• No results found

Bladproductie en bladfytomassa van een aantal palmsoorten van het tropisch regenbos in Suriname

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bladproductie en bladfytomassa van een aantal palmsoorten van het tropisch regenbos in Suriname"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BLADPRODUCTIE EN BLADFYTOMASSA VAN EEN AANTAL PALMSOORTEN UIT HET TROPISCH

REGENBOS VAN SURINAME

J.G. van der Steege

Landbouwhogeschool Wageningen

Verslag van een onderzoek verricht onder leiding van Dr.Ir. P. Schmidt

(2)

INHOUD Biz. Summary 5 Voorwoord 6 1. I n l e i d i n g en Probleemstelling 7 2. Methodiek 11 2 . 1 . Locatie 11 2 . 2 . T i j d s t i p 12 2 . 2 . 1 . Käbo 12 2 . 2 . 2 . Mapane 12 2 . 2 . 3 . Tonka 12 2 . 3 . B l a d t a l 12 2.U. Bladfytomassa 13 3. Resultaten 21 3 . 1 . Soortsamenstelling 21 3.2. B l a d t a l 21 3 . 3 . Levensduur en gemiddelde b l a d l e n g t e 21 3 . ^ . Bepaling bladfytomassa 23 3 . ^ . 1 . C o r r e l a t i e b l a d l e n g t e - b l a d (droog)gewicht 23 3.U.2. Bladfytomassa 23 3 . U . 2 . 1 . Kabo 23 3.U.2.2. Mapane 23 h. Discussie en Conclusies 26 U.1. B l a d t a l 26 h.2. Levensduur en gemiddelde b l a d l e n g t e 27 U.3. Bladfytomassa 28 k . 3 . 1 . Algemeen 28 **.3.2. Kabo 28 fc.3.3. Mapane 28 b.3.k. Verder onderzoek 28 5. Tonka (expt. 81/26) 28 5.1. Inleiding 28 5.2. Methodiek 29 5.3. Resultaten 29 5.*+. Discussie en conclusies 30 Literatuur 31 Bijlagen A en B

(3)

This study was carried out as a part of the research project "Human Interference in the Ecosystem Tropical Rainforest" (Code LH/UvS 01).

The aim was to estimate the primary production of palraspecies in six variously treated forest stands in the Tropical Rainforest of Suriname. During a one year period the formation of new leaves was followed in six plots (50 x 50 mts. each) in the Kabo and Mapane region. This was

done by counting the total number of leaves and the number of newly formed leaves by each labeled palm at three times during the year. The mean leaf length of each palm was recorded too.

For most of the palmspecies a high correlation was found between the length of a leaf and its dry weight.

With this formation it is possible to estimate both the total phyto-mass of leaves and the primary production of leaf material per palmspecies

and per plot.

During the observation period most of the recorded palmspecies showed a decline in the number of leaves.

In the Mapane region Paraoaka (Aetrocaxyim papamam) is the most

dominant palmspecies: at Kabo this is Boegroemaka (Astrooarywn eoiophilum).

It turned out, that in most of the palmspecies at these locations one new leave per year is formed.

The total phytomass of leaves varied between 29** kg per ha (at Proc-ters Bos, Mapane) and 1212 kg per ha (at Weyerhluser, Mapane).

The primary production of leaf material varied between Vf kg per ha (for Procters Bos) and 188 kg per ha (for Weyerh&user).

For individual palms, total phytomass and primary production varied both between the plots and the palmspecies.

(4)

VOORWOORD

Mijn dank gaat in de eerste plaats uit naar mijn begeleider, dir.ir, P. Schmidt, zonder wiens hulp en adviezen dit onderzoek niet mogelijk ge-weest was.

Het onderzoek vond plaats in de periode tussen januari 1982 en janua-ri 1983. Verschillende studenten hebben eraan hun bijdrage geleverd. Het inleidende werk, dat wil zeggen de eerste series waarnemingen, is verricht door Jan Voordouw en Willemien Snieders van wiens waarnemingen ik een dankbaar gebruik heb gemaakt. In het kader van mijn praktijktijd (van ok-tober 1982 tot en met maart 1983) mocht ik dit onderzoek voortzetten.

Tijdens het veldwerk werd ik bijgestaan door Reinier Cirino, baas Jan Elburg, Andreas Orassie en Humphrey Sabajo, waarvoor ik hen zeer erkente-lijk ben.

Verder wil ik iedereen bedanken, die, op welke wijze dan ook, een bij-drage heeft geleverd tot het welslagen van dit onderzoek en de publicatie ervan.

Tenslotte spreek ik mijn dank uit aan dr. P. Ketner, mijn begeleider in Nederland, zonder wiens hulp het niet mogelijk was geweest dit onder-zoek in het kader van mijn praktijktijd bij het CELOS, uit te voeren.

(5)

1.1. Inleiding

Sinds 1977 bestaat er een samenwerkingsovereenkomst tussen de Land-bouwhogeschool Wageningen en de Universiteit van Suriname. Eén van de projecten hierbinnen is getiteld "Antropogene ingrepen in het ecosysteem Tropisch Regenwoud" (Onderzoekproject LH/UvS 01, MAB-project 9^9)' het project houdt zich bezig met het vergaren van kennis omtrent de gevolgen van menselijk ingrijpen in dit ecosysteem met als hoofddoelstellingen:

1. het nagaan van de effecten van bepaalde soorten van management op het ecosysteem

2. een onderzoek naar de ecologische processen die een rol spelen binnen het Tropisch Regenwoud

3. het ontwikkelen van uitgangspunten op basis waarvan een verant-woord beheer van het Tropisch Regenwoud mogelijk is.

Centraal in het project staat het door DE GRAAF en BOERBOOM ontwor-pen bosteeltsysteem middels natuurlijke verjonging (zie DE GRAAF 1982).

Eén van de onderdelen binnen het project vormt het ecologisch onder-zoek: dit is gericht op de vraag in hoeverre men kan ingrijpen in het

Tropisch Regenwoud, zonder dat men haar capaciteit zichzelf te verjongen aantast en met behoud van haar biologische productiviteit. Daarbij wordt nagegaan welke de reacties (in ecologische zin) van het bos zijn op ver-schillende menselijke ingrepen. Om een mogelijk antwoord op deze vragen te krijgen, wordt de ecologie van verschillende bosopstanden vergeleken met die van het niet-geëxploiteerde bos aan de hand van o.a. structuur,

fytomassa, primaire productie en cycli van nutriënten. Primaire productie en cycli van nutriënten worden sedert 1981 onderzocht in zes verschillen-de bosopstanverschillen-den, die elk een bepaald stadium van het bosteeltsysteem her-bergen. De opstanden worden vergeleken aan de hand van een aantal opgeno-men parameters. Men verwacht, dat aan het eind van deze experiopgeno-menten (in

1981*) verschillen in primaire productie en nutriëntencycli ten gevolge van de houtteeltkundige maatregelen te ontdekken zullen zijn.

Eén van de parameters die ten behoeve hiervan wordt opgenomen, is de groei van palmen in de verschillende bosopstanden. Palmen nemen in de ondergroei van de diverse opstanden een belangrijke plaats in. De bedoe-ling van dit onderzoek is na te gaan hoe groot de bladfytomassa en de

primaire productie van deze soorten in de diverse opstanden is. 1.2. Literatuur

Over de jaarlijkse bijgroei van bladeren bij palmen (zowel wat be-treft aantal als gewichtshoeveelheden) en over de bladfytomassa van deze soorten is - zeker onder bosomstandigheden - weinig bekend.

Van jonge oliepalmen (Elaeis girineemis) is bekend, dat ze onder ideale omstandigheden tot een maximale productie van ho bladeren per jaar kunnen komen. Oudere exemplaren met ca. kO volgroeide bladeren, leveren 18 tot 2k bladeren per jaar (zie CORLEY et al.t 1976; HARTLEY,

1977). De bijgroei is o.a. afhankelijk van de hoeveelheid zonlicht. HARTLEY (1977) meldt, dat volledig in de schaduw staande oliepalmen soms niet hoger komen dan een productie van 7 bladeren per jaar.

(6)

Expt. 76/21 * 78/22

©

0 '

ID.

