• No results found

Amerika, Nederland en de EDG Hoe Amerika probeerde de Nederlandse EDG-besluitvorming te beïnvloeden, 1945-1952

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Amerika, Nederland en de EDG Hoe Amerika probeerde de Nederlandse EDG-besluitvorming te beïnvloeden, 1945-1952"

Copied!
4
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Amerika, Nederland en de EDG

Hoe Amerika probeerde de Nederlandse EDG-besluitvorming

te beïnvloeden, 1945-1952

Premier Drees en minister Luns bij de Amerikaanse president Truman Januari 1952

Universiteit van Amsterdam

Student: Adriaan ten Bosch Studentnummer: 5743710

Scriptiebegeleidster: mw. M.M. Leeman

Tweede lezer: mw. Prof. dr. M. van Leeuwen

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding 3

H1. Waarom de EDG? 9

 Koude Oorlogsspanningen 9

 Wat hield het EDG-verdrag in? 14

H2. Nederland en Amerika 19

 Nederland en de VS na de Tweede Wereldoorlog 19

 De kwestie Nederlands-Indië 22

 Nederland en de Korea-oorlog 24

 Nederland en Amerika na 1950 26

H3. Amerika, Nederland en de verdediging van Europa 30

 De strategie van Amerika post-1950 30

 Het Amerikaanse beleid toegespitst op Europa 34

 De Nederlandse visie op de Europese Defensiegemeenschap 38

H4. Amerika en de zwakke plekken van Nederland 41

 De Amerikaanse inschatting van Nederland 41

 Antwoord uit Frankrijk 42

 Antwoord uit Duitsland 44

H5. Amerika gaat tot actie over 48

 Dean Acheson en Herman van Roijen 48

 Dwight D. Eisenhower en Dirk Stikker 50

 Willem Drees en Dean Acheson 52

 Nederland overstag 58

Conclusie 56

(3)

Inleiding

Toen aan de Tweede Wereldoorlog eindelijk een einde gekomen was, verlangde men in alle Europese landen naar vrede, stabiliteit en wederopbouw. Het vrije verkeer van kolen en staal binnen Europa zou het proces van wederopbouwen versnellen. Om deze reden werd in 1951 de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal opgericht door Frankrijk, Duitsland, Italië, Nederland, België en Luxemburg. Behalve de wens het continent weer op te bouwen, bestond er ook een verlangen naar militaire eenheid en stabiliteit op het Europese continent. Na jaren van onderlinge strijd kwam nu langzaamaan het besef dat de Europese landen zich moesten verenigen in de strijd tegen het Communisme. Hiertoe werd besloten de nationale legers van de EEG-landen samen te voegen tot één Europees leger dat onder democratische controle zou komen te staan: de Europese

Defensiegemeenschap, EDG. Reeds in 1952 werd door de EEG-landen het verdrag ondertekend dat uiteindelijk tot realisatie van de EDG plannen had moeten leiden, maar het verdrag werd uiteindelijk nooit geratificeerd. De Nederlandse regering was in het begin zeer sceptisch over de EGD, aangezien Nederland de verdediging van Europa liever binnen het kader van de gehele westerse Atlantische gemeenschap wilde organiseren.1

Wat als een Europees project begon werd vrij snel door de Amerikanen opgepakt omdat het in hun ogen de enige weg was naar de Europese eenwording die Washington graag wilde zien. Derhalve werd er druk uitgeoefend op landen die twijfelden aan de EDG, landen zoals Nederland, om hen op andere gedachten te brengen. Dit proces wil ik voor Nederland onderzoeken aan de hand van de volgende hoofdvraag: op welke manier paste de EDG in de vroege jaren vijftig binnen de bredere strategie die de Amerikaanse beleidsmakers hadden in het kader van de Koude Oorlog?

De verschillende Europese landen waren het erover eens dat er tegen de dreiging van de communistische Sovjetunie een Europees antwoord moest komen, maar de oplossing waar Amerika in eerste instantie op aanstuurde leek niet de juiste. Om de Russische dreiging het hoofd te kunnen bieden stelde de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken in 1950 voor dat West-Duitsland herbewapend zou worden.2 Dit

leek veel Europeanen, met de Tweede Wereldoorlog vers in het geheugen, geen goede 1 Jan van der Harst, The Atlantic Priority. Defence policy of the Netherlands at the time of the European

Defence Community (Florence 2003) 150-152.

2 Michael Sodaro, ‘France, Russia, and the European Defence Community’, World Affairs 133 (1970) 29-46, aldaar 29.

(4)

oplossing. Derhalve opteerden de Fransen voor het ‘Pleven-plan’, een plan van René Pleven (de toenmalige premier van Frankrijk) een plan dat zou leiden tot de

totstandkoming van de Europese Defensiegemeenschap.3 Er moest een Europees leger

komen dat geen verantwoording aan landen zou afleggen, maar aan supranationale Europese instellingen. Het verdrag werd ondertekend maar tot de daadwerkelijke formatie van een leger is het nooit gekomen.

