kan worden gevonden in de verhoging van de gemiddelde mondiale lucht- en oceaantemperatuur, het wijdverspreide smelten van sneeuw en ijs en stijgende zeespiegels. Deze opwarming wordt geweten aan een versterkt broeikaseffect dat vooral wordt veroorzaakt door de antropogene uitstoot van broeikasgassen.

Het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) heeft deze uitspraken bevestigd in haar 4e evaluatierapport (IPCC, 2007). In dit rapport wordt gesteld dat koolstofdioxide (CO2) het

belangrijkste antropogene broeikasgas is en een aanzienlijke bijdrage levert aan

klimaatsverandering, onder meer omdat de huidige atmosferische concentratie het pre-industriële niveau aanzienlijk heeft overschreden. Modellen van toekomstige klimaatsverandering

voorspellen verdere opwarming van de aarde, stijging van de zeespiegel en een toename van de frequentie en de ernst van sommige extreme weersomstandigheden

Zulke concentraties hebben naderende ecologische, economische en sociale consequenties in verschillende gradaties (IPCC, 2007). Extreme weersomstandigheden zoals hittegolven en overstromingen vormen een direct gevaar voor de gezondheid en veiligheid van mensen, met in het bijzonder kwetsbare groepen als kinderen, ouderen, gehandicapten en huishoudens met lage inkomens. Schade aan eigendommen en infrastructuur kunnen zware kosten voor de samenleving en de economie met zich meebrengen (Tol, 2009). Sectoren die sterk afhankelijk zijn van bepaalde temperaturen en neerslagpatronen, zoals landbouw, bosbouw, energie en toerisme, zullen in het bijzonder worden getroffen (Ibid). De klimaatverandering voltrekt zich zo snel dat veel plant- en diersoorten moeite zullen hebben om die het hoofd te bieden. Bij een opwarming van 1,5 ° C tot 2,5 º C boven het huidige niveau zouden maar liefst 18-35% van de plant- en diersoorten een verhoogd risico op uitsterven lopen (Thomas et al., 2004).

2.2 Hernieuwbare Energie

Momenteel zijn niet-hernieuwbare fossiele brandstoffen (bv. aardolie, aardgas en kolen) de belangrijkste energiebron die door de mens wordt gebruikt. Sinds het ontstaan van de interne verbrandingsmotor in de 19e eeuw, is de vraag naar aardolie en andere fossiele brandstoffen exponentieel toegenomen (IEA, 2012). Bij de verbranding van fossiele brandstoffen komen broeikasgassen (waaronder CO2) vrij in de atmosfeer. Men is ervan overtuigd dat de antropogene

uitstoot van CO2 een aanzienlijke bijdrage levert aan klimaatsverandering (zie paragraaf

klimaatsverandering). Om de negatieve effecten van klimaatsverandering tegen te gaan is het gebruik van hernieuwbare energiebronnen om aan onze energievraag te voldoen een mogelijke oplossing. Deze energie is voornamelijk afkomstig van de zon, direct (bv. zonnepanelen,

zonneboilers, zonthermische krachtcentrales) en indirect (waterkracht, wind- en bio-energie). Daarnaast zijn er ook energiebronnen die niet door zon zijn gedreven zoals getijde-en

geothermische energie (Boyle, 2004). Bij het gebruik van deze hernieuwbare bronnen komen veel minder broeikasgassen vrij (in het merendeel van de gevallen zelfs geen)(Ibid).

Om de transitie naar hernieuwbare energievoorziening te verwezenlijken, hebben nationale overheden en internationale organisaties doelstellingen geformuleerd. Een voorbeeld daarvan is de Europese Unie die de volgende doelstellingen (ook wel bekend als de '20-20-20 targets') heeft

(12)

opgesteld:

Een vermindering van 20% van de uitstoot van broeikasgassen ten opzichte van niveau van 1990;

Het verhogen van het aandeel van het EU-energieverbruik uit hernieuwbare bronnen met 20%;

Een verbetering van de energie-efficiëntie binnen de EU van 20% (EU, 2011). Daarnaast hebben de lidstaten onder de Richtlijn Hernieuwbare Energie, bindende nationale doelstellingen afgesproken voor de het verhogen van het aandeel van hernieuwbare energie in het energieverbruik tegen 2020. Deze verschilt per lidstaat, omdat er rekening gehouden wordt met de verschillende uitgangsposities en mogelijkheden voor het verhogen van de productie van duurzame energie (Ibid).

De Europese doelstelling voor hernieuwbare energie is voor Nederland 14% in 2020. In 2010 bedroeg het aandeel hernieuwbare energie 4% van het nationale energieverbruik (ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie, 2011). Gedurende het maken van deze scriptie zijn verschillende belanghebbenden in Nederland (kabinet, werkgevers, vakbonden en

milieuorganisaties) rond de tafel gaan zitten voor het formuleren van een nieuw Energieakkoord. Ondanks heft feit dat er officieel nog geen akkoord is, heeft de Sociaal Economische Raad (SER) op 12 juli 2013 in een persbericht naar buiten gebracht dat er op hoofdlijnen overeenstemming is bereikt3. Onderdeel daarvan is het ambitieuze streven naar een volledig duurzame

energievoorziening in 2050. Het aandeel duurzame energie zou volgens eerdere afspraken van VVD en PvdA in 2020 16% moeten zijn, maar die doelstelling is met dit akkoord uitgesteld tot 2023.

2.3 Hernieuwbare Energie Projecten, top-down vs. bottom-up

Bij het ontwikkelen van projecten voor hernieuwbare energie zijn vaak zowel overheden als particuliere initiatieven betrokken. Je ziet zowel bottom-up bewegingen als top-down beleid. Beide hebben verschillende effecten op de acceptatie van een project, afhankelijk van de nationale tradities (Heiskanen et al., 2007). De verschillen tussen de twee bewegingen zullen hieronder worden besproken.

2.3.1 Top-down beleid

Onder top-down beleid verstaan we de strategieën van overheidsinstanties om maatschappelijke ondersteuning te verwerven voor doelen en maatregelen die van overheidswege noodzakelijk worden geacht (Allison, 1971). Het creëren van draagvlak onder de bevolking (societal acceptance) is daarvan een voorbeeld.

In onze maatschappij vragen veel en veelsoortige problemen en vraagstukken om een oplossing. Als de overheid betrokken is bij de oplossing daarvan en die wil invoeren met algemeen geldende maatregelen, spreken we van beleid. Vaak gebeurt dat op basis van bestaande wetgeving.