100 m 326 202 237 -c c ta <h O j o x> r C L andbouw proefveld 5 ha

(7)

- Peeren of forestry experiments

Ko ho area

200 400 «00 mrr

(8)

Expt. dl/2 81/3 81/4 81/6

(9)

Oc»*. Z£VÈJ ( 19Ó7) s t e l d e v a s t , dat oliepalmen die s t e r k beschaduwd worden hun groei vrijwel s t o p z e t t e n . Volgens VAN SLOBBE (persoonlijke mededeling) ko,.u.n de £uid~A&«rikaanse oliepalmen (Elaeis oleifera) i n hun n a t u u r l i j k e omgeving, het boa, w a a r s c h i j n l i j k n i e t verder dan een productie van onge-veer 2 bladeren per j a a r . Plant men deze zelfde soort e c h t e r u i t i n het open v e l d , dan l e v e r t ze per j a a r zo een 2k bladeren, die e c h t e r v e l veel k o r t e r zijn dan onder n a t u u r l i j k e omstandigheden. Een andere p a l a a o o r t , de kokospalm (Cocos nudfera), produceert onder i d e a l e omstandigheden 13 t o t 17 bladeren per j a a r . Zijn de omstandigheden s l e c h t (weinig l i c h t ! ) , dan vorden per j a a r s l e c h t s k bladeren geproduceerd (PIGGOTT, 196"**).

In het Mexicaanse regenbos vertoont de palrasoort Aetrocaryvm mexioanum een b i j g r o e i van 2 t o t U bladeren per j a a r op een t o t a a l van

12 t o t il* bladeren (SARUKHAN, 19T8). De palmsoort Euterpe glchosa u i t h e t regenbos van Puerto Rico g r o e i t ook met een snelheid van 2 t o t k bladeren per j a a r (VAN VAIEN, 1975).

Wat b e t r e f t de bladfytomaasa van diverse palmsoorten i s bekend, dat deze b i j oliepalm toeneemt met ca. 100 kg per palm per j a a r onder v e l d -c o n d i t i e s (CORLEY et al,, 1976; HARTLEY, 1977). PINIRO e t a l . (1982) vond voor A. modaanm een vaarde van 3ÛO-3ÔO g per individu per j a a r en VAN VALEN (1975) geeft voor E, globoea b i j een t o t a l e bladfytomaasa van 21 kg een b l a d b i j g r o e i van k kg per j a a r .

2. METHODIEK 2.1. Locatie

Het onderzoek vond plaats op twee locaties in het Tropisch Regenbos van Suriname, nl. te Mapane en te Kabo/Tonka (zie Fig. 1 t/m 3). Zovel te Mapane als te Kabo was een aantal plots van 50 x 50 m uitgezet. Binnen deze plots zijn de waarnemingen aan palmen uitgevoerd.

Op de locatie Mapane zijn in U plots (expt. 81/2, 81/3, 81/U en 8l/6) opnamen verricht, op Kabo in 1 plot (expt. 81/1) en bij Tonka in 1 plot

(expt. 81/5). Elk van de plots herbergt een ander stadium van het

bos-teeltsysteem. De onderzochte opstanden en hun houtteeltkundige behande-ling zijn aangegeven in Tabel 1.

2 . 2 . T i j d s t i p 2 . 2 . 1 . Kabo

Het p l o t op Kabo (expt. 81/1) werd voor het e e r s t opgenomen in janua-r i 1982. De tweede opname vond 6 maanden na de e e janua-r s t e , gedujanua-rende j u l i 1982, p l a a t s en de derde i n j a n u a r i 1983, één j a a r na de e e r s t e . In d i t p l o t

z i j n a l l e e n Boegroemaka's ( t o t a a l 75 stuks) onderzocht. 2 . 2 . 2 . Mapane

De eerste opname aan de palmen in dit gebied vond plaats in november 1981, de tweede k maanden later in maart 1982 en de derde één jaar na de eerste in november 1982.

2 . 2 . 3 . Tonka

Op de l o c a t i e Tonka werd in een p l o t ( e x p t . 81/5) de e e r s t e opname v e r r i c h t gedurende januari 1983. Pararaaka's en Boegroemaka's werden a l l e e n van e l k a a r onderscheiden indien e r een d u i d e l i j k e stam aanwezig was. Zo n i e t , dan werd desbetreffende palm a l s Paramaka opgenomen.

(10)

- 1 c

Tabel 1. Locaties waar het onderzoek plaats vond, met hun houtteeltkun-dige behandeling. De naam vaarmee in de tekst naar deze plots wordt gerefereerd is onderstreept.

Expt. no. 81/1 81/2 81/3 8 1 A 81/5 81/6 Locatie Kabo: Fytomassabos Mapane: Procters Bos Mapane: Mapanebrug vak 22 Mapane: Akintosoela Kabo: Tonka,

herha-ling II Mapane: Weyerhäuser Exploitatie nivo'; jaar licht 1966 +197U licht 1966 licht 1966 +1971* E23 1978 2vaar 1969 Zuivering nivo2' jaar 20+D8 20+ SR1U 1967 +1975 1975 1981 Opmerkingen Ongerept Expt. 78/2 + 22 Expt. 79/16 + 17 Expt. 67/9A Expt. 67/9B, 8O/U0 + U1 Expt. 78/5 Secundair bos 1) 2)

nivo: l i c h t « l*-8 m /ha verwijderd; E 23 « 22,3 m3/ha verwijderd; zwaar = 19*+ m3/ha verwijderd.

nivo: 20+D8 e e r s t e zuivering door het doden van a l l e

niet-waarde-boomsoorten>20 cm dbh, gevolgd door een tweede zuivering 8 j a a r l a t e r

20+ idem, tweede zuivering nog n i e t uitgevoerd

SR1U e e r s t e zuivering zodanig, dat een grondvlak van + 1U m /

ha n i e t gedood i s ~

2 . 3 . B l a d t a l

Bij de e e r s t e opname werden a l l e palmen g r o t e r dan 1,5 m voorzien van een genummerd l a b e l aan hun jongste b l a d , daarnaast werd van elk ge-merkt individu het a a n t a l levende bladeren genoteerd en werden enkele parameters opgenomen. Die parameters z i j n :

1. de gemiddelde b l a d l e n g t e ( b i j a l l e palmindividuen) 2 . de stobhoogte (gemeten b i j Koemboe en Nanaimaka)

3 . de Btamhoogte (gemeten b i j Keskesmaka, Pinapalm en I n g i p r a s a r a ) 1*. het a a n t a l stamleden ( b i j Tasipalm).

Deze parameters z i j n nader omschreven in b i j l a g e A.

Tevens werden i n een a a n t a l van de p l o t s t i e n jonge palmen ( k l e i n e r dan 1,5 m) van v e r s c h i l l e n d e soorten genummerd en opgenomen.

Het merken van h e t j o n g s t e blad maakt het mogelijk de i n d i v i d u e l e palmen t e r u g t e vinden en bovendien de b l a d b i j g r o e i per individu t e ach-t e r h a l e n .

(11)

Bij iedere volgende waarneming werd het aantal levende bladeren en het aantal nieuwgevormde bladeren opgenomen. Daarna werd het genummerde label verhangen naar het jongste blad (een uitkomend blad wordt als blad beschouwd, wanneer de steel lang genoeg is (+ 10 cm) om er een label aan te hangen). Hierna is op eenvoudige wijze het aantal in de tussenliggen-de periotussenliggen-de afgevallen blatussenliggen-deren uit te rekenen. Tijtussenliggen-dens tussenliggen-deze opnamen werd opnieuw een aantal parameters (gemiddelde bladlengte, palmhoogte en stam-hoogte) opgenomen. Bij de opnamen in november 1982 en januari 1983 is,

indien een palmindividu meerdere groeipunten bezat, elk groeipunt van een genummerd label voorzien: dit om onderscheiding tussen verschillende groeipunten mogelijk te maken.

Palmindividuen die zo hoog waren, dat het jongste "blad niet meer zonder hulpmiddelen gemerkt kon worden, bleven bij de opnamen buiten be-schouwing. Alleen het geval van de onderzochte Boegroemaka's te Kabo vormt hierop een uitzondering: hier werd een korte ladder gebruikt.

De inwas, dat wil zeggen het aantal jonge palmindividuen dat in de loop van het jaar hoger was geworden dan 1,5 m, is niet opgenomen.

