• No results found

Emotie en aandacht : spatieel versus temporeel

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Emotie en aandacht : spatieel versus temporeel"

Copied!
21
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Emotie en aandacht:

spatieel versus temporeel

Alix Weidema

Bachelorscriptie

10676414

Hans Phaf

Bèta-Gamma

Lotte Mulder

(2)

Abstract

Binnen het onderzoeksveld van affectieve modulatie van aandacht voor niet-emotionele stimuli bestaan er twee tegengestelde hypotheses: de spatiële hypothese ondersteunt het idee dat affect invloed heeft op de mate van ruimtelijke verbreding van aandacht, terwijl de temporele hypothese beweert dat affect invloed heeft op het sneller

omschakelen van de aandacht. Recent onderzoek heeft de al langer gevestigde spatiële hypothese in twijfel getrokken door ondersteuning te vinden voor de temporele

hypothese. Het huidige onderzoek heeft beide hypotheses getoetst door deelnemers in een positieve dan wel negatieve stemming te brengen en deze vervolgens een

aangepaste versie van de Visuele Zoektaak te laten uitvoeren. Er is gekeken naar de hellingen van de zoekcurves, welke de zoektijden per item uitdrukken. Uit de resultaten bleek echter dat de manipulatie niet geslaagd was en ook was het niet gelukt om serial

search te bewerkstelligen. Hierdoor was het onmogelijk conclusies te trekken in de

richting van één van hypotheses en is de nadruk gelegd op het verklaren van deze verschijnselen en suggesties voor vervolgonderzoek.

(3)

Inleiding

Het zal een docent beter lukken de aandacht van studenten te krijgen wanneer hij of zij vertelt over een onderwerp dat door de studenten als belangrijk of interessant

beschouwd wordt. Hoe belangrijk of interessant een onderwerp voor een student is, wordt bepaald door de mate waarin de studenten emotioneel betrokken zijn bij het onderwerp. Dit voorbeeld beschrijft welke rol emotionele relevantie kan spelen bij het toekennen van aandacht aan een bepaald onderwerp.

Aandacht en emotie zijn met elkaar verbonden omdat zij beide te maken hebben met het toekennen van prioriteiten wat betreft informatieverwerking (Compton, 2003). Selectieve aandacht bijvoorbeeld, ontstaat doordat niet alle stimuli op dezelfde manier verwerkt worden; sommige stimuli ontvangen langere, diepere of meer effectieve verwerking dan anderen (James, 1980). Het brein besteedt meer aandacht aan stimuli die als belangrijker worden gezien. De toekenning van deze mate van belangrijkheid wordt vooral bepaald door de emotionele significatie van deze stimuli, wat aangeeft dat emotionele significantie een belangrijke rol speelt bij selectieve aandacht (Compton, 2003). Interessant is dat emoties ook effect blijken te hebben op aandacht voor stimuli die niet emotioneel geladen zijn. De afgelopen jaren zijn er een aantal onderzoeken naar dit onderwerp verschenen met uiteenlopende resultaten.

Een overkoepelende theorie binnen het onderwerp aandacht en emotie werd gevonden door Frederickson (2004). Zij heeft onderzoek uitgevoerd naar de invloed van positieve emoties op het gedachte-actie repertoire van individuen. Frederickson stelde de zogenaamde Broaden and Build theorie op welke suggereert dat positief affect ofwel een positieve gemoedstoestand het gedachte-actie repertoire van mensen verbreedt en aanzet geeft tot nieuwe, gevarieerde en onderzoekende gedachten en acties. Dit zou betekenen dat de inductie van een positieve stemming een verbreding van de aandacht tot gevolg heeft. Blijdschap zal bijvoorbeeld zorgen voor een drang om te spelen, om grenzen te overschrijden en creatief te zijn. Binnen de Broaden and Build theorie wordt er daarnaast ook wel gesproken over flexibiliteit in aandacht tussen verschillende actieneigingen. Frederickson (2004) neemt in haar theorie dus zowel spatiële

verbreding van aandacht als temporele flexibiliteit tussen verschillende actieneigingen van aandacht mee.

(4)

De resultaten die Frederickson (2004) levert, sluiten zich aan bij de bevindingen van Rowe, Hirsh en Anderson (2007) in de zin dat zij ook ondersteuning vonden voor het idee dat een positieve gemoedstoestand een verbreding van de aandacht

veroorzaakt voor niet emotionele stimuli. Integenstelling tot Frederickson (2004) maakten deze onderzoekers wel onderscheid tussen temporele en spatiële aspecten van aandacht. Rowe en collega’s maakten in hun onderzoek gebruik van de Eriksen Flanker taak, waarbij een centraal gepresenteerde target aan beide kanten geflankeerd wordt door target-congruente letters (HHHHH) of target-incongruente letters (HHNHH). Proefpersonen werden aan de hand van inductie in een positieve dan wel negatieve stemming gebracht. Het bleek dat positief affect een vergroting van interferentie ten gevolge van de incongruente flankers op letterdetectie veroorzaakte. De onderzoekers beschreven deze bevinding door een vergelijking te maken met een ‘spotlight’ van aandacht: bij positief affect wordt het bereik van de spotlight verbreed, waardoor er meer stimuli binnen de spotlight vallen en er dus meer kans is op interferentie van de flankers. Bij negatief affect daarentegen wordt het bereik van de spotlight smaller, waardoor er minder stimuli binnen de spotlight vallen wat resulteert in minder kans op interferentie. Uit de gevonden resultaten concludeerden de onderzoekers daarom dat positief affect zorgt voor een bredere opname van informatie (Rowe, Hirsh & Anderson, 2007). Tevens vonden deze onderzoekers dat de prestatie op een remote association

