• No results found

Mensenrechten in Tunesië : het succesverhaal van de revolutie? : een kritische analyse

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Mensenrechten in Tunesië : het succesverhaal van de revolutie? : een kritische analyse"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Mensenrechten in Tunesië: het succesverhaal

van de revolutie? Een kritische analyse

1

1

(2)

1

Inhoudsopgave

1. Abstract ... 2 2. Introductie ... 2 3. Theoretisch kader ... 4 3.1 Mensenrechten algemeen ... 4 3.2 Mensenrechten generaties ... 6

3.2.1 Eerste generatie mensenrechten ... 6

3.2.2 Tweede generatie mensenrechten ... 9

3.2.3 Derde generatie mensenrechten ... 11

4. Onderzoeksmethoden ... 11

5. Analyse ... 15

5.1 Eerste generatie mensenrechten in Tunesië ... 15

5.2 Tweede generatie mensenrechten in Tunesië ... 18

5.3 Ingebedde staatsstructuren in Tunesië ... 21

6. Conclusie ... 25

(3)

2

1. Abstract

Het doel van dit onderzoek is erachter komen in welke mate de Tunesische revolutie van 2011 burger- en politieke rechten en sociaaleconomische rechten voor de lagere en middenklasse in Tunesië teweeg heeft gebracht. Deze vraag wordt onderzocht aan de hand van de theorie van de eerste- en tweede generatie mensenrechten en de democratiecriteria van Robert A. Dahl. Er zal gebruik worden gemaakt van een kwalitatieve literatuurstudie van een casusonderzoek van Tunesië. Voor deze literatuurstudie wordt gebruik gemaakt van secondaire literatuur en kwalitatieve rapporten, ervaringen en statistieken van Amnesty International, de Human Freedom Index (HFI), de Human Rights Watch (HRW), de Wereldbank en Transparency International. De gevonden resultaten laten zien dat ondanks dat Tunesië een stap in de goede richting lijkt te zetten, deze verbeteringen slechts oppervlakkig zijn en dat de doelen van de revolutie – de burger- en politieke en sociaaleconomische rechten – nog lang niet bereikt zijn.

2. Introductie

Westerse media (McKernan 2018) (Diamond 2015) wijzen de laatste jaren naar Tunesië als succesvoorbeeld van de Arabische Lente van 2011. Volgens deze media, zoals de

Amerikaanse New York Times (Kirkpatrick 2011), de Washington Post (Grewal 2015) of de Nederlandse Volkskrant (Vervaeke 2012), heeft Tunesië een seculiere constitutie,

progressieve mensenrechten en democratische verkiezingen, allemaal dankzij de Arabische Lente. Nadat voormalig president Ben Ali het land uit vluchtte was er een periode van chaos, maar dit duurde niet langer dan een maand. Politieke gevangen werden daarna vrijgelaten, verboden politieke partijen werden weer legaal en er werden nieuwe websites en kranten opgezet. In oktober 2011 vonden zelfs de eerste vrije verkiezingen plaats en twee maanden laten werd een coalitieregering ingesteld (ibid.). (Kirkpatrick 2011) (Grewal 2015).

Vergeleken met de MONA-regio (Midden-Oosten en Noord-Afrika), kijkend naar de burgeroorlog in Syrië en de militaire overname in Egypte, lijkt Tunesië succesvol. Zonder escalaties zoals in bovengenoemde landen, werd Tunesië een land van stabiliteit, democratie, vrijheid en veiligheid voor iedereen. Maar in hoeverre is dit waar? Ondanks dat Ben Ali zonder heel veel geweld was afgezet en de zogenoemde democratische verkiezingen (BBC 2014), lijkt er meer aan de hand. Al snel zijn bronnen te vinden die het tegenovergestelde beweren van het Tunesische succesverhaal, bijvoorbeeld in kranten van het Britse CNN (Sidner 2015) of in The Guardian (Graham-Harrison 2018). Vooral onder de jeugd en de lagere- en middenklasse lijken er problemen te zijn. Veel Tunesiërs zijn gefrustreerd,

(4)

3

werkloos, arm en willen verhuizen naar het Westen (ibid.). Deze gevoelens van teleurstelling, frustratie en machteloosheid waren de motivaties voor de Tunesische revolutie en lijken nog steeds aanwezig te zijn. Daarom zal dit onderzoek analyseren in hoeverre de bestempeling van Tunesië als succesverhaal klopt. De onderzoeksvraag is dan ook: ‘In hoeverre was de

Tunesische revolutie van 2011 succesvol in het verkrijgen van burger- en politieke rechten en sociaaleconomische rechten voor het volk?’. De belangrijkste oorzaken van de revolutie

waren wat uiteenlopend. Van (jeugd)werkloosheid ondanks het hebben van een universitaire diploma, tot sociale ongelijkheid en corruptie. Dit alles in combinatie met een hoge

levensverwachting, goede onderwijs- en gezondheidszorgsystemen en een grote middenklasse vergeleken met de MONA regio leidde tot veel teleurstelling onder het volk (Grewal 2015) (Verkaeke 2012). Door het relatief hoge welvaartsniveau, werden verwachtingen niet voldaan (Angrist 2013: 548-549). De hoofdthema’s binnen deze verwachtingen en dus de

belangrijkste thema’s binnen de revolutie zijn de burger- en politieke rechten en

sociaaleconomische rechten. Dit is te zien aan slogans en posters van de demonstranten en hun uitleg aan de media, waarin zei zeiden: “We know nothing but humiliation. How can you

consider yourself a man if you do not have a job?” (The Economist 2012) of slogans zoals: “With the compliment of Mohammad Albu-‘zizi, the victim of unemployment and the

marginalization” (Al-Haq en Hussein 2012: 6), “Yes to bread and water, but no to Bin Ali”

(idem: 8) of “A hungry man is an angry man” (idem: 10). Deze slogans verwijzen naar de sociaaleconomische en burger- en politieke problemen zoals economische stagnatie, werkloosheid en stijgende voedselprijzen wat het moeilijk maakt om eten te kopen. Verder was ook het startpunt van de revolutie – namelijk het moment dat straatverkoper Mohamed Bouazizi zichzelf in brand stak – een schreeuw om economische verbetering. Veel

demonstranten volgden Bouazizi’s voorbeeld door het maken van posters over dit probleem en door erover te berichten op sociale media (El-Khawas 2012: 9-11). Daarnaast ging 12% van de revolutionaire slogans over publieke eisen (Al-Haq en Hussein: 11) – dus over sociale (on)gelijkheid, oneerlijk economisch beleid en bescherming tegen staatsmachtsmisbruik – en 7% van de slogans ging over mensenrechten (ibid.), oftewel ongelijkheid, burgerrechten en politieke rechten en sociaaleconomische rechten. Deze slogans bevatten een groot deel van de aanleidingen en eisen van de Tunesische revolutie. Daarom zal dit onderzoek zich dan ook richten op de implementatie van deze rechten voor de gewone mens uit de lagere- en middenklasse in Tunesië na de revolutie. Hierbij is vooral de daadwerkelijke implementatie van deze eisen erg belangrijk, omdat er op papier en in wetten wel mensenrechten vastgelegd kunnen zijn, maar dat hoeft niet te betekenen dat deze rechten in de praktijk ook gegarandeerd

(5)

4

worden.

Allereerst volgt nu het theoretisch kader met de mensenrechtenliteratuur en delen van de democratietheorie van Dahl om het bovenstaande probleem te analyseren. Dan volgt een uitleg van de onderzoeksmethoden en diens voor- en nadelen, samen met een uitleg van welke aspecten, categorieën en indicatoren gebruikt worden om de mate van succes van de revolutie te bepalen. Dan volgt een gedetailleerde uitleg van de theorie en wordt verteld hoe de theorie gebruikt wordt om de empirie te analyseren, wat gebeurt in het analysegedeelte. In de analyse gaan, naast literatuur, ook rapporten en statistieken van o.a. Amnesty International en de Human Freedom Index gebruikt worden om te kijken naar de daadwerkelijke implementatie van mensenrechten in Tunesië en niet alleen wat in theorie volgens de wet mogelijk is. Tot slot volgt een conclusie met discussie- en reflectiepunten.

3. Theoretisch kader

Om te bepalen welk theoretisch frame het meest geschikt is voor dit onderzoek, moeten de oorzaken van de revolutie duidelijk worden. Dit zijn de burger- en politieke rechten en sociaaleconomische rechten, omdat de meest voorkomende slogans en statements van de demonstranten gingen over (jeugd)werkloosheid, sociale ongelijkheid en corruptie. De mensenrechtenliteratuur en Dahl’s theorie (1998) past hier het best bij, waarom precies is hieronder te lezen.