2.U. Bladfytomassa

Te Mapane werd van een aantal veel voorkomende palmsoorten bladeren geoogst. Hieraan werd het volgende gemeten:

a. de s t e e l l e n g t e

b . de b l a d s c h i j f l e n g t e ( d i t b e g r i p i s omschreven i n b i j l a g e A) c . drooggewicht s t e e l

d. drooggewicht b l a d s c h i j f .

Het drooggewicht werd bepaald na 1 week drogen b i j TO C.

Met de r e s u l t a t e n van deze metingen werden correlatieberekeningen p e r palmsoort u i t g e v o e r d . Er werd aangenomen, dat de c o r r e l a t i e öf r e c h t -l i j n i g (y * a + bx) óf vo-lgens een "power"-curve (y « a.x*5) v e r l i e p .

Voor de palmsoorten t e Mapane en t e Kabo i s , b i j eerder onderzoek, een r e l a t i e gevonden tussen de hoogte van een palm en haar t o t a l e f y t o -massa. Ook bleek dat e r een l i n e a i r e c o r r e l a t i e b e s t a a t t u s s e n de hoogte van een palm en haar bladfytomassa ( z i e SCHMIDT 1 9 8 là) . Omdat de c o r r e l a

-t i e - c o ë f f i c i ë n -t voor Mapane, die h i e r u i -t naar voren kom-t, wa-t aan de lage kant i s , wordt de c o r r e l a t i e i n d i t onderzoek n i e t g e b r u i k t .

Met bovenstaande gegevens i s h e f m o g e l i j k eren s c h a t t i n g t e maken van:

a , de bladfytomassa p e r palmsoort i n de diverse p l o t s b , de bladproductie per palmsoort i n de p l o t s

e. de hoeveelheid b l a d v a l voor de v e r s c h i l l e n d e palmsoorten d. a l l e e n voor Kabo: de t o t a l e fytomassa p e r palmsoort.

Door de gevonden waarden met een f a c t o r v i e r t e vermenigvuldigen, onstaan waarden die voor één ha gelden.

I n e e r s t e i n s t a n t i e was het de bedoeling de opnamen elke v i e r maan-den t e h e r h a l e n , maar gezien de geringe b i j g r o e i gedurende <3e«e periode b l i j k t d i t n i e t nodig: één opname p e r j a a r moet voldoende geacht worden.

(12)

m

-fi3

K

I

«s 3 r-* Œ> a o a

' g g

2%

I I I I I I I I vn I -» ro u> vn i i i own vo ro ro I --J _ . _» U ) i i l i 4=- _» ro *r | o —• U1 —k ON w i i « i v i r r r i y i ro * r I I I ON *r -C -» -C - C U> I - * CTS I I I - f U> I ON VJ1 r1 -0 0* fD

1

m » c+ CT . O cx>

tfn c+ 0 c+ • CO fD CO H - » w ^ . ro W »Cl e+ S CO fD - »

S i ? !

ro H « c+ H 0 • 3> c+ C» 0 - • 1 ~>» • C K Co P - » V I _ - , w 55 ro • ro »il a> 1 l - » t-3 E. o1 fD (V) O - » H ' *ij H ' V O 0 H <D Co Cu O * u> P g. ca Pi p» <+

•8

fD o

8

S4 ro co fD 1-^ 0 W m tu a a ft fD » ta fD 3 ßi O" < (6 P fD H fD 0*J ro t+ p TJ P fD >1 H '

S

P

S

o-fD H N O 0 0 pu O < Â> _ H< 0 O o. & vf d ro ' fD »i 0 - * H ' Pu VO 0 P co a* c+ ro

(13)

H-H- p 3 w pJ H-*Ö 'Ti o» e> H H P<? 53 W td hd S g g Q » W P S s a g . ro 5 * P P

a

•A ^ K a ^ w n) H. p (T> ffl Q O P> 3 ra a 5 i t i t 4 « « fl> H- & H § ak a oemak a oe mak a smak a al m al m TJ p

1

o o et 1-3 CD w - * ro u i v i O N V I vo ro ro i —a ES VJ1 JT" —h —A 0 \ 0 VO ON—J U ) 00 ro v i ro ro -» ro o \ o ro r o - j —a 3 o P

? I

CD et w o \ r o \ o -p- + _* ru - * ru o o ru -- o ru 1 co c+ ru • u> ON ON r w o 1 + o \ r u vn LA> U ) 4=-3 O P .-* S 00 c+ ru m ro Ci 00 ru » o S ta

o

en 1 1 I VI I ON V I VO ON ON O VO V I Ui VI ON O N c o < + ru • c o -ru co s t» ? § co o-p ro

£&

ro O $ < ro X g* o ro H c+ d-•d O p c+

?S

<D H» 3 P A ffl - A c+ „ p V I H £-» p ns 3 3 4 H ' S CD ci O 3 <D

(14)

16 -• 3 « sü p? *d s ÎS e s s lu m Ji 8 H H - P? p g m * J <6 H - CT § 9 » S O 5 S" p P P ^3 E. a" H w _ i _» ro * -v/i tr rr .p-ui l a -* -» w O INJ 0 0 - » •<=-U) -t-o o -* 3 O p CO t+ vo ro r w vo + ro _» ro ro IV) ON - » OJ vo i vo ro -aMD u) o o U) o -» OD cH ro ro - » u i VJ1 * r 0 0 V 1 -C- | + ro ro ro Os 03V/1 —j ro O N i uo CD - » V/t 00 - » -g vo r u vo 3 o p «- 5 • ï-3 CO c+ ro • ci-CO —a 4=-o w r _i ro -c- o a; ro «-W O N P CNV/1 O vjl - q \ û O ro * r LO ONU) -P-U0 ro vo -» -a tr 3

<

s

CO <+ ro ro ON ro vo -* v i + v - . U ) vjl vo o -p- - P - t ro -p" (j0 V i tjo vji £ r - i CO ON ON - » M

et CO m* w s; CO c+ ro • -» ro \_n t j j ONVJl C O U ) + co - » O N r o v f l o w o a o P < g CO c+ fO • CD O H

(15)

S M W t3 W tri 'T) 9 S d g O O i » 4 on w 5 fl> ro +i H- H- W » a (jq g p ? 2 a o o S fa a ffl <t> rt> ?f w ça W & P> ço W ça 5 H P P ro *r - « I ON -Cr -p- - * '4T-OD -» u> vn ro U ) VJ1 O —* U1 ON - 4 <JJ VJ1 Vu ^ _ L ON Ä W \J1 ON - * ON - » \ Û O VU P fej. S» OO c+ - » ON I -P-U) I ON |S3 a O Ca

.^ g

0 0 et-O M (Jet-O - f et-ON | + o ro 4=-o oo | i - » V/1 OJ V I V I - 4 V I O O N - q vo

13

* 00 « A ON P oo ci-ru • -» -4 - i o ro + ro u> o ON - c r - j ro 11 a o S

<

g

OO <+ ro • • 9 U) w X »8 c+ OO - a **>fc V I ^ CD

3

O M C&

(16)

l a -'s 9 ris (b a < H - O o<eg Cu fB f» 0 H 3 c+ P p H ' ü j t t l t S O O P W Hj o ta ca *J T* 'S *J <D 0 {i*

g g g

6

P to ft «5 P P S I 3 • « • c+ -p-c+ « e t & • O 0 0 1 ro *# U ) i U I »# ON 1 VO w ON a • < rt-• + U> * •P-1 tr » U I 1 1 1 3 + U> * U ) + U ) s# U I 1 1 » 3 + o * o + ro o * o 1 + 1 . 4 _ f t O tr\J\ u> O « * V * <• | o u o r o + + I l ON ON ON - » | W W V » | - j ro u i vo i I i i -» ro u> ro v n o i o r | <• U O V | u i oo u i ON 1 O « ON 1 U i « ON 1 ON w U I a 3 3 3 3 3 3 « • " + 1 - * 4=-l i l « « 1 U> —1 1 -f- 1 1 1 -*• - » ro o ro -» u> o -4 » * V « «• * et-• •f • p - J « O « O .P-VO - 5 VO . P - - J 1} 4 w xpt . oct e >~t 01 co o ro co

II

g r

<L o* co S u>

5'«

O • m

g S

H< — p * r K1& O <+

g-'

P UD U I 0 w a> 'S 3. c+ ö* . p : 81/ 6 g use r g e

M

O« 0 g"§ H a fr ro >-3 S1 "S o •d o » n H a d-O

£

H H <5\ O •O C i . p <

R

f» (D X c+ O (-• c+

*

3-•d P p P H M P U 1 * J 0 5* H p

(17)