task verbeterde ten gevolge van positief affect waar gekeken werd naar creativiteit. Ook Gasper en Clore (2002) vonden resultaten die in dezelfde richting wijzen. Hun onderzoek bestaande uit een local-global focus taak wees uit dat individuen door positief affect eerder geneigd zijn ergens globale aandacht voor te hebben, terwijl negatief affect ervoor zorgde dat individuen juist meer lokale aandacht hadden. Deze bevindingen zijn gebaseerd op resultaten uit twee experimenten. In het eerste

experiment kregen proefpersonen gedurende een aantal seconden een afbeelding te zien, welke zij na een korte periode van afleiding moesten natekenen. Het bleek dat proefpersonen in positieve stemming hun tekeningen organiseerden in termen van globale aspecten, terwijl proefpersonen in negatieve stemming hun tekeningen meer baseerden op de lokale aspecten. In het tweede experiment kregen proefpersonen een target object aangeboden, waarna zij moesten aangeven of deze meer leek op een object dat voornamelijk globale overeenkomsten met het target object vertoonde, of op een object dat meer lokale overeenkomsten met het target object vertoonde. De auteurs

(5)

suggereren op basis van deze bevindingen dat een positieve stemming een grotere focus op “het bos” teweegbrengt, terwijl een negatieve stemming een grotere focus op “de boom” tot gevolg heeft (Gasper & Clore, 2002).

Zowel Frederickson (2004), Row, Hirsh en Anderson (2007) en Gasper en Clore (2002) leverden met hun onderzoeken vergelijkbare resultaten. Volgens Phaf (2015) bieden zij daarmee ondersteuning voor de zogenaamde spatiële hypothese binnen het onderzoeksveld van de invloed van affect op aandacht voor niet-emotionele stimuli. Deze hypothese voorspelt dat er sprake is van meer interferentie na het induceren van positief affect wat tot gevolg heeft dat er een bredere opname is van informatie. Phaf (2015) levert hier kritiek op door te stellen dat de bevindingen van de onderzoeken die de spatiële hypothese ondersteunen meer nadruk leggen op ruimtelijke aspecten dan tijdsaspecten van visuele aandacht. Rowe, Hirsh & Anderson (2007) maakten in hun onderzoek bijvoorbeeld gebruik van de Eriksen Flanker taak welke volgens Phaf zeer spatieel georiënteerd is. Hierdoor zal er gemakkelijker ondersteuning gevonden worden voor de spatiële hypothese dan voor een alternatieve hypothese. Phaf concludeert dat de spatiële hypothese wellicht ongeschikt is om de invloed van affect op aandacht te

verklaren. Bovendien levert Phaf (2015) tegengestelde resultaten met zijn onderzoek waar gebruik werd gemaakt van een licht gewijzigde versie van de Eriksen Flanker taak. Voor het uitvoeren van de taak werden proefpersonen in een positieve dan wel

negatieve stemming gebracht. Om meer nadruk te leggen op de tijdsaspecten van visuele aandacht voor niet-emotionele stimuli, varieerde Phaf in zijn onderzoek de

aanbiedingsduur van de flanker-target intervallen, door middel van gemaskerde flankers. Het gevolg was dat de aandacht van de proefpersonen minder vaak werd omgeschakeld tussen flanker en target, waardoor er minder interferentie gevonden werd bij positief affect dan bij negatief affect voor korte intervallen, maar bij lange intervallen draaide dit om. Dit resulteerde in kortere reactietijden bij proefpersonen die in een positieve stemming waren gebracht. Deze bevindingen contrasteren met de spatiële hypothese en corresponderen met een alternatieve temporele hypothese, die stelt dat positief affect de flexibiliteit van aandacht voor niet-emotionele stimuli vergroot.

Ook Baumann (2005) leverde ondersteunende resultaten voor de temporele hypothese. In zijn onderzoek testte hij de assumptie dat positief affect de flexibiliteit vergroot, waardoor globale focus overwonnen wordt en er snel geswitched kan worden

(6)

op lokale features wanneer de taak hier om vraagt. Proefpersonen werden door middel van inductie eerst in een positieve of negatieve stemming gebracht. Vervolgens kregen zij afbeeldingen van geometrische objecten te zien welke opgebouwd waren uit kleinere geometrische vormen. Proefpersonen moesten zo snel mogelijk aangeven of een

bepaalde target vorm aanwezig was of niet. De target vorm kon terug te vinden zijn in het globale object, maar ook in de kleinere objecten waaruit het grote object was opgebouwd. Volgens verwachting bleek dat positief affect de reactietijd op het vinden van een lokale target verkleinde en dat negatief affect de reactietijd op het vinden van een lokale target vergrootte.

