• No results found

Zelftoets rekenen aan lijnen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zelftoets rekenen aan lijnen"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Zelftoets H3 Meetkunde wisB Rekenen aan lijnen (§1+§2) november 2011 Voorzie elk antwoord van een duidelijke toelichting en/of berekening!! Opgave 1

Vector a

 

23 . Deze vector heeft een normaalvector n.

a Wat is de betekenis van “normaalvector”?

b Geef een normaalvector van a.

c Wat kun je zeggen van het inproduct van a en n?

d Bereken in graden nauwkeurig de hoek die vector a maakt met de vector

 

31 .

Opgave 2

Gegeven zijn de punten A(3, 4) en B(–2, 10).

a Geef een vergelijking van de lijn door A en B in de vorm ax + by = c.

b Geef een vergelijking van de middelloodlijn van AB.

c Geef een pv van de lijn door het punt (2, 3) loodrecht op AB.

Opgave 3

a De vergelijking van een lijn is: 2x + 5y = 12. Geef een pv van deze lijn.

b De pv van een lijn is: (x, y) = (–2 + 3t, 7 – 8t). Geef van deze lijn een vergelijking.

c Elimineer de parameter t in de vectorvoorstelling

 

xy

   

34    .t 21 (Ofwel: geef een verband tussen x en y.)

Opgave 4

Gegeven is driehoek ABC met A(2, 1), B(8, 3) en C(5, 12).

a Geef de vergelijking van de hoogtelijn uit B.

b Bereken met behulp van het inproduct de grootte van ABC.

c Bereken met behulp van het inproduct de grootte van BAC.

Opgave 5

Gegeven zijn de punten A(3, 4) en B(–5, 5).

Bereken de exacte lengte van de projectie van lijnstuk AB op de lijn 2x – 3y = 7.

Opgave 6

Gegeven is de lijnenbundel p·(2x – 4y – 2) + q·(y – x + 2) = 0.

a Geef waarden van p en q waarbij de lijn uit de bundel verticaal loopt.

b Geef waarden van p en q waarbij de lijn uit de bundel horizontaal loopt.

c Door welk punt lopen al deze lijnen uit de bundel?

Opgave 7

Gegeven zijn twee lijnen door punt P met richtingsvectoren a en b. We willen graag een richtingsvector hebben van de lijn die de hoek middendoor deelt (dat is de bissectrice).

a Leg uit dat r  a b een richtingsvector is van de bissectrice als de vectoren a en b gelijke lengte hebben.

b Geef vergelijkingen van de bissectrices van de lijnen met

vergelijking 4x – y = 1 en –x + 4y = 11. Let op: het zijn er twee!

(2)

Zelftoets H3 Meetkunde wisB Rekenen aan lijnen (§1+§2) november 2011

Antwoorden / uitwerkingen rlg

Opgave 1

a Een normaalvector is een vector die loodrecht staat op de gegeven vector. b n aL

 

23 of n aR

 

32

    

    .

c Het inproduct is nul (want ze staan loodrecht op elkaar).

d

       

23 31 23 31 cosφ 2 9 13 10 cos φ cos φ 7 φ 52 130

 

              .

Opgave 2

a AB

 

65 , dus bijvoorbeeld n

 

56 ; vgl is dan

       

56  xy  65  34 , ofwel 6x + 5y = 38. b MAB ( ,7)21 ; AB

 

65 is normaalvector:

     

5 5 12

6 xy 6 7    

 , ofwel –5x + 6y = 39½. c richtingsvector = nAB

 

65 , dus pv is bijvoorbeeld (x, y) = (2, 3) + t·(6, 5).

Opgave 3

a n

 

25 , dus mogelijke r 

 

52 ; (1, 2) ligt op de lijn; pv is bijv. (x, y) = (1, 2) + t·(5, –2). b Een punt op de lijn is (–2, 7); r 

 

38 , dus mogelijke n

 

83 ;

Vergelijking:

       

83xy  83  72 , ofwel 8x + 3y = 5. c x = –4 + 2t → t = ½x + 2; y = 3 – t → t = 3 – y;

Combineren geeft: ½x + 2 = 3 – y → ½x + y = 1, ofwel x + 2y = 2.

