Uitwerkingen Meetkunde MULO-B 1920 (
112uur)
Opgave 1
De oppervlakte van een trapezium wordt gegeven door de formule 1 2
1
( )
2
A z z waarbijh
h de hoogte en z1 en z2 de evenwijdige zijden voorstellen.
Om nu de lengte van de zijde van het gevraagde vierkant te construeren, nemen we twee lijnstukken met een lengte van 1 2
3 1
( )
5 2 z z resp. h die in elkaars verlengde liggen als middellijn van een cirkel.
Door vervolgens op het deelpunt D een loodlijnstuk z te nemen waarvan het andere eindpunt op de cirkel ligt, geldt volgens een bekende stelling in een rechthoekige driehoek
2
1 2
3
( )
10
z z z waarmee de lengte van de zijde z van het gevraagde vierkant bekend is.h
z M A B D Opgave 2
Uit het gegeven omtrent de zijden AB en AC volgt dat MAB MBA300 en dat AMC
gelijkbenig rechthoekig is.
Hieruit volgt direct dat AB R 3 en AC R 2.
Uit AMB1200 en AMC900 volgt dat BMC1500 waaruit volgt dat in de
gelijkbenige driehoek BMC de basishoeken elk 0 15 zijn.
In driehoek AHC geldt dan ACH 600 en HAC300, waaruit volgt 1
2
HC AC.
Omdat driehoek AHB twee hoeken van elk 450 heeft, is hij rechthoekig gelijkbenig waaruit
volgt dat AH = BH.
Tenslotte volgt uit 1 2 2 HC R en 1 6 2 BH AH R dat 1 2 1 6 2 2 BC R R . R R R H M A C B Opgave 3
Uit RB = 15 volgt met de stelling van Pythagoras dat de hoogte CR = 36. Daaruit volgt sin sin 36 12
39 13
B A
.
De stelling van Pythagoras in driehoek ACR geeft AC2 272362 2025 en dus AC = BD = 45.
De omgeschreven cirkel van het trapezium is ook de omgeschreven cirkel van driehoek ABD. Met de uitgebreide sinusregel vinden we dan 2
sin BD R A ofwel 12 45 2 13 R waaruit volgt dat 243 8 R
R M Q P C A B D