In lijn met de bevindingen van Phaf (2015) en Baumann (2005) zijn de resultaten van Heerebout, Todorović, Smedinga en Phaf (2013). Zij maakten in hun onderzoek gebruik van experimenten gericht op attentional switching. In het eerst experiment kregen proefpersonen drie verschillende stimuli te zien: een vierkantje, een cirkel of een driehoek. De cirkel verscheen altijd rechts op het scherm, het vierkantje altijd links en het driehoekje de helft van de tijd links en de helft van de tijd rechts. Elke stimuli correspondeerde met een andere knop die door de proefpersonen zo snel mogelijk moest worden ingedrukt wanneer de stimuli verschenen. Voordat de stimuli werden gepresenteerd, vond er positieve of negatieve inductie plaats aan de hand van vertoning van respectievelijk blije of boze gezichten. Uit de resultaten bleek dat positieve inductie leidde tot sneller switchen van de aandacht tussen verschillende stimuli dan negatieve inductie. Dit geeft aan dat positief affect leidt tot snellere attentional switching en negatief affect tot verminderde attentional switching. Het tweede experiment toonde veel overeenkomsten met het onderzoek van Gasper en Clore (2002). In eerste instantie werden de proefpersonen ingedeeld op basis van hun dominante voorkeur: globale focus of lokale focus. Vervolgens vond er dezelfde affectieve inductie plaats als in het eerste experiment en kregen de proefpersonen een target afbeelding te zien. Enige tijd later moesten zij aangeven of de gepresenteerde target afbeelding meer leek op een afbeelding die veel lokale overeenkomsten met de target vertoonde, of meer leek op een afbeelding die veel globale overeenkomsten met de target vertoonde. Uit de resultaten bleek dat proefpersonen die in eerste instantie een voorkeur hadden voor lokale of globale verwerking sneller konden switchen naar de tegenovergestelde verwerking na inductie van positief affect. Na inductie van negatief affect maakten zij juist minder gemakkelijk de switch naar een tegenovergestelde verwerking, wat terug te zien was in

(7)

langere reactietijden. Ook dit experiment suggereert dat positief affect leidt tot snellere

attentional switching en negatief affect tot verminderde attentional switching. De

resultaten uit beide experimenten van Heerebout en collega’s (2013) suggereren dat positieve inductie de flexibiliteit van de aandacht voor niet-emotionele stimuli vergroot.

Deze bevindingen lijken net als Phaf (2015) en Baumann (2005) ondersteuning te leveren voor de alternatieve, temporele hypothese. Volgens deze hypothese heeft affect invloed op de flexibiliteit van aandacht in plaats van op de verbreding of

versmalling van spatiële aandacht. De temporele hypothese gaat er dus van uit dat de snelheid waarmee aandacht kan worden omgeschakeld wordt beïnvloed door affect. Echter is er ondanks de bevindingen van de besproken onderzoeken nog weinig empirische ondersteuning voor deze hypothese. Bovendien zijn de gebruikte taken, zoals de Eriksen Flanker taak, voornamelijk spatieel georiënteerd. Er is dus een sterkte behoefte aan meer evidentie voor de temporele hypothese wil deze de spatiële

hypothese vervangen, waar meer ruimte is voor tijdsaspecten van visuele selectie. De huidige studie probeert de twee hypothesen te onderscheiden met een aangepaste versie van de meer temporeel georiënteerde, zeer klassieke, Visuele Zoek Taak (VST) (Treisman & Gelade, 1980). In deze aangepaste VST moet een array van items zo snel mogelijk afgezocht worden op een item met een conjunctie van afwijkende kenmerken (vorm en oriëntatie) en moet daarvoor steeds in de tijd overgeschakeld worden van item op item. Dit overschakelen van item op item heeft tot gevolg dat er serieel gezocht wordt, de items worden één voor één afgezocht. Als de zoektijd per item constant is, volgt hier een lineaire relatie tussen zoektijd en arraygrootte uit. Voor het uitvoeren van de VST zal er eerst emotie inductie plaatsvinden. De proefpersonen zullen in een blije stemming gebracht worden om een positief affect te bewerkstelligen of in een verdrietige stemming als negatief affect. Er is onderzocht of positief affect leidt tot sneller omschakelen van de aandacht dan negatief affect of dat positief affect leidt tot een meer ruimtelijke verbreding van de aandacht ten opzichte van negatief affect in een visuele zoektaak.

Onder de temporele hypothese wordt verwacht dat positieve inductie een grotere flexibiliteit teweegbrengt dan negatieve inductie, wat tot gevolg heeft dat de reactietijden met het aantal distractoren op de ZST kleiner worden. Hierdoor zal de helling van de rechte lijn (zoektijd per item) minder steil worden als gevolg van positief affect. De spatiële hypothese voorspelt dat positieve inductie een verbreding van de

(8)

aandacht teweegbrengt, wat tot gevolg heeft dat er meer interferentie plaatsvindt en de reactietijden met het aantal distractoren op de ZST toenemen. Hierdoor zal de helling van de rechte lijn steiler worden als gevolg van positief affect. Zie Figuur 1 en Figuur 2.

Figuur 1. Verwachting volgens de spatiële hypothese, waarbij y-as = reactietijd en x-as = arraygrootte (aantal distractoren).