H PÎ ss PS

-» VJ1 —» os

•fr--» ro r o

ço ÇNCO 4r-u)

- • vn -4 NO CD * r V O OO CO ON-prco - 4 » w *» * w o co - c . p - r o f\) - » _» O - * *» «* w * v CO U> -CTVJ1 \J1 W » W I« * v-n vo * - r\i ON o -» - i lo r -Ê---1 CO - 1 o \ -» _» ru * r \J\ p- £r .prvfl CO Co -» v»n co -» - 3 «O 4=-U> * 0 U ) - • - » --J * - o \ r o co co vn -cru» co -a t* W tf * V CO COVO VJ1 - * r o - o o j « *# w w w CO VTI \£> CO ON fO U ) * - *r tr w « v w i t vn ro co * * --* ro ro co vn V V *• V » - » ONCO NO O

I

0 0 «A CO iJ-ï

< no ro H ' Î3 «+ O ta *d i-î ps aj î*î co >rJ H- g 2 Ë o 2 fi O a ü p i ) S H ON vn ON O CO ro CO 0 0 u> CO ô \ v n va fo ro VJ1 CO vn ro ro -» ro ON o ro ro —i —a ~» co -» ro vn ON ro o o co * r co -c-ro co co vn «0 » w *• » * vn oo -e-vn vn -^ —» —i - i o —» o «• •# »# V I« w O U ) - » ONVn NO co co ro vu ro ON M a t> M 3 0 1 r> a i H-H B M B 0 1 o D I vn oo ro ONco - j . CL -» o -» -* co co V *• »* *» V V -» —5 o . p - o ro a

I

OK! ro v i x o H-a « H M Ti P a P i p> rt> P i H £ O* O* H ' <t> - . p o . O, E> OiC«» H ' a i m a &• A H » - » p i CPJ a P . 0)

8*

H H O

I

o O H

ä

an en çu " o C P fi o* P H a H (->• a O* »1 » H (Ö « - «

3

a B* a i m H a 4

2.

î

£0 < P i -Bi-i p i m & H H P d a* p. a «• _ ^ ^ o* H « a •* H Ö H -P i * Ö •1 a* p . M p. a S*"" P i

(18)

20 -pj a m » o o P K ca w S (5 ro H p. p. ÉV pj a, oq P P _ 4 P 4 P ca P B ft P g (V) ON 4=- tr o S S-P ' _ i P • P - •P-O ir- O -» OJ oo _» OJ wi ro -» o prui oo «# M tf V <# U) OJ OJ o o W W p-ro —i oo -0 P o o

3-a M 3 ' 3 1 »-3

I

P t-3 ui

3

H CR - » O N O N - A - » VO ONVJ1 o ro •p-UJ V/l ON VO O p - _* o .p--p- p ' —} ON _4 ON ON O0 OO » Isa M 3 > M 3 H' 3 o u i ro -• oo 3 1 OD

3.

p-. ONOJ OJ -P* ON 0, o u i vo"ro "ro H, 1 : _ i - * p - * r ON — J U ! OJ

(19)

3 . BESULTATEN

3 . 1 . Soortsamenstelling

In Tabel 2 i s de s o o r t s a m e n s t e l l i n g van de v e r s c h i l l e n d e p l o t s en h e t a a n t a l onderzochte individuen van e l k e soort aangegeven. Tussen haak-j e s i s h e t a a n t a l t e hoge individuen vermeld. Deze vormen i n de meeste opstanden s l e c h t s een g e r i n g deel van h e t t o t a l e a a n t a l . Het b l i j k t , dat de Paramaka in h e t Mapanegebied de meest voorkomende palmsoort i s . In het Kabogebied i s dat de Boegroemaka, die i n Mapane n i e t voorkomt.

3 . 2 . B l a d t a l

Tabel 3 toont de resultaten van de bladtellingen. In deze tabel is tevens weergegeven het aantal nieuw-gevormde en het aantal afgevallen bladeren over de periode van êên jaar. In Tabel k is het verloop van het

aantal bladeren als percentage van het totaal aan het begin weergegeven. Uit deze tabellen valt af te leiden dat de meeste palmsoorten in vier van de vijf plots achteruit gaan in bladtal. De op Kabo (expt. 81/1) onderzochte Boegroemaka laat een afname zien met name gedurende de eerste helft van 1982. In Procters Bos (expt. 81/2) vertoont met name Tasipalm een achteruitgang. Keskesmaka neemt hier in bladtal toe. De locatie Mapa-nebrug (expt. 81/3) laat een teruggang zien bij Paramaka, Koemboe en Na-naimaka. Akintosoela (expt. 81/U) levert voor a H e palmsoorten een afname van het bladtal op. Slechts het plot in WeyerhSuser (expt. 81/6) geeft

voor alle palmsoorten, behalve Koemboe, een toename aan. In het Mapane-gebied valt dus een over het algemeen duidelijke afname van het aantal bladeren in het palmenbestand te constateren.

De meeste van de onderzochte palmsoorten vormen per jaar één nieuw blad (zie Tabel 5 ) . Alleen Tasipalm komt op iets minder dan twee

blade-ren per jaar. In dezelfde tabel is ook het bladtal per individu weerge-geven. Paramaka en Boegroemaka bezitten hoge aantallen bladeren per in-dividu, Keskesmaka en Koemboe lage aantallen. Voor het plot bij Tonka

(expt. 81/5) blijken deze aantallen afwijkend te zijn; vermoedelijk hangt dit samen met het relatief gering aantal individuen per soort.

3.3. Levensduur en gemiddelde bladlengte

Tabel 5 geeft ook de levensduur van de bladeren, berekend door het aantal bladeren per individu te delen door de bijgröei per jaar. Hierbij wordt een ongestoorde ontwikkeling verondersteld. De gemiddelde

levens-duur varieert van 2,2 jaar voor een blad van Keskesmaka in Procters Bos tot 8,5 jaar voor Boegroemaka-bladeren te Kabo. Binnen palmsoorten va-rieert <ïe levensduur van een blad per opstand. Paramaka-bladeren bijvoor-beeld, bezitten in Akintosoela een gemiddelde levensduur van b,k jaar; in Weyerhäuser is dat 6,2 jaar.

De gemiddelde bladlengte per soort en per experiment is ook in deze tabel weergegeven: zij vertoont geen relatie met de levensduur van het blad.

(20)

- 22 H <V ng « S3 ^ »tf 3 H- ps 0) p O S» en a co w B ro n H- p H- r f p) g M >VJ >b K) fl> H- & g 3 P P § | 8 £ w 3 S m R ps p £f p •1 P P _4 _» _» _ i ro ro ro O O O O U i y i u i 1 1 I I —A _ * co ON ON co - 4 O —) - J V »# «• v \Jl .p- ^ r - O as u i MO -» £ - ON MD MD V V 4» * O CO O CA O O o o t» V> * • V* —J OS CD ON -» —j ro vo oo—i co u i - a ~J - 4 t# »• ** W »* «* W U I PO 4=- O ONU1 V I ro ro -» LO ro ro ro < * * * * * < # > « ro U J NTI .r- -» u> ON o o o o o o o 1# W «# W * ^ * * vo ca ON a> a> MD oo *o u i ro o vo O N U ) TJ P

ü

o o

a

2 * p o* to ro p O* W ro o o *1

3

H P c+ H -ro fD

£

(D 3 ro i c+ O c+ P P H P" •i O O n 7i CS 3 O 3* H hö ^3 « « « *t) 3 H« p fD m O P nq 3 to co 3 (t> <-j H- p H> PT p a m t l « *d ro P- ö1 i H P P öl B O P P H P a m ro W & a s S w p p w p 4 p p _ » _ » _ » _ . ro ro ro o o o o v n u i v j i l l i l l l l —* «* ro c?\ w u w M U 1 U 1 - i C D O W U ) * >» >» t» * <* V W W - • O -P-MD NJ1 _ » —» v/1 co -» ON ONV/I oo o \ o -> ro ON -F- ro *# »• »* «# * W V# ON c o v j i ro -» vji u i o o o o o o o \» té M> V »* V s» NO VO ON—J CO 00—J co u ) COMD v o - i r ro ro -» ro ro u ) ro O O - » O ON -> U) V «* * » * « «# NJ1 CO ON - » NO M3 - » ro ro -» ro -» ro ro 4» * «« * • «* * »# u> -» vn vn vo o —» -» O O O O O O •# >* W» N» *# * • « O MD - J NO MD MD 0 0 O CO COLO -CTN/1 4=" T) P | O o % a P o" ^ p r a i ro H H -ro

P.