De secundaire literatuur, waarin auteurs als Jan van der Harst, Mathieu Segers en Duco Hellema schrijven over de periode dat men bezig was het EDG te formeren,4 is

uitvoerig, met name over de Franse rol en de complicatie van de Duitse herbewapening. Vrijwel iedere auteur stelt bovendien dat de EDG een frans idee was. Onder meer wordt de Franse politicus André Filip genoemd, die tijdens de raadgevende vergadering van de raad van Europa in Straatsburg in augustus 1950 het belang van één Europees leger voor het eerst genoemd zou hebben.5 De rol die Winston Churchill speelt tijdens dezelfde

bijeenkomst is naar de achtergrond gedreven, maar wordt later in dit onderzoek nog belicht. Unaniem wijzen auteurs een sleutelrol toe aan de zojuist genoemde Franse premier René Pleven en zijn Pleven-plan en zo is het EDG de geschiedenis in gegaan als een Frans idee. Literatuur over de vraag hoe de Nederlandse politiek en de bevolking op het verdrag reageerden is nauwelijks te vinden. Dit is vreemd, aangezien Euro-kritische geluiden over het algemeen veel aandacht krijgen in Nederland (zeker de laatste jaren) en de EDG één van de eerste, mislukte stappen was richting Europese eenwording. Over de Amerikaanse bemoeienis inzake de EDG-kwestie is daarentegen wel behoorlijk wat literatuur verschenen, waarin wordt benadrukt dat Amerika na de Tweede Wereldoorlog zo snel mogelijk een sterk en verenigd Europa wilde zien om als volwaardige partner te kunnen fungeren in de strijd tegen het communisme.6 Wat betreft de Amerikaanse

invloed op Nederland is het belangrijk om te weten dat Amerika in de vroege jaren vijftig 3 Victor Gavin, ‘Power Through Europe? The case of the European Defence Community in France (1950-1954)’, French History 23 (2009) 69-87, aldaar 75.

4 M. Segers, Reis naar het continent. Nederland en de Europese integratie, 1950 tot heden (Amsterdam 2013).

Duco Hellema, ‘The politics of asymmetry: the Netherlands and the United States since 1945’ in: Hans Krabbendam ed. e.a., Four centuries of Dutch-American relations 1609-2009 (Amsterdam 2009) 579-591. Jan van der Harst, The Atlantic priority.

5 H.G.L., ‘The European Defence Community’, The World Today 8 (1952) 236-248, aldaar 236.

6 Michael Cresswell, ’Between the Bear and the Phoenix: The United States and the European Defence Community, 1950-54’ in Security Studies 11 (2002).

Kevin Ruane, The rise and fall of the European defence community : Anglo-American relations and the crisis

(5)

een ommekeer gemaakt heeft in zijn standpunt ten aanzien van de Europese

verdediging. Waar Amerika in eerste instantie een herbewapend Duitsland onderdeel uit wilde laten maken van de NAVO en niets voelde voor de EDG, besloot Amerika in 1951 dat zij de EDG volledig zou steunen. Na een lunch van Dwight Eisenhouwer met Jean Monnet was het Amerika namelijk duidelijk geworden dat de EDG voor de Fransen een voorwaarde was voor hun instemming met Duitse herbewapening.7 Hierna zou de

Amerikaanse buitenlandse politiek erop gericht zijn alle Europese landen ertoe te bewegen het EDG-verdrag te ratificeren. Landen die dwars lagen, zoals Nederland, moesten onder druk gezet worden.

Bij het onderzoek naar de manier waarop Amerika Nederland onder druk probeerde te zetten, komen zowel primaire bronnen als secundaire literatuur van pas om de Amerikaanse strategie te analyseren. De Verenigde Staten hadden op basis van die strategie een eigen idee over de manier waarop Europa vorm moest krijgen na de

Tweede Wereldoorlog en de EDG was daar onderdeel van. Dit Amerikaanse idee, waarin Europese eenwording en containment van de communisten centraal stonden, wordt later uitvoerig besproken. Op basis van primaire bronnen, voornamelijk de beschikbare documenten van de Amerikaanse State Department (de FRUS-collectie) analyseer ik de manier waarop Amerika probeerde om de Nederlandse positie te beïnvloeden en om de Nederlandse overheid zich naar het EDG-plan te laten schikken. Dat bronnenmateriaal geeft bijzonder helder weer hoe de Amerikanen over Nederland dachten, oordeelden en hoe zij daar vervolgens hun strategie op aanpasten. Tevens onthult het patronen in de Amerikaanse buitenlandse politiek, die niet altijd zo grondig doordacht blijkt te zijn als men wellicht denkt. De uitvoerige correspondentie tussen de Amerikaanse

beleidsmakers geeft een duidelijk beeld van hoe het plan om Nederland te beïnvloeden stapsgewijs tot stand kwam en geeft antwoord op de vraag of deze beïnvloeding ook echt werkte. Het nadeel van de FRUS-collectie is dat het Nederlandse perspectief buiten beschouwing blijft en dat dus niet direct kan worden vastgesteld of de Amerikaanse inschattingen van Nederland juist zijn. Dit probleem heb ik opgelost door aan de hand van Kamerverslagen de Nederlandse positie in kaart te brengen, vóór ik begin met het behandelen van de FRUS-collectie.