Figuur 2. Verwachting volgens de temporele hypothese, waarbij y-as = reactietijd en x-as = arraygrootte. 4 8 16 32 Positief Negatief 4 8 16 32 Positief Negatief

(9)

Methode Deelnemers

Het onderzoek telde in totaal 44 deelnemers tussen de 17 en 29 jaar met een gemiddelde van 21.9 jaar (SD = 2.43), waarvan 10 mannen en 34 vrouwen. De

deelnemers werden geworven via persoonlijke benadering of via inschrijving op eigen initiatief op de site van de Universiteit van Amsterdam. Als beloning ontvingen sommige deelnemers proefpersoonpunten voor hun deelname, terwijl anderen vrijwillig

deelnamen. Een klein deel van de proefpersonen ontving een geldbedrag van 10 euro. Alle deelnemers beschikten over normaal zicht of droegen hun bril of lenzen tijdens het experiment. Deelnemers met een groot aantal fouten (>10%) werden uitgesloten van het onderzoek.

Design

Dit onderzoek heeft een 2x4 within-deelnemers design met de volgende twee

onafhankelijk variabelen: stemmingsinductie (positief of negatief) en arraygrootte (4, 10, 18 of 30). De volgorde van de trials is voor beide onafhankelijke variabelen

gerandomiseerd. De afhankelijke variabele is de reactietijd op de trials waar de target aanwezig was in de VST. De target was voor alle deelnemers gedurende het gehele experiment constant en werd random toegedeeld aan de proefpersonen. Alle

proefpersonen namen deel aan zowel de positieve- als negatieve inductie, waarbij de volgorde werd gebalanceerd over alle proefpersonen.

Materiaal en apparatuur

De taak werd uitgevoerd op een ASUS VG248QE 24 inch beeldscherm met een resolutie van 1920x1080 pixels en een frequentie van 144 Hz. Responsen werden gegeven op knoppen van een knoppendoos, waarbij de proefpersonen hun vinger van de dominante hand gebruikten om te drukken wanneer het target item aanwezig was. Voor de helft van de trials was er geen target aanwezig en moest er met de niet-dominante hand gedrukt worden. Proefpersonen werden gevraagd rechtop en aangeschoven op hun stoel te gaan zitten, waardoor de afstand (60 cm) van het hoofd ten opzichte van het beeldscherm constant bleef gedurende het experiment.

(10)

Er zijn twee vormen (ovaal of rechthoek) als items gebruikt in twee verschillende oriëntaties (verticaal of horizontaal). Elk van de vier items konden het target zijn.

Distractors hebben dezelfde oriëntatie of vorm als targets. Als de target bijvoorbeeld een verticale rechthoek is, komen in het array alleen distractoren voor die maar één

kenmerk gemeen hebben met deze target. Een horizontale ovaal zal dus niet voorkomen. Deze vorm wordt conjunction search genoemd. De grootte van de stimuli bedroeg 1 graad, uitgaande van de 60 cm afstand tot het beeldscherm. De targets werden per proefpersoon random toegewezen en bleef gedurende het gehele experiment constant. De items waren zwart van kleur en werden geplaatst op een grijze achtergrond. Alle items werden geplaatst op een random plek op de lijnen van 3 onzichtbare

concentrische cirkels, waar respectievelijk maximaal 6, 12 of 18 items op geplaatst kunnen worden. De groottes van cirkels bedroegen 5, 10 en 15 graden, uitgaande van de 60 cm afstand tot het beeldscherm. De targetstimulus was in 50% van gevallen

aanwezig. In totaal werden er per proefpersoon 480 trials gegeven, wat inhoudt 30 trials per conditie. Voorafgaand aan de trials doorgingen de proefpersonen 20 oefentrials, voor elke conditie 5 trials. Een trial bestond uit het zien van het array gedurende 3000 miliseconden met een jitter van 500 miliseconden. Wanneer proefpersonen niet binnen dit tijdsbestek een respons gaven, werd er automatisch doorgeschakeld naar de

volgende trial. Geen respons werd beschouwd als een error. Zie Figuur 3 voor een voorbeeld trial.

(11)

Stemmingsinductie werd tot stand gebracht door het luisteren naar positieve dan wel negatieve muziek in combinatie met het schrijven van een verhaaltje over een persoonlijke positieve dan wel negatieve herinnering. De muziek werd geluisterd op een MONACOR stageline (MD5000dr) koptelefoon. Om te controleren of de inductie

succesvol is geweest, moesten de proefpersonen ter manipulatiecheck de

Self-Assessment Manikin Scale (SAM) invullen. Er is voor de SAM gekozen omdat dit een

goedkope en eenvoudige methode is om affectieve responsen snel te beoordelen in verschillende contexten (Bradley & Lang, 1994). Hierbij moesten proefpersonen aan de hand van afgebeelde poppetjes aangeven wat hun emotie en arousal was. Voor zowel emotie als arousal moesten de proefpersonen uit vijf poppetjes één poppetje kiezen die het meest zou overeenkomen met hun eigen gevoel op dat moment (Figuur 4).

