CENTRAAL INSTITUUT VOOR LANDBOUWKUNDIG ONDERZOEK Gestencilde Verslagen van Interprovinciale proeven
No. 15 (1950)
Proefnemingen met lupine in 1947 en 1948
Serie 410: Zaaitijden en zaaizaadhoeveelheden bij zaadwinning van voederlupine.
Serie 425: Vergelijking van twee rassen gele voederlupine als voedergewas met en zonder stikstofgift. Serie 425a: Vergelijking van twee rassen gele voederlupine
bij diverse zaaizaadhoeveelheden met en Tonder stikstofgift.
2
-Serie 410: Zaaitij den en zaaizaadhoeveelheden bij zaadwinning van voederlupine ;
1947
Dit jaar werd deze proef voor het eerst aangelegd, waarbij de omstandigheden vanaf het begin ongunstig waren.
Volgens het schema behoorde gezaaid te worden op 15 Maart, 1 April en 15 April. De langdurige vorstperiode maakte de vroege zaal echter onmogelijk; vooral in het Noorden was dit van grote invloed. De onderscheiding, in de tabel gemaakt tussen zaaitijd I, II en III is dan ook niet geheel juist, doordat in de
zaai-data een grote variatie bestaat. Bij de beoordeling moet dan ook speciaal op de resultaten van de proefvelden in het Zuiden gelet worden.
De zomer was zeer warm en droog, zodat de rijping dikwijls onverwacht snel en vroeg was; hierdoor zijn belangrijke zaadver-liezen opgetreden. Samenvattend moet geconcludeerd worden dat de betrouwbaarheid van de proef gering is.
In het Noorden zijn alleen van het proefveld PO 334 de drie zaaitijden geslaagd, hierbij bleek dat de laatste zaaitijd en de geringste zaaizaadhoeveelheid de beste resultaten opleverden. Een verklaring hiervoor kan zijn dat bij de latere rijping tijdens het drogen op de ruiters minder peulen opengesprongen zijn, ter-wijl tevens bij de dunnere stand van de veldjes, welke naar 50 kg per ha zijn gezaaid, de ongelijkmatige afrijping een gunstige in-vloed kan hebben gehad. Over het geheel genomen blijken in het
Noorden tussen de zaaizaadhoeveelheden geen grote verschillen te bestaan. De zaaitijd is hier niet te beoordelen.
De proefvelden in het Zuiden zijn beter geslaagd. Als voor-lopige conclusie kan hieruit getrokken worden:
1. Vroege zaai levert de hoogste opbrengsten (speciaal de proef-velden L 1049 en OB 2985, waarvan de 1ste zaaitijd nog in Maart viel, geven hoge opbrengsten).