3.1 Mensenrechten algemeen

Wat zijn mensenrechten precies? De hedendaagse opvatting van mensenrechten begon rond 1950. De mensenrechtenschendingen tijdens de Tweede Wereldoorlog waren de belangrijkste redenen om meer over internationale mensenrechten na te denken. De San Francisco Charter Convention of the United Nations van 1945 begon hiermee door het volgende doel op te stellen: “To reaffirm faith in fundamental human rights, in the dignity and worth of the human

person, in the equal rights of men and women” (Juss 1988: 162). De belangrijkste

verandering die mensenrechten teweegbrachten was de verschuiving van de focus binnen internationaal recht van relaties tussen staten, naar een focus op individuen. De vreselijke gebeurtenissen van de Tweede Wereldoorlog, zoals de Holocaust, lieten zien dat er

verandering nodig was in de manier van denken binnen internationaal recht. Mensenrechten brachten deze verandering teweeg door te spreken in termen van waardigheid en gelijkheid voor de gehele mensheid (idem: 162- 163). De eerste letterlijke definitie van mensenrechten was: “The establishment of rules of international law concerning human rights according to

(6)

5

the law-creating process as defined in international law” (Marks 1981: 436). Het is moeilijk

om te bepalen wat precies deze regels en normen voor mensenrechten zijn. Deze kunnen namelijk verschillen per persoon, staat, of regering. Maar deze normen worden het best beschreven door de mensenrechtengeleerde Richard Bilder, die stelt dat een claim een

internationaal mensenrecht is wanneer de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties dit zegt. Oftewel VN resoluties spelen een grote rol in het vaststellen van de normen, waarden en regels voor mensenrechten (ibid.). Mensenrechten zijn dus de menselijke benodigdheden die officieel erkend worden als rechten door bronnen van internationaal recht. Het belangrijkste doel van mensenrechten is vrijheid, rechtvaardigheid en vrede voor de gehele mensheid teweegbrengen (UN 1948: 71). Aan de ene kant staan mensenrechten voor de bescherming van het individu tegen arbitraire overheidsinmenging en aan de andere kant zijn diezelfde individuen afhankelijk van staatshulp om hen van de nodige middelen voor rechtsorde en veiligheid te voorzien (Tomuschat 2014: 2). Hoe dit precies werkt is hieronder te lezen. Mensenrechten komen ook in de politieke en publieke wereld voor. Er is binnen de literatuur (nog) geen consensus over de exacte definitie van mensenrechten, maar zij kunnen het best beschreven worden als een principe van positief recht: het recht dat daadwerkelijk erkend en gevestigd is door mensen in een maatschappij. Deze opvatting van recht is het meest bruikbaar voor mensenrechten omdat deze bindend is en dus nagestreefd moet worden op een bepaalde plek en tijd voor bepaalde mensen (De Blois 2012: 26-27). Oftewel: positief recht is juridisch afdwingbaar. Mensenrechten zijn gelinkt aan een menselijk bestaan in waardigheid en vrijheid, het zijn garanties voor wat nodig is om individuele autonomie te verwezenlijken (Tomuschat 2014: 65). Belangrijk te onthouden is dat bovengenoemde statements wel gebonden zijn aan plaats en tijd. Oftewel wat nodig is voor een individu kan verschillen in verschillende plaatsen en tijdperken; hierdoor zijn mensenrechten een sociaal construct van degenen die op ze moeten rekenen. Omdat de mensenrechtenrevolutie

plaatsvond in West-Europa en Noord-Amerika, kunnen mensenrechten enigszins

eurocentrisch zijn. Bijvoorbeeld in het plaatsen van individuele rechten boven collectieve rechten, omdat de westerse focus op individualisme in minder ontwikkelde landen niet altijd ook het geval is en soms zelfs onmogelijk is, door de ongelijke verdeling van middelen tussen de eerste- en derdewereldlanden (Juss 1998: 163-164). Hierdoor moeten mensen in

derdewereldlanden soms meer op de gemeenschap of familiebanden vertrouwen, door gebrek aan economische middelen (idem: 162-167). Hier is tijdens het onderzoek rekening mee gehouden, maar desondanks is de gekozen literatuur het meest geschikt voor de casus van Tunesië. Dit komt doordat de mensenrechten sterk overeenkomen met de oorzaken en

(7)

6

motivaties voor de revolutie: zowel deze literatuur als de motivaties van de demonstranten gaan over burger- en politieke rechten en sociaaleconomische rechten en problemen. 3.2 Generaties mensenrechten

Dit paper focust slechts op de eerste twee generaties mensenrechten, omdat deze het best passen bij de doelen van de demonstranten. Allereerst is het nodig om te weten dat alle mensenrechtengeneraties aan elkaar gelinkt zijn, omdat zij allen nodig zijn voor een waardig bestaan. Verder zegt de classificatie van mensenrechtengeneraties niets over hiërarchie onderling: burger- en politieke rechten zijn niet waardevoller dan sociaaleconomische rechten of andersom (Juss 1998: 163-164). De realiteit laat zien dat mensenrechten wel bestaan uit verschillende soorten, zoals vrijheid van meningsuiting of meer sociale rechten zoals het recht op een woning. Dus kijkend naar de rechten vanuit het perspectief van de voorziener,

verandert de structuur. Daarom kunnen mensenrechten verdeeld worden in drie verschillende generaties.

3.2.1 Eerste generatie mensenrechten

De verdeling tussen de eerste en tweede generatie mensenrechten gaat vooral over ‘negatieve’ en ‘positieve’ rechten. De term ‘negatieve’ rechten doelt op de afwezigheid van

staatsinterventie in het persoonlijke leven van een individu: met andere woorden autonoom zijn (Rosier 2010: 180-184). Dit betekent dat een individu vrij moet zijn om zijn/haar eigen beslissen te nemen. Denk bijvoorbeeld aan vrijheid van meningsuiting, religie en media. Dit negatieve recht vraagt om weinig staatsinmenging in het persoonlijke leven en is de basis van de eerste generatie mensenrechten, waarover hieronder meer (Tomuschat 2014: 136-138). De eerste generatie mensenrechten focust op burger- en politieke rechten en vrijheden, wat betekent dat de overheid zich afzijdig moet houden van alles dat deze rechten kan schenden. Bijvoorbeeld het burgerrecht op religie, wat betekent dat de staat zich niet mag bemoeien met de religie van het volk en hen dus geen geloof mag opleggen of verbieden. De eerste generatie mensenrechten kan ook inhouden dat de overheid zich niet mag mengen in het politieke recht op het hebben van een (social) media platform zoals een internetblog met kritiek over de staat (idem: 146). Deze burger- en politieke rechten komen voort uit het klassiek liberalisme, met oorsprong in werken van klassiek liberale denkers zoals Locke, Hobbes en Rousseau. Klassiek liberalisme legt de nadruk op individualisme en de individuele rechten die onafhankelijk van de staat bestaan als verdedigingsmechanisme tegen de macht van de soevereine staat (Scruton 2007: 394-395). Klassiek liberalisme legt ook de nadruk op het

(8)

7

erkennen van de waarde van vrijheid en de mogelijkheid om te realiseren waar een individu recht op heeft. Klassiek liberalen zouden zelfs kunnen stellen dat een overheid alleen gerechtvaardigd is wanneer zij de individuele vrijheden van haar volk maximaliseert (ibid.). Deze klassiek liberale denkers vochten tegen monarchistisch absolutisme en zochten naar rechten die een verdedigingsmechanisme tegen arbitrair overheidsoptreden konden vormen (Tomuschat 2014: 137) (Cornescu 2009: 2-3). Deze strijd bleek succesvol en creëerde een afname van absolute macht op het gebied van recht tot petitie, gewetensvrijheid en

fundamenten van individualisme. Hier kwam: ‘De Franse Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger’ uit. Dit verdrag geeft de kernideeën weer van mensenrechten: deze worden uitgevoerd binnen een staat en zijn een manier om de rechten en het vreedzaam samenleven van het volk te realiseren (ibid.). De eerste generatie mensenrechten streeft naar individuele autonomie en een open en toegankelijk politiek machtsveld met als enige

voorwaarde andermans rechten niet te beperken. Vandaag de dag is de eerste generatie mensenrechten gecodificeerd en gelegaliseerd in constituties, wetten en internationale verdragen zoals ‘The Universal Declarations of Human Rights U.N.’ (UN 1948: 71-77) en

‘The International Covenant on Civil and Political Rights’ (UN 1966: 4- 13). Belangrijke

voorbeelden van zulke rechten zijn:

1: Het recht op leven. Inclusief het recht op privacy, folterverbod en onmenselijke of vernederende straffen, verbod op slavernij en gedwongen arbeid.

2: Vrijheid en veiligheid van een persoon, inclusief het recht op een eerlijk proces. 3: Het recht op eigendom.

4: Vrijheid van meningsuiting, geloof en gedachten en gewetensvrijheid. 5: Vrijheid van informatie.

6: Het recht op vrije verkiezingen, een verenigingsleven in het politieke veld, of (en dit is zeer relevant voor Tunesië) vrijheid van security state abuse (Cornescu 2009: 3-5) (Tomuschat 136-138) (UN 1948: 71-77). In het geval van Tunesië wordt met dit laatste bedoeld dat sinds het uitroepen van de noodtoestand na de aanslagen in 2015, de veiligheidstroepen de

maatregelen hebben aangescherpt. Zo wordt er steeds meer gebruik gemaakt van noodwetten, die overheidshandelingen die in strijd zijn met de mensenrechten zoals martelingen,

willekeurige arrestaties en opsluitingen, toestaan (Amnesty International 2017). Dit probleem wordt in het analysegedeelte verder uitgebreid.

Waarom is dit frame van burger- en politieke rechten de juiste om de empirie van de situatie in Tunesië te analyseren en hoe moet dit frame daar precies voor gebruikt worden? Ten eerste is het daarvoor belangrijk om wat over de achtergrond van Tunesië en

(9)

8

mensenrechten te weten en om te onderzoeken hoe deze rechten in de praktijk eruit zien. Het werd al duidelijk dat de doelen van de revolutie alles te maken hadden met burger- en

politieke rechten. Onder het regime van Ben Ali werden mensenrechten op grote schaal geschonden (Andrieu 2016: 267). Vooral het recht op veiligheid, vrijheid van meningsuiting, vrije verkiezingen het folterverbod en het recht op vrijheid van security state abuse werd hierbij geschonden. Tunesië werd namelijk een van de grootste politiestaten ter wereld, waarbij deze rechten in veel gevallen niet werden gegarandeerd. Vooral gelovigen kregen te maken met mensenrechtenschendingen en werden willekeurig opgepakt, gemarteld,

onderdrukt en kregen geen of geen eerlijk proces (idem: 267-269). Deze schendingen van mensenrechten zijn ook duidelijk terug te zien in de slogans en motivaties van de Tunesische demonstranten tijdens de revolutie, waarbij keer op keer werd aangekaart dat zij geen vrijheid van meningsuiting, veiligheid, foltering of staatsmachtsmisbruik onder het mom van

veiligheid hadden. In de analyse zal aan de hand van ervaringen van Tunesiërs en literatuur en statistieken van verschillende mensenrechtenorganisaties, gekeken worden in hoeverre deze rechten – veiligheid, vrijheid van meningsuiting, vrije verkiezingen, folterverbod en vrijheid van security state abuse – gegarandeerd of juist geschonden worden.