1 t l Q < ro o o •1 ro M P sH -ro c P & O 9 tj. ro a

3-ro i c+ O <-(-P P H ff O O » O Cs* c+ P § P P H § O O » ro o ro

I

5 •ö

g

ro t-3 o* ro ON ro Il co

?s

« ro ^ ., o <

as

c H O-ro O-ro 1 o o ro i->

P.S.

hl H « •• ro A L « i O* ro

" 3

P 5* ro + ts H . o* 3 p —.

B 3"

o* 3 P p pu ro ro » ' 3 T* p ro ro o ro £ a *1

(21)

3.1*. Bepaling bladfytomsssa

3.1*. 1. Correlatie_bladlengte_-_blad^(droog) gewicht

De r e s u l t a t e n van deze metingen, v e r r i c h t t e Mapane, z i j n verkort weergegeven in Tabel 6. Hierin i s t e z i e n , dat in op êên na (Koemboe)

a l l e gevallen de c o r r e l a t i e - c o ë f f i c i ë n t e n volgens een power-curve (y * a.x*3) hoger u i t v a l l e n dan die volgens een rechte l i j n (y * a + b . x ) .

Voorts b l i j k t dat e r in vrijwel a l l e gevallen een b e t e r e c o r r e l a t i e b e -s t a a t tu-s-sen b l a d -s c h i j f l e n g t e en t o t a a l drooggewicht van een b l a d dan tussen t o t a l e bladlengte en t o t a a l drooggewicht.

De soorten Maripa en Ampoekoetasi z i j n vanwege hun zeldzaamheid n i e t onderzocht.

In Bijlage B z i j n de r e l a t i e s grafisch u i t g e z e t .

De u i t d i t onderzoek naar voren komende c o r r e l a t i e - c o ë f f i c i ë n t e n liggen veel hoger dan die door SCHMIDT (l9Ô1d) voor Mapane gevonden r e l a -t i e s . De r e l a -t i e -tussen palmhoog-te e n e r z i j d s en bladfy-tomassa en -t o -t a l e fytomassa anderzijds leverden c o r r e l a t i e - c o ë f f i c i ë n t e n roet waarden tussen de 0,1*0 en 0,75. Van deze r e l a t i e s i s b i j d i t onderzoek geen gebruik ge-maakt. Van dezelfde r e l a t i e s t e Kabo i s wel gebruik gemaakt, omdat de c o r r e l a t i e - c o ë f f i c i ë n t e n daarvoor veel hoger l i g g e n , namelijk op 0,92 ( z i e SCHMIDT, 198ld).

3.1*.2. Bladfyjtomassa 3.1*.2.1. Kabo (expt. 81/1)

Op grond van bovenstaande r e l a t i e s i s u i t t e rekenen dat de 65 on-derzochte exemplaren van Boegroemska een t o t a l e bladfytomassa van 1*55 k g , dat i s 7 kg per i n d i v i d u , b e z i t t e n . De t o t a l e bovengrondse fytomassa b e -draagt 635 kg of 9,8 kg per i n d i v i d u . Deze waarden z i j n t e vergelijken met die door SCHMIDT (1979) gevonden voor hetzelfde gebied.

De bladproductie i s 38 k g / j r of 0,6 kg per individu p e r j a a r en het b l a d v e r l i e s p e r j a a r bedraagt 91 kg, dat w i l zeggen 1,1* kg per individu p e r j a a r (zie Tabel 7 ) .

3.1*.2.2. Mapane (expt. 8 1 / 2 , 8 1 / 3 , 81/U, 81/6)

Hoewel bleek dat in de meeste gevallen de b l a d s c h i j f l e n g t e b e t e r c o r r e l e e r d e met het t o t a a l drooggewicht dan de t o t a l e b l a d l e n g t e , i s toch van deze l a a t s t e r e l a t i e gebruik gemaakt. In h e t bos z i j n namelijk t o t nu toe a l l e e n de t o t a l e bladlengten opgenomen.

Bij verdere verwerking van de gegevens i s gebruik gemaakt van de cor-r e l a t i e volgens een powecor-r-cucor-rve (zie Tabel 6 ) .

Tabel 7 geeft de r e s u l t a t e n van deze berekeningen, geëxtrapoleerd naar een oppervlak van 1 ha (N.B. De gegevens van Kabo z i j n n i e t geëxtra-poleerd naar 1 h a ) . De productie van bladfytomassa v a r i e e r t van 1*2 kg per ha p e r j a a r in P r o c t e r s Bos t o t 188 kg p e r ha i n Weyerhäuser. Paramaka neemt het g r o o t s t e deel hiervan voor haar rekening. De bladproductie per individu p e r j a a r l i g t tussen de 0,0 en de 0,7 kg.

(22)

2U -ru -» m <! ro o m o r d e eve n CO _, o c < (D <D 01 H O H« C T O H - CD W <* 2 P p-f j ro H O N g o 2. P i t r CD c f ro c f o o c f »Ö ça co H c f <D g

#8*

c f 3 O •• 8 s ?• w < pj • N Cf • <D (t> (D »3 f» c f (0 • i * <P CD 3 - » (0 *•». 3 fU • C+ **s» S CD a - V . O N N H' C j . 0 CK» fi) ro 0 *• N^.e <i o o 4 o F ' CO CR» ft) 0) a CD et 4 Ä • d O M P c f H « ro c f o c f Cf ro c f O •ö 'S 3 H ft «3 § ~* O* P 0 O rjq fD f j H « C i . * f 3 O c f § M • ( = -ro •Er - J ro vo -c-T> "-3 « SS W tö W - 0» <î> p O O 3 to CO S <T> (6 * 9 Itf fl> H - & f j P P 01 0 O O H h1 S a "> n> 0 s is. g* s ça —* —t C h O U M 1 r o o \ o ) c o - i - " O M - > o o o o o V t# 4 i# t j O O O O - » -* -* o ro -» o o o o o o o o o -» _A vji .P- -» o ro o o o o o ** 1# *# «* vi - » O O - » U ) TJ P 3 s p M ro CD U i —» o •# ro • p -ro o ro ro - j ro _a « ro f d P 6" co o o c f

°"l^

P N C J . tJ* X " | M 1 P « g " ^ < j T t W i •D' C J . Zf W 4 P CR» M w < wl <• f * a P 09 W \ N I f tÖ I N ' S3

l

CO <•» ro Tl • 1 o o c f ro f* ca Gd O CS K> f d t-3 « H« ça ro a o» w .2 £ ' ** T5 *£> (D ,T> f» W

^ 1

P a « ö | T j a ro ro f j & a « e H - cr Hj S 0 O O P , S ro ro pr W S P p g, p o \ VJ1 U ) Co O «* ON vo «u. 1 # •e- -c-V / l V / l - 4 . V o o \ U ) V / l VO CD Tl P P CO 8 ei N O . t V | M 4 H ! W -H'-d 1 t r i i IT)' °- ^!S 4 « W ~^.|< Wl l<' C R » | ^ { wl N1 1 ^r M OQ | *^J \ N i M ë c f # CD — A _* FS P , O* O - j > ^~* ^3 & ro H - 0 • T i f . M CI) (P 3 W H 1 p i < P »d <ï' ro •§* p H- a >i f d ^ O 0 c: >d o-ö roe o t d . f j o O " T )1 c f I J . — ( J . H > cf a ro ro p i ro a H « . - » a «i cf _ cf P- o >d o o* cf ro cf c p f j P _ P f-1 t r i i M ro ro < • « iT' tx) ro TJ 4 c f f « o ro a cf P * d cf o ro ro ^ § a" n &? M H H' ro M ca a ro: p P i P i 4 M c f H ' {0 frj O P i

° : ^

ro ro m f d » 4 P * - 1 4 P . H -a cf cr a Pi o H £» H- c f p P < P Ch 4 P. f» < p, M ro - » C fJ , M M a* •*} w H . co ^ ^ »xi ro ^ . 01 ro t» a -•» H . c f c f t « O ro c f p 1 p H P H f-1 ro 01