2. Tussen de zaaizaadhoeveelheden is weinig verschil. Over het algemeen maakt 75 kg/ha de meest gunstige indruk.
•p •H Q cd H H H
J2P
H
$ H H H $ HS
p <ö 1rs -it •H • +3 > «H o ci O Cd cd N •H N H•à S
H H H ON i ( \ \ \ \ oj ru ON H CM CM CM CM CM m co \ o co vo voa
"3
't
PI
H r-l H H 0 0il
Ï£S O roS l a • f s
rvi ro ro r-T r>- O -t ro 0 0 1rs <j-Ho
H3
CMt -t
S fr
vO H 0 0A .4
1rs r o r o •*}• 1rs \£> 1rs CM Cd \r\ ro I 0 0È ** *
"*• ^ ^à à >
CM H CM I t>- r-f H 0 0 m CM CM t r s3 ' Pi
& H1
I£
0 0 H • • ON r o H O N « o co • • NO CM 0 0 t o .s
< 3 <
s- a ^
0 0 » r o CM l r \ ff ITN O N • • ro «t ro 1rs s o CM CM r o sh 1rs r o co \ T \ HA
ro9
ro ^h^
« CM CM H CM I T}- 1rs [S- H H CM • ro H CM CM CM ^ > CM Os CM>s
CM 0 0a a
i H3
a
H t>- H • • ON IN.PI
CM • ro H NO ON ON ON ON N£) Xrs O N • • 1rs 1rs oo Xrs •st-H£
O NO 1rsP? «
Xrs x-i r-\ KOÂ 4 4
01 N? >t -\-N*
1rs v o l^s \ r s r o CM CM 0 0 ON O N 1 r s <tf- ON<% n *N s PI
ro ri ON £s| T r \ — r o H «• ft* ä
T3 ôs 0 0 Osa r4
4 â
N O " ïAS
-S PI
o H CD •H M CO coSi
o i O , CM CM CM CM CM CM CM CM CM CM CM «a ro o © -ö No S i a
•H 0 CD • b O O CD Ä -p . .r , . O Î 5 Rj OJ c j ^ c j ö f H + ^ c q w CO 'H p 'H C5 X • w u o> Q)TJ • ^J fi CU » o x j c öT
ä a* jyçl G • H + 1 ^ ^ Ö OJ <d 0) -i-f eu 4 cd > co (4 -P •? H • 3 ^ CQrrJ CD -P oj ••? aj o) <D q 1 _ TJ bO CD « «» •"• l» IV Ul H u P S R • Os g
O y . 1rs CM r o O O N Q 0 0 OO 0 0 OO 0 0 '8
^ ONpqoNcqONpq cjNcq^t-cM O CM S CM 5 CM g H • p <aI
o bO (D a OJ hp4
-1948 (Serie 410)
De proef slaagde veel "beter dan in 1947 doordat ook in de
Noordelijke provincies op een behoorlijk aantal proefvelden "be-trouwbare volledige resultaten werden verkregen.
Aan de conclusies kan dan ook meer waarde worden gehecht dan aan die van 1947;
1. Bij alle zaaizaadhoeveelheden was "bij de vroegste zaaitijd de opbrengst het hoogst (behalve in de groep 110 kg/ha Zuid, waar op het proefveld NOB 22 de eerste zaaitijd vrijwel mis-lukte).
2. De zaaizaadhoeveelheid 50 kg/ha gaf steeds de laagste op-brengst; tussen 75 kg/ha en 110 kg/ha waren de verschillen gering, hoewel steeds in het voordeel van 75 kg/ha,
3. In het Zuiden waren de gemiddelde opbrengsten hoger dan'in het Noorden, wat echter in hoofdzaak is te verklaren uit de zeer lage opbrengsten van het proefveld D 626. Daarnpast was door de slechte, koude zomer de oogst in het Noorden veelal erg laat.
Na het proefjaar 1948 kan als vaststaand worden aangenomen dat;
1. De zaaizaadhoeveelheid van 50 kg/ha te gering is om voldoende zekerheid voor een goede opbrengst te verkrijgen.- De risico is te groot, doordat elke ongunstige factor het eerst tot uiting komt bij de geringste hoeveelheid zaaizaad.
75 kg/ha lijkt echter voldoende, zodat op de in de praktijk meest gebruikelijke 100 kg/ha nog aanzienlijk bespaard kan worden.
2. De uitzaai moet vooral in het Noorden zo vroeg mogelijk na 15 Maart geschieden. In het Zuiden is ook zonder risico om-..: streeks 1 April te zaaien.
a
J»
H T j •r~S| • H - P • H % N1
&g
s
-1rs o H m 1rs H 1rs 1rs H H3
«fr <t iTslTS HH IN- t >( ^ RI
j 1rs iPi oô 4
r o O ^ C M H v o 1rs H 1rs H 1rs 1rs H H OD 1rs ITS vo r o CO>9
Ä
H- à
«d- •*• ^ \ N . \ H CM CM * * s I T S « t « * »I
IS
CM > > H 0 0 V ^ m r o ONoV >$ A
c> * l T \ H4
T • * ' 8 ~TT CM "c\T H (M 1rs3
oq co r o r o r o m r o r o3
CM CM ITS H Irslrs H H »tà
m ro r o r o O3
1rs H3
1rs H H O NO • • r o O H H vO vO r o «+ • • CM I N . CM H vO H CM rooo • • vO H CM CM CO vO<3
r o r o • • r o ts-CM H 1rs sO CM -. • 0 0 r o I CO • • ON CO H H H r o l r \ 1rs H H 1rs H K}- vh irslrs HH 1rs H "UN H 1rs H lTS H a •H •p • H Cd (d NB
1rs CM • l A ON CM I ON C ^ » Irslrs <£ # H l r s I r o r o H" O N « O N ON o^ft s
• * ^> Ä
CM H CM & ^ * < N * ' t'S!