De relevantie van mijn onderzoek is tweeledig en zit hem ten eerste in het feit dat de vraag of Europa haar eigen leger nodig heeft al meer dan vijftig jaar de gemoederen 7 M. Segers, Reis naar het continent, 89.

(6)

bezig weet te houden. Ook de laatste jaren hameren politici uit diverse Europese landen op het belang van één Europees leger, in een discussie waarin voor- en tegenstanders het maar niet eens lijken te kunnen worden. De toenmalige staatshoofden van Engeland en Frankrijk kwamen in 1998 bij elkaar in St-Malo en kwamen tot de conclusie dat, indien Europa op het wereldtoneel een rol van betekenis wil spelen, de EU over een leger moet beschikken dat in staat is autonoom te handelen om adequaat op internationale crises te kunnen reageren.8 Ook in recentere jaren spreken diverse vooraanstaande Europese

politici zich uit voor meer militaire samenwerking. Gerald Howarth, de toenmalige Britse minister van internationale veiligheidsstrategie, zei in januari 2012:

’’Defence and Security in Europe is at a critical juncture. European countries will have to take more responsibility for collective security whether the challenges are within Europe’s borders, on the periphery, or at a distance.’’9

Precies het feit dat individuele Europese lidstaten het lastig kunnen vinden om

verantwoordelijkheid te nemen voor defensie-gerelateerde gebeurtenissen die het hele continent aangaan, maakt dat voorstanders van één Europees leger, zowel tijdens de EDG-discussie als in recente jaren, zich uitspreken voor dergelijke plannen. Sigmar Gabriel, de partijleider van de SPD en vicekanselier van Duitsland onder Angela Merkel, gaat nog een stap verder dan Howarth en zei in een toespraak het volgende:

’’In 2050 kan Europa slechts nog als één geheel genoeg gewicht inbrengen om invloed te hebben op de globale balans. Europa dient zichzelf derhalve te

bevrijden van enige twijfels over zichzelf. (..) Europa heeft een impuls nodig, die met de voordelen van integratie de dreiging van renationalisatie het hoofd kan bieden. (..) We moeten vorderingen maken met een concreet project om de mensen weer met Europa te verbinden: één gemeenschappelijk Europees leger!’’10

Met het onderzoek naar de EDG ga ik terug naar de bron van al deze discussies over Europese militaire samenwerking. Immers, met het ontstaan van het EDG-debat is een discussie op gang gekomen die sinds dien nooit helemaal is verdwenen.

8 Jolyon Howorth, European Integration And Defence: The Ultimate Challenge? (Parijs 2000) 105.

9 Gerald Howarth, ‘European Defence and Security 2012’, toespraak gegeven bij Chatham House, Londen, 23 Januari 2012.

10http://oezoguz.de/sigmar-gabriel-zu-gast-in-hamburg-rede-zur-sicherheitspolitik/4561/ (15 februari 2016) zelf vertaald uit het Duits.

(7)

De nadruk op de Amerikaanse inmenging in de Nederlandse politiek maakt het onderzoek voorts relevant, vanwege het feit dat sinds de Tweede Wereldoorlog

Nederland een sterke hang naar Amerika vertoont. Nederland accepteerde de

Amerikaanse machtspositie in het westerse Atlantische blok daar Amerika als beste in staat was zorg te dragen voor de veiligheid van het Europese continent. Nederland heeft zich in de decennia na de Tweede Wereldoorlog gemanifesteerd als een

pro-Amerikaanse Atlanticus die zich bij de keuzes aangaande de buitenlandse politiek laat beïnvloeden door de wens van de Verenigde Staten.11 Vaak wordt beweerd dat

Nederlandse deelname aan overzeese oorlogsmissies in de eenentwintigste eeuw is voortgevloeid uit de wens om in een goed daglicht te staan bij de Verenigde Staten. De invloed van Amerika op de Nederlandse regering tijdens de EDG-discussie is, samen met Amerikaanse inmenging in de Indonesische kwestie, één van de eerste momenten waarop Amerika gebruik maakt van het feit dat de Nederlandse regering de buitenlandse politiek afstemt op de wensen van Amerika.