Opgave 4

a De hoogtelijn uit B staat loodrecht op zijde AC, dus AC

 

113 is de normaalvector; Een mogelijke vergelijking is dan

       

113  xy113  83 , ofwel 3x + 11y = 57.

b BA 

 

62 en BC

 

93 ; BA BC  18 18 0  , dus loodrecht, ofwel ABC = 90º. c AB

 

62 en AC

 

113 ;

       

62 113 62 113 cosφ cos φ 40 φ 56,3 40 130           Opgave 5

 

8 1 AB   en n 

 

23 , dus mogelijke r

 

32 ; lengte projectie =

   

 

22 13 8 3 1 2 22 22 ( 13) 3 13 13 2      .

(3)

Zelftoets H3 Meetkunde wisB Rekenen aan lijnen (§1+§2) november 2011

Antwoorden / uitwerkingen rlg

Opgave 6

a Dan moet de y wegvallen, dus bijvoorbeeld p = 1 en q = 4 (geeft x = 3). b Dan moet de x wegvallen, dus bijvoorbeeld p = 1 en q = 2 (geeft y = 1). c Volgt direct uit voorgaande: (3, 1).

(Je kunt ook snijpunt uitrekenen van 2x – 4y – 2 = 0 en y – x + 2 = 0; dit geeft (3, 1).)

Opgave 7

a Als a en b gelijke lengte hebben, dan geeft de optelling r  a b een ruit (bijzondere parallellogram met gelijke zijden); een diagonaal van een ruit deelt de hoeken precies doormidden, dus r  a b deelt de hoek precies doormidden en is dus richtingsvector van de bissectrice.

b

 4xx y 4y111 41 

 4x4x y16 y144 → 15y = 45 → y = 3 → x = 1; snijpunt (1, 3). Van beide lijnen de richtingsvector bepalen:

 

1 4 1 n  , dus mogelijke 1

 

1 4 r  ; 2

 

1 4 n   , dus mogelijke 2

 

4 1 r  ;

Beide richtingsvectoren hebben lengte √17, dus we kunnen het resultaat van vraag a gebruiken met 1

 

1 4 a r   en 2

 

4 1 b r   ; r

     

1414  55 , ofwel r

 

11 is richtingsvector van de bissectrice en dus mogelijke n 

 

11 ;

De vergelijking wordt dan

       

11xy11  13 , ofwel x – y = –2.

De andere bissectrice staat hier loodrecht op, dus

       

11xy  11  13 , ofwel x + y = 4. De bissectrices zijn dus x – y = –2 en x + y = 4.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We zijn dus goed op weg en blijven doorgaan, want er zijn vast en zeker veel meer VVD-leden te vinden die zich interesseren voor de activiteiten van de fractie.. Behalve door

Er is één horizontale lijn y = p waarbij de oppervlakte van rechthoek DCBA maximaal is.. 6p 8 Bereken exact de waarde van a in

Je kunt twee punten van de lijn berekenen, bijvoorbeeld (0,3) en (-4,0) en dan een pv geven van de lijn door die twee punten; zie voorbeeld 2 van paragraaf 3.. Het kan ook zó: een

De twee deellijnen van de hoeken tussen de lijn met helling 12 en de x-as hebben beide de eigenschap, dat als je de hellingshoek verdubbelt, je de lijn met helling 12

Maar als je een of twee punten weet, en de richting: dan is er een algemene methode. Die komt in de volgende paragraaf aan bod.. Bij zulke vergelijkingen is het mogelijk en

Een lijn met helling 2 die op t=0 door (0,1) gaat wordt twee keer zo snel naar boven geschovenc. Geef een vergelijking van die lijn op

Onder de hoek van twee snijdende lijnen verstaan we de grootte van de twee niet-stompe hoeken in het snij- punt.. De hoek van twee snijdende lijnen kan worden berekend

[r]