s
$ i r \ IN.H
oV RI
OO rn 1rs 0 0 ^ ^ vO » t ON % 1rs>4
^ CM1
H"A
CM r o «fr co co H r o r o r o r o r o r o3
CM CM XtN H ON H V N U N H H CM r o rO r o rOÄ ^
1rs H3
\ r \ H H CM H C O H CM t r \ | H • • • «t O O CM CM C Oà
t r s r o • • vO 0> CM H 1rs O N H r o C O I CM • • r o 0 0 CM H ON CM ON CM CM CM O CM etSM_
• H • P • H Cd cd H H H O r o 1rs 1rs 1rs H H H «sj-^J-Vrsirs H H 1rs H 1rs H 1rs H 1rs H C S CM «tf- vo r o 00 fi H CM?3
C>ON 1rs • FTIXN CM 1 r o ft «t4
CM > Oi
cd N cd N.i i
^ ^ ^ fc CM H CM*SS
% t s T CM CMS S
H H r o ON • • H H H CM ON CO t>. • • • t>- vO ^fs H H vO H I3 ^
O CM VO ^ VO • • ON 1rs H CM H CMa
1rs H O N 0 0 t • 0 0 Cs H H r o «d-oo co H r o r o rO r o r o r o3
CM CM 1rs H ff l r s l r s H H ' t CMS
3
m îrs H r o r o H H I O-• O-• ro O H CM r o rO • • 1rs co H H3
l>- COlrs • • • O H O H CMCM r O CM H~ I I • • O O CM CM C O r o CM H * H H H • r O CM vO ON H «*£
CD • H 0) CO CO"+
.T> P * lS
o o • fei TJ -P p o i ca V.» ' I • d H U O CD « M d 0) o H O H 'ûfl • 0) O«a
CM CM CM CM o Û ) © £ CM CMCM r O • i CM r o CM CM CM e! o o g 3 cd o 3 § cd c3.y(3cd • J Ä H N N N H N N W ) N N U CD 0) - r p ^ CD ^ ^ + > 4 J S > < D , i 4 H Cj O cdTJ cd co o ' d ) • CQfi
È\ê
&
H J 5 ^ > IM -M & ^ 0 1 Ü co ¥ K •; H . o Q. ^ «t -O ^ w*S
Ö 1rs CM VO P VO CM VO§
vO ON Ov.9! * S.«
1!?,
28389
vO r o CM «+ ON ^ . ^ - pq pq 3^>m O p q O o w o ^ i -: H O rOD rO ^ CM Js; CM +>S
1 (H « . oa
CD tJÛ 0) d)3
fi
-Serie 425 (1948). Vergelijking van twee rassen gele voederlupine als voedergewas met en zonder stikstofgift.
De aanvankelijke opzet om ook blauwe voederlupinen in de vergelijking te betrekken, kon niet worden verwezenlijkt bij ge-brek aan zaaizaad. Vergeleken zijn een gele voederlupine van on-bekende herkomst en het ras Weiko II.
Ondanks de vaak droge grond en daardoor een aanvankelijk slechte opkomst en stand, zijn de opbrengsten nogal meegevallen. Juist de slechte stand heeft de noodzaak van een goede onkruid-bestri j ding duidelijk doen uitkomen.
Als zaaizaadhoeveelheid werd 150 kg/ha gebruikt, dat over het algemeen voldoende bleek te zijn.