Het onderzoek heb ik vormgegeven door eerst aan de hand van secundaire literatuur een overzicht te geven van de stand van zaken in Europa in de vroegen jaren vijftig. Deze conceptualisering brengt mij in het eerste hoofdstuk tot een antwoord op de deelvraag waarom het EDG-verdrag in het leven geroepen is. De EDG is een lastig, uitgebreid concept en om verwarring te voorkomen heb ik ervoor gekozen om in het eerste hoofdstuk ook duidelijk in kaart te brengen wát de EDG nu precies is. In het tweede hoofdstuk ga ik, eveneens aan de hand van secundaire literatuur, specifiek in op de relatie tussen Amerika en Nederland. Na de Tweede Wereldoorlog had Amerika plannen met Europa waarin Nederland een rol speelde, hetgeen voorafgaand aan de EDG-discussie tot confrontaties tussen de VS en Nederland heeft geleid. Die momenten analyseer ik om een antwoord te vinden op de tweede deelvraag: hoe projecteerde de VS zijn Koude-Oorlogsstrategie op Nederland? In het derde hoofdstuk schakel ik over op de primaire bronnen. Ik analyseer de Amerikaanse Koude Oorlogsstrategie voor Europa, ik breng in kaart hoe de EDG hier een hoofdrol in ging spelen en wat daarop de

Nederlandse reactie was. Dit verschaft antwoord op de derde deelvraag: hoe kan het Nederland zich als obstakel ontpopte voor de EDG? Vervolgens analyseer ik in een vierde en vijfde hoofdstuk aan de hand van primaire bronnen hoe Amerika heeft geprobeerd de Nederlandse regering te beïnvloeden tijdens de jaren van de EDG-discussie en wat de 11 Duco Hellema, Four centuries of Dutch-American relations, 579-580.

(8)

effecten waren van het Amerikaanse beleid ten aanzien van Nederland. Hoe schatte Amerika de Nederlandse regering in? Op welke manier en met welke argumenten en middelen probeerde de Amerikanen om de Nederlandse regering te beïnvloeden? Uiteindelijk kan middels de antwoorden op de deelvragen gekeken worden naar op welke manier de EDG in de vroege jaren vijftig paste binnen de bredere strategie die de Amerikaanse beleidsmakers hadden in het kader van de Koude Oorlog.

(9)

H1. Waarom de EDG?

Het verdrag dat uiteindelijk had moeten leiden tot de formatie van de EDG, de Europese Defensiegemeenschap, kwam uiteraard niet zomaar uit lucht vallen. Het verdrag was geen resultaat van overijverige ambtenaren die zichzelf graag bezig wilden houden, maar moet worden gezien in het licht van de zeer ingewikkelde, penibele situatie waarin het Europese continent zich bevond in de vroege jaren vijftig van de vorige eeuw. Ook waren er op de achtergrond veel zaken die voor Amerika, in het licht van de Koude Oorlog, een rol speelden en die er voor zorgden dat de Amerikaanse regering erop gebrand was de EDG tot leven te zien komen. In dit hoofdstuk wordt een beeld geschetst van de verschillende factoren en gebeurtenissen die een rol van betekenis speelden in de periode dat het EDG-verdrag door Nederland, België, Duitsland, Frankrijk, Italië en Luxemburg werd ondertekend. Daarnaast wordt aan de hand van primaire bronnen, zoals toespraken van de betrokken politici uit die tijd, de originele tekst van het Pleven-plan en het verdrag van 1952, in dit hoofdstuk ook in kaart gebracht wat het EDG-verdrag nu precies inhield.

De conceptualisering van de stand van zaken in Europa omstreeks 1952 die in dit

hoofdstuk gegeven wordt, heeft als doel een antwoord te geven op de deelvraag waarom besloten is de Europese Defensiegemeenschap in het leven te roepen en waarom de Amerikanen de EDG zo belangrijk vonden.

Koude Oorlogsspanningen

Toen op 5 juni 1945 de declaratie van Berlijn getekend werd, was de Duitse overgave een feit. Eén van de belangrijkste voorwaarden voor de capitulatie was dat de militaire activiteiten van Duitsland per direct tot een halt gebracht moesten worden en dat slechts detachementen van de civiele politie nog over kleine handvuurwapens mochten beschikken om in staat te kunnen zijn de orde te handhaven.12 Na twee

slopende wereldoorlogen waar Duitsland de schuld van kreeg in minder dan een halve eeuw tijd, had de wereld de buik vol van de Duitse agressie. Op langere termijn was het echter geen optie om Duitsland zonder een eigen leger aan haar lot over te laten. Niet alleen zou Duitsland zelf dan een makkelijke prooi zijn voor eventuele agressoren, maar 12 Declaratie van Berlijn, 1945 https://en.wikisource.org/wiki/Berlin_Declaration_(1945)

(10)

Duitsland zou de zwakke schakel in de Europese verdedigingslinie vormen mocht er dreiging van buitenaf ontstaan.