(23)

ro

1

ro a on CD « ro <* ro $ o i ro o < ro

S3.

c

8

o Ö* H ' S o* § • * o 0 5 ro o 3 O-ro H N O O er et ro o çuny ro e t O et H ro

S

Ol e t

g

% a * et < 2 p P m p et ro O* ro H 2L t*r ro o ro N ro % e t 0 0 ^ . ro e t • ^ s œ N o . a »s 1 ro ro a ro il a CQ e t . . A & 1-3 % P P5 P H 3 w a w t i S M a ro 4

•s-sre.&s

ON. —1 O ro o •P" H3 ro ro M o \ - r c o o \ o _» o . B" W M v/1 1 p OS tt O M3 VJ1 INJ - » - > > . ^fT 3 o o o o o o ro o o ON 0 0 H O O O O O «p w» «# »• *# O -» O - » 0 0 MD O OO - » VO '«O O O O O U) « »# ^« «* V trti o* wlEÎ Iböi w e t OO U i ro _A CO CO —* • c M3 - » 4 ro ** ro -» U ) ro oo v i o p tr ON ro P -<8 ro ro a ro 0 } ro 3 ro a ca —» ro vn T* P " V 1 CO O O O O «• * * « O O U I U I _ 1 -» ro - i -p- a \ Co o o o o ** •# »# ** O O U> -fr-* 4 - » O ro -» - a -p- - » - 4 o o o ro co V# » *# V ro ro u) u i M et 00 ON « <? ro 3-p : g ro * i ro ~ j k p -ro ro ro co CO co «* —» a \ - * vji vo co O < J \ 0 \ C T \ O ^ _» ro - » ÜO - * OJ P " o o o o o * *» *# * s* o r a o j - j —& ro vo -> -3 ro chro o o o o -» v »• <# t» «* O P" O U> - * —J a «A —^ —^) O * O O P ->• *» »# « *# -» o ro co oo C_i. »•< C_). •1 a* L* p I a* ! V | M p (?) w 1 -I S -I |*-ö' a" W | M p o w ""* I Ö* w ' l H P cm w pa e t 00 's» P -^ a et O 03 g H P \ r\

(24)

26

-Het b l a d v e r l i e s l i g t in d r i e p l o t s hoger dan de b l a d p r o d u c t i e : het v a r i e e r t van 1+7 k g / h a / j r voor P r o c t e r s Bos t o t 228 k g / h a / j r voor Akinto-s o e l a . Per i n d i v i d u l i g t h e t tuAkinto-sAkinto-sen de 0,0 kg en de 1,1 kg per j a a r .

De t o t a l e bladfytomassa van h e t palmenbestand t e Mapane bedraagt mi-nimaal 29^ kg/ha ( i n Procters Bos) en maximaal 1212 kg/ha (in Weyerhäuser). Het g r o o t s t e deel daarvan (88 t o t 93%) wordt ingenomen door Paramaka. De meeste palmsoorten b e z i t t e n een bladfytomassa van minder dan 1 kg p e r i n -dividu. Slechts Paramaka en i n een enkel geval Koemboe komen h i e r boven-u i t .

De h i e r gevonden waarden liggen voor zover v e r g e l i j k b a a r i n dezelfde orde van grootte a l s die voor Kabo.

k. DISCUSSIE EN CONCLUSIES

De r e s u l t a t e n van h e t h i e r beschreven onderzoek z i j n samengevat in Tabel 8. Ter v e r g e l i j k i n g z i j n ook een a a n t a l r e s u l t a t e n van onderzoek e l d e r s opgenomen.

Tabel 8. Vergelijking van enige u i t d i t onderzoek naar voren gekomen r e s u l t a t e n met die u i t ander onderzoek.

Palmsoort

Astrocaryum paramaaa A. Seiophilum

A. mexioanum Euterpe glob osa Elaeis guineensis (plantage) E. guineensis (bos/schaduw) levens-duur blad (.ir) U . U 6 . 2 8,5 -5 1,7 -bladtal per ind. 5,7-8,1 9,3-15,0 8-13,5 -32 - blad-productie (aantal/ ind. /.ir.) 0,9-1,6 1,1 2,3-M 2 18-21* 10 blad-fytomassa per ind. (kg) 1,2-1», 3 7,0 1-7 21 - blad-productie/ ind./jr. (kg) 0,2-0,7 0,6 0,1-0,6 k 100 -Bronx 1) 1) 2) 3) U)5) 5) *) Bronvermelding: 1) dit onderzoek 2) SARUKHAN 1978 3) VAN VALEN 1975 h) C0RLEY 1976 5) ZEVEN 1965 U. 1. Bladtal

Tijdens dit onderzoek bleek dat in de onderzochte periode vrijwel

elke palmsoort in het onderzoeksgebied in bladtal terugloopt (zie Tabel h)

Ook V00RD0UW (1983) constateerde dit. Hij opperde de mogelijkheid van een verhoogde takval in de periode tussen de waarnemingen. Dit kwam toen ech-ter niet uit de strooiselvalexperimenten naar voren.

(25)

Deze v e r k l a r i n g i s ook nu nog mogelijk: om haar aannemelijk t e maken, z u l -len e c h t e r meer gegevens over zowel palmgroei a l s t a k v a l nodig z i j n .

Het gemiddeld b l a d t a l per individu (voor de h i e r onderzochte Astro-oavyum-soorten variërend van 5»7 t o t 15,0) l i g t laag i n v e r g e l i j k i n g met waarden voor oliepalm {Elaeis guineensis). In plantages komt deze soort t o t gemiddelde b l a d t a l l e n van 32 (ZEVEN, 1965). A. mxicanum, een palm u i t de ondergroei van het Mexicaans regenbos, b e z i t , afhankelijk van haar l e e f t i j d 8 t o t 13,5 blad per individu (SARUKHAN, 1978). Waarnemingen aan de palmsoort Arahontophoenix eurminghamiana u i t het t r o p i s c h regenbos van Oost A u s t r a l i ë leveren waarden van 7 t o t 13, afhankelijk van de palmhoog-t e (WATERHOUSE, 1978).

De h i e r onderzochte palmsoorten komen.onder de heersende omstandighe-den s l e c h t s t o t een lage bladproductie (1 of hoogstens 2 nieuwe bladeren per j a a r ) . Op oliepalmplantages z i j n a a n t a l l e n van 18 t o t 2k nieuwe b l a -deren normaal (COELEY, 1976). Er i s dan e c h t e r wel sprake van palmen die onder gunstige omstandigheden groeien. Oliepalmen vormen i n de schaduw staand ongeveer 10 bladeren per j a a r (ZEVEN, 1965). De Zuid-Amerikaanse oliepalm {Elaeis oleifera) produceert onder bosomstandigheden s l e c h t s 1 à 2 bladeren per j a a r (VAN SLOBBE, p e r s . med.). Van kokospalmen {COQOB

nuoifera) i s bekend, dat ze onder i d e a l e omstandigheden iedere 3 t o t k weken êên nieuw blad vormen. Dezelfde soort produceert ongeveer k b l a d e

-ren per j a a r onder s l e c h t e omstandigheden (PIGGOTT, 196I*). VAN VALEN (1975) geeft voor Euterpe glóbosa (een palm u i t h e t bos van Puerto Rico) waarden op van + 2 bladen per j a a r . Het i s d u i d e l i j k dat de groeiomstandigheden bepalend z i j n voor de b l a d p r o d u c t i e .