Reg. n o . 3> 640 ZWF 295 L 1169 OF 706 WF 597 P r o e f v e l d -h o u d e r K . K l u n d e r , Zuidwolde n K. V i s s e r , G a a s t e r l a n d H P . K e s s e l s , Well •i F . P o s t m a , U r e t e r p C. de J o n g , Buren H g r o n d -s o o r t e s g r . H m a t i g e zandgr. it l i c h t e zandgr. ii goede zandgr. l i c h t e z a n d g r . M a a n t , v e l d -j e s p. object 2 2 2 2 2 2 2 1 1 z a a i -datum 2 0 / 7 2 0 / 7 2 2 / 7 r a s voederlupine Weiko I I v o e d e r l . : 2 2 / 7 2 9 / 7 2 9 / 7 2 6 / 7 1 6 / 7 1 6 / 7 Weiko I I v o e d e r l . Weiko I I v o e d e r l . v o e d e r l . V/eiko I I T o t a a l g e m i d d e l d e Gem. v o e d e r l u p i n e Gem. Weiko I I o p b r e n g 0 N 3 7 3 . 5 2 7 5 . -2 4 -2 . 5 249*4 3 9 3 . 3 1 5 ' . -3 7 5 . 5 1 3 2 . 4 9 . -2 6 7 . -2 3 0 3 . 3 2 2 2 . 1 s t b i j 20 N 3 5 0 . -2 6 -2 . 5 2 4 5 . 2 i 2 4 0 . 4 3 7 5 . -3 1 -3 . 5 2 7 6 . 1 2 6 . 9 6 , -2 4 9 . 4 2 6 6 . 4 2 2 8 . 1
Het is opvallend dat de stikstofgift over het algemeen een opbrengstverlaging heeft veroorzaakt. Hierbij is nog op te merken dat op de goede zandgronden de stikstof ongunstiger werkt dan op de minder goede (ZWF 295 b.v. is een grond die gemakkelijk stuift.)
Als voorlopige conclusie kan dus gelden dat geen stikstof ge-geven mag worden op goede zandgronden, terwijl het ook bij slechte gronden meestal weinig effect zal hebben.
Bij een vergelijking van de beide rassen is de veel lagere opbrengst van de Weiko II opvallend, terwijl blijkt dat de invloed van de stikstof hierbij minder groot is.
Hoewel in 1948 bij de laatste zaaidata de hoogste opbrengsten zijn verkregen is het niet aan te nemen dat dit een algemene regel is,
de weersomstandigheden spelen hierbij een te grote rol om uit een eenjarige proef conclusies te trekken. In elk geval moet echter vö*ö*r 1 Augustus gezaaid worden, daar verschillende proeven mislukt zijn tengevolge van nachtvorstschade.
Slechts in één geval is een drogestof- en eiwitbepaling uit-gevoerd, waarbij de volgende resultaten verkregen werden;
v o e d e r l u p i n e 20 N 0 N Weiko I I 20 N 0 N d r o g e s t o f $ 1 0 . 4 1 0 . 3 1 1 .-3 1 0 , 8 e i w i t fo 1 8 . 2 . 2 1 . 0 1 9 . 9 2 1 . 5
Bij 20 N dus een iets hoger drogestofgehalte maar een lager eiwitgehalte; Weiko II heeft in dit geval een gunstiger resultaat dan'de voederlupine. Bij de proef 425a komt ditzelfde beeld terug; een nader chemisch onderzoek is echter nodig om tot definitieve conclusies te komen.
T
-Serie 425a (1948). Vergelijking van twee rassen gele
voederlupi-ne bij diverse zaaizaadhoeveelheden met en zonder
stik-stofgift.
Ook hier moest de "blauwe lupine vervallen, zodat hetzelfde
zaad ia gebruikt als in serie 425.
Het geringe aantal proeven is een nadeel, temeer daar op 2
van de 4 proefvelden van de oorspronkelijke opzet is afgeweken.
Voor tabel I zie bijlage.