Bij nieuw te vormen beleid, waarvoor nieuwe wet- en regelgeving vereist is, is het in een democratische rechtsorde als de Nederlandse belangrijk dat er maatschappelijke acceptatie ontstaat voor de consequenties van het nieuwe beleid. In Nederland is daartoe het ‘polderen’ uitgevonden. In overlegorganen, ook tussen verschillende overheden onderling, worden compromissen gesmeed die ervoor zorgen dat de te nemen maatregelen bij voorbaat op de

3 http://www.ser.nl/nl/actueel/persberichten/2010-2019/2013/20130712-belangrijke-stap-richting-energieakkoord-voor-duurzame-groei.aspx

(13)

instemming van betrokken belangengroepen kunnen rekenen. Er is dan ‘draagvlak gecreëerd.’ Op lokaal niveau, zeker in kleinere gemeenten, is dit beleid aan de orde van de dag.

De gemeenteraad is dan vaak het veld waarop de verschillende belangen worden uitgespeeld. In Nederland is daardoor van top-downbeleid van overheden in strikte zin nauwelijks sprake.

2.3.2 Bottom-up tactiek

We spreken van bottom-up als er sprake is van maatschappelijke initiatieven door zelfsturende burgers die, doorgaans in samenwerkingsverband, proberen daarvoor brede publieke steun te verwerven. Deze organisaties ‘van onderop’ kunnen vormen aannemen als werkgroepen, stichtingen, verenigingen, coöperaties, lokale, regionale, nationale en internationale netwerken, ondernemingen of denktanks in tijdelijke of meer permanente verbanden (Schwencke, 2012) . Vaak is daarbij sprake van beïnvloeding van de politieke agenda vanuit de publieke agenda en, bij voldoende massa, van de landelijke beleidsagenda met als doel top-down support van overheden te verwerven en gewenste ontwikkelingen te verankeren in overheidsbeleid.

2.4 Kritische Succesfactoren bij een transitie naar een duurzame zelfvoorzienende

energievoorziening

Voordat we op zoek kunnen gaan naar de kritische succesfactoren van hernieuwbare energieprojecten, moeten we eerst de context vaststellen waarin deze projecten worden uitgevoerd. In landen waarin de staat een grote mate van macht kent (totalitair, dictatoriaal) worden dergelijke projecten vanuit de heersende macht top-down besloten en uitgevoerd. De burgers hebben dan geen inspraak in de mogelijke locatie of uitvoering van een project. Het kan zelfs zo zijn dat totale dorpen en gemeenschappen moeten verhuizen om plaats te maken voor een project. Voorbeeld daarvan is de Chinese Drieklovendam in de Jangtsekiang, 's werelds grootste waterkrachtcentrale en dam. Voor de bouw van dit project hebben naar schatting tussen de 1,3 en 2 miljoen mensen moeten verhuizen (Gleick, 2008).

In democratisch geregeerde landen is de invoering van ingrijpende maatregelen gecompliceerder. Overheden zijn gebonden aan democratische procedures, waarbij door burgers gekozen

vertegenwoordigende organen als gemeenteraden, Provinciale Staten en parlementen de uitvoerende macht controleren en zo nodig corrigeren. Daarnaast bestaat er in een rechtstaat altijd de mogelijkheid voor burgers om overheidsmaatregelen door de rechterlijke macht te laten toetsen aan nationale en internationale wetten en handvesten.

Overheidsbeleid zal, hoewel top-down georiënteerd, altijd rekening moeten houden met de mate van acceptatie en publieke steun bij de meerderheid van de bevolking.

Maatschappelijke ondersteuning is daarom een kritische succesfactor voor lokale energie-transitieprojecten, omdat die gevolgen hebben voor de gehele lokale bevolking.

Een internationaal onderzoek van Heiskanen et al in 2007, waaraan 21 onderzoekers (waarvan drie namens het Energieonderzoek Centrum Nederland) twee jaar lang werkten, geeft een uitgebreide analyse van de (kritische) succesfactoren die het verwerven van maatschappelijk draagvlak voor nieuwe energieprojecten bepalen. Ze analyseerden daartoe 21 case studies. Het rapport biedt een ruim theoretisch kader voor initiatiefnemers en projecteigenaars om hun project tot een succes te maken.

De belangrijkste conclusies die de onderzoekers trekken is, dat sociaal geaccepteerde projecten (en dus succesvol) (1) lokaal ingebed zijn, (2) lokale voordelen met zich mee brengen, (3)

(14)

communicatie- en participatieprocedures toepassen.

In 2012 verscheen een onderzoek van Mourik et al. 2012, ook namens het ECN, waarin een overzicht gegeven wordt van voorbeelden van draagvlakbevordering bij duurzame energie

projecten, speciaal toegespitst op projecten met duidelijke overeenkomsten met het project Texel Zelfvoorzienend 2020. In het onderzoek wordt met name ingegaan op voorbeelden van geslaagde burgerparticipatie op eilanden en in kleine gemeenschappen. Uit hun onderzoek naar geslaagde en minder geslaagde case studies trokken de auteurs een aantal conclusies:

“Projecten die succesvol geïmplementeerd zijn, hebben een aantal kenmerken gemeen:

Bij informatieverstrekking aan de lokale bevolking is zeer expliciet aandacht besteed aan de baten en kosten van het project voor de lokale economie. Bewoners worden snel enthousiast wanneer ze financiële baten van de energieprojecten meekrijgen.

De snelheid waarmee projecten en vooral windprojecten gerealiseerd worden is van grote invloed op acceptatie en weerstand. Hoe sneller (hoe meer turbines per jaar) hoe meer weerstand. Er is in een vroeg stadium gesproken met de lokale bevolking over hun visies ten aanzien van het project, hun voorwaarden voor acceptatie, hun wensen ten aanzien van lokale baten van het project en hun angsten.

Op basis van de informatie die uit bovenstaande interactie kwam, is het projectplan in meer of mindere vorm gezamenlijk opgesteld of is het reeds bestaande plan aangepast om aan de lokale voorwaarden en wensen tegemoet te komen.

Verder blijkt dat hoe meer informatievoorziening over financieringsconstructies met dezelfde technologie elders en in het bijzonder met de lokale socio-economische impact van die constructies wordt gegeven, hoe positiever de houding van de bevolking (In de geanalyseerde case studies had dit betrekking op wind).

Naarmate er meer participatie en betrokkenheid van de bevolking gezocht wordt door de

projectontwikkelaars, neemt de schaalgrootte (hoeveelheid projecten, percentage duurzaamheid, aantal betrokkenen) van het succes toe. De eilanden Kreta, Gotland en Samsø en de

gemeenschappen Vep en Jühnde zijn daar goede voorbeelden van.

Daarnaast is het van belang in te zien dat ieder project een unieke context heeft en dat de vorm van de participatie afgestemd moet worden op die context.