Figuur 4. De afgebeelde poppetjes in de SAM waar de bovenste rij een schaal is voor emotie en de onderste rij een schaal voor arousal

Procedure

De deelnemers werden op de hoogte gebracht van het feit dat zij meededen aan een onderzoek naar de rol van gemoedstoestand bij het detecteren van een targetitem tussen distractoren. Zowel mondeling als via een informatiebrochure kregen zij

instructies over de VST waarbij de nadruk gelegd werd op de instructie zo snel mogelijk te reageren. De proefpersonen startten met 20 oefentrials. Vervolgens werd hun

baseline gemoedstoestand vastgesteld met de SAM, waarna stemmingsinductie

plaatsvond. In eerste instantie werden de proefpersonen gevraagd een keuze te maken uit vijf verdrietige liedjes en uit vijf vrolijke liedjes (zie Appendix A). Hierbij kregen zij de instructie te kiezen voor het liedje dat volgens hen het beste past bij een verdrietige

(12)

dan wel vrolijke stemming. Affect werd geïnduceerd door de deelnemers een korte tekst te laten schrijven met pen en papier over een persoonlijke blije of verdrietige

gebeurtenis. Hierbij werden zij eerst voorzien van een voorbeeldtekst (zie Appendix A). De proefleider vermeldde expliciet dat het geschreven tekstje alleen voor de

proefpersoon zelf was en dat deze mee naar huis genomen kon worden na het

experiment. Tijdens het schrijven van het tekstje en tijdens het uitvoeren van de trials luisterden de deelnemers naar de zelf gekozen liedjes. De volgorde van inducties werd gebalanceerd over proefpersonen. Na de inductie volgde opnieuw de SAM waarna het eerste blok met trials startte. Na 240 trials werd nogmaals de SAM afgenomen en volgde een korte pauze. Na de pauze volgende opnieuw de SAM. Hierna vond er voor de tweede keer stemmingsinductie plaats (die tegenovergesteld was aan de inductie in het eerste blok) gevolgd door de SAM en daarna de resterende 240 trials. Vervolgens werd de SAM voor de laatste keer afgenomen. De SAM werd per deelnemer in totaal dus zes keer afgenomen: voor het experiment als baseline, na de eerste inductie, na het eerste blok, als baseline na de pauze, na de tweede inductie en vervolgens na het tweede blok. Tot slot vond er na afloop van het experiment een exitgesprek plaats. Er werd gevraagd naar de emotionele gesteldheid van de deelnemers als gevolg van de stemmingsinducties. Wanneer deelnemers achteraf in een sterk negatieve toestand bleken te verkeren, kalmeerde de proefleider hen en kregen zij de mogelijkheid tot rust te komen. Ook werd gevraagd naar eventuele strategieën van de deelnemers en naar wat zij dachten wat de verwachtingen van het onderzoek waren.

Analyse

Ongemotiveerde deelnemers met een foutmarge van boven de 10% werden uitgesloten van de analyse. Outliers in de trials werden verwijderd aan de hand van de interquartile

range method. De manipulatiecheck werd uitgevoerd via de SAM. Het criterium voor de

manipulatie was als volgt opgebouwd: voor zowel het positieve als het negatieve blok werd de volgende waarde berekend: post inductie score + post block score – twee maal baseline score. Vervolgens werd de waarde voor het positieve blok afgetrokken van de waarde in het negatieve blok. Wanneer deze uitkomst negatief uitviel of nul bleek te zijn, werd de manipulatie als niet geslaagd beschouwd. In manipulatiecheck zijn alleen de responsen wat betreft emotie meegenomen en zijn de scores op arousal achterwegen gelaten.

(13)

De afhankelijke variabele is de helling (zoektijd per item) van de zoekcurves die ontstaat uit de gemiddelde reactietijden van correcte responsen op trials waar de target aanwezig was, afgezet tegen arraygrootte. De verschillende hellingen werden berekend door middel van de kleinste-kwadratenmethode, waar de best passende curve is

berekend uit een verzameling puntenparen. Vervolgens werd er onderscheid gemaakt tussen de gemiddelde hellingen in de positieve en de negatieve conditie, welke in een grafiek twee zoekcurves vormden. Conclusies over verschillen tussen deze curves zijn gebaseerd op effectgroottes (ESs) en betrouwbaarheidsintervallen (CIs), maar ter controle is er tenslotte ook een independent t-test uitgevoerd welke een p-waarde opleverde. De nadruk in deze analyse zal echter niet liggen op nulhypothese toetsing (NHST) en de bijbehorende p-waardes, maar op schatting, op basis van CIs en ESs.

Schatting is een informatievere methode dan NHST, omdat deze methode de best

mogelijke puntschatting geeft van wat je wilt weten en CIs ons daarnaast meer vertellen over de precisie van de gemaakte schatting dan p-waardes (Cumming, 2014). De

effectgroottes van de verschillende groepen zullen met elkaar vergeleken worden.

Resultaten

Er zijn geen resultaten van deelnemers uitgesloten vanwege bijzonderheden. Ook

werden er geen deelnemers uitgesloten ten gevolge van aantal fouten (>10%) in de VST. Op basis van het vastgestelde criterium voor een geslaagde manipulatie bleek de

manipulatie bij maar liefst 25 deelnemers niet geslaagd te zijn. Daarom is er besloten een versoepeld criterium te hanteren, zodat er meer deelnemers meegenomen konden worden in de analyse. Het versoepelde criterium was dat de postblock SAM score negatiever (hogere waarde) moest zijn in vergelijking met de baseline en preblock SAM-score in de negatieve conditie en positiever (lagere waarde) in de positieve conditie.

Na hanteren van het versoepelde criterium bleek de manipulatie bij dertien deelnemers niet geslaagd. De SAM scores bleken voor de positieve stemming gemiddeld genomen niet blijer na de inductie in vergelijking met de baseline, wat een zeer kleine

effect size (d = 0.05) opleverde. De negatieve stemmingsinductie bleek succesvoller te

zijn; de SAM scores waren na de inductie gemiddeld verdrietiger met een bijbehorende grote effect size van d = 1.18. Zie Tabel 1.

