• No results found

De bodemgesteldheid van het essenproefveld te Hierden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De bodemgesteldheid van het essenproefveld te Hierden"

Copied!
13
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

P!~'

Stichting voor Bodemkartering

Staringgebouw s_- ^ c l- O U W

Wageningen Tel. O837O - 6333

Rapport nr. 909

DE BODEMGESTELDHEID VAN HET ESSENPROEF-VELD TE HŒERDEN

door J.G. Vrielink en A. Buitenhuis

Wageningen, juni 1970

N.B. Niets uit dit rapport mag zonder toestemming van de Stichting voor Bodemkartering worden vermenigvuldigd of in andere publikaties wor­ den overgenomen.

(2)

3

-I N H O U D

Biz.

Voorwoord 4

1 . Inleiding 5

2. Ontstaan van de bodem 6

3. Bodemkaart, schaal 1 : 500 7 3.1 Algemeen 7 3.2 De onderscheiden kaarteenheden 8 1+. Grondmonster-nderzoek 1 0 Afbeeldingen 1 . Situatiekaart, schaal 1 : 25 000 5 2, Bodemkaart, schaal l ; 500 7

3. Situatiekaart, schaal 1 : 500, met de plaatsen

en de nummers van de grondmonsters 10

(3)

VOORWOORD

Het onderzoek naar de bodemgesteldheid van het essenproef-veld te Hierden is uitgevoerd op verzoek van de hoofdafdeling Houtteelt van het Bosbouwproefstation "De Dorschkamp" te Wage-ningen, naar aanleiding van geconstateerde groeiversehillen en kankeraantastingen.

Het veldwerk werd verricht door J.G. Vrielink, die met me­ dewerking van A. Buitenhuis tevens de rapportering verzorgde.

De leiding van het onderzoek had Ir. G.J.W. Westerveld.

DE ADJUNCT-DIRECTEUR,

(4)
(5)

1 . INLEIDING

Het onderzochte proefveld is + lij- are groot en ligt ten noordoosten van Hierden aan de Hierdensche beek in de gemeente E r m e l o ( a f b . 1 ) .

De veldopname vond plaats in maart 1970.

In totaal zijn 20 boringen verricht tot een diepte van 120 cm - maaiveld en met een onderlinge afstand van 10 meter.

Het veldwerk werd afgesloten met het nemen van zes grond­ monsters, die op het laboratorium van de Stichting Nederlands Landbouw Kalkbureau te De Bilt werden onderzocht.

(6)

2. ONTSTAAN VAN DE BODEM

Het onderzochte proefveld ligt in het dal van de Hierdensche beek. Tot 120 cm - maaiveld bestaat de bodem hoofdzakelijk uit zeer en matig fijn, leemarm en zwak lemig dekzand. Tussen lj-0 en 120 cm komen echter ook grindlagen voor. Beide materialen werden tijdens de laatste ijstijd (de Würmijstijd) afgezet resp. door wind en water.

Vooral in het bovenste gedeelte van het zand hebben zich in de loop der eeuwen allerlei processen voltrokken die te zamen als bodemvorming worden aangeduid. Door de natuurlijke vegetatie vond in de bovenlaag een sterke toevoer van organische stof plaats. Verder heeft er een zwakke uit- en inspoeling plaatsgehad van hu­ mus en ijzer (podzolering), terwijl door de beek en vanuit zee via de beek fijn materiaal (lutum, leem) werd afgezet. In een veel later stadium heeft ook de mens door bemesting organisch ma­ teriaal aangevoerd. Ten gevolge van genoemde bodemvorming is er in het zand een duidelijke gelaagdheid ontstaan.