Een laatste kenmerk is dat de acceptatie van en weerstand tegen een project door burgers gebaseerd kan zijn op verschillende onderdelen: de technologie, de economische en financiële consequenties, de werkwijze van de projectpartners, de landschappelijke gevolgen, de deelname van een bepaalde partij, onzekerheden over de toekomst, etc. Bij de participatie van burgers en informatievoorziening naar hen toe moet dus getracht worden evenveel aandacht aan alle facetten van het project te geven en niets achter te houden of te ver naar voren te schuiven” (Mourik et al. 2012 blz. 8-9).

Wat echter ontbreekt zijn aanbevelingen speciaal voor het vervolg van het project Texel Zelfvoorzienend 2020. Er worden voorbeelden gegeven van succesvolle projecten, maar de situatie op Texel wordt niet besproken. In dit scriptieonderzoek zullen de conclusies van het onderzoek van Mourik et al. gebruikt worden om de situatie op Texel te analyseren. Een van die conclusies is met name interessant voor het onderzoek naar het project Texel Zelfvoorzienend 2020:

(15)

projectontwikkelaars, neemt de schaalgrootte (hoeveelheid projecten, percentage duurzaamheid, aantal betrokkenen) van het succes toe”.

Aangezien de ambitie van het project is om volledig over te schakelen naar een duurzame

energievoorziening volgt hieruit dat participatie en betrokkenheid van de bevolking essentieel is. Belangrijk is om hierbij op te merken dat dit verder gaat dan acceptatie (maatschappelijk

draagvlak), er is publieke steun vereist. Zoals eerder genoemd zijn er twee bewegingen waaruit duurzame energieprojecten kunnen ontstaan, top-down en bottom-up. Juist de bottom-up beweging kent een hoge mate van participatie en betrokkenheid die kan leiden tot brede maatschappelijke steun. Het is dus voor dit onderzoek van belang die beweging verder te onderzoeken.

2.5 Bottom-up beweging

2.5.1 Motieven

In de energiesector is volgens onderzoekster Anne Marie Schwencke sprake van een ‘energieke bottom-up beweging’ die vooral vanaf 2011 aan kracht heeft gewonnen door de vorming van lokale en regionale coöperaties gericht op het produceren en verspreiden van groene energie (Schwencke, 2012).

Wat zijn de drijfveren van burgers om zich in te spannen voor maatschappelijke actie op het gebied van duurzame energievoorziening? Op de websites van lokale energiecollectieven komen de volgende motieven naar voren:

Bezorgdheid over de gevolgen klimaatverandering (hoofdstuk 2.1) speelt een belangrijke rol. Verduurzaming van energieopwekking draagt in dit verband bij aan de verlaging van de CO2 uitstoot (Amsterdamse Energie Coöperatie, 2012; Energie coöperatie

Boxtel).

Versterking van de lokale gemeenschap. Het eilandgevoel is daarvan een afgeleide. Het gaat daarbij om het mobiliseren van een ‘samengevoel’ (Amelander Energie

Coöperatie).

Ongenoegen over de (lokale) politiek. Burgers menen dat de politiek het laat afweten en nemen zelf het heft in handen (Amsterdamse Energie Coöperatie, 2012).

Ongenoegen over de rol van grote energiebedrijven. Men voelt zich speelbal van internationale marktpartijen, waarop men geen vat heeft (Energie coöperatie Boxtel). In het algemeen is een tendens zichtbaar van een streven naar zelfvoorzienendheid en autonomie. Je zou dit moderne autarkie kunnen noemen, met een accent op het versterken van lokale

gemeenschappen. Deze tendens is internationaal en beperkt zich niet tot energievoorzieningen. Hij heeft inmiddels ook een naam: glocalization

Een praktische uitwerking daarvan zijn de zogenaamde Transition towns in Groot-Brittannië en elders. Dat de lokale bottom-up beweging daar zulke grote vormen aanneemt, heeft te maken het overheidsbeleid dat de overdracht van overheidsvoorzieningen aan particulieren met wetgeving stimuleert onder de term Localism.

Genoemde begrippen worden hierna toegelicht.

2.5.2 Autarkie

Autarkie is het streven om zelfvoorzienend te leven. Het is een levenswijze die vanaf de oorsprong van de mens heeft bestaan; meestal noodgedwongen maar soms uit vrije wil. Gemeenschappen

(16)

die door hun geografische ligging sterk geïsoleerd waren, zoals bergdorpen of eilanden, moesten in hun eigen behoeften kunnen voorzien omdat zij niet of nauwelijks in staat waren om door ruilhandel noodzakelijke goederen te verwerven (Hardin, 2000). Maar ook gemeenschappen en zelfs landen die wel toegang hadden tot handelswaar kozen soms voor een autarkische

levenswijze omdat zij om economische en/of politieke redenen niet afhankelijk wilden zijn van anderen (Heim, 2001) .

Tegenwoordig is een autarkische levenswijze weer actueel. De huidige economische- en dreigende ecologische- en energiecrisis is voor sommigen de aanleiding om de productie van energie,

voedsel en drinkwater in eigen hand te nemen . Zo zijn er alleen in Europa al ca. 3000 energiecoöperaties van burgers die samenwerken voor duurzame energie-opwekking4..

Dit zou je een moderne variant van autarkie kunnen noemen omdat er wel degelijk sprake is van een streven naar onafhankelijkheid van externe hulpbronnen. Het streven is niet om een strikt autarkische gemeenschap te creëren zonder handel met de buitenwereld, maar een vorm van zelfvoorzienendheid, die zich beperkt tot een aantal domeinen. De motieven hiervoor zijn van politieke, ecologische en economische aard.

Het economisch motief vloeit voort uit de gedachte dat eigen energie opwekken vanuit

hernieuwbare bronnen op den duur goedkoper is dan import van fossiele brandstoffen. Een groot aantal landen is immers voor hun energievoorziening afhankelijk van fossiele brandstoffen, die van elders worden aangevoerd. Bovendien heeft autonomie een belangrijk politiek effect, namelijk een grotere onafhankelijkheid van mogelijk onbetrouwbare leveranciers als Rusland of het Midden-Oosten (Peters, 2003).

Hetzelfde geldt voor de voedselvoorziening. De reden waarom de landbouw in de Europese Unie gesubsidieerd is, is omdat de landen binnen de EU een voedselvoorraad willen creëren, die hen helpt ten tijde van crisis te overleven (Sumner et al., 2002).

Op kleinere schaal is er ook een duidelijke beweging gaande die propageert dat voedsel vooral moet worden geproduceerd dicht bij waar het wordt geconsumeerd (DuPuis & Goodman, 2005). Ondanks dat dit niet altijd voortkomt uit strikt autarkische beweegredenen, draagt het daar wel aan bij.