(14)

Tabel 1

Gemiddelden en standaarddeviaties van de SAM-scores voor de positieve en negatieve inductie. De waarden lopen van positief naar negatief, waarbij 1 = zeer positief en 5 = zeer negatief

Inductie Baseline Post inductie

Positief 2.09 (0.73) 2.05 (0.89)

Negatief 1.95 (0.71) 3.02 (1.07)

Om te controleren voor de manipulatie zijn de gegevens van deelnemers waarbij de manipulatie niet geslaagd is uit de data gefilterd. Na het filteren van de data bleven er reactietijden van 31 deelnemers over voor de analyse. De berekende gemiddelde helling was in de positieve conditie steiler (M = 4.91) dan in de negatieve conditie (M = 4.43), MD = 0.48, 95% CI [-1.72,2.68] maar de effect size bleek verwaarloosbaar klein (d = 0.11). Zie Tabel 2 en Figuur 5 voor de gemiddelde reactietijden en zie Tabel 3 en Figuur 6 voor de gemiddelde hellingen en intercept waarden.

Tabel 2

Gemiddelde reactietijden (ms) en standaarddeviaties voor de positieve en negatieve inductie bij verschillende arraygroottes

Arraygrootte 4 10 18 30

Positief 611.06 (116.95) 673.35 (128.4) 726.75 (160.13) 744.50 (162.72)

Negatief 651.64 (154.36) 712.24 (177.26) 753.73 (167.27) 772.63 (194.07)

Figuur 5. Gemiddelde reactietijden (ms) voor de positieve en negatieve inductie bij verschillende arraygroottes 550 600 650 700 750 800 4 10 18 30 Positief Negatief

(15)

Tabel 3

Gemiddelde hellingen en gemiddelde intercept waardes inclusief standaarddeviaties voor de positieve en negatieve inductie

Inductie Gemiddelde helling Gemiddelde intercept

Positief 4.91 (4.28) 600.18 (121.69)

Negatief 4.43 (4.39) 628.48 (137.54)

Figuur 6. Gemiddelde hellingen voor de positieve en negatieve inductie bij verschillende arraygroottes

Bij een aanzienlijk deel van de deelnemers bleken er echter negatieve of zeer vlakke hellingen gevonden te zijn. Dit zou betekenen dat er in deze gevallen geen sprake is geweest van serial search en dat er waarschijnlijk pop-out effecten hebben opgetreden. De lineaire zoekcurves zijn hierdoor minder steil wat kleinere reactietijden per

distractor indiceert. Om te controleren voor deze pop-out effecten zijn de reactietijden van deelnemers die meer dan twee keer de standaarddeviatie afweken van de totale gemiddelde reactietijd uitgesloten van de analyse. Dit betrof maar liefst 34 van de 44 deelnemers, wat aangeeft dat het niet gelukt is serial search op te wekken in de gebruikte VST. Wanneer de analyse met de gefilterde data opnieuw werd uitgevoerd, bleek de totale gemiddelde helling in de positieve conditie (M = 9.10, SD = 3.85) nog steeds steiler dan in de negatieve conditie (M = 7.97, SD = 3.31), MD = 1.13, 95% CI

550 600 650 700 750 800 4 10 18 30 Positief Negatief Linear (Positief) Linear (Negatief)

(16)

[-2.2,4.5]. Hoewel de effect size groter bleek dan bij de data waar niet is gecontroleerd voor pop-out effecten, bleek deze opnieuw klein (d = 0.31). Zie Tabel 4 en Figuur 7 voor de gemiddelde reactietijden en zie Tabel 5 en Figuur 8 voor de gemiddelde hellingen en intercept waarden.

Tabel 4

Gemiddelde reactietijden (ms) en standaarddeviaties voor de positieve en negatieve inductie bij verschillende arraygroottes na uitsluiten deelnemers met vlakke of negatieve hellingen

Arraygrootte 4 10 18 30

Positief 637.96 (124.42) 721.94 (129.62) 837.60 (176.35) 873.28 (157.88)

Negatief 682.78 (142.98) 761.57 (175.52) 837.10 (165.09) 894.44 (178.83)

Figuur 7. Gemiddelde reactietijden (ms) voor de positieve en negatieve inductie bij verschillende arraygroottes na uitsluiten deelnemers met vlakke of negatieve hellingen Tabel 5

Gemiddelde hellingen (ms/item) en gemiddelde intercept waardes inclusief standaarddeviaties voor de positieve en negatieve inductie na uitsluiten deelnemers met vlakke of negatieve hellingen

Inductie Gemiddelde helling Gemiddelde intercept

Positief 9.10 (3.85) 626.63 (120.06) Negatief 7.97 (3.31) 670.39 (138.66) 550 600 650 700 750 800 850 900 950 4 10 18 30 Positief Negatief

(17)

Figuur 8. Gemiddelde hellingen voor de positieve en negatieve inductie bij verschillende arraygroottes na uitsluiten deelnemers met vlakke of negatieve hellingen

Uit de exit gesprekken bleek dat een aantal deelnemers aangaven dat zij het lastig vonden om na de negatieve inductie in een positieve stemming gebracht te worden. Mogelijk had de volgorde van de manipulatie effect op het wel of niet slagen van de stemmingsinductie en verklaart dit waarom de negatieve manipulatie een groter effect had dan de positieve. Om hiervoor te controleren is er gekeken naar het relatieve verschil tussen SAM-scores bij deelnemers die eerst de negatieve inductie ondergingen en deelnemers die eerst de positieve inductie ondergingen. Echter bleek dat dit niet uitmaakte, de relatieve verschillen in SAM-scores waren bij positief-negatief deelnemers exact hetzelfde als bij negatief-positief deelnemers.