Daarnaast is de theorie van Robert A. Dahl ook een essentieel kader om de situatie in Tunesië door te bekijken. In Dahl’s boek ‘On Democracy’ (1998), worden vijf

democratiecriteria opgesteld. Deze criteria heeft een staat nodig om het voor alle inwoners mogelijk te maken gelijk te kunnen participeren in de besluitvorming en het beleid van de staat (Dahl 1998: 35-37). Omdat democratie specifiek niet het onderzoeksobject is, worden sommige punten van Dahl niet behandeld. Ook hierbij moet bedacht worden dat de theorie van Dahl een enigszins Westerse bias heeft, maar toch belangrijk is voor dit onderzoek, waarom precies wordt hieronder uitgelegd. De criteria van Dahl zijn:

1: Effectieve participatie: gelijke en effectieve kansen voor alle inwoners van de staat om hun ideeën over beleid te vertegenwoordigen naar andere inwoners. Ofwel de mogelijkheid om gehoord te worden.

2: Gelijkheid in stemmen: alle inwoners van de staat moeten een gelijke en effectieve kans hebben om hun stem uit te brengen en alle stemmen moeten gelijk meegeteld worden. 3: Verkrijgen van inzicht: alle inwoners van de staat moeten een gelijke en effectieve kans hebben om kennis over alternatief beleid en diens consequenties te vergaren.

4: Controle over de politieke agenda uitvoeren: alle inwoners van de staat moeten de kans hebben om te bepalen welke zaken op de politieke agenda komen en hoe (idem: 37-39).

(10)

9

volwassen, legaal competente en permanente inwoners van de staat moeten de bovenstaande rechten hebben (idem: 38-40). Dit kan bijvoorbeeld een issue zijn voor migranten zonder paspoort: kunnen zij ook bovenstaande rechten opeisen? Dit criterium zal niet gebruikt worden voor de casus van Tunesië omdat het niet onder één van de oorzaken van de revolutie valt. De eerste vier punten zullen wel worden gebruikt om het succes van de revolutie te beoordelen, omdat ze precies de burger- en politieke rechten van de eerste generatie mensenrechten beslaan. Zo komt de nadruk op vrijheid van meningsuiting van de eerste generatie mensenrechten ook terug in het eerste, tweede en vierde punt van Dahl. Deze punten vragen namelijk om participatie in politiek, om vrijheid tot stemmen en de vrijheid om

controle uit te oefenen op de politieke agenda: allemaal manieren om je mening te uiten. Het derde punt van Dahl kan weer gelinkt worden aan het mensenrechtenpunt van

verenigingsvrijheid, omdat zonder verenigingsvrijheid de kans op het verkrijgen van inzicht over alternatief beleid ook kleiner wordt. De overheid kan zo namelijk verenigingen

verbieden die enige vorm van kritiek over de staat hebben. Deze punten zijn erg relevant voor Tunesië, waar een groei van security state abuse zichtbaar is en daardoor minder van de bovengenoemde vrijheden aanwezig is. Verder is Dahl’s theorie waardevol voor dit

onderzoek omdat deze concreter en makkelijker te toetsen is in de praktijk, omdat de criteria iets specifieks en praktisch vereisen om bepaalde rechten te garanderen. Dit is dan ook waar Dahl’s criteria voor gebruikt gaan worden in de analyse: om de mensenrechtenpunten meer kracht en geloofwaardigheid te geven. Maar omdat er geen sociaal aspect zit aan zowel Dahl’s punten als de eerste generatie mensenrechten – ze gaan allebei over negatieve rechten en weinig staatsinmenging in het persoonlijke leven – hebben we ook de tweede generatie mensenrechten nodig bij het analyseren van de revolutionaire uitkomsten.

3.2.2 Tweede generatie mensenrechten

De tweede generatie hoort bij het principe van ‘positief’ recht. Dit gaat over het aanwezig zijn van de mogelijkheid tot het inzetten van je competenties en de mogelijkheid tot

zelfontplooiing, in termen van daadwerkelijke uitkomsten (Rosier 2010: 180-184). Hiervoor is het recht tot het verkrijgen van dingen van anderen, bijvoorbeeld goede scholing, welzijn, medische zorg en goede infrastructuur nodig. Deze rechten vragen om meer begeleiding en hulp van de overheid, omdat zij verantwoordelijk zijn voor het aanbieden van deze middelen aan de burgers (Tomuschat 2014: 136-138). Deze generatie ontstond later dan de eerste, in de 20e eeuw, toen staten meer verantwoordelijkheid begonnen te voelen jegens hun burgers voor

(11)

10

wegblijven uit het persoonlijke leven van de burgers niet genoeg was en dat ze meer

verantwoordelijkheid moesten nemen voor het welzijn van de burgers. Desondanks is er geen consensus hoe precies dit welzijn te verwezenlijken, hierdoor is de tweede generatie

mensenrechten dan ook meer context-gebonden dan de eerste. Dit is ook waarom de tweede generatie mensenrechten minder gecodificeerd is in constituties dan de eerste (Tomuschat 2014: 139). Voorbeelden van deze rechten zijn meer sociaaleconomisch, zoals het recht op werk, sociale zekerheid, goede scholing, huisvesting, ouderenverzorging, minimumloon, vrouwenparticipatie in de publieke sector, maar ook eenvoudige rechten zoals het recht op genoeg voedsel om niet te verhongeren en veel andere aspecten van sociale diensten en zekerheid, waar de overheid voor moet zorgen (idem: 145-146) (Cornescu 4-5). De tweede generatie kan verdeeld worden in vier categorieën:

1: Het recht op werk. 2: Vrijheid van vereniging. 3: Het recht op leren en educatie.

4: Het recht op zorgverzekering voor de zieken, ouderen en invaliden (sociale zekerheid). De overheid moet deze rechten garanderen doormiddel van wetgeving en het creëren van instituties die deze rechten bewerkstelligen (UN 1948: 72-77) (Cornescu 4-6).

Waarom zijn deze sociaaleconomische rechten het juiste kader om de empirische situatie van Tunesië mee te analyseren en hoe zien deze rechten er in de praktijk uit voor Tunesiërs? Eerder werd al duidelijk dat armoede en grote werkloosheid een van de

belangrijkste thema’s waren binnen de revolutie en dat het volk een vrij en waardig bestaan wil met hogere levensstandaarden, ofwel meer sociaaleconomische rechten. De Tunesische revolutie was er een van waardigheid, waarbij werk, regionale ontwikkeling, sociale gerechtigheid en een meer welvarende maatschappij zoals in het Westen, de belangrijkste doelen waren (Karshenas et al 2014: 736). Deze wensen werden veroorzaakt door de structurele schendingen van sociaaleconomische rechten tijdens het bewind van Ben Ali. Tijdens zijn presidentschap werden de sociale diensten ernstig opgeschort en hield de elitekring rondom Ben Ali alle rijkdom voor zichzelf, wat de economie en daarmee de werkgelegenheid van Tunesië ernstig bedreigde (Andrieu 2016: 268). Een aspect van deze generatie mensenrechten dat hier ook nauw mee samenhangt, is corruptie. Het systeem onder Ben Ali was ernstig corrupt, wat de ongelijkheid in het land tussen de rijke kuststeden en het arme platteland steeds weer groter maakte. Geschat wordt dat deze corruptie Tunesië rond een miljard dollar per jaar heeft gekost (ibid.). Het inkomen uit de twee grootste

(12)

11

verdeeld onder de bevolking en daardoor werd het recht op werk en sociale zekerheid voor de mensen in armere regio’s niet gegarandeerd (idem: 268-269). Deze rechten moeten worden vastgelegd in de constitutie en andere wetten, met het oog op menselijke waardigheid, vrijheid en gelijkheid en als ultieme doel de Tunesische maatschappij veranderen in een

sociaaleconomisch vrije samenleving. Helaas is het niet altijd voldoende om deze rechten slechts in de constitutie vastgelegd te hebben. Niet elke staat heeft de capaciteit om een sociaal zorgsysteem op te richten. Ten eerste kan zo een sociaal zorgsysteem alleen ontstaan als uitkomst van dialoog tussen verschillende belangengroepen in de transitie naar een

democratische staat (Karshenas et al 2014: 735). Daarvoor moeten deze belangengroepen wel door de overheid worden erkend als partner en meegenomen worden in het transitieproces (ibid.). Een andere voorwaarde voor het garanderen van sociaaleconomische rechten is het financiële aspect. Sociaaleconomische rechten eisen namelijk – in tegenstelling tot burger- en politieke rechten – ook de aanwezigheid van financiële middelen. Het moet financieel gezien voor de overheid überhaupt mogelijk zijn om sociale zorg of bijvoorbeeld voldoende banen voor het volk te verschaffen, anders zijn deze rechten praktisch gezien niet realiseerbaar (Grant 2013: 236). Een ander probleem met het realiseren van sociaaleconomische rechten, is dat er onenigheid of onduidelijkheid kan zijn binnen een staat over welke instituties precies verantwoordelijk zijn voor het verschaffen van welke sociale zorg (idem: 236-237). In hoeverre dit inderdaad een probleem is voor Tunesië, wordt in de analyse onderzocht. 3.2.3 Derde generatie mensenrechten

De derde generatie mensenrechten is ontstaan door het denken over wereldlijke, collectieve en mondiale doelen, zoals het recht op vrede en het recht op leven in een schoon milieu (Marks 1981: 441). Deze generatie bestaat ook uit bijvoorbeeld rechten voor minderheden en culturele rechten. In het geval van Tunesië is deze generatie niet heel relevant en heeft niet veel te maken met de aanleidingen en uitkomsten van de revolutie. Omdat de revolutie vooral ging over economische malaise en corruptie en er geen slogans of motivaties waren over bijvoorbeeld een vervuild milieu, minderheidsrechten of culturele rechten (Al-Haq en Hussein 2012: 11) (The Economist 2012), zal dit paper verder niet op deze generatie ingaan.