Deze dreiging nam in de vroege jaren vijftig van de vorige eeuw vanuit het Oosten steeds concretere vormen aan. De verhoudingen met het communistische Rusland waren reeds gespannen, maar met de uitbraak van de oorlog in Korea in de zomer van 1950 vreesde men in Europa voor een Russische invasie van het westelijke gedeelte van het continent.13 Deze angst werd gevoed door de enorme troepenmacht die Rusland had

vergaard in de Oost-Europese gebieden die zij onder haar gezag had. Waar men in de jaren voorafgaand aan 1950 nog enigszins twijfelde over de intenties van Rusland, deed de invasie van Zuid-Korea door het Communistische Noord-Korea (dat direct gesteund werd door Rusland) alle alarmbellen rinkelen. De leiders van de Westerse wereld werden geconfronteerd met de Russische agressie en in een mum van tijd leek hierdoor het politieke klimaat in Europa ingrijpend te zijn veranderd.14 De twijfelachtige

besluiteloosheid van voorheen maakte plaats voor een gevoel van urgentie en

vastberadenheid. Alhoewel het in eerste instantie nog onduidelijk was welke plannen er ten uitvoer gebracht zouden worden, was het nu voor iedereen duidelijk dat er in hoog tempo gewerkt moest worden aan de verdediging van Europa.

Over de exacte invulling van de verdediging van Europa had de regering van het machtige Amerika een geheel eigen idee. In februari 1945 kwamen president Roosevelt van de Verenigde Staten, premier Churchill van Groot-Brittanie en Stalin van Sovjet-Rusland bij elkaar op de conferentie van Jalta. Hier werd besloten dat Duitsland na afloop van de Tweede Wereldoorlog zou worden onderverdeeld in een viertal gebieden. Rusland, Frankrijk, Engeland en Amerika zouden ieder hun eigen ‘zone’ krijgen. Twee jaar na afloop van de oorlog voegden de Britten hun zone bij die van de Amerikanen, iets dat de Fransen later ook deden. Het was het doel van Amerika om hun zone,

West-Duitsland, deel van Europa uit te laten maken.15 Hier begint een overkoepelende

Amerikaanse strategie zich reeds af te tekenen, aangezien dit een eerste stap was in de richting van het doel dat de Amerikanen uiteindelijk voor ogen hadden: unificatie van West-Europa om beter in staat te zijn de Sovjets af te weren.

13 Björn Fleischer, ‘Negotiating the European Defence Community’, European Political Science 12 (2013) 64-74, aldaar 67.

14 Clarence Walton, ‘Background for the European Defence Community’, Political Science Quarterly 1 (1953) 42-69, aldaar 45.

(11)

In eerste instantie opteerde de Amerikaanse regering voor een heel ander idee dan de Europese nationale legers samen te voegen tot één strijdmacht. Nadat de

Amerikaanse, Britse en Franse zones waren samengevoegd tot West-Duitsland, wilde de Amerikaanse regering graag dat West-Duitsland zou worden herbewapend. Het feit dat de Amerikanen al relatief zo kort na het einde van de Tweede Wereldoorlog bereid waren een dergelijke maatregel voor te stellen is illustratief voor de deplorabele

verstandhouding tussen Amerika en de Sovjet-Unie in de late jaren 1940.16 Toch hoopte

Amerika met het herbewapenen van West-Duitsland een drietal belangrijke resultaten te behalen. Ten eerste wilde Amerika de in rap tempo toenemende verspreiding van het Communisme indammen of zelfs omkeren. Door de latent aanwezige militaire macht van de Duitsers toe te voegen aan de strijdkrachten van de geallieerde mogendheden zouden de Russen niet meer in staat zijn hun invloed in West-Europa uit te breiden, zo

redeneerden de Amerikaanse planners. Ten tweede wilde Amerika de enorme financiële en militaire last die zij op hun schouders droegen door Europa te moeten verdedigen tegen de Sovjets enigszins verlichten. De Amerikaanse regering besloot dat de beste manier om hun last enigszins te verminderen was om ervoor te zorgen dat Europa zélf in staat zou zijn om zich te verdedigen en daartoe moesten de Europeanen, ook West-Duitsland, zich verenigen en hun militaire macht opbouwen. Het derde doel was om West-Duitsland definitief in de West-Duitse invloedssfeer te verankeren en daartoe moesten zij met een eigen leger meewerken aan de defensie van het Europese continent.17 De angst voor het communistische Rusland was in ieder geval voor de

Amerikanen groter dan de angst dat een herbewapend Duitsland wéér expansiedrift zou vertonen.

De angst voor de Russische agressie en de angst voor hernieuwde Duitse agressie die misschien niet onder de Amerikanen, maar onder veel anderen toch nog altijd leefde bleken met elkaar in conflict te komen. Toen in september 1950, een paar maanden na de start van de Russische agressie in Korea, de Amerikaanse minister van buitenlandse zaken Dean Acheson de wens uitsprak om Duitsland onderdeel uit te laten gaan maken van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (de NAVO), stuitte hij op weerstand van veel Europeanen.18 Als Duitsland onderdeel uit zou gaan maken van de NAVO, betekende

dit automatisch ook dat Duitsland weer over een eigen krijgsmacht zou moeten gaan 16 Kevin Ruane, The rise and fall, 1.