(7)

L E G E N D A

G o o r e e r d g r o n d e n , z a n d g r o n d e n m e t z w a r t e b o v e n g r o n d r u s t e n d o p e n i g s z i n s b r u i n g e k l e u r d , l e e m a r m e n z w a k l e m i g . m a t i g f i j n z a n d

X

1 5 a 2 0 c m d i k k e b o v e n g r o n d , b e s t a a n d e u i t h u m u s r i j k s t e r k l e m i g z a n d -pi- 20 à 30 cm dikke bovengrond, van 0 tot 15 a 20 cm bestaande uit zeer humeus

z w a k l e m i g z a n d e n d a a r o n d e r t o t 2 0 a 3 0 c m u i t h u m u s r i j k , s t e r k l e m i g z a n d (a) ( b ) T O E V O E G I N G E N 1 0 a 2 0 c m d i k k e g r i n d l a g e n b e g i n n e n d t u s s e n 4 0 e n 8 0 c m - m v . 1 0 a 2 0 c m d i k k e g r i n d l a g e n b e g i n n e n d d i e p e r d a n 8 0 c m - m v . ( . . ) L e t t e r w a a r m e e d e t o e v o e g i n g in d e t e k s t w o r d t a a n g e d u i d

(8)

7

-3. BODEMKAART, schaal 1 j 500 (afb. 2)

3.1 Algemeen

Binnen de grenzen van het proefveld zijn de verschillen in pro-fielontwikkeling gering. Men treft uitsluitend gooreerdgronden aan. Dit zijn zandgronden met een zwarte humeuze bovengrond (Al -horizont) rustend op enigszins bruin gekleurd humusarm zand dat naar beneden overgaat in grijs, humusarm zand (C-horizont). Genoemde bruinkleuring is een gevolg van podzolering, waardoor een zwakke B-horizont is ont­ staan.

De samenstelling van de 15 à 30 cm dikke bovengrond wisselt eni­ germate. Aan de hand hiervan zijn op de bodemkaart twee kaarteenheden onderscheiden. Binnen kaarteenheid I bestaat de bovengrond geheel uit humusrijk,sterk lemig zand. Bij kaarteenheid II zijn de bovenste 15 à 20 cm opgebracht en bestaan uit zeer humeus, zwak lemig zand. De ove­ rige 5 à 10 cm zijn, evenals de bovengrond van kaarteenheid I, humus-rijk en sterk lemig.

De humus in de gliede-achtige bovengrond bestaat nagenoeg geheel uit disperse humus. Waarschijnlijk is het C/N-quotiënt vrij hoog. De pH-KCl is in de loop der jaren wellicht wat verbeterd door de bemes­ ting in de periode dat de gronden voor de landbouw werden gebruikt.

In de humusarme C-horizont is het zand leemarm en zwak lemig, zeer en matig fijn. Tussen 40 en 120 cm komen 10 à 20 cm dikke grind-lagen voor waarvan de samenstelling sterk wisselt (zowel fijn als grof grind). De diepte waarop de grindlagen voorkomen is in twee klas­ sen aangegeven door middel van de toevoegingen a en b.

Het grondwater fluctueert binnen nauwe grenzen. De gemiddelde hoogste grondwaterstand ligt nagenoeg gelijk aan maaiveld, de gemiddel­ de laagste niet dieper dan 60 à 80 cm. Binnen alle profielen begint de totaal gereduceerde zone, een maat voor de laagste grondwaterstand, en herkenbaar aan kleur en onverteerde organische resten, tussen 60 à 80 cm. De vrij geringe maar daarentegen waarschijnlijk wel frequente fluctuatie van het grondwater is vermoedelijk een gevolg van een ster­ ke beïnvloeding door de Hierdensche beek.

De binnen het proefveld voorkomende verschillen in groei en kan­ keraantastingen worden grotendeels veroorzaakt door het weinig ge­ schikt zijn van de gronden voor de teelt van essen. Het zijn arme gronden met een vrij lage pH. Dit belemmert een goede groei en doet daarmee de vatbaarheid voor ziekte sterk toenemen.