Uit de algemene gemiddelden bij de verschillende
zaaizaadhoe-veelheden is alleen af te leiden dat de N~gift waarschijnlijk
over-bodig is geweest. Voor een vergelijking van de
zaaizaadhoeveelhe-den 120, 150 en 180 kg zijn alleen de proeven WO 1218 en D 641
bruikbaar.
Tabel II
WO 1218
D 641
Gem.
Opbrengst in kg/
120 •
340.4 .
204.6
272.5
ü U
150
358.9
223.5
291.2
180
340.4
259.2
239.8
are
120
283.8
197.5
240.6
20 N '
150
355.7
207.7
281.4
180
342.8
270.9
3Ö6.9
De opbrengst blijft dus toenemen en het resultaat van PO 368,
waarbij 220 kg/ha een hogere opbrengst dan 150 en 180 kg/ha
ople-vert, wijst er op dat in 1948 minstens 180 kg/ha zaaizaad gebruikt
moest worden voor een maximale opbrengst. Het lijkt op grond van
deze proef gewenst, om in elk geval bij uitzaai in een droge grond
hogere hoeveelheden tot 180 kg/ha aan te wenden.
Een opvallend verschijnsel is dat bij de hoge
zaaizaadhoeveel-heden het verschil in opbrengst tussen de 0 N en 20 N kleiner wordt
en bij 180 kg/ha zelfs 20 N de beste resultaten gaf. Het aantal
waarnemingen is echter nog te gering om conclusies te trekken.
Een vergelijking van Weiko II met de gele voederlupine levert
in tegenstelling met 425 voor Weiko Heen vrij gunstig resultaat.
0 N 20 N
Gele voederlupine 150 kg 288.9 kg/are 298.4 kg/are
Weiko II 150 kg 292.4 kg/are 282.6 kg/are
De zaaitijd blijkt hier bij PO 368 en D 641 inderdaad te laat
te zijn; het resultaat van proefveld WB 1606 is een aanwijzing, dat
in de Zuidelijke provincies ook bij uitzaai in begin Augustus nog
een redelijke opbrengst van stoppellupine verkregen kan worden.
Van de proefvelden WB 1606 en PO 368 zijn monsters ,op
droge-stof- en eiwitgehalte onderzocht.
PO 368.
z a a i z .
r a s
150 kg/ka
180 kg/ha
220 kg/ha
150 kg/ha
Gemiddelde
WB 1606
120 kg/ha
150 kg/ha
150 kg/ha
1 drogostof
c/a
^nî -wir*
v o e d e r l .
ii •iWeiko I I
v o e d e r l .
MWeiko I I
T378"
13.6
1 3 . 1
12.5
T3T23
6.4
6.8
6.5
"S75S
T4T4
13.5
1 4 . 1
13.7
8.0
6.7
7 . 8
-73"
c i w i t g o h . [ o i w i t o p b r c n g s t / h a
-~0~TT21.7
22.2
2 2 . 1
>ô~ïï-2T75ÏÏ
2 0 . 1
23.6
2 3 . 1
"2TT2T
22.3
20.6
21.7
21.3
•STTW
20.9
21.0
21.7
2l72~
579.7"
607.4
618.9
652.2
614.6
488.8
600.2
318.6
469.2
2 ON
"6.04.3
538.9
6.01.5
627.2
592.9"
621.9
622.2
393.9
~5W7^
Ook hier dus weer een hoger drogestofgehalte en een lager
ei-witgehalte bij een stikstofgift van 20 kg/ha, waarbij bij het
proef-veld WB 1606 de eiwit opbrengst veel hoger is bij een stikstofgif
-*
dan wanneer geen stikstof werd gegeven. Dit grote verschil wordt
veroorzaakt door het veel hogere drogestofgehalte. Het is echter
de vraag of zulks normaal is; verdere gegevens dienen eerst
afge-wacht te worden.
ri t o CM «# CD •H 0) 03 H H ri N <y c3 Ä $ > •H. CM CM fe & j o OC1 •n> r-; •H f Q •P o 05 l r \ ttO H Q) ,Q O Q, (M O H o d