4. Onderzoeksmethoden

De onderzoeksopzet voor dit paper is een literatuurreview van een casusonderzoek.

Secondaire literatuur speelt hierbij een grote rol. Een nadeel van een literatuurreview is dat er in veel van de gevallen al veel onderzoek naar het onderwerp is gedaan, wat het moeilijk

(13)

12

maakt om een uitputtend verslag te geven van alle secondaire literatuur (Bryman 2012: 8-9). Daarom is het doel van dit onderzoek zo veel mogelijk van de belangrijkste boeken en artikelen bij het onderzoek te betrekken. Een ander nadeel van een literatuurreview is het gevaar om slechts een samenvatting te maken van de secondaire literatuur, terwijl een literatuurreview juist een kritisch en diepgaand stuk moet zijn (ibid.). In een literatuurreview moet het belang van de secundaire literatuur uitgelegd worden, samen met de manier waarop dit wordt toegepast op je eigen onderzoek. Een voordeel van een literatuurreview is de mogelijkheid om je eigen onderzoeksvraag, bevindingen en kritiek te combineren met de secundaire literatuur om de bijdrage en geloofwaardigheid van je eigen onderzoek aan te tonen (ibid.).

De onderzoeksopzet is een casusonderzoek, gebaseerd op kwalitatief onderzoek. Het belangrijkste onderscheid tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek is dat kwantitatief onderzoek metingen bevat (het uitdrukken van je bevindingen in termen van getallen en figuren) en kwalitatief onderzoek legt de nadruk juist op woorden in plaats van data (idem: 35-36). Verder legt kwalitatief onderzoek de nadruk op de verschillende manieren waarop individuen hun sociale wereld interpreteren (ibid.). Hierdoor is kwalitatief onderzoek dan ook geschikter voor dit onderzoek, omdat de uitkomsten van de revolutie moeilijk zijn uit te drukken in termen van cijfers door de complexe situatie en onderliggende oorzaken en gevoelens. Daarom wordt er meer nadruk gelegd op persoonlijke ervaringen en specificaties van de situatie. Desalniettemin wordt er wel wat data gebruikt, namelijk van Transparency International (2017) en de Human Freedom Index (2017). Deze cijfers worden gebruikt om het onderzoek betrouwbaarder te maken.

Een casusonderzoek bevat een gedetailleerde analyse van een bepaalde casus. Soms kan de studie ook meerdere cases beslaan om deze met elkaar te vergelijken (Bryman 2012: 709). Een casusonderzoek kan gaan over een gemeenschap, leerschool, persoon of

gebeurtenis. Een casusonderzoek is perfect voor het scheppen van een diepgaand beeld en intensieve beschrijving van de casus en diens achtergrond. Dit onderzoek beslaat slechts één casus, namelijk de uitkomsten van de revolutie in Tunesië, die getoetst wordt aan de hand van de bovenstaande theorieën. Een valkuil aan een casusonderzoek is dat de casus soms niet echt het focuspunt is in het onderzoek. De casus moet niet slechts een middel zijn binnen een ander onderzoeksdesign om dit andere onderzoeksdesign duidelijker te maken. Het onderzoek moet dus echt om de casus gaan en de casus moet ook echt de analyse-eenheid zijn (idem: 68). Een ander heikel punt binnen dit onderzoeksdesign is dat de analyse veel tijd kan kosten en uiteindelijk kan de onderzoeker zijn resultaten vaak slechts naar een kleine populatie

(14)

13

generaliseren. De externe validiteit is dus niet erg hoog. Daarom is het belangrijk voor de onderzoeker om te weten dat het niet mogelijk is om typische cases te vinden die een grotere klasse van objecten kunnen representeren: de casus staat vaak slechts op zichzelf (Rahman 2016: 105) (Bryman 2012: 67-68). Een aspect dat casestudies erg waardevol maakt, is dat dit design veel meer is dan slechts een onderzoek over een individu of situatie. Een

casusonderzoek geeft een uniek beeld van een situatie en kan ingewikkelde ‘hoe’ en

‘waarom’-vragen beantwoorden, zonder de beïnvloedbaarheid van de context uit het oog te verliezen. Zo krijgt de onderzoeker een goed beeld van het onderwerp dat hij bestudeert (Baxter en Jack 2008: 555- 556).

Hoe moet de mensenrechtenliteratuur en de theorie van Dahl precies gebruikt worden om de postrevolutionaire ontwikkelingen van Tunesië te analyseren? Welke aspecten,

categorieën en indicatoren moeten gebruikt worden om het succes dan wel het falen van de revolutie te meten? Hierboven werd al aangestipt dat de onderzoeksopzet een casusonderzoek is; hoe wordt deze precies uitgevoerd? In de inleiding is verteld dat de belangrijkste

aanleidingen tot de revolutie verdeeld kunnen worden in twee categorieën: burgerrechten en politieke rechten en sociaaleconomische rechten. Binnen de eerstgenoemde categorie speelt het verbod op foltering en onmenselijk straffen, het recht op vrijheid, veiligheid en een eerlijk proces, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van security state abuse een cruciale rol in Tunesië. Dit zijn dan ook de aspecten die gebruikt zullen worden in de analyse om de uitkomsten van de revolutie te beoordelen. Deze aspecten zijn terug te koppelen naar de hoofdthema’s die door de demonstranten tijdens de revolutie aan de kaak werden gesteld: corruptie, vrijheidsbeperking, staatsmachtsmisbruik, (jeugd)werkloosheid, armoede en geen of te weinig sociale (gezondheid)zorg. In de analyse zal dan ook alle informatie en ervaringen door dit kader bekeken worden en zal de situatie in Tunesië na de revolutie beoordeeld

worden aan de hand van deze indicatoren. Zoals hierboven al genoemd, wordt hier secundaire literatuur voor gebruikt. De indicatoren om deze aspecten te meten zijn: het aantal folteringen en onmenselijke straffen, het aantal oneerlijke processen, het aantal schendingen van

veiligheid en vrijheid van meningsuiting en het aantal schendingen van de vrijheid van security state abuse, allemaal na de revolutie in Tunesië. Naast wetenschappelijke artikelen, worden hiervoor ook de rapporten van Amnesty International, de HRW, de HFI en

Transparency International gebruikt. Voor de indicator ‘aantal folteringen en onmenselijk straffen’ worden rapporten van de HRW en Amnesty International en statistieken van de HFI gebruikt. Voor de indicator ‘aantal schendingen vrijheid, veiligheid en een eerlijk proces’ worden rapporten van de HFI, Amnesty International, Transparency International en de HRW

(15)

14

gebruikt. Met deze indicator worden uiteenlopende dingen gemeten. Voor de indicator vrijheid wordt gekeken naar de vrijheid om te gaan en staan waar je wilt en bij veiligheid kan gedacht worden aan de afwezigheid van corruptie, veilig zijn voor (politie)geweld en

staatsmachtsmisbruik. Voor de indicator vrijheid van meningsuiting en informatie wordt gebruik gemaakt van de rapporten van Amnesty, de HRW en de HFI. Bij deze indicator wordt bijvoorbeeld gekeken naar in hoeverre de media en pers beïnvloed wordt door de staat en politiek, of er veel wetten zijn die de media reguleren en in hoeverre critici en oppositieleden publiekelijk hun mening kunnen verkondigen. Voor de indicator vrijheid van security state abuse worden de rapporten van de HRW en Amnesty geraadpleegd. Dit is een belangrijke en typerende indicator voor Tunesië, omdat hier sinds 2015 door de president de noodtoestand is uitgeroepen, wat de staat veel meer macht geeft om mensen op te pakken, onder toezicht te plaatsen, hun vrijheid te beperken en meer. Hierbij wordt dus gekeken naar gevallen van arbitraire aanhoudingen, huisarresten en willekeurige verdachtmakingen, allemaal in de naam van veiligheid en bescherming tegen en aanpak van terroristen. Verder wordt ook gekeken naar hoe de overgangsjustitieperiode in Tunesië verloopt. Dit is de verandering van een toestand van burgeroorlog of staatsonderdrukking naar een constitutionele rechtsstaat (Tropp 2012: 1-2). Hiervoor moeten vrijheden van de eerste generatie mensenrechten bevorderd worden, zoals procesrecht, vrije verkiezingen en het folterverbod. Hierdoor is het een

belangrijk aspect om het succes van de revolutie mee te beoordelen, omdat dit ook de doelen van de revolutie waren.