(9)

8

-3.2 De onderscheiden kaarteenheden Kaarteenheid: I

Omschrijving: Gooreerdgronden met een 15 à 20 cm dikke bovengrond, bestaande uit humusrijk, sterk lemig zand

Toevoegingen: a = 10 à 20 cm dikke grindlagen beginnend tussen i)-0 en 80 cm - maaiveld

b = 10 à 20 cm dikke grindlagen beginnend dieper dan 80 cm - maaiveld Analyses : nrs. 3 en k Profielschets : horizont en diep­ te in cm

0-hurnus leem M50 opmerkingen % % (mediaan)

Al g

Cg

20-zwart,humusrijk,sterk lemig matig fijn zand

60-CG

120-licht bruingrijs, leemarm, matig fijn zand

grijs, leemarm, matig fijn zand

grindlaag

grijs, zwak lemig, matig fijn zand

13 <1 28 <1 l60 l40 l6o zwakke B met wat grind

<1 1 2 150 met wat grind

Toelichting: Het humusgehalte in de lutumhoudende bovengrond varieert van 8 tot 15

Het zand in de C-horizont is leemarm en heeft een mediaan van 130 rot l80 mu.

Onder de grindlagen, bestaande uit fijn of grof grind, is het zand soms zwak lemig en wat fijner (mediaan 105 - 130 mu).

(10)

9

-Kaarteenheid: Omschrijving: Toevoegingen; Analyses : Profielschets : horizont en diep­ te in cm

II

Gooreerdgronden met een 20 à 30 cm dikke bovengrond, van 0 tot 15 à 20 cm bestaande uit zeer humeus, zwak lemig zand en daaronder tot 20 à 30 cm uit humusrijk, sterk lemig zand

a = 10 à 20 cm dikke grindlagen beginnend tussen l+O en 80 cm - maaiveld

b = 10 à 20 cm dikke grindlagen beginnend dieper dan 80 cm - maaiveld nrs. 1 en 2 O Aang Al g Cg

zwartgrijs, zeer humeur; -jswak lemig, matig fijn

fcand

20-

30-2wart,humusrUk, sterk •Lemig, matig fl.m zand Jliehfc bruingrijs,

leem-&rm,matig fijn zand jgrindlaag

"lIïcEtgrï js7zwak~ïëmïg7' jQ matig fi.in zand

CG —grijs, zwak lemig, friatig fijn zand

120-^-hurnus

%

7 1 5 <1 <1 leem M50 % (mediaan) opmerkingen 15 25 5 1 2 l60 160 1 i+-0 150

zwakke B met wat grind

<1 150 met wat grind

Toelichting: De bovenste 15 à 20 cm van de bovengrond bestaan uit zeer humeus (6 à 8 % humus), zwak lemig opgebracht zand.

In het óverige deel, van 15 tot 25 à 30 cm, bevat het zand

3

à 15

%

humus (humusrijk) en evenals de bovenlaag van kaarteenheid I 1 7 à 20 % leem (sberk lemig) en tekens 5^8$ lutum. Verder komt de profielopbouw geheel overeen met die van kaarteenheid I.

(11)

Afb.3 Situatiekaart met de plaatsen en nummers van de grondmonsters

(12)

•H TS O x) a in 5 g r-1 'S "m I

T

3 O t§ I o o CM O -4V0 I O O o ai KN _4-I o o t— o OJ NA 1 o o m m ON -4- m m t- 3 •V •» •l •» •* * (NI C\1 0J t— na NA CM CM eu eu eu CM m o _ T- t- CM _4 m -4 ° m g •i * •t •> •* NA _4 ON -4- -4" CM CM CM NA OJ eu CM • m _ NA KO -4- 00 CM NA m o s •» n •t * •» n fr- •— S ON O Vû 00 ON T— CM ï ON CO O 0J NA -4" o m 2 •* •» * •V •» •» in t- s _4 VO -4 na m -4 KO O t- m vo I eu OJ V •rt O •rt 1 O KO O O ' T- eu to vo V Tl