2.5.3 Glocalisering

De herwaardering van lokale gemeenschappen als reactie op schaalvergroting en globalisering van voorzieningen en markten wordt wel glocalisering genoemd. Anne Marie Schwencke omschrijft glocalisering als: “een hernieuwde waardering voor het lokale zonder de vruchten van de globalisering overboord te gooien. Alles op zijn juiste schaalniveau. Geen nostalgisch verlangen naar een verheerlijkt verleden, wel een duidelijke ommekeer van twee decennia globalisering, schaalvergroting, toenemende complexiteit met alle chaos en verwarring van dien, naar een meer menselijke maat” (Schwencke 2012, blz 41).

2.5.4 Localism

Localism is een politieke beweging in Groot-Brittannië die het belang en ontwikkeling van lokale gemeenschappen als uitgangspunt neemt voor sociale innovatie (Aspden & Birch, 2005).

Opvallend is dat in deze beweging top-down overheidsbeleid en lokaal bottom-up tactiek elkaar vinden. Zo zijn er onlangs wetten van kracht geworden die lokale organisaties in staat stellen om op voet van gelijkheid te onderhandelen met marktpartijen over aanbesteding van

gemeenschapsvoorzieningen (Jordan, 2012). 4 http://www.energieplus.nl/.

(17)

In Groot-Brittannië is een belangrijke pleitbezorger voor Localism de sociaal-filosoof Phillip Blond, directeur van de denktank ResPublica.

Zijn ideeën hebben geholpen om de Britse en internationale politiek te herdefiniëren. Hij is co-architect en voorstander van de Britse ‘Big Society’. In de ‘Big Society’-gedachte wordt gestreefd naar een klimaat waarin lokale samenlevingen en hun burgers sterker worden, zodat macht van de politiek terug naar de burgers kan worden gebracht (Jordan, 2012).

In zijn boek ‘To Buy, to Bid, to Build: Community Rights for an Asset Owning' ontvouwt hij tien strategieën voor individuen en lokale organisaties om in samenwerkingsverband slecht

functionerende publieke voorzieningen over te nemen. De overheid kiest er in dit beleid voor om die uit handen te geven en te (doen) transformeren tot gerevitaliseerde ondernemingen in gemeenschappelijk eigendom.

Zijn ideeën en die van geestverwanten als Jeremy Rifkin, auteur van het boek 'The Empathic

Civilisation' hebben er mede toe geleid dat in Groot-Brittannië inmiddels wetten van kracht zijn die lokale organisaties (local trusts) evenveel, en in sommige gevallen meer, macht geven als

commerciële bedrijven om onroerend goed, grond, goederen en diensten te verwerven en te exploiteren. (Localism Act 2011 en 2013 en Local Government Finance Act 20125)

2.5.5 Transition towns

Lokale gemeenschappen (wijken, buurten, dorpen, eilanden) die streven naar een complete omschakeling naar duurzame energietoepassingen op uiteenlopende terreinen als wonen, werken en recreatie, worden transition towns genoemd (Connors & McDonald 2011). Motieven van bewoners zijn onder meer het stimuleren van een gezonde leefomgeving, sociale veiligheid, gemeenschapszin en zelfvoorzienendheid met minder en duurzame energie (Ibid). De beweging begon in Engeland, als een resultaat van Localism (zie boven). Ook in Nederland zijn inmiddels transition towns actief, onder meer in Groningen, Zutphen, Amsterdam en Utrecht6.

2.6 Kritische succesfactoren Samsø

Nu is vastgesteld welke tendensen ten grondslag liggen aan de bottom-up beweging, en hoe deze beweging zich kan manifesteren, zal dit onderzoek verder gaan om de kritische

succesfactoren voor een transitie naar een duurzame energievoorziening te destilleren. Tot dusver hebben we vastgesteld dat brede maatschappelijke ondersteuning essentieel is voor het succes van het project, die verkregen kan worden bij een hoge mate van participatie en betrokkenheid van de lokale bevolking. Het eiland Samsø is daar het voorbeeld van.

In menig (beleids)plan of publiciteitsuiting rond het Project Texel Zelfvoorzienend 2020 wordt het Deense eiland Samsø opgevoerd als lichtend voorbeeld van een geslaagde energietransitie. Immers, ongeveer gelijktijdig gestart (1997) was de projectorganisatie er aldaar er al in 2005 in geslaagd om het eiland wat energievoorziening betreft geheel onafhankelijk te maken van het Deense vasteland door opwekking van energie uit duurzame bronnen.

Een evaluatierapport van de Deense overheid uit 2007, getiteld Samsø - a Renewable Energy Is-land 10 years of Development and Evaluation, A description and evaluation of the last 10 years’ work on Samsø towards 100% Renewable Energy vermeldt hierover onder meer:

5 http://www.local.gov.uk/localism-act

(18)

“To sum up, the project must be deemed almost completely successful. The primary objective has been achieved: 100 % self-sufficiency with renewable energy is attained using local resources, at the same time totally removing the emission of the greenhouse gas CO2 and other air pollutants. One of the explanations for this success is the mobilization of the local populace and their subsequent adoption of the project”.

Inmiddels (2013) produceert het eiland zoveel extra energie dat het die op commerciële basis kan exporteren naar het vasteland. Uit de evaluatie komen de volgende kritische succesfactoren naar voren:

Sense of urgency

In 1997 stegen de prijzen van olie en gas aanzienlijk. Op Samsø werd uitsluitend op olie en butagas gestookt, wat de bedrijfskosten sterk beïnvloedde. Er was voor de totale bevolking dus een

belangrijke economische reden om op goedkopere, alternatieve energiebronnen over te schakelen

Masterplan voor het gehele eiland

In de periode waarin de ‘oliecrisis’ op Samsø uitbrak, sloot ook het grootste slachthuis van het eiland, met ingrijpende gevolgen voor de werkgelegenheid. Beide factoren versterkten de behoefte aan een economisch masterplan voor het gehele eiland.

Projectleider Soren Hermansen mobiliseerde daartoe sleutelfiguren en belangenbehartigers van het eiland en samen met hen ontwierp hij een tienjarenplan, dat de economie uit het slop moest trekken. Zijn plannen voor energieonafhankelijkheid maakten een substantieel deel van de

gedeelde ambities uit. In combinatie met het eigenaarschap (zie onder) bereikte hij daarmee grote maatschappelijke steun voor zijn plannen.