Voor de sociaaleconomische rechten zijn de aspecten waar naar gekeken wordt het recht op werk en recht op sociale (gezondheids-)zorg. Ook hierbij wordt speciaal gekeken naar de uitvoering van deze rechten in de praktijk, omdat er bijvoorbeeld op papier of in wetten wel kan staan dat iedereen recht heeft op werk, maar wanneer de economie dat bijvoorbeeld niet toelaat, kan dit recht nog steeds niet gegarandeerd worden. Voor het recht op werk wordt de werkgelegenheid als indicator gebruikt. Dit wordt gemeten door te kijken naar werkloosheidcijfers in Tunesië. Verder worden de volgende indicatoren gebruikt om te beoordelen hoe het met de economische rechten van Tunesiërs is gesteld: de cijfers vande HFI, die economische vrijheid meet in de vorm van onder andere inflatie en toegang tot betrouwbaar geld. Verder zijn de indicatoren hiervoor statistieken van onder andere de Wereldbank, zoals cijfers over het Bruto Binnenlands Product (BBP) van Tunesië, de private consumptie en Directe Buitenlandse Investeringen (DBI’s). Voor het aspect recht op sociale (gezondheids-)zorg worden wetenschappelijke artikelen geraadpleegd, waarin ervaringen van Tunesiërs worden gegeven over hun sociale (zorg-)situatie. De indicatoren hiervoor zijn de

(16)

15

overheidsuitgaven aan sociale (gezondheids-)zorg en uiteraard ook de daadwerkelijke effectiviteit en ervaringen van de bevolking hiervan.

5. Analyse

5.1 Eerste generatie mensenrechten in Tunesië

Op het eerste gezicht lijkt er veel veranderd te zijn in de jaren na de revolutie, vooral op politiek gebied. Ben Ali is opgestapt, er kwam een kiessysteem, verkiezingen voor de

National Constituent Assembly (het orgaan dat een nieuwe Tunesische grondwet moest

bedenken, wat resulteerde in de grondwet van 2014) en tot slot nieuwe presidentiële verkiezingen (Verdolini 2015: 229-330). Verder zijn er meer dan 1500 nieuwe

burgerbewegingen opgericht die zich richten op het promoten van democratie, eerlijke

verkiezingen, sociale gelijkheid en mensenrechten. Deze groepen werken samen met de jeugd en machthebbende politici om zo een maatschappij gebaseerd op wetten en mensenrechten te organiseren (El-Khawas 2012: 15).

Maar aan de andere kant heeft Tunesië te maken met een toename van geweld, kijkend naar bijvoorbeeld de moorden op mensenrechtenactivisten en oppositieleden zoals Chokri Belaïd en Mohamed Brahmi (BBC 2013) (NY Times 2013), of terroristische aanslagen en een groei van politiegeweld tegen burgers (ibid.). Volgens verschillende bronnen heeft het

politiekorps van voormalig president Ben Ali nog steeds macht in de administratieve structuur van het Tunesische politiekorps. Het volk heeft de politie zelfs een speciale bijnaam gegeven: ‘aknesh’, wat slang betekent en refereert naar het onbetrouwbare karakter van de politie (Verdolini 2015: 330). Het politiegeweld bestaat uit het arresteren van bloggers en activisten voor het begaan van ‘misdaden’ zoals het uiten van kritiek op de regering. Dit komt overeen met onderzoek van de Human Rights Watch, die vaststelt dat Tunesië nog geen vooruitgang heeft geboekt in het veroordelen van staatsactoren die verdacht worden van marteling (HRW 2018: 554). Over het algemeen wordt de controle en macht van de staat als zeer negatief gezien, wat veel angst veroorzaakt om bijvoorbeeld de straat op te gaan, naar publieke bijeenkomsten te gaan of zelfs maar kritische gedachtes uit te spreken. Verder heeft de bovengenoemde grondwet van 2014 nog geen benodigde instituties aangesteld die

mensenrechten zouden moeten beschermen, bijvoorbeeld het hoog Gerechtshof. Daarnaast hebben Tunesische wetgevers wetten ingevoerd die een bedreiging vormen voor de

democratie. Bijvoorbeeld de administratieve verzoeningswet, die het mogelijk maakt om van corruptie verdachte ambtenaren vrij te laten (ibid.), terwijl corruptie een van de grootste

(17)

16

oorzaken van de revolutie was. En ondanks dat de constitutie van 2014 wat burger-, politieke- en sociaaleconomische rechten bevatte, schaft deze de doodstraf niet af, wat een schending van het recht op leven is (ibid.).

Dan de statistieken. De HFI is de meest complete vrijheidsindex, met gegevens van 2008 tot 2015. De index laat de status van vrijheid zien op een globaal niveau, gebaseerd op de vrijheidsdefinitie van denkers zoals Locke, die stellen dat vrijheid – en de afwezigheid van dwang – de waardigheid van de mens is (HFI: 2017: 5). Dit komt sterk overeen met de

definitie van de mensenrechtentheorie en Dahl. De index hanteert een schaal van 0 tot 10 (meeste vrijheid). Deze metingen laten ook een groter geheel zien: staten met een hoge score hebben ook een hoger inkomen per hoofd van de bevolking dan staten met een lagere score. Deze staten hebben dus meer economische welvaart, wat een hoofdthema binnen de revolutie was. Verder is er een sterke samenhang tussen enerzijds vrijheid en democratie en anderzijds welzijn in het algemeen, economische voorspoed en politieke voorspoed; allemaal

hoofdthema’s binnen de revolutie (HFI 2017: 6). Een kanttekening bij deze meting is dat het inkomen per hoofd van de bevolking niets zegt over de verdeling van de welvaart. De vrijheidsindicatoren die het meest overeenkomen met Dahl’s theorie zijn:

1: Vrijheid van vereniging, vergadering, demonstratie en vrijheid om organisaties op te zetten en te leiden.

2: Vrijheid van zelfuiting en informatie, aanvallen op de pers, politieke- en staatscontrole over media en wetten die de media reguleren.

3: Rechtssysteem: onpartijdige rechtbanken, militair ingrijpen, integriteit van het rechtssysteem en betrouwbaarheid van de politie (idem: 350-351).

In totaal scoort Tunesië een 6.44, met een 6.55 voor persoonlijke vrijheid (ibid.). Vergeleken met de rest van de MONA regio, staat Tunesië op nummer 3. De totale vrijheidsscore van Tunesië is gestegen met 0.22 vergeleken met 2013/2014. Het lijkt dus de goede kant op te gaan. Voor zowel vrijheid van vereniging, vergadering, demonstratie en het opzetten en leiden van organisaties, scoort Tunesië een 7.5, wat vrij hoog is (idem: 350-351). Voor vrijheid van meningsuiting en informatie, scoort Tunesië gemiddeld een 8.2 en een 10 voor ‘pers

vermoord of gevangengenomen’, een 4.3 voor wetten die de media beïnvloeden en een 5.5 voor politieke druk of controle over de media. Deze cijfers zijn opvallend omdat de 10 voor ‘pers vermoord of gevangengenomen’, niet overeenkomt met bovengenoemde ervaringen met politiegeweld jegens bloggers. Dit komt wel tot uiting in de lage score voor wetten die de media beïnvloeden, wat weer tot minder vrijheid van meningsuiting kan leiden, zoals aan

(18)

17

bovenstaande persoonlijke ervaringen ook te zien is. Deze angst wordt ook bevestigd door de lage score voor betrouwbaarheid van de politie (ibid.).

Figuur 1 Human Freedom Index 2018 Tunesië

2

Aan de score van Tunesië door de jaren heen, is te zien dat de vrijheidsscore gedaald is sinds 2011 – het jaar van de revolutie – tot 2013 en weer is gaan stijgen vanaf 2014, wat wel vooruitgang na de revolutie laat zien. Een kanttekening hierbij is wel dat er geen cijfers zijn van de periode na 2015: het jaar van de terroristische aanslagen in Tunesië en het jaar waarin de noodtoestand werd uitgeroepen, wat waarschijnlijk voor een daling in de vrijheidsscores zal hebben gezorgd (HRW 2018: 557). Dit kan ook de reden zijn dat de score van de indicator ‘pers vermoord of gevangengenomen’ niet overeenkomt met het rapport van de HRW.

(19)

18

Wanneer we dit koppelen aan het kader van de eerste generatie mensenrechten, blijkt dat er weinig tot geen vrijheid en veiligheid van personen is (kijkend naar het politiegeweld en de moorden op oppositieleden), geen vrijheid van meningsuiting en gedachte (kijkend naar het geweld tegen oppositieleden, bloggers en activisten) en geen vrijheid van security state abuse (kijkend naar toenemend politiegeweld, onder het mom van de noodtoestand). Wanneer we dit naast Dahl’s eerste criterium leggen, zien we ook dat er weinig tot geen effectieve participatie is. Dankzij het geweld tegen oppositieleden, zijn gelijke en effectieve kansen voor alle inwoners om ideeën en inzichten te uiten en te verspreiden over staatsbeleid, helemaal niet gelijk. Ook Dahl’s derde criterium, het vergaren van begrip over alternatief beleid, lijkt afwezig te zijn. Dit omdat er angst heerst om naar publieke bijeenkomsten te gaan waar alternatieve ideeën en meningen worden gegeven en omdat mensen bang zijn om zulke meningen in het openbaar te uiten. Dit maakt het moeilijk voor mensen om effectief kennis te vergaren over alternatief beleid. Daarnaast is er ook maar beperkte aanwezigheid van Dahl’s vierde criterium, namelijk het uitoefenen van macht over de politieke agenda. Dit komt deels door het ontbreken van de eerste en derde criteria en daarnaast door de heersende angst van oppositieleden om zich publiekelijk met de politiek te bemoeien. Dit gezamenlijk zorgt voor een structuur die maakt dat er niet voor iedereen – maar slechts voor de machthebbende politici – kans is om de politieke agenda te bepalen.