17 Cresswell, ’Between the Bear and the Phoenix’, 90-91.

(12)

beschikken en dit was voor velen een doorn in het oog. Met name de Fransen waren geen voorstander van het idee van Duitse herbewapening. De angst voor de eventuele Duitse agressie was voor alle Fransen, met het leed van zowel de Eerste als de Tweede

Wereldoorlog nog vers in het geheugen, veel te groot. Deze weerstand kwam dan ook niet alleen van een selecte groep extremisten, maar vanuit alle lagen van het Franse politieke spectrum.19

Gevoed door het verzet tegen Duitse deelname aan de NAVO, steunden de Fransen in eerste instantie het plan waarbij Duitsland niet over een eigen leger zou beschikken, maar waarbij de verdediging van Europa tegen Rusland toch concretere vormen aan zou nemen. Zoals in de inleiding vermeld was het de toenmalige premier van Frankrijk, René Pleven, die met zijn Pleven-plan genoemd wordt als de initiator van de EDG. Zoals de naam al doet vermoeden was het doel van de Europese Defensiegemeenschap niet om een sterkere Europese aanvals- of krijgsmacht in het leven te roepen, maar om de verdediging van de westerse Europese landen compleet te integreren.20 Mocht het

communistische Rusland over gaan tot een invasie van het westen van Europa, dan zouden zij niet één voor één tegen de legers van de verschillende landen hoeven te strijden. In plaats daarvan zou een grote en efficiënte, geïntegreerde Europese

verdedigingsmacht het rode leger trotseren. Het was de Fransen echter om een ander voordeel van de geïntegreerde verdedigingsmacht te doen. Door de verschillende

nationale legers samen te voegen tot de EDG, zou de nieuwe Europese krijgsmacht onder democratische controle komen te staan. De Fransen verbonden zelfs als voorwaarde voor hun deelname aan de EDG, dat er een supranationale politieke autoriteit in het leven geroepen werd.21 Duitse soldaten zouden dus wel onderdeel uitmaken van de EDG,

maar de Duitse overheid zelf zou niet de mogelijkheid hebben een leger aan te sturen. Een belangrijke gebeurtenis tijdens de jaren dat men bezig was de EDG te realiseren en die een rol speelt in de Franse angst voor Duitse herbewapening, is het slopende dekolonisatieconflict dat Frankrijk had in haar voormalige kolonie Indochina. Deze strijd had als gevolg dat veel bekwame Franse soldaten en officieren werden verscheept naar Zuidoost-Azië en daar op gruwelijke wijze om het leven kwamen. Het resultaat hiervan was dat de Franse jeugd zich bij het maken van keuzes voor de 19 Michael Sodaro, ‘France, Russia’, 30.

20 Martin Trybus, ‘The Vision of the European Defence Community and a Common Defence for the European Union’ in: Nigel White e.a. ed., European Security Law (Oxford 2012) 13.

21 Basil Karp, ‘The Draft Constitution for a European Political Community’ International Organization 8 (1954) 181-202, aldaar 183.

(13)

toekomst minder dan voorheen bereidwillig toonden een carrière in het leger na te streven. Deze combinatie van een verzwakt leger dat op minder aanwas kon rekenen dan voorheen, maakte dat Frankrijk slechts de superioriteitspositie in Europa kon behouden bij de gratie van een verplicht gedemilitariseerd Duitsland.22 Veel Fransen waren bang

hun sterke positie in Europa te verliezen zodra het Duitsland weer was toegestaan een leger op de been te brengen.

Amerika speelt op de achtergrond een enorme rol in de totstandkoming van het EDG-verdrag. Bovendien heeft Amerika er alles aan gedaan om de landen die het verdrag in 1952 ondertekend hebben, ook tot ratificatie over te laten gaan. De Amerikaanse houding ten aanzien van de verdediging van Europa en het EDG-verdrag was voor veel Europese staatshoofden van groot belang. De historicus professor Kevin Ruane heeft een belangrijk overzichtswerk geschreven over de Amerikaanse relatie tot de EDG waarin hij stelt dat het Amerikaanse congres, toen de militaire unificatie van Europa hen niet snel genoeg ging, heeft gedreigd de militaire voorzieningen in en steun aan Europa te verbinden aan het succes van het EDG-verdrag.23 Immers, ook de Amerikanen waren

overtuigd van de mogelijkheid dat Rusland tot de aanval over zou gaan. In de ogen van veel Europese leiders was de Amerikaanse steun aan hun continent van onschatbare waarde en zij waren er van overtuigd dat bij een eventuele Russische invasie de Europeanen zonder de Amerikanen geen schijn van kans maakten. Op 14 december 1953 dreigde de toenmalige Amerikaanse minister van buitenlandse zaken, John Dulles, zelfs concreet om het Amerikaanse Europese beleid en de militaire steun aan Europa ‘drastisch te herzien’ als het EDG-verdrag niet geratificeerd zou worden.24 Dit was voor