Discussie

Uit de resultaten bleek dat de manipulatie niet geslaagd was. Na het uitsluiten van deelnemers waarbij de manipulatie niet geslaagd was, werd er echter nog steeds geen verschil gevonden tussen de twee condities wat betreft zoektijd per item. De hellingen van de positieve en negatieve zoekcurves verschilden niet van elkaar en de effect size was verwaarloosbaar klein.

600 650 700 750 800 850 900 950 4 10 18 30 Positief Negatief Linear (Positief) Linear (Negatief)

(18)

Tevens bleek dat het niet gelukt was om serieel zoeken in de VST te

bewerkstelligen en dat er sprake was van pop-out effecten. De zoekcurve bij conjunction

search waarbij de target aanwezig is, heeft normaliter een gemiddelde helling van 23

ms/item (Kristjansson, 2015). In het huidige onderzoek vielen de hellingen van zowel de positieve als negatieve zoekcurves veel minder steil uit dan verwacht op basis van eerdere literatuur en soms zelfs negatief. Na het uitsluiten van deelnemers met vlakke dan wel negatieve hellingen werd er echter nog steeds geen verschil gevonden tussen de positieve en negatieve zoekcurves. Wel bleek de effect size na uitsluiting groter te zijn, maar nog steeds van kleine waarde.

Aangezien de manipulatie niet geslaagd is en er geen sprake geweest is van serieel zoeken, kunnen er in het huidige onderzoek geen conclusies getrokken worden in de richting van één van de besproken hypothesen. De focus zal zich daarom

verschuiven naar mogelijke verklaringen voor het feit dat er niet voldaan is aan deze ‘basisprincipes’ binnen dit onderzoek.

Een mogelijke verklaring voor de niet geslaagde manipulatie is de gekozen

methode om deelnemers aan de hand van muziek in een bepaalde stemming te brengen. Uit de exitgesprekken bleek dat een aantal deelnemers de muzieknummers als afleidend hebben ervaren, waardoor zij minder goede focus hadden op de taak. Eerder onderzoek maakte voor de stemmingsinductie gebruik van stimuli zonder vocalen, namelijk

afbeeldingen van blije of boze gezichten. Deze methode bleek succesvol en is voor

vervolgonderzoek wellicht een betere methode dan de gebruikte methode in het huidige onderzoek.

Uit de exit gesprekken bleek dat er één deelnemer was die zich stoorde aan continue herhaling van de muzieknummers, omdat er steeds een moment van

‘onderbreking’ was tussen het einde en het begin van een nummer. Wanneer dit echt een storend effect op zou leveren, is het voor vervolgonderzoek wellicht beter om verlengde versies van muzieknummers te gebruiken zodat deze niet steeds opnieuw afgespeeld hoeven te worden, wanneer er gekozen zou worden voor muzieknummers als stemmingsinductie methode.

Uit de resultaten bleek dat er sprake was van een oefeneffect onafhankelijk van de inductie. Over het algemeen reageerden deelnemers in het tweede blok sneller dan in het eerste blok, wat aangeeft dat men door oefening sneller reageert. Mogelijk hebben de proefpersonen voorafgaand aan het eerste blok onvoldoende oefening gekregen,

(19)

waardoor het oefenen doorzette tijdens het eerste blok. Een mogelijke oplossing en suggestie voor vervolgonderzoek zou het toevoegen van extra oefentrials zijn. Het aantal oefentrials moet dan zo groot zijn dat er een gemiddelde constante reactietijd is

ontstaan voordat men kan beginnen aan het eerste blok. Een andere oplossing voor het oefeneffect zou het aanpassen van de targetitem kunnen zijn.

Het huidige onderzoek heeft de spatiële en temporele hypothese getoetst door deelnemers in een positieve dan wel negatieve stemming te brengen en deze vervolgens een aangepaste versie van de Visuele Zoektaak te laten uitvoeren. Er is gekeken naar de hellingen van de zoekcurves, welke de zoektijden per item uitdrukken. Uit de resultaten bleek echter dat de manipulatie niet geslaagd was en ook was het niet gelukt om serial

search te bewerkstelligen. Hierdoor was het onmogelijk conclusies te trekken in de

richting van één van hypotheses. Voor vervolgonderzoek is het wellicht beter om een andere manipulatie methode te gebruiken, bijvoorbeeld een zonder vocalen. Daarnaast zouden de items in de VST zo moeten worden aangepast dat de taak moeilijker wordt, waardoor de hellingen in van zoekcurves steiler uitvallen.

(20)

Literatuur

Baumann, N., & Kuhl, J. (2005). Positive affect and flexibility: Overcoming the precedence of global over local processing of visual information. Motivation and Emotion, 29, 123–134.

Bradley, M. M., & Lang, P. J. (1994). Measuring emotion: the self-assessment manikin and the semantic differential. Journal of behavior therapy and experimental psychiatry, 25, 49-59.

Compton, R.J. (2003). The Interface Between Emotion and Attention: A Review of Evidence From Psychology and Neuroscience. Behavioral and Cognitive Neuroscience Reviews, 2(2), 115-129.