Onafhankelijk projectbureau

Soren Hermansen, een leerkracht milieustudie op een middelbare school op Samsø, reageerde op een oproep van de Deense regering om voorbeeldprojecten op het gebied van duurzame

energieopwekking. Zijn plan voor een energieonafhankelijk Samsø won een prijs in de vorm van een startsubsidie. Daarmee richtte hij een projectbureau in, van waaruit hij ondersteuning voor zijn plan zocht bij lokale bewoners en andere stakeholders.

Het projectbureau werd in de daaropvolgende jaren gefaciliteerd door de Deense rijksoverheid, die zich echter inhoudelijk of procedureel niet met de plannen bemoeide, zolang Hermansen zich verzekerd wist van publieke steun van de eilandbevolking en de plannen voldoende voortgang hadden. Vanwege zijn belangeloosheid en onafhankelijkheid, wat bijvoorbeeld bleek uit het feit dat hij de grote energiemaatschappijen buiten het plan wist te houden, bleef hij een voor alle stakeholders acceptabele projectleider.

Eigenaarschap

Op Samsø was het van meet af aan de bedoeling om de plaatselijke bevolking te laten meedelen in de eventuele revenuen van de alternatieve energieopwekking. Dit werd bewerkstelligd door de oprichting en uitgifte van aandelen van een energiemaatschappij. Die werd verantwoordelijk voor de bouw en de exploitatie van windturbines. Participanten werden letterlijk eigenaar van deze turbines en deelden mee in de opbrengst ervan. In combinatie met de sense of urgency bleek dit de grote motor achter de acceptatiegraad en publieke steun bij de lokale bevolking voor het project en de ambities daarachter.

De bevolking was bovendien al vertrouwd met de aanblik van windturbines omdat er al enkele eerder waren gebouwd.

(19)

3. Case Study Texel

Eerst wordt er gekeken hoe de ambitie van het project Texel Zelfvoorzienend 2020 is ontstaan. Vervolgens wordt er een overzicht gegeven over de gebeurtenissen en ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan gedurende het verloop van het project. Daarna volgt een analyse van ontwikkeling van de top-down en bottom-up bewegingen op Texel.

3.1 Voorgeschiedenis

In 1992 wordt op Texel onder leiding van baron Wido van Heemstra, destijds werkzaam voor de Nederlandse Organisatie voor Energie en Milieu (Novem, nu Agentschap NL), na anderhalf jaar voorbereiding, een Energieweek georganiseerd (interview Roel Struick). In die week werd er gekeken of het mogelijk was om in een kleine gemeente 5 % energie te besparen door veel promotie en voorlichting te geven aan particulieren, bedrijven, in de dorpshuizen en bij de gemeente. Alles werd gemonitord – 3 maanden van te voren, 3 maanden erna en een jaar erna zijn er interviews gehouden – en de energieverbruiken werden bijgehouden. De week was volgens Roel Struick (gemeente Texel) een groot succes. Als conclusie kwam dan ook naar voren dat er erg veel draagvlak was voor energiebesparing en duurzame energie op Texel. Helaas bleek na een jaar dat er helemaal geen energie bespaard was – er was zelf iets meer energie verbruikt dan een jaar daarvoor –, een grote teleurstelling.

Maar volgens Roel Struick had de week wel wat losgemaakt binnen de gemeenschap.

In 1996 start Werkgroep Duurzaam Toerisme Texel op initiatief van prof. dr. Han Brezet (TU Delft) met als doel om het toerisme op Texel minder belastend voor het eiland te maken

(duurzaamtexel.nl). Deze werkgroep bestond uit de leidende figuren van het eiland: de directeur van de TESO, de directeur van de VVV, de directeur van de recreatieondernemers (Recron), maar ook Staatsbosbeheer, de Gemeente Texel, de provincie Noord-Holland, de Kamer van Koophandel, de Texelse Logiesverstrekkers, de bouwwereld en de agrariërs.

Ondertussen bracht het Energieonderzoek Centrum Nederland (vanaf nu ECN) in 1997 haar eerste rapport uit 'DUURZAME ENERGIE OP TEXEL: Duurzame energie-opties als ontstekers voor

regionale ontwikkeling'. In dit rapport wordt Texel voor het eerst “doorgelicht op mogelijkheden voor gebruik van lokale duurzame energiebronnen (wind, zon, water, biomassa, geothermie) en de mogelijke betekenis daarvan voor de lokale economie” (Perrels & Diepstraten, 1997). In de

aanbevelingen van het rapport komt naar voren dat de gemeente de grootste resultaten zal behalen door in te zetten op windturbines (elektriciteitsopwekking) en zonneboilers

(warmteopwekking).

Volgens Roel Struick was de werkgroep een mooi concept, professor Han Brezet leverde studenten aan, die aan een van de mensen uit de werkgroep werden gekoppeld. Zij voerden dan duurzame projecten uit en die kostten daardoor niet veel. Er werd onderzoek verricht en studenten

studeerden daar op af. Een voorbeeld daarvan was een proef met gratis openbaar vervoer. Volgens Roel Struick waren er vervolgens tientallen van dat soort projecten; bijvoorbeeld

energielabeling van gebouwen en groencertificaten. Op een gegeven moment ging er veel geld om in de stichting en werd er in 2000 besloten om er een stichting van te maken, Stichting Duurzaam Texel.

(20)

De stichting werd nu professioneler aangepakt en ook de wethouder zat in het bestuur.

Die wethouder was Peter Bakker van GroenLinks (ambtstermijn 1998 – 2002) en hij had de ambitie 'Texel in 2030 energieneutraal' bedacht.

In 2001 schrijft Ecofys in opdracht van Stichting Duurzaam Texel het 'Energieplan Texel 2030' en in opdracht van de gemeente Texel (op verzoek van Novem) doet Ecofys een Duurzame Energie scan waarin de resultaten zijn vastgelegd in het rapport 'Duurzame energie voor Texel' “Texel kent nog geen algemene energiebeleidsdoelen, maar stelt deze doelen per individuele actie vast”(Kieft, 2013). In het 'Energieplan Texel 2030' werd onderzocht of Texel in 2030 op lokaal opgewekte duurzame energie kan draaien. De conclusie van adviesbureau Ecofys is positief.

Naar aanleiding van het rapport adviseert Stichting Duurzaam Texel in september 2001 een windmolenpark te bouwen op Texel7. Een maand later wil ook het college van Burgemeester en Wethouders (vanaf nu B&W) meer ruimte bieden aan windmolens8. Volgens Rikus Kieft was dat de enige keer dat er sprake was van een unaniem besluit van de verschillende partijen (interview Rikus Kieft). In diezelfde maand zegt ook de provincie Noord-Holland subsidie toe voor het voortbestaan van Stichting Duurzaam Texel voor 3 jaar9.