de toenmalige minister van buitenlandse zaken van Engeland bijvoorbeeld een reden om het EDG-verdrag actief te ondersteunen, alhoewel Engeland als buitenstaander relatief weinig met het verdrag te maken had.25 De grote invloed van Amerika op het politieke

debat en de besluitvorming in Nederland zal later uitvoerig worden besproken, maar wordt hier vast genoemd om het grote belang dat Amerika aan de EDG hechtte te benadrukken.

Samenvattend kan gesteld worden dat de angst voor de dreiging uit Rusland, in combinatie met de angst die veel Europese leiders hadden om de Amerikaanse

22 Edgar Furniss, ‘French Attitudes Toward Western European Unity’, International Organization 7 (1953) 199-212, aldaar 200.

23 Ruane, The rise and fall , 48.

24 Ibidem, 63.

(14)

(militaire) steun te verliezen, de drijvende krachten zijn geweest achter de formatie van de EDG. De angst voor Duitsland bleek echter voor met name de Fransen nog te groot en de wonden van de Wereldoorlogen nog te vers om Duitse herbewapening te kunnen accepteren. De EDG bood weliswaar de mogelijkheid die herbewapening geordend en onder de supervisie van een democratisch Europees bestuursorgaan te doen verlopen, maar uiteindelijk bleek het verlies aan soevereiniteit dat de Fransen daarmee zelf zouden lijden te groot om tot ratificatie over te gaan. Of het nu door de Amerikaanse druk komt of niet, Nederland heeft het verdrag uiteindelijk wél gesteund en dat proces wordt later in dit onderzoek besproken. In ieder geval heeft het feit dat het Franse parlement het EDG-verdrag niet heeft geratificeerd er niet toe geleid dat de Amerikanen hun zin niet gekregen hebben. De historicus Frank Costigliola stelt dat de Amerikaanse hegemonie in het Atlantische blok door de Fransen op de proef werd gesteld maar dat de Amerikanen uiteindelijk toch prevaleerden. Immers, kort nadat het EDG-verdrag door de Fransen van tafel werd geveegd zou Duitsland alsnog herbewapend worden en deel uit gaan maken van de NAVO, conform de Amerikaanse wens.26

Wat hield het EDG-verdrag in?

Voordat de driehoeksverhouding tussen Amerika, Nederland en de EDG in kaart gebracht kan worden, is het zaak om dieper in te gaan op de totstandkoming en de inhoud van het verdrag zelf. Wat hield het verdrag concreet in voor de betrokken partijen? Wie waren er verantwoordelijk voor het verdrag? Aan de hand van primaire bronnen, zoals toespraken van de betrokken politici uit die tijd, de originele tekst van het Pleven-plan en het EDG-verdrag van 1952, wordt in deze paragraaf antwoord gegeven op de vraag wat het EDG-verdrag nu precies inhield.

Om die vraag adequaat te kunnen beantwoorden, is het belangrijk om terug te gaan naar de persoon die in de secundaire literatuur soms genoemd wordt als de bron van het idee van één Europees leger: de Franse politicus André Philip. Als afgevaardigde voor de raadgevende vergadering van de raad van Europa, wees hij in zijn toespraak tijdens een bijeenkomst in Straatsburg in 1950 inderdaad op het belang van verregaande militaire samenwerking. Volgens Philip moest de nadruk komen te liggen op een militair bondgenootschap, waarbij alle betrokken landen ervan zouden profiteren als men zich 26 Frank Costigliola, France and the United States, 91.

(15)

inspande voor meer eenwording.27 Het verschil tussen de suggestie van Philip en het

uiteindelijke idee van het EDG-verdrag, zit hem in het feit dat Philip aanstuurde op meer solidariteit binnen de gehele Atlantische gemeenschap, waarbij hij doelde op actieve steun van met name Amerika, maar ook van Engeland. Philip stelde:

De mannen van West-Europa zijn niet van plan als huurlingen de strijd in te gaan met als enige doel het opvangen van de eerste schok. Ze zijn moe van het

verliezen van de eerste gevechten, om vervolgens de gruwelen van een bezetting te moeten ondergaan teneinde het mogelijk te maken dat anderen de oorlog winnen. Solidariteit moet reëel zijn om een effectieve verdediging te organiseren op het Europese continent, gecoördineerd tussen alle landen van Europa én de Verenigde Staten.28

Philip hekelt het ingrijpen van de bondgenoten van de Europese landen op het moment dat het in zijn ogen eigenlijk al te laat is en eist dat alle bondgenoten hun vermeende solidariteit concretiseren door actiever bij te dragen aan de verdediging van het Europese vaste land. De discrepantie tussen Philip’s idee van militaire eenwording en het EDG-verdrag is dus de bijdrage die Philip verwachtte van de hele Westerse

Atlantische gemeenschap, waar de EDG zich beperkte tot de Europese landen die samen de gemeenschap voor kolen en staal hadden opgericht. Gezien de actievere bijdrage die Philip van Amerika verwachtte, wordt in sommige secundaire literatuur naar mijn mening onjuist de toespraak van Philip genoemd als inspiratiebron voor het latere plan van René Pleven. Immers, een EDG zonder Amerika zou in de ogen van Philip een ongewenste en isolationistische ontwikkeling zijn.