Cumming, G. (2014). The new statistics: Why and how. Psychological Science, 25, 7-29

Gasper, K., & Clore, G. L. (2002). Attending to the big picture: Mood and global versus local processing of visual information. Psychological Science, 13, 34–40.

Heerebout, B. T., Todorović, A., Smedinga, H. E., & Phaf, R. H. (2013). Affective

modulation of attentional switching. The American Journal of Psychology, 126, 197–211. Frederickson, B. L. (2004). The broaden-and-build theory of positive emotions

.Philosophical transactions of the Royal Society of London Biological Sciences, 359, 1367-1377.

Kristjansson, A. (2015). Reconsidering visual search. i-Perception, 6. DOI: 10.1177/2041669515614670.

James, W. (1890). Principles of psychology. New York: Holt. 


Phaf, R.H. (2015). Attention and positive affect: Temporal switching or spatial broadening? Attention, Perception, & Psychophysics, 77, 713-719.

Rowe, G., Hirsh, J.B., & Anderson, A.K. (2007). Positive affect increases the breadth of attentional selection. Proceedings of the National Academy of Sciences, 104, 383-388. Treisman, A.M. & Gelade, G. (1980). A Feature-integration theory of attention. Cognitive

(21)

Appendix A

Voorbeeldverhalen Positieve inductie

Ik zeil van jongs af aan met mijn ouders en heb veel ervaring met verschillende boten. Vaak gingen wij in het weekend naar het IJsselmeer, vaak ook met vrienden, om het hele weekend lekker te zeilen. Via de zeilschool heb ik ook zeildiploma’s uit verschillende disciplines behaald. Twee jaar geleden slaagde in voor mijn propedeuse van mijn studie en behaalde ik ook het diploma voor het zeilen op een catamaran. Mijn ouders wilde mij als beloning verrassen met een mooi cadeau. Ze namen mij geblinddoekt mee naar Schiphol. Slechts enkele minuten voor vertrek kreeg ik te horen dat we naar de Griekse Ionische kust zouden vliegen.. Hier zouden wij gedurende twee weken gaan zeilen op onze eigen catamaran! Een mooier cadeau kon ik mij niet voorstellen. Ik had veel ervaring in Nederland, maar had nog nooit gezeild op zo’n mooie plek als Griekenland. Azuur blauw water, witte stranden en onbewoonde eilanden. Bovendien was het ontzettend gaaf om dankzij mijn net behaalde zeildiploma zelf de catamaran te kunnen besturen. Deze vakantie koester ik als een van de fijnste herinneringen die ik heb. Negatieve inductie

Een aantal jaar geleden zou ik met drie vriendinnen op vakantie gaan in de zomer. Het plan was om een maand te gaan interrailen in Oost-Europa. We waren net klaar met de middelbare school en dit was dus onze examenreis. De tickets waren al geboekt en alles was geregeld, toen een van mij vriendinnetje een week voor ons vertrek gekke bultjes in haar nek ontdekte. Ze besloot om voor de zekerheid toch maar naar de huisarts te gaan. De huisarts stuurde haar meteen door naar het ziekenhuis omdat hij het niet

vertrouwde. Het bleek lymfeklier kanker te zijn. Ze moest per direct behandeld worden om de schade zo beperkt mogelijk te houden. Een week nadat we zouden vertrekken begon zij aan haar chemokuur. Onze vakantie waar we zo naar uit hadden gekeken ging uiteraard niet door en er volgde een zeer moeilijke periode.

Muzieknummers Positieve inductie

- Pharrel Williams – Happy

- Bob Marley – Don’t worry be happy - Jackson 5 – ABC

- Katrina & The Waves – Walking on sunshine - The Jacksons – Blame it on the sunshine Negatieve inductie

- Adele – Someone like you - REM – Everybody hurts - Passenger – Let her go

- Eric Clapton – Tears in heaven - Sam Smith – Stay with me

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een verklaring hiervoor is dat deze kinderen, doordat ze zelden een infectieziekte doorlopen, relatief veel van een bepaald type lymfocyten (1) hebben, die de vorming van

met allerlei antigenen (van bacteriën) 1 • waardoor er naar verhouding weinig Th1-cellen zijn en veel Th2-cellen. die leiden tot overdreven reactie op ongevaarlijke stoffen /

Het regieor- gaan gaat ervoor zorgen dat de beschik- bare middelen voor onderwijsonderzoek effectiever en efficiënter worden ingezet, onder andere door meer focus te leggen op

Als daar mensen met een heel brede visie in zitten en als politici praten met weten- schappers, moet dat bevorderlijk zijn voor de manier waarop geld wordt doorgesluisd.. Het

Respondents indicated that Search and Encyclopedia media are mostly viewed as utilitarian in their use intention, whilst Microblogging, IMing and Social Networking were viewed

During the first experiment and also our first interview, we collected the changes which are requested by care-givers (i.e.,unforeseen changes). Some of the changes are related

Hij leidde een expliciete formule af waarin hij π(x ) uitdrukte in een door Euler geïntroduceerde functie, de zètafunctie?. Kennen we de zètafunctie, dan kennen we de functie π(x )

Hij leidde een expliciete formule af waarin hij π ( x ) uitdrukte in een door Leonhard Euler (1707-1783) geïntroduceerde functie, de zètafunctie?. Kennen we de zètafunctie, dan