^ . 2 . Levensduur en gemiddelde b l a d l e n g t e

De h i e r berekende levensduur van palmbladeren (voor Astrocaryum-soorten h^k t o t 8,5 j a a r ) l i g t i n dezelfde orde van grootte a l s die van andere onderzochte palmsoorten. Bladeren van oliepalm b e z i t t e n onder p l a n -t a g e c o n d i -t i e s een gemiddelde levensduur van 20 maanden (HARTLEY, 1977). Ook ZEVEN (1965) s t e l d e een d e r g e l i j k e waarde v a s t . De bladeren van de kokospalm kunnen 3 j a a r oud worden (PIGGOTT, 196U). Voor bladeren van Euterpe glóbosa i s een gemiddelde levensduur van 5 j a a r geconstateerd

(VAN VA1EN, 1975). CORLEY (1976) meldt, dat de levensduur van palmblade-ren i n de r e g e l n e g a t i e f gecorreleerd i s met de l i c h t i n t e n s i t e i t die de bladeren b e r e i k t . Dit i s i n overeenstemming met het bovenstaande en zou een mogelijke v e r k l a r i n g z i j n voor de variërende levensduur over de v e r -s c h i l l e n d e p l o t -s (zie Tabel 5 ) . In het p l o t Akinto-soela i -s door een houtt e e l houtt k u n d i g e ingreep h e houtt kronendak verlaagd. Bij g e l i j k b l i j v e n d e d i c h houtt heid van h e t kronendak mag men h i e r i n de ondergroei een hogere l i c h t i n -t e n s i -t e i -t verwach-ten als in bijvoorbeeld Mapanebrug. Deze aanname word-t ondersteund doordat de levensduur van de bladeren (per palmsoort) in Akintosoela l a g e r l i g t dan in Mapanebrug (zie Tabel 5 ) . Een v e r g e l i j k i n g van de levensduur van bladeren per s o o r t over de v e r s c h i l l e n d e p l o t s met lichtmetingen zou in deze van waarde kunnen z i j n .

Bij de opgegeven waarden voor de gemiddelde b l a d l e n g t e p e r soort (Tabel 5) z i j opgemerkt, dat b i j palmen met meerdere groeipunten, zoals Nanaimaka en Keskesmaka, een v e r g e l i j k i n g tussen de p l o t s n i e t betrouw-baar i s . In h e t ene p l o t komen namelijk veel meer individuen met meer-dere (vaak k o r t b l a d i g e ) groeipunten voor dan i n h e t anmeer-dere.

(26)

28

-U.3. Bladfytomassa U . 3 . 1 . Algemeen

De h i e r voor bladfytomassa's opgegeven waarden onderschatten de werk e l i j werk e waarden. Redenen hiervoor zijn d a t : a) a l l e e n gegevens van p a l -men > 1,5 m zijn opgeno-men en b) t e hoge individuen n i e t zijn opgeno-men.

U. 3.2. K a ^ - i

6

^ "

8

IZ

1

2

De geschatte waarde van de bladfytomassa van een Boegroemaka i s 7 kg (zie Tabel 8 ) . Dit i s b e l a n g r i j k l a g e r dan die van Euterpe glóbosa met 21 kg (VAN VALEN, 1975). De primaire productie van b l a d m a t e r i a a l l i g t op 0,6 kg per j a a r en i s veel l a g e r dan die voor Euterpe globoaa3 die per j a a r h kg nieuw b l a d m a t e r i a a l vormt. Voor de oliepalm (plantage-omstan-digheden) werd in diverse onderzoekingen een j a a r l i j k s e vegetatieve droge stofproductie v a s t g e s t e l d van ongeveer 100 kg ( o . a . CORLEY, 1976).

Een s c h a t t i n g van de t o t a l e palmbladfytomassa van h e t p l o t i s met de verzamelde gegevens n i e t mogelijk, zodat de waarden gevonden door OHLER (1982) n i e t vergeleken kunnen worden.

U.3.3. Mapane ( e x p t ^ J h / 2 , 8 l/ 3 i _8 1/ ^ QlLQ

De bladfytomassa's (29^ t o t 1212 kg per ha: zie Tabel 7) zowel a l s de bladproductie (variërend van k2 t o t 188 kg per ha p e r j a a r ) z i j n h i e r s l e c h t s een f r a c t i e van b i j gecultiveerde palmsoorten gevonden waarden.

PINERO e t a l . (1982) vond, dat de s o o r t Astrocaryum mxicanum b e -l a n g r i j k meer b -l a d m a t e r i a a -l produceerde a -l s z i j in chab-lis groeide dan onder gesloten kronendak. Vermoedelijk i s h e t l i c h t de b e l a n g r i j k s t e verklarende f a c t o r voor de h i e r gevonden lage bladproducties en lage b l a d

-fytomassa's.

De gevonden bladfytomassa van het palmenbestand i n de v e r s c h i l l e n d e p l o t s l i g t in dezelfde orde van grootte a l s die door SCHMIDT (1981) ge-vonden voor Procters Bos (namelijk 1,U ton p e r h a , bepaald na volledige oogst van 0,1U h a ) .

1+.3.1*. Verder onderzoek

Om meer i n z i c h t t e k r i j g e n in de r o l die de f a c t o r l i c h t s p e e l t b i j de groei van de onderzochte palmsoorten, l i j k t h e t gewenst eens een a a n t a l van deze palmsoorten i n het l i c h t t e l a t e n opgroeien.

5. TONKA (expt. 81/26) 5 . 1 . I n l e i d i n g

Tonka i s een successieproefperk t e r grootte van één h e c t a r e , gelegen in de buurt van h e t kamp Tonka. Om h e t p l o t heen bevindt zich een rand, die op (zie Fig. 2) elke p l a a t s 25 m breed i s .

(27)

Het g r o o t s t e deel van h e t gebied i s i n september 1981 onderbost (dat wil zeggen dat de ondergroei toen i s verwijderd). Direct daaropvolgend vond de v e l l i n g p l a a t s (septeiriber en oktober 1981). Eind oktober werd d i t deel gebrand*

Een strook i s van d i t a l l e s gevrijwaard: deze i s i n j a n u a r i 1982 ge-k a p t , doch n i e t gebrand.

Daar van de groei van palmindividuen i n zo een gebied nog vrijwel n i e t s bekend i s , leek h e t zinvol om + êên j a a r na h e t branden op t e nemen a) hoeveel palmindividuen aanwezig z i j n ; b) hoeveel bladeren deze b e z i t t e n en c) hoeveel bladfytomassa in de t u s s e n t i j d i s gevormd.

5.2. Methodiek

Tijdens de opname, v e r r i c h t in j a n u a r i 1983, i s van a l l e i n h e t p l o t aanwezige Paramaka's en Boegroemaka's - ongeacht hun hoogte - het a a n t a l bladeren en de gemiddelde bladlengte genoteerd. Beide soorten werden n i e t van e l k a a r onderscheiden.

Uit de randzóne werden 26 bladeren van Paramaka-palmen geoogst, geme-ten ( t o t a l e b l a d l e n g t e ) en gewogen na een week t e z i j n gedroogd b i j 70OC. Op grond hiervan werden correlatieberekeningen uitgevoerd.

Hiermee i s een s c h a t t i n g mogelijk van de bladfytomassa van Paramaka-en Boegroemaka-palmParamaka-en (samParamaka-en!) binnParamaka-en h e t p l o t .

5 . 3 . Resultaten

Tabel 9 . Resultaten van de waarnemingen aan Paramaka's en Boegroemaka's i n h e t successieproefperk Tonka (expt. 81/26).

B l a d t a l C o r r e l a t i e Jtlaaiengte/drooggewicht N a a n t . a a n t . gem. l i n e a i r power j a n . 8 3 per ind. b l a d l . a b W~ a b R2"

Jm)

25U 1088 l*,3 1,U -83,9 116,9 0,90 26,1 2 , 3 0,95 Bladfytomassa t o t a a l per ind. (kg/ha) (gr) 87 3**2

In Tabel 9 z i j n de r e s u l t a t e n van d i t onderzoek op Tonka samengevat. De onderzochte Boegroemaka's en Paramaka's b e z i t t e n gemiddeld ï , 3 b l a d e r e n . De bladlengte van een gemiddeld b l a d bedraagt 1,1* m.

Uit Tabel 9 b l i j k t , dat ook h i e r de c o r r e l a t i e c o è ' f f l c i è n t R2, b e r e

-kend volgens een power curve, hoger i s dan die volgens een r e c h t e l i j n . De, uitgaande van de power curve, berekende bladfytomassa bedraagt 87 kg per ha ( d i t i s 350 gr per i n d i v i d u ) .

(28)

30

-5 . ^ . Discussie en conclusies

Hier gevonden waarden liggen beduidend l a g e r dan de waarden voor de o v e r i g e , meer volgroeide p l o t s (zie Tabel 5 en 7 ) .

Er moet rekening mee gehouden worden dat deze productie van + 1 j a a r na branden voornamelijk h e t gevolg i s van de u i t l o o p van stobben. Waren die stobben n i e t meer aanwezig, dan zou de productie w a a r s c h i j n l i j k nog veel geringer z i j n geweest.