De consensus was van korte duur. In november 2001 spreekt Staatsbosbeheer (lid van Stichting Duurzaam Texel), samen met andere natuur- en monumentenorganisaties zich negatief uit over de komst van windmolens op Texel met de aantasting van het landschap als argument 10.

Daaropvolgend vraagt de commissie voor Financiën, Werken en Milieu (FWM) om opheldering bij Stichting Duurzaam Texel, maar zij wordt er door de stichting van verzekerd dat het advies in consensus is besloten11.

Het advies wordt gegeven in september 2001, in maart 2002 zij de verkiezingen voor de

gemeenteraad. Namens GroenLinks doet Peter Bakker mee als lijsttrekker en zet in zijn campagne in op windenergie. Volgens Rikus Kieft is het negatieve advies van Staatsbosbeheer en de andere organisaties een kantelpunt: “Toen de coalitie uit elkaar begon te vallen, ging de ene na de andere politieke partij zeggen dat ze er nog goed over moesten nadenken. Het momentum was toen verloren geraakt”.

Eind januari 2002 raadt adviesbureau Arcadis (ingehuurd om de gemeente te adviseren over de structuurvisie 2020) het gemeentebestuur aan om met de plaatsing van windmolens uiterst terughoudend te zijn, omdat er volgens het onderzoek voor het plaatsen van windmolens vrijwel geen draagvlak op het eiland bestaat12. Peter Bakker houdt met GroenLinks voet bij stuk. Dat jaar is GroenLinks de grote verliezer bij de gemeenteraadsverkiezingen en verliest de partij een van haar drie zetels13. Volgens Roel Struick was dat te wijten aan de windmolens: “Dat heeft de wethouder destijds zijn kop gekost eigenlijk, want hij profileerde zich daarmee en de kiezers hebben dat min of meer afgestraft door niet meer op hem te stemmen waardoor hij niet meer terugkwam”.

Na de verkiezingen besluit het college van B&W zijn standpunt ten aanzien van nieuwe turbines in te trekken vanwege het geringe draagvlak ervoor: “Het college zal dan ook de komende vier 7http://www.texelplaza.nl/nieuws/artikel/0768/2001-09-05/ 8http://www.texelplaza.nl/nieuws/artikel/01500/2001-10-31/ 9 http://www.texelplaza.nl/nieuws/artikel/01486/2001-10-30/ 10 http://www.texelplaza.nl/nieuws/artikel/01661/2001-11-12/ 11 http://www.texelplaza.nl/nieuws/artikel/01841/2001-11-25/ 12 http://www.texelplaza.nl/nieuws/artikel/02656/2002-01-25/ 13 http://www.texelplaza.nl/nieuws/artikel/03211/2002-03-07/

(21)

jaar terughoudend met het windmolenvraagstuk omgaan.”14 Wel wordt in de structuurvisie 2020 de ambitie overgenomen om in 2030 alle op het eiland benodigde energie op te wekken met duurzame technieken: “Texel wil hét voorbeeld van een duurzaam eiland worden.” (Structuurvisie 2020, Gemeente Texel 2002).

3.2 Ontwikkelingen

Ongeveer een jaar na de verkiezingen wordt er door verschillende politieke partijen kritiek geuit op Stichting Duurzaam Texel15. De stichting zou veel geld hebben ontvangen maar nog te weinig resultaten hebben geboekt en zou weinig transparant zijn. De stichting gaf aan de kritiek mee te nemen en de communicatie te verbeteren. Weer een jaar later is het voortbestaan van de stichting onzeker, de driejarige subsidie loopt dat jaar af en de gemeenteraad is er niet van overtuigd dat de stichting het geld nodig heeft16. Een bezoek van gedeputeerde Albert Moens biedt perspectief voor de stichting. In een gesprek met de fractievoorzitters is hij zeer enthousiast over de manier waarop de stichting breed gedragen wordt op Texel. Maar hij benadrukt dat er alleen provinciale steun zou komen wanneer er ook raadssteun zou zijn17.

In oktober 2005 zegt de provincie Noord-Holland € 348.000,- toe voor de komende drie jaar18. Daaropvolgend organiseert de stichting een serie van zeven avonden over verschillende vormen van duurzame energie, zoals windenergie en biomassa. In de afsluitende bijeenkomst vindt er een forumdiscussie met de politiek plaats19. Volgens de stichting “zijn er de afgelopen vier jaar geen duidelijke keuzes gemaakt door de politieke partijen, en is het tijd dat de partijen een standpunt innemen.” (ibid) Windenergie blijft een gevoelige kwestie maar er wordt wel brede politieke steun gevonden voor het oprichten van een eigen Texelse Energie Maatschappij (TEM) waar iedere Texelaar aandeelhouder van kan worden20.

In 2007 kondigt de gemeente Texel aan geen nieuwe subsidie aan Stichting Duurzaam Texel te verstrekken. De gemeente had SDT voor de jaren 2005 tot en met 2007 een subsidie verleend van € 70.000,- per jaar. Vanwege het feit dat ook de subsidie van de provincie in 2008 afliep gunt de gemeente SDT een overbruggingsjaar in de vorm van een eenmalige incidentele subsidie21.

Op 21 juni 2007 word aan Texel tijdens het Midzomernachtfestival de Icoonprijs uitgereikt door Stichting Urgenda, als aanmoediging om samen Texel als Icoon voor duurzaamheid op de kaart te gaan zetten.

Een belangrijk moment in 2007 is wanneer de gemeenteraden van de vijf Waddeneilanden de ambitie uitspreken om alle Waddeneilanden in 2020 volledig zelfvoorzienend te laten zijn op het gebied van duurzame energie- en watervoorziening. De ambitie wordt dus 10 jaar naar voren gehaald. Dit Waddenmanifest wordt in september aangenomen door de gemeenteraad van Texel, met zelfvoorzienendheid op het gebied van water onder voorbehoud (Kieft, 2013)

(Waddenmanifest 2007). 14 http://www.texelplaza.nl/nieuws/artikel/03762/2002-04-15/ 15http://www.texelplaza.nl/nieuws/artikel/08104/2003-03-21/ 16 http://www.texelplaza.nl/nieuws/artikel/012505/2004-02-19/ 17 http://www.texelplaza.nl/nieuws/artikel/014010/2004-06-05/ 18 http://www.texelplaza.nl/nieuws/artikel/020680/2005-10-28/ 19http://www.texelplaza.nl/nieuws/artikel/021990/2006-02-04/ 20 http://www.texelplaza.nl/nieuws/artikel/022119/2006-02-14/ 21http://www.texelplaza.nl/nieuws/artikel/030313/2007-11-22/

(22)

In november dat jaar richten particulieren de coöperatie TexelEnergie op. Belanghebbenden kunnen een aandeel kopen om mede eigenaar te worden van de coöperatie. TexelEnergie heeft als doel groene energie te leveren aan Texelaars. Het is de bedoeling dat de energiecoöperatie eerst stroom inkoopt bij een grote leverancier. Uiteindelijk is het de bedoeling dat TexelEnergie zelf energie opwekt en deze verkoopt aan de Texelaars die lid zijn van de coöperatie.