5.2 Tweede generatie mensenrechten in Tunesië

Eerder was al te lezen dat de hoge mate van werkloosheid en economische malaise onder Ben Ali een grote rol speelden binnen de revolutie (Alvi 2014: 33-34). Aan de ene kant lijkt Tunesië progressie te boeken. Het land heeft stappen ondernomen om de economie te stimuleren, zoals plannen over hoe om te gaan met de economische problemen veroorzaakt door de revolutie, hoe sociaaleconomische issues op te lossen, hoe meer investeringen in scholen en infrastructuur te verwezenlijken en door te zoeken naar meer toegang tot de Amerikaanse economische markten. Dit vijfjarenplan, begonnen medio 2011, had een budget van 25 miljard dollar (El-Khawas: 21-22). Verder heeft voormalig minister van financiën Ayed gezegd dat zijn ministerie initiatieven zou implementeren voor stabiele economische hervormingen en plannen zou maken om meer DBI’s (Directe Buitenlandse Investeringen) aan te trekken, om zo de economie weer op gang te krijgen (idem: 47). Hij erkende de sociaaleconomische problemen in Tunesië en stelde de volgende doelen op om deze te verbeteren:

(20)

19

2: economische groei herstellen; 3: Tunesiërs in nood helpen (idem: 45).

Het afgelopen jaar, na nieuwe demonstraties en rellen (zie volgende paragraaf hierover), heeft huidig president Essebsi plannen over het hervormen van de medische zorg, huisvesting en sociale hulpverlening overhandigd aan het parlement. Als antwoord op deze demonstraties, heeft Mohammed Trabelsi, de minister van Sociale Zaken, beloofd dat de staat de

investeringen in welzijn voor de hulpbehoevenden zou verhogen naar 70 miljoen dollar, wat rond de 250.000 huishoudens van lage- en middeninkomens zou kunnen helpen (BBC 2018). Hij beloofde tevens hervormingen op de huizenmarkt en een beter medisch zorgsysteem (ibid.).

Maar vandaag de dag zijn de sociaaleconomische problemen nog steeds aanwezig. De Tunesische jeugd vindt dat de economie niet snel genoeg groeit en dat de overheid zich te veel bezig houdt met politiek en de macht behouden dan met het creëren van banen en welzijn. Hier moet wel bij gezegd worden dat het jaren kan duren om een economie als deze weer op de rails te krijgen. Door de revolutie en de terroristische aanslagen van 2015 in toeristenoord Sousse blijven toeristen weg, wat de economische malaise nog erger maakt (El-Khawas 2012: 20-22). Daarnaast zijn buitenlandse investeringen en salarissen gedaald, wat zorgt voor meer werkloosheid, voor een groot gedeelte onder jonge, afgestudeerde mensen. Het BBP van Tunesië zal naar verwachting met 1.5% groeien in 2017, wat 1.2% voor 2016 was, 1% voor 2015 en 2.9% voor 2014 (World Bank 2014: 26-27) (Atradius 2017). De particuliere consumptie (de totale bestedingen van consumenten in een economie) daalde in 2015 van 4.4% naar 4.2%, in 2016 naar 3.7% en in 2017 naar verwachting naar 3.6% (ibid.). Zie figuur 2 en 3.

(21)

20 Figuur 2 Procentuele groei BBP

3

Figuur 3 Procentuele verandering particuliere consumptie Tunesië

4

Hieraan is weer te zien dat de economische situatie niet al te best is en dat de

economische groei en particuliere consumptie afnamen na 2015. Dit jaar heeft dus een grote impact gehad op de Tunesische economie. Tevens zijn na het publiceren van het staatsbudget weer protesten ontstaan, waarin leuzen worden geroepen als ‘werk, vrijheid en nationale waardigheid’. Dit staatsbudget liet zien dat de prijzen van basisgoederen zoals voedsel en benzine en tevens belastingen zullen stijgen en dat er gekort wordt op uitgaven aan de

publieke sector. Politieke onderzoekers stellen vast dat de overheid zich meer bezighoudt met het arresteren en straffen van deze activisten dan met het oplossen van de economische problemen die zij aan de kaak stellen (ibid.).

Als we dit door het kader van de tweede generatie mensenrechten bekijken, is te zien dat ondanks wat economische hervormingen van de overheid, ‘het recht tot werken’ nog niet behaald is. Het totaalpercentage van jeugdwerkloosheid in 2018 ligt boven de 35%. Dit percentage groeit alleen maar en de algemene mening over de economie onder de jeugd is vrij pessimistisch (BBC 2018) (World Bank 2014: 25-26). Verder zijn de inflatiepercentages op een recordhoogte sinds de afgelopen drieënhalf jaar, wat ervoor zorgt dat de prijzen van vlees en andere voedingsmiddelen meer dan 10% per jaar stijgen (ibid.). Dus het recht op het kunnen kopen van voldoende voedsel gaat niet op voor een groot aantal mensen door de

3 https://atradius.nl/rapport/landenrapport-tunesi%C3%AB-2017.html 4 https://atradius.nl/rapport/landenrapport-tunesi%C3%AB-2017.html

(22)

21

dalende salarissen, groeiende inflatie en stijgende voedselprijzen. Dit is ook te zien aan de nieuwe golf van protesten sinds begin 2018 (Burke 2018). Kijkend naar het recht op sociale zekerheid, zien we dat ondanks dat de overheid beloftes maakt over hervormingen binnen de medische zorg, huisvesting en sociale hulp aan de armen, onderzoek laat zien dat er nog steeds niet genoeg gedaan wordt om sociale zekerheid te garanderen (Khemili and Belloumi 2018: 1-2). Dit geldt vooral voor gezinnen die sociale dekking niet kunnen betalen maar toch ernstige medische klachten hebben; zij moeten soms zelfs overgaan tot methoden van

zelfverzekering (ibid.). Daarnaast geeft de HFI Tunesië een 6.32 gemiddeld voor

economische vrijheid, met de indicatoren ‘inflatie’, ‘groei van geld’ en ‘toegang tot gebruik van stabiel geld’ (HFI 2017: 350-351). Dit laatste gaat over de mate waarin overheidsgeld betrouwbaar is, zodat het geen handel of economische planning belemmert, of belasting wordt na inflatie. Deze score van 6.32 is niet hoog, lager zelfs dan de gemiddelde score voor

persoonlijke vrijheid. Al deze feiten en praktijkervaringen laten zien dat er op papier en in wetten wel wat sociaaleconomische rechten vastgelegd zijn, zoals in het vijfjarenplan en initiatieven van minister Ayed, maar dat de daadwerkelijke economische situatie van Tunesië het (nog) niet toelaat om deze rechten te garanderen.

5.3 Ingebedde staatsstructuren in Tunesië

Ik beargumenteer dat mensenrechten in Tunesië nog niet volledig aanwezig zijn door de overgebleven staatsstructuren, die nadelig zijn voor de overgangsrechtsspraak en voordelig voor corruptie en security state abuse. Het probleem van corruptie en onderdrukking in Tunesië werd aangepakt met de overgangsrechtsspraakperiode: de transitie van een staat van burgeroorlog of staatsonderdrukking naar een constitutionele rechtsstaat (Tropp 2012: 1-2). Een van de belangrijkste aspecten binnen de overgangsrechtsspraakperiode is de vraag hoe om te gaan met schendingen van mensenrechten uit het verleden (ibid.). In Tunesië gebeurde dit in 2013 met de ‘Law of Establishing and Organizing Transnational Justice’, aangenomen door de National Constituent Assembly (NCA). Deze wet installeerde de ‘Truth and Dignity Commission’ met als doel de feiten over mensenrechtenschendingen en misbruiken tussen 1955 en 2013 te ontrafelen (HRW 2018: 556). De commissie ontving meer dan 60.000 claims van mensenrechtenschendingen en in 2016 begon de commissie met de publieke verhoren van de slachtoffers. De precieze onderwerpen van deze zaken waren uiteenlopend; van marteling tot verkiezingsfraude, gedwongen verdwijningen en schendingen van economische- en verenigingsrechten. Maar ondanks dat dit alles een stap in de richting van meer

(23)

22

veel problemen (ibid.). Allereerst hebben staatsinstituties zoals het ministerie van Binnenlandse Zaken, Defensie en Justitie niet de juiste documenten overhandigd die de commissie nodig had voor onderzoek, verhoren en vervolging. Het militaire rechtssysteem weigerde de commissie documenten te geven, die nodig waren voor de rechtszaken over de verdachten van moord op demonstranten en politiegeweld tijdens de revolutie (Amnesty International 2018: 366). Ten tweede werd in 2017 door president Essebsi de wet ‘verzoening binnen het administratieve veld’ aangenomen, die ook een obstakel voor het overgangsproces vormt. Deze wet zorgt ervoor dat ambtenaren – verdacht van corruptie, machtsmisbruik en diefstal van publiek geld – immuniteit verkrijgen voor de wet, mits zij zelf niet van deze corruptie hebben geprofiteerd en nu nog voor de staat werken. Voor al deze verdachten werden de verhoren en onderzoeken gestaakt en werden toekomstige onderzoeken en rechtszaken geschrapt (HRW 2018: 557). Ondanks dat de oppositie, burgerbewegingen en verschillende campagnegroepen tegen deze verzoeningswet waren en stelden dat deze in strijd is met de constitutie, werd de wet toch aangenomen door gebrek aan meerderheid (ibid.). Deze verzoeningswet vormt dus een obstakel voor het veroordelen van belangrijke actoren die deelnamen aan de economische misdaden en systematische corruptie onder president Ben Ali; allemaal aanleidingen voor de revolutie. Daarom beargumenteer ik dat het proces van

overgangsrechtsspraak en de neiging tot het aanpakken van corruptie, machtsmisbruik en elitestatus slechts oppervlakkig is. Dit omdat staatsinstituties de processen om mensenrechten te bevorderen proberen te verhinderen, doormiddel van verzet en het niet uitvoeren van taken zoals het verschaffen van de benodigde documenten. Daarnaast is er nog veel overgebleven ingebouwde macht van het oude regime in de rechtsstaat en is er bereidheid om politiemannen en andere ambtenaren gratie te verlenen. Dit doet de staat om haar status en naam intact te houden en de overheid doet alles om maar niet de ingebouwde corruptie in het land aan te hoeven pakken. Tunesië heeft dus nog een lange weg te gaan in het garanderen van mensenrechten voor het volk.