(29)

LITERATUUR

BANNISTER, B.A., 1970. Ecological l i v e cycle of Euterpe globosa. Gaertn. I n : H.T. ODUM and R.F. PIGEON ( e d s . ) . A t r o p i c a l r a i n f o r e s t . Oak Ridge, Tennessee: U.S. Atomic Energy Commission, pp. B 299-31*+. CORLEY, R.H.V. e t a l . , 1976. Oil palm research. E l s e v i e r , Amsterdam. FERWERDA, J . D . , 1955. Questions relevant t o r e p l a n t i n g in o i l palm c u l t i

-v a t i o n . Veenman & Zonen, Wageningen.

GRAAF, N.R. DE, 1982. Sustained timber production in the Tropical Rain forest of Suriname.

I n : J . F . WIENK & H.A. DE WIT ( e d s . ) , Management of low F e r t i l i t y and Acid S o i l s of the American Humid Tropics. Vaco-Press N.V., Suriname, pp. 175-189.

HARTLEY, C.W.S., 1977. The Oil Palm. 2nd ed. Longman, London and New York. OHLER, F.M.J., 1980. Phytomass and mineral content i n untouched f o r e s t .

CELOS rapport _132, 1-1*3.

PIGGOTT, C . J . , 196^. Coconut growing. Oxford University P r e s s , Londen. PÏÏÏERO, D. & J . SARUKHAN, 1982. Reproductive behaviour and i t s i n d i v i d u a l

v a r i a b i l i t y in a t r o p i c a l palm, Astrocaryum mexicanum. Journal of Ecology, 70: I16I-U72.

PINERO, D. e t a l . , 1982. The costs of reproduction in a t r o p i c a l palm, Astrocaryum mexicanum. Journal of Ecology, 70: ^73-U81.

REES. A.R., 1963. An analysis of growth of o i l palm seedlings i n fuH daylight and in shade. Annals of Botany, N.S. Vol. 2 7 , No. 106, pp. 325-337.

RUTGERS, A.A.L., 1922. I n v e s t i g a t i o n s on o i l palms. Ruygrok & Co., Bata-v i a .

SARUKHAN, J . , 1978. Studies on the demography of t r o p i c a l t r e e s . I n : P.B. T0MLINS0N & M.H. ZIMMERMANN ( e d s . ) , Tropical t r e e s as l i v i n g systems. Cambridge University P r e s s , pp. l63-l8k. SCHMIDT, P . , 1981a. In CELOS kwartaalverslagen 57, pp. 25-27. SCHMIDT, P . , 198lb. In CELOS kwartaalverslagen | ï ï , p . 16. SCHMIDT, P . , 1981c. In CELOS kwartaalverslagen 59_, p p . 1U-I6. SCHMIDT, P . , 198ld. In CELOS kwartaalverslagen 6 0 , pp. 12-16.

VALEN, L. VAN, 1975. L i f e , death and energy of a t r e e . Biotropica 7 (U) pp. 259-269.

VOORDOUW, J . J . , 1982. In CELOS kwartaalverslagen 6 ^ , pp. 15-19. WATERHOUSE, J . T . e t a l . , 1978. Growth p a t t e r n s i n the stem of the palm

Archontophoenix cunninghamiana. Botanical Journal of the Linnean Society 77, pp. 73-93.

ZEVEN, A.C., 1965. Oil palm groves in Southern Nigeria. Journal of the Nigerian I n s t i t u t e of Oil Palm Research kt pp. 226-250.

ZEVEN, A.C., 1967. The semi-wild o i l palm and i t s i n d u s t r y i n Africa. PUD0C, Wageningen.

(30)

- Y

Bijlage A.

Omschrijving van enige parameters:

Bladlengte: de lengte, gemeten vanaf de basis van de bladsteel tot aan de bladtop.

Bladschijflengte: lengte van de bladschijf (zie de figuur onder aan deze bladzijde).

Stamhoogte: hoogte vanaf de grond, of, indien aanwezig vanaf de bovenste steltwortel, tot. het onderste levende blad.

Stobhoogte: hoogte vanaf de grond tot waar het vezelwerk uiteenwijkt. Aantal stamleden: lid, geteld vanaf wortels, waarop het oudste blad

staat ingeplant (alleen bij Tasipalm opgenomen).

(31)

Bijlage B.

Grafische weergave van de relaties tussen: 1^ bladschijflengte en totaal drooggevicht: £ bladlengte en totaal drooggevicht, van een aantal onderzochte palmsoorten.

(32)

Dr ooggewicht (gr.) 500 H

t t

(457,566) (522/56 400- 300- 200- 100-bladschijflengte/totaal drooggewicht bladlengte/totaal droog-gewicht • pover-curve bladschijf-lengte/totaal droog-gewicht power-curve bladlengte/ totaal drooggewicht - i 1 1 r 150 210 —i 1 1 1 1 1 1 1 1— 270 330 390 450 510 lengte (cm) f i g . 1: paramaka

(33)

(9rj 500 400-300 200- WO-60 60 40 20 bladschij flengte/totaal drooggewicht bladlengte/totaal droog-gewicht power-curve bladschijf-lengte/totaal droog-gewicht power-curve bladlengte/ totaal drooggewicht lengte (cm) f i g . 2 : koemboe

(34)

Drooggewicht (9r.) 200

200 250 300 350 Lengte (cm)

(35)

(Sir.) WO 90- 60- 70- $0-bladschijflengte/totaal drooggewicht bladlengte/totaal droog-gewicht power-curve bladschijf-lengte/totaal droog-gewicht power-curve bladlengte/ totaal drooggewicht 50-

40-* / Î

/ (225,48) 30-20' 10-/ / s • * = -60 —r~ 80 —i— WO —\— 120 IAO —,— ƒ60 — î — 180 200 i 220 Lengte (cm) fig. k: keskesmaka

(36)

Drooggewicht (gr J bladschij flengte/totaal drooggewicht bladlengte/totaal droog-gewicht power-curve bladschijf-lengte/totaal droog-gewicht power-curve bladlengte/ totaal drooggewicht —i 1 1 1 r W 20 30 40 50 }00 150 Lengte (cm) fig. 5: tasipalm

(37)

ZOO 180 160' HO-120 100 80 60 40

20-Or)

^V

bladschij flengte/totaal drooggewicht bladlengte/totaal droog-gewicht power-curve bladschijf-lengte/totaal droog-gewicht power-curve bladlengte/ totaal drooggewicht

.*r

9— 60 100 200 300 Lengte (cm) f i g . 6: pinapalm

(38)

Dr oog ge wie ht (gr)

wo- $0-60 70-60 • 50-40 30 20- 10-bladschijflengte/totaal drooggewicht

•f bladlengt e /tot aal droog-gewicht power-curve bladschijf-lengte/totaal droog-gewicht — power-curve bladlengte/ totaal drooggewicht / l l L engt« ( cm ) fig. 7: ingiprasara

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het bereik van de bijzondere bijstand lijkt na 2016 te zijn agenomen, maar dit komt omdat op dat moment een aantal regelingen vanuit de bijzondere bijstand over zijn gegaan naar

aantal in GEBWMOTAB maar niet in WMOBUS ∗ aantal in WMOBUS maar niet in GEBWMOTAB aantal dubbelingen in GEBWMOTAB en

In de aanvraag voor de bouwvergunning moet zijn aangegeven waar de rookm elders moeten worden geplaatst en de ins tallateur m oet ervoor zorgen dat ze kunnen worden aanges loten..

- Teken op de uitwerkbijlage in één staafdiagram de broedsuccessen voor de jaren 1993 tot en met 1996 van de patrijspopulaties in zowel de projectvelden als de controlevelden.. -

Om hieruit zink te maken, laat men het zinksulfide eerst met zuurstof reageren.. Bij deze reactie worden zinkoxide (ZnO) en

Overtollige BMI) twee jaar na plaatsing van het maagbandje. Bijvoorbeeld: een man met een BMI van 45 heeft een overtollige BMI van 20. Als zijn BMI na twee jaar gedaald is van 45

Iemand concludeert op grond van de tabel: &#34;Het is in deze groep mensen niemand gelukt om na twee jaar een gezond gewicht te hebben.&#34;.. 3p 7 Leg uit of deze conclusie

&#34;De stijging van het aantal crematoria in België heeft een nefast effect op het aantal crematies in Brussel, aangezien er in het Brussels gewest enkel een crematorium is