In december verschijnt een nieuw onderzoek van ECN in opdracht van SDT getiteld: Nieuwe Energie voor Energieplan Texel 2030. Dit rapport is een vervolg op het onderzoek van Ecofys uit 2001 (Energieplan Texel 2030). ECN onderzoekt wat het energieverbruik in 2020 en 2030 naar verwachting zal zijn, en concludeert “om Texel in één keer volledig duurzaam zelfvoorzienend te maken is momenteel een onmogelijke opgave. Windenergie is de belangrijkste optie voor de productie van duurzame elektriciteit op Texel. Zonder deze optie zal slechts een zeer beperkt deel van de duurzame energievoorziening op Texel zelf gerealiseerd kunnen worden”.

Na de presentatie van dit rapport reageren lokale politici afwijzend op de consequentie om windenergie een prominente plaats te geven22. Het politieke draagvlak is allerminst aanwezig. In 2008 publiceert CE-Delft in opdracht van de gemeente Texel 'Energievisie Texel en

uitvoeringsplan 2008 - 2011 hoofdroute naar een duurzame energievoorziening'.

Dit plan omvat een zogenoemde 'houtskoolschets' van de hoofdlijnen waarlangs de gemeente van plan is om de doelstellingen van de ambitie te bereiken, waarbij ook de rol van de verschillende partijen aan de orde komt.

Ook bevat het een uitvoeringsprogramma met concrete plannen en projecten voor de eerste jaren. Ook in dit rapport komt naar voren dat windenergie de meest voordehandliggende manier is om de doelstelling te verwezenlijken: “Voor de invulling van de duurzame energie-ambities van een windrijk eiland als Texel ligt windenergie het meest voor de hand. Dat heeft echter niet de steun van de bevolking. Gezien de gunstige kosteneffectiviteit en groot potentieel van

windenergie is het desalniettemin zinvol om na te gaan of het vervangen en verzwaren van de huidige windturbines bij de plezierhaven tot de mogelijkheden behoort”.

Later dat jaar wordt door een incident met een windturbine bij de jachthaven in Oudeschild de discussie over windenergie hervat. Vanwege het uitvallen van een van de turbines stelt NUON voor om de vier turbines23 te vervangen voor modernere grotere modellen. Het college van B&W stelt daarop voor de eventuele nieuwe turbines te verhuizen naar het achterliggende

bedrijventerrein. Daar zouden zij dan geclusterd kunnen worden met de bestaande molen (zie kader) en twee nog te bouwen turbines (particulier initiatief)24.

Ook onderzoekt de gemeente actief het plaatsen van kleine windmolens. Er worden vier locaties aangewezen en het college neemt een gedoogbesluit (er was nog geen passende regelgeving) voor de plaatsing van vier kleinschalige windmolens op het eiland25. Tegen dit plan vormt zich protest door de belangenvereniging '10 Voor Texel'. Zij maken bezwaar tegen de gedoogbeschikkingen. “Tien voor Texel vreest dat de gemeente door het al toestaan van windmolens, het beleid omtrent de geschiktheid van locaties voor windmolens op Texel nooit definitief zal formuleren”26. Deze belangenvereniging zal ook later nog protest aantekenen tegen andere hernieuwbare energie initiatieven van particulieren en gemeente.

22http://www.texelplaza.nl/nieuws/artikel/030694/2007-12-20/

23 Bij Oudeschild zijn in 1990 4 windturbines geplaatst bij de jachthaven, kort daarna is er nog een geplaatst nabij een bedrijventerrein in de buurt. Dit waren/zijn de enige windturbines die ooit op Texel hebben gestaan.

24 http://www.texelplaza.nl/nieuws/artikel/032387/2008-04-29/ 25 http://www.texelplaza.nl/nieuws/artikel/034506/2008-10-16/ 26 http://www.texelplaza.nl/nieuws/artikel/035942/2009-01-31/

(23)

In 2009 wordt de structuurvisie van de gemeente Texel uit 2002 geactualiseerd: 'Texel op koers - Structuurvisie 2020’. Reden is de geplande vernieuwing van het bestemmingsplan buitengebied. Over de realisatie van de ambitie van het project Texel Zelfvoorzienend 2020 wordt het volgende gezegd:

“Of Texel energieonafhankelijk kan worden, hangt af van het draagvlak onder de bevolking en van de technische mogelijkheden om duurzame energie te produceren. Belangrijk is ook dat de

duurzame energie-installaties het Texelse landschap en de agrarische productie niet aantasten. De bestemmingsplannen worden zodanig aangepast dat dergelijke installaties zonder belemmerende procedures kunnen worden geplaatst, mits ze landschappelijk goed worden ingepast. Vooralsnog is er, vanuit landschappelijke overwegingen, geen behoefte aan hoge windmolens”.

De boodschap is paradoxaal, tegen windmolens zijn en toch (in het bestemmingsplan buitengebied) zoekgebieden aanwijzen voor eventuele plaatsing van windmolens.

Verder verschijnt er in 2009 een publicatie van Urgenda in samenwerking met 15 eilandbewoners: Texel geeft energie - keuzes & actie voor 2040. Dit document bevat toekomstbeelden,

doelstellingen en toekomstbepalende projecten voor Texel in 2040.

Gedurende de jaren 2009 en 2010 geeft de gemeente Texel in samenwerking met andere partners verschillende onderzoeksbureaus de opdracht om de haalbaarheidsonderzoek uit voeren naar het gebruik van andere hernieuwbare energiebronnen dan windenergie, zoals geothermie en

getijdenenergie. De rol van Stichting Duurzaam Texel is inmiddels veranderd. Na de subsidiestop gaat de stichting in afgeslankte vorm verder.

In 2011 verschijnt in het kader van het het Waddenakkoord en het samenwerkingsverband VASTT (Vlieland, Ameland, Schiermonnikoog, Terschelling en Texel) een rapport van Grontmij/Ekwadraat: Energievisie Texel 2011. Deze visie omvat een inventarisatie van het energiegebruik en

mogelijkheden voor energiebesparing en duurzame energieopwekking.

In 2012 heeft TexelEnergie, 5 jaar na de start. zo'n 3000 leden. Daarmee heeft het energiebedrijf dus bijna een kwart van de hele eilandbevolking als lid.