Eerder werd al duidelijk dat corruptie een grote rol speelde in de aanleiding voor de demonstraties en dit aspect zal hier worden uitgebreid. Een organisatie die focust op corruptie is Transparency International met de ‘Corruptie Perceptie Index’. Deze index rangschikt 180 landen op hun mate van corruptie binnen de publieke sector, bepaald door experts. De index gebruikt een schaal van 0 tot 100, waarbij 0 zeer corrupt en 100 geen enkele corruptie betekent (Transparency International 2018: 3). Met een score van 42 en daarmee nummer 74 van de 180 landen, scoort Tunesië net onder het mondiale gemiddelde van 43 (idem: 4-6), wat laat zien dat er nog veel corruptie in Tunesië is. Maar deze cijfers gaan verder dan slechts

(24)

23

corruptie aantonen. Onderzoek laat zien dat er een relatie is tussen corruptie en vrijheid van meningsuiting, een indicator voor de eerste generatie mensenrechten. In staten met veel corruptie is ook minder bescherming van en rechten voor de pers (ibid.). Journalisten hebben meer kans om vermoord te worden in een corrupte staat en minimaal één journalist per week wordt vermoord in landen met een hoge mate van corruptie (ibid.). Als we dit koppelen aan het theoretisch kader, zien we dat mensen uit de lagere klassen de meeste consequenties van corruptie ervaren. Dit komt doordat zij te bang zijn om voor hun rechten op te komen of niet durven te protesteren wanneer deze rechten niet gegarandeerd worden. Verder gaat een hoge mate van corruptie ook samen met een gebrek aan toegang tot (alternatieve) informatie, meer staatscontrole over (sociale) media en minder burgerparticipatie (idem: 3). Corruptie zorgt dus voor schending van het recht op vrijheid, informatie en Dahl’s eerste en derde criteria:

effectieve participatie en het verkrijgen van inzicht.

Dan de situatie van security state abuse in Tunesië. Ondanks dat dit onderwerp wat overlap heeft met de eerste generatie mensenrechten en Dahl, is de situatie zo uniek door de overblijfselen van staatsstructuren van het oude regime, dat het hier apart wordt besproken. Dit komt allemaal door de aanhoudende noodtoestand in het land sinds 2015 (HRW 2018: 557). Na de twee terroristische aanslagen op voornamelijk toeristen in Sousse en de aanslagen op de president en zijn staf in 2015 waarbij twaalf bewakers om het leven kwamen, heeft president Essebsi de noodtoestand in Tunesië uitgeroepen. Het is uiteraard wel de taak van de staat om de burgers te beschermen tegen zulke aanslagen, wat het logisch maakt dat de president maatregelen neemt. Maar onderzoek laat zien dat de effectiviteit van deze maatregelen vaak arbitrair, discriminerend en disproportioneel is, wat de mensenrechten schendt (Amnesty International 2017: 5). Deze noodtoestand maakt het mogelijk voor de staat om media te controleren en individuen onder supervisie of huisarrest te plaatsen. Dit gebeurde bij veel mensen. Een voorbeeld daarvan is Chafik Jarraya, een zakenman die onder huisarrest werd geplaatst, waarna hij meerdere dagen geen advocaat of familieleden mocht spreken; wat een schending van het procesrecht is, maar legaal tijdens de noodtoestand (ibid.). Deze mensen zoals Jarraya werden opgepakt, beschuldigd van corruptie en gezien als bedreiging voor de staat. Sinds de afkondiging van de noodtoestand hebben minstens 139 mensen huisarrest gekregen zonder enige vorm van rechtszaak of aanklacht. Deze beschuldigingen gaven de slachtoffers een slecht imago en zorgden voor economische verslechtering, omdat de slachtoffers door het huisarrest niet meer naar hun werk of studie konden (ibid.). Verder laat de noodtoestand toe dat ambtenaren wetten overtreden met acties zoals onwettelijke

(25)

24

verdachten (Amnesty International 2017: 5-6). Dit gebeurt in de praktijk ook regelmatig: gearresteerde verdachten vertellen dat zij in detentie zijn geslagen, beledigd en bedreigd (idem: 21). Andere slachtoffers verklaren dat veiligheidstroepen hun huis binnendrongen, geweren op hen en hun familie richtten en hen uitscholden (idem: 23). Wanneer zij later ondervraagd en onderzocht werden, werd in de meeste gevallen geen verdacht materiaal aangetroffen (idem: 23-24). Tot slot laat de noodtoestand toe dat de Tunesische minister van Binnenlandse Zaken de mogelijkheid heeft om mensenrechten zoals vrijheid van

meningsuiting, vereniging en vrijheid te limiteren, wat veel mensen bang maakt om zich publiekelijk uit te spreken (idem: 6). Dit heeft ook effect op de tweede generatie

mensenrechten, omdat deze maatregelen ook de mentale gezondheid, het werk en het sociale leven van de slachtoffers beïnvloeden door de emotionele en mentale impact (idem: 6-7).

Zoals al eerder genoemd, is het erg belangrijk te kijken naar de daadwerkelijke uitvoering van mensenrechten in de praktijk en niet slechts naar de bestaande wetten in Tunesië. Zo heeft Tunesië in 2011 het ‘Optional Protocol to the Convention against Torture’ (OPCAT) geratificeerd, wat het land verplicht om een nationaal preventiemechanisme op te zetten dat in kaart brengt waar dit vrijheidsprotocol wordt geschonden. Ook is in 2013 het ‘Nationale Orgaan ter Preventie van Foltering’ opgericht (Amnesty International 2017a: 11). Op papier lijken er dus maatregelen genomen te worden tegen foltering, maar de praktijk is anders. De leden van het preventie-orgaan werden namelijk pas na drie jaar aangewezen en het orgaan is nog steeds niet volledig in werking. Dit komt doordat de overheid niet

voldoende financiële steun geeft en de exacte rol van het orgaan nog niet vastgelegd is. Bovendien zijn al dit soort protocollen en regels niet van toepassing op mensen die verdacht worden van terrorisme, waardoor vooral sinds de noodtoestand een groot aantal slachtoffers überhaupt geen baat heeft bij deze reguleringen (idem: 11-12). Verder werd in 2011 de definitie van foltering in het wetboek van strafrecht beter afgestemd op de internationale definitie, maar deze definitie behaalt nog steeds niet de internationaal benodigde

verplichtingen die het zou moeten hebben (ibid.). Dit komt wederom overeen met de talloze verhalen en getuigenissen van Tunesiërs die slachtoffer zijn geworden van foltering en onmenselijke behandelingen door staatsambtenaren en laat opnieuw zien dat er op papier wel meer kan zijn vastgelegd over mensenrechten, maar dat dit in de praktijk toch anders ligt.

Als dit bekeken wordt door het frame van mensenrechten en Dahl, wordt duidelijk dat zowel de eerste als tweede generatie mensenrechten en verschillende van Dahl’s criteria worden geschonden. Het recht op leven, inclusief het verbod op marteling en onmenselijke straffen, wordt geschonden omdat de noodtoestand juist marteling en onmenselijke straffen

(26)

25

zoals slaan, bedreigen en schelden toestaat. Ook het recht op veiligheid, inclusief het recht op een eerlijk proces, wordt geschonden omdat meer dan 139 mensen gearresteerd werden en huisarrest kregen zonder enige vorm van proces. Daarnaast wordt de vrijheid van

meningsuiting geschonden, omdat de minister van Binnenlandse Zaken deze kan beperken onder de noodtoestand. Ten slotte heeft de aanhoudende noodtoestand ook een negatieve impact op de sociaaleconomische situatie van de Tunesiërs omdat zij ten eerste onrechtmatig gearresteerd worden. Dit zorgt voor een slecht imago, waardoor sommige mensen ontslagen werden of niet meer konden studeren. Ten tweede heeft de disproportionele aanpak een negatieve invloed op de gezondheid en het werk van de slachtoffers, door de emotionele impact die de gebeurtenissen hebben. Het eerste schendt het recht op werk en het laatste schendt het recht op sociale zekerheid, omdat de staatsinstituties de mentale gezondheid van het volk beschadigen.

6. Conclusie

Al met al kan de onderzoeksvraag ‘In hoeverre was de Tunesische revolutie van 2011

succesvol in het verkrijgen van burgerrechten, politieke rechten en sociaaleconomische rechten voor het volk?’ beantwoord worden. Na het koppelen van de aanleidingen tot de

revolutie aan de theorie van Dahl en de eerste- en tweede generatie mensenrechten, werd duidelijk dat ondanks dat op het eerste gezicht lijkt alsof Tunesië stappen heeft gezet richting een mensenrechtenvriendelijke staat, deze rechten (nog) niet overal aanwezig zijn. Op het gebied van burger- en politieke rechten en Dahl’s criteria, heeft de revolutie gezorgd voor een kiesstelsel met eerlijke verkiezingen, een constitutie, burgerbewegingen die strijden voor mensenrechten en beloftes over het aanpakken van corruptie. Maar ik stel dat deze veranderingen slechts oppervlakkig zijn omdat de feiten en ervaringen van het volk iets anders laten zien. Namelijk een toename van politiegeweld tegen demonstranten en

oppositieleden, security state abuse sinds de afkondiging van de noodtoestand in 2015, het hinderen van de ‘Truth and Dignity Commission’, een hoge mate van corruptie en

overgebleven ingekapselde macht van de elite van het voormalige Ben Ali regime. Dit zorgt ervoor dat rechten zoals vrijheid van meningsuiting en veiligheid nog niet aanwezig zijn. Dit zorgt er weer voor dat Dahl’s eerste, derde en vierde criteria ook niet gegarandeerd worden. Over de sociaaleconomische rechten werden veel beloftes gedaan door de staat, zoals meer investeringen in huisvesting, werkgelegenheid, medische zorg en sociale hulp aan de lagere- en middenklasse. Ook deze rechten zijn nog niet gegarandeerd, blijkt uit ervaringen en uit nieuwe demonstraties over dalende salarissen, hoge (jeugd)werkloosheid, stijging van de

(27)

26

voedselprijzen en belastingen en het feit dat er nog steeds niet genoeg aan sociale zekerheid voor de lage- en middenklasse wordt gedaan. Dit alles in combinatie met minder toerisme en DBI’s dankzij de aanslagen in 2015, maakt dat het recht op voedsel en andere basisgoederen, sociale zekerheid, minimumloon en werk nog steeds niet overal gegarandeerd is. Daarom is mijn antwoord op de onderzoeksvraag dat de revolutie (nog) niet succesvol is gebleken in het verkrijgen van burger- en politieke rechten en sociaaleconomische rechten voor het volk.