B

Ü! Ö & w NA 00 O •f4 -4" NA VO -4 m t- m KO «— r— r— r— + 1 + 1 + 1 + 1 .. + 1 + i fr- m m oo ON ON * * •v * •» •* m fr- -4 ON O r— r— CM fr- CM •> ï CM «-CM KO •» «V CM O KO KO •> CM m CM NA ON K\ LT\ -4" KA r- NA •* LT\ t- O CM fr— \o o\ w *1 t- co eu fr-CM r-•V »I KA NA tO\ ON on m o •l *\ •* -4 m <— CM NA fr- fr- CO •t »I CO ON O \o -4" •* O O 00 V- CM -3-* m m -4 vo CM CO -4 •» CM fr-co * t-vo •t LTN LfN •* t>-LTN !TN LTN VQ -4" co •> NA 00 -4* % CO KO •l NA ON * m C0 m CT\ 00 m ON •* •» •i •i •» NA (M MD CQ NA O C0 CO ON CO t- CO m 00 KA •V •i 00 O m •> •Ï t- t— OJ -4" T— 00 KO •X o o LTN •V -4 LfN S I a 5 LTN o m t- m in o o CM o -4 1A I O m I o 1 •H 1 t -S t3 •S ^ (Q 0) p. O (3 0) o M X 0 •H +5 n! S +5 t crt

é

•W Rj Rj CO rM 1—^ H H H H H H w 52 CD •P W C CM HA •3 td U a; o <H Kj a> X o •H P CO 1 § • 0 •§ 3 § A « cû r- eu KA -4 m vo a\ ON CJN ON ON ON o^ en CTN <3N ON ON c— N- fr- c fr-m m m m m in m m vo t>- CO C7N ON ON CÎN C\ CJN r— f—• *" *" r— r— o O 1 O o o o fr­ fr- fr- fr- fr- fr-w o ta K*>

Ï

U a> •p w ö o Ö o M s Xi <

(13)

10

-k. GR0NDM0NSTER0NDERZQEK

Ter controle op de humus- en textuurschattingen zijn zes grondmonsters genomen. De plaatsen en de nummers zijn aangege­ ven op afbeelding 3; de analysedj fers vindt men in de tabel op afbeelding

De analysecijfers geven tevens een nader inzicht in de samenstelling van de grond.

Het zand blijkt een mediaan te hebben die ligt tussen 130 en 170 mu. In het zeer humeuze deel van de bovengrond is het zand zwak lemig en in het humusrijke deel sterk lemig. De humusarme ondergrond heeft een aanmerkelijk lager leemgehalte.

De lutumfraetie ontbreekt in de ondergrond vrijwel geheel. In de Al-horizont is 3^5 of 5 à 8 $ lutum aanwezig. Hieruit blijkt duidelijk dat in de bovengrond een lutumbijmenging heeft plaatsgevonden, vooral bij monster nr. 3.

Ten slotte geeft het grondmonsteronderzoek informatie over de pH-KCl. Voor een goede groei van essen moet deze beslist boven 5 à 5>5 liggen. Ze is dus in dit proefveld overwegend te laag.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

bre-kuratrise vir Histonese Kleredrag, n kledmgstuk van fugisy, waarop skoenlappers en blomme geborduur

Aan de orde komen thema’s zoals de kerk in de verschillende fasen van de heilshistorie, discussies over de eenheid en de heelheid van de kerk, het spanningsveld tussen tolerantia

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Hoofdstuk 5 laat zien dat de dorsvloer bij Augustinus niet alleen functioneert als metafoor voor de permixtio van de kerk, maar ook als beeldspraak die inzichtelijk maakt dat

In reply to this Manichaean criticism on the church, Augustine argues that the church in its present form is like a threshing floor with wheat and chaff mixed together for the

5.2.4 De area als metafoor voor het onderscheid tussen koren en kaf in de context van de eigen kerk 5.2.4.1 Niet-homiletische werken. 5.2.4.2 Homiletische werken

Aangetoond is dat de area als metafoor voor de tijdelijke permixtio van de kerk bij Augustinus niet alleen functioneert in zijn weerlegging van de donatistische beschuldigingen

Based on the results obtained when using Primary Column Bottoms as cooling water, it were evident that variation in cycles of concentration and linear flow velocity had a