In januari 2013 wordt het Texel Team 2020 gelanceerd. Het 7-koppige team bestaat uit een samenwerkingsverband tussen Urgenda, TexelEnergie, de Gemeente Texel en Texelse

ondernemers met als doel de verduurzaming van Texel te versnellen. “in de eerste plaats op het gebied van energie en energiebesparing, maar zeker ook op het gebied van water en verzilting”.

(persbericht Urgenda Januari 201327). Via een projectbureau wil Team Texel 2020 tal van concrete duurzaamheidsinitiatieven binnen afzienbare tijd realiseren. In zeker zin neemt Texel Team 2020 het stokje over van Stichting Duurzaam Texel. In een persbericht feliciteert de woordvoerder van de stichting het Texel Team 2020: “Zo’n projectbureau wilde Duurzaam Texel ook zijn, maar door gebrek aan middelen en menskracht kwam ’t niet echt van de grond. We hopen dat het Team Texel wél gaat lukken”28. In plaats van een projectbureau zal de stichting nu gaan fungeren als een netwerkplatform.

3.3 Bottom-up en top-down op Texel

27 http://www.urgenda.nl/icoonprojecten/texel-en-waddeneilanden/ 28 http://www.texelplaza.nl/nieuws/artikel/050191/2013-01-21/

(24)

Uit voorgaande reconstructie van de gebeurtenissen rond de ambitie Texel Zelfvoorzienend 2020 blijkt dat er zowel bottom-up als top-down krachten werkzaam waren.

De ambitie wordt geformuleerd als gevolg van particuliere initiatieven zoals een Energieweek in 1992 en de oprichting van in 1996 van de Werkgroep Duurzaam Toerisme Texel op initiatief van prof. dr. Han Brezet (TU Delft), die in de tussenliggende jaren tal van energiebesparende projecten heeft geïnitieerd. De beweging wint aan kracht door onderzoeken van externe expert-organisaties in 1997, die de plannen voorzien van wetenschappelijke argumenten. De werkgroep wordt

maatschappelijk breed gedragen doordat er leden van de grootste belangengroepen in vertegenwoordigd zijn.

In een kleine gemeenschap als Texel kan een dergelijke bottom-up beweging met brede publieke steun niet aan de aandacht van de lokale overheid ontsnappen. In het bestuur van de in 2000 nieuw gevormde stichting Duurzaam Texel neemt ook de wethouder plaats, waarmee de

koppeling tussen bottom-up en top-down een feit is. Dit wordt onderstreept door de Energiescan die de gemeente in 2001 laat uitvoeren door Ecofys, om het maatschappelijk draagvlak voor de ambitie Texel Zelfvoorzienend 2030 te toetsen.

Deze beweging, die begin 2001 breed wordt gedragen door een coalitie van particulier initiatief, experts, politieke vertegenwoordigers en lokale en regionale overheden, is op dat moment op z’n hoogtepunt. Bottom-up begonnen, heeft hij aan momentum gewonnen door steun van belangrijke stakeholders en aansluiting gevonden met overheidsbeleid.

De motivering van de plannen heeft vooral een modern autarkisch (zelfvoorzienend) en milieu-technisch (duurzaamheid) karakter. Economische motieven, prominent op Samsø, spelen een bijrol. Hiermee sluit de beweging ideologisch aan bij internationale trends als milieubewustzijn, moderne autarkie, de duurzaamheidsgedachte en glocalisatie.

Het jaar 2001 markeert naast een hoogtepunt ook een keerpunt in de ontwikkelingen.

Windturbineplannen splijten de Werkgroep en de coalitie. Als de wethouder de plannen inzet maakt van de gemeenteraadsverkiezingen blijkt de maatschappelijke steun daarvoor kleiner dan gedacht. Deze periode van de ontwikkeling van de ambitie tot de verkiezingen kan gezien worden als de eerste fase van het verloop van het project. Deze fase is gekenmerkt door het ontstaan van momentum, waarna op een cruciaal moment de maatschappelijk ondersteuning uitbleef.

Vanaf dat moment brokkelt ook de overheidssteun af. De gemeenteraad, geworteld als hij is in de belangengroepen op het eiland, is zeer gevoelig voor de publieke opinie. Het top-down beleid van de gemeente verandert van karakter: na aanvankelijke gedoogsteunsteun voor de vervanging van bestaande windturbines erkent zij dat daarvoor te weinig draagvlak bestaat en stopt met het windturbinebeleid. Ook de provinciale overheid trekt zich terug en vaardigt zelfs een verbod op het plaatsen van nieuwe windturbines af. Actiegroepen verzetten zich actief tegen de komst van windturbines. De periode tussen 2001 (na de verkiezingen) en 2007 (oprichting van TexelEnergie) kan worden aangemerkt als de tweede fase van het verloop van het project. Deze fase is

gekenmerkt door de aanwezigheid van vele remmende krachten.

Bottom-up heeft daarna nog te weinig publieke steun om windturbines te realiseren en gaat zich volledig richten op de vergroening van het eiland door energiebesparing, zonnepanelen en collectieve inkoop van groene stroom elders. Hier sluiten zich ook ondernemers bij aan.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In het kort beoogt het programma met de actielijnen te bereiken dat (1) inwoners weten hoe ze zo gezond mogelijk kunnen blijven en gezond kunnen omgaan met uitdagingen in hun leven

Bij nieuwe ontwikkelingen is de bescherming van de kernwaarden (rust en ruimte, rijkdom aan natuur en cultuurlandschap, afwisseling landschap en gebruik, Texelse

Indien een deel van deze vereisten moet worden uitgevoerd door een accountant, is het college bevoegd hiervoor de opdracht verlenen aan een andere dan de door de raad

- de gemeente er voor zorgt dat zij uiterlijk in maart 2021 resultaatafspraken met de schoolbesturen heeft gemaakt en - dat de gemeente de resultaatafspraken aan de inspectie

Drie kleinschalige locaties bij de dorpen: De Cocksdorp, Oosterend en Oudeschild. In deze dorpen zijn er geruime tijd nagenoeg geen woningen gebouwd. Voor de leefbaarheid en om

Mijn lange duurloop heb ik gelopen toen de Texel Halve Marathon niet door ging.. In stormachtig weer

Deze extra ruimte kan gebruikt worden als schuifruimte voor het uitplaatsen van functies op het Opslagterrein en het aantrekken van nieuwe havengerelateerde bedrijven en

De recreatiesector heeft voor alle annuleringen vanaf 13 maart 2020, én die vallen onder de navolgende voorwaarden, én in ieder geval voor de gevallen dat nakoming van de overeenkomst