Desalniettemin moet benadrukt worden dat Tunesië wel enige vooruitgang boekt, wat lastig moet zijn gezien de omstandigheden. Daarom hierbij wat kanttekeningen en

discussiemateriaal. Ten eerste heeft de revolutie nog maar een aantal jaar geleden

plaatsgevonden en zulke grote veranderingen zoals degenen die geëist worden, kunnen niet in zulke korte tijd perfect gemaakt worden. Daarom is het wellicht te vroeg om te praten over het succes van de revolutie en kan toekomstig onderzoek hier wellicht meer over zeggen. Ten tweede hebben de terroristische aanslagen de situatie niet makkelijker gemaakt maar de vooruitgang die geboekt werd juist teruggedraaid. Over het algemeen is de gehele situatie zeer complex. Met invloeden van de aanslagen die de economie verslechten en de pogingen van de staat om zulke aanslagen te voorkomen, die de burger- en politieke rechten weer verslechten, bevindt Tunesië zich in een lastig parket. Dus algemeen gezien is het wellicht beter om te stellen dat Tunesië probeert stappen te zetten richting een beter en vrijer land en dat we slechts kunnen hopen dat er zich geen verdere obstakels voordoen, zodat het Tunesische volk eindelijk de vrijheid en waardigheid kan krijgen die zij verdient.

(28)

27

7. Literatuurlijst

Al-Haq, F.A. en Hussein, A.A. (2012). “The Slogans of the Tunisian and Egyptian Revolutions: A sociolinguistic study”, Leiden: Leiden University.

Alvi, H. (2014). “The Human Rights and Development Impetuses for Tunisia’s Jasmine Revolution”, Contemporary Review of the Middle East, 1 (1): 25-51.

Amnesty International (2017a). We want an end to the fear: Abuses under Tunisia’s state of

emergency. Londen: Amnesty International.

Amnesty International (2017b). Tunisia: Abuses in the name of security threatening reforms. Londen: Amnesty International.

Amnesty International (2018). Amnesty International Report 2017/18: The state of the

world’s human rights. Londen: Amnesty International.

Andrieu, K. (2016). “Confronting the Dictatorial Past in Tunisia: Human Rights and the Politics of Victimhood in Transitional Justice Discourses Since 2011”, Human Rights

Quarterly, 38 (2): 261-293.

Atradius (2017). Landenrapport Tunesië 2017. 3 augustus.

Baxter, P. en Jack, S. (2008). “Qualitative Case Study Methodology: Study Design and Implementation for Novice Researchers”, The Qualitative Report, 13 (4): 544-559. BBC (2013). “Tunisian politician Mohamed Brahmi assassinated”. 25 juli.

BBC (2014). “Tunisia holds first election under new constitution”. 26 oktober. BBC (2018). “Tunisia protests: Reforms announced amid new rallies”. 14 januari. Bryman, A. (2012). Social Research Methods. Oxford: Oxford University Press. Burke, J. (2018). “Who is protesting in Tunisia and why?”, The Guardian, 11 januari. Cornescu, A.V. (2009). “The Generations of Human’s Rights”, Faculty of Juridical Sciences

University “Constantin Brancusi”, 1.

Dahl, R.A. (1998). On Democracy. New Haven & London: Yale University Press. Diamond, L. (2015). “Tunisia is Still a Success”, The Atlantic, 23 maart.

(29)

28

El-Khawas, M.A. (2012). “Tunisia’s Jasmine Revolution: Causes and Impact”,

Mediterranean Quarterly, 23 (4): 1-23.

Graham-Harrison, E. (2018). “Violence flares after Tunisians rally to mark revolution’s anniversary”, The Guardian, 14 januari.

Grant, E. (2013). “Human Dignity and Socio-Economic Rights”, Liverpool Law Review, 33 (3): 235-261.

Green Garage Blog (2015). “7 Pros and Cons of Case Studies”, Green Garage Blog. Grewal, S. (2015). “Why Tunisia didn’t follow Egypt’s path”, The Washington Post, 4 februari.

HFI (De Human Freedom Index) (2017). The Human Freedom Index 2017: A Global

Measurement of personal, civil and economic freedom. Washington: De Human Freedom

Index.

HRW (De Human Rights Watch) (2018). World Report 2018: Events of 2017. USA: Human Rights Watch.

Juss, S. (1998). “The Coming of Communitarian Rights: Are Third-Generation Human Rights Really First-Generation Rights”, International Journal of Discrimination and the Law, 3: 159-180.

Karshenas, M. en Moghadam, V.M. en Alami, R. (2014). “Social Policy after the Arab Spring: States and Social Rights in the MENA region”, Elsevier, 64: 726-739.

Khan, A.R. (2014). “The Arab Spring lives: can the place where the revolution began make democracy work amid the chaos of the Middle East?”, Maclean’s, 127 (46): 38-38.

Khemili, H. en Belloumi, M. (2018). “Social Security and Fighting Poverty in Tunisia”,

Economies, 6 (12): 1-17.

Kirkpatrick, D. (2011). “Tunisians vote in a Milestone of Arab Change”, NY Times, 23 oktober.

Marks, S.P. (1981). “Emerging Human Rights: A New Generation for the 1980s?”,

Heinonline, 33 (2): 435-452.

McKernan, B. (2018). “Tunisia: Arab Spring’s lone success prepares for municipal elections”,

(30)

29

Nature (2014). “Vive la revolution: Tunisia’s nascent democracy, promoting justice, human rights and intellectual freedom, needs to be celebrated and encouraged”. 27 januari.

New York Times (2013). “An Assassination in Tunisia”, New York Times. 8 februari. Rahman, S. (2016). “The Advantages and Disadvantages of Using Qualitative and

Quantitative Approaches and Methods in Language “Testing and Assessment” Research: A Literature Review”, Journal of Education and Learning, 6 (1): 102-112.

Rosier, T.E. (2010). Grondslagen van het recht: achtergronden. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers.

Scruton, R. (2007). The Palgrave Macmillan Dictionary of Political Thought. Hampshire: Palgrave Macmillan.

Sidner, S. (2015). “When ISIS lives next door: Tunisia’s desperate fight against extremism”,

CNN, 10 december.

The Economist (2012). “Democracy and Riots: Tunisia”. 8 december.

Tomuschat, C. (2014). Human Rights: Between Idealism and Realism. Oxford: Scholarly Authorities on International Law.

Transparency International (2015). Asset Declarations in Tunisia: Illicit enrichment and

conflicts of Interest of Public Officials. Transparency International.

Transparency International (2018). Corruption Perceptions Index 2017. Transparency International.

Tropp, L.R. (2012). “Transitional Justice and Intergroup Conflict”, The Oxford Handbook of

Intergroup Conflict, juli 2012.

UN (United Nations) (1948). Universal Declaration of Human Rights, G.A. res. 217, U.N.

GAOR, 3rd session. Paris: United Nations.

UN (United Nations) (1966). International Covenant on Civil and Political Rights, G.A. res.

2200A (XXI). Verenigde Naties.

Verdolini, V. (2015). “Looking for the revolution: fighting for socioeconomic rights and democracy in Tunisia”, Onati Socio-legal Series, 5 (1): 318-340.

(31)

30

Wiktorowicz, Q. (2004). Islamic activism: a social movement theory approach. Indiana: Indiana University Press.

World Bank (2014). Tunisia: Breaking the Barriers to Youth Inclusion. Washington: Wereldbank.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

king op verdedigingsrechten – in dit geval: de interne openbaarheid – is toegestaan en dat daarbij moet zijn voldaan aan ‘the basic require- ments of a fair trial’. Belangrijker

Dat kan worden gedaan door gebruik te maken van gegevens over niet-deelnemende zorgaanbieders en de uitkomst voor deze groep te vergelijken met de uitkomst voor de

stemd. Vrijwilligers beschikken binnenkort over een statuut dat hun sociaal-rechtelijke en fiscale positie bepaalt. Het biedt hun rechtszekerheid, een verplichte verzekering, en

Het gebruik van sociale media in de fase van de uitvoering en de beëindiging van de arbeidsrelatie. Controle door de werkgever op het gebruik

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Adressen die getrokken zijn op basis van speciale kenmerken (risicosignalen) kunnen een rol spelen indien (1) de populatiecijfers bekend zijn voor deze kenmerken en (2) binnen

Onderwijs dient op alle niveaus en “inclusief” te worden aangeboden en arbeidsplaatsen dienen door de overheden van alle landen toegang tot de arbeidsmarkt voor mensen met een