Op 24 oktober 1950 legde de toenmalige premier van Frankrijk, René Pleven, zijn inmiddels beroemde plan voor aan de nationale vergadering van het Franse parlement. In zijn toespraak stelt hij, ter bevordering van de gemeenschappelijke verdediging, de creatie voor van één Europees leger gebonden aan de politieke instellingen van een verenigd Europa.29 Voorts stelt Pleven dat zijn suggestie rechtstreeks gebaseerd is op de

aanbevelingen die zijn gedaan tijdens de vergadering van de raad van Europa op 11 augustus 1950.30 André Philip heeft zijn eerder genoemde toespraak weliswaar ook

27 Toespraak André Philip, Straatsburg 1950

http://www.cvce.eu/en/obj/andre_philip_socialism_and_european_unity-en-1a31fe1f-6be6-4e9f-8cd1-7d1911abfdd1.html

28 Ibidem.

29 Tekst van het Pleven-plan, 24 oktober 1950

http://www.fransamaltingvongeusau.com/documents/dl2/h6/2.6.1.pdf 30 Ibidem.

(16)

gehouden op dezelfde bijeenkomst, maar twee dagen eerder, op dinsdag 8 augustus 1950. Op vrijdag 11 augustus 1950 was het Winston Churchill die in zijn toespraak oproept tot de creatie van een verenigd Europees leger, gebonden aan Europese democratische controle en handelend in volledige samenwerking met de Verenigde Staten en Canada.31 Het verschil tussen de voorstellen van Philip en Churchill is

aanzienlijk. Daar waar Philip oproept tot meer solidariteit en samenwerking binnen de hele Westerse Atlantische gemeenschap, is het Churchill die als eerste concreet met het voorstel komt om één Europees leger op te richten en René Pleven geeft in zijn toespraak letterlijk aan dat zijn plan direct gebaseerd is op de bijeenkomst van 11 augustus en dus op het voorstel van Churchill. Het feit dat René Pleven met zijn plan de geschiedenis in gegaan is als inspirator voor het EDG-verdrag is derhalve opmerkelijk en feitelijk onjuist, daar het Winston Churchill is geweest die met zijn voorstel de eerste aanzet gaf tot de creatie van één Europees leger.

Ondanks dat zowel Pleven als Churchill opriepen tot unificatie van de

verschillende Europese nationale legers, hadden beide heren hier een ander motief voor. Amerikaanse druk om Duitsland te herbewapenen en NAVO-bondgenoot te maken riep weerstand op bij de Fransen. Pleven zag ‘zijn’ plan dan ook als middel om te voorkomen dat Duitsland zijn eigen leger zou krijgen en diende derhalve als bescherming voor heel Europa, maar ook als bescherming tegen Duitsland.32 Pleven stelt in zijn toespraak

inderdaad dat Duitsland, hoewel geen NAVO-bondgenoot, voorbestemd is de vruchten te plukken van de NAVO-veiligheid en dat het derhalve normaal is dat Duitsland een

bijdrage levert.33 Deze kwestie noemt hij een probleem en hij wil met zijn plan het

initiatief nemen om de discussie te voorkomen. Churchill daarentegen stelt:

“Er is geen herstel voor Europa mogelijk, geen veiligheid of vrijheid voor iemand van ons, behalve door samen stelling te nemen, verenigd en onwankelbaar. Ik vraag dit congres onze Duitse vrienden ervan te verzekeren dat, als ze hun lot met het onze verenigen, wij hun veiligheid en vrijheid zullen verdedigen als waren het de onze.”34

31 Toespraak Winston Churchill, Straatsburg 1950

http://www.cvce.eu/content/publication/1997/10/13/ed9e513b-af3b-47a0-b03c-8335a7aa237d/publishable_en.pdf

32 Sören Philipps, ‘The Birth of the European Union: Challenging the Myth of the Civilian Power Narrative’, Historical Social Research 34 (2009) 203-214, aldaar 208.

33 Tekst van het Pleven-plan, 24 oktober 1950

http://www.fransamaltingvongeusau.com/documents/dl2/h6/2.6.1.pdf 34 Toespraak Winston Churchill, Straatsburg 1950

(17)

http://www.cvce.eu/content/publication/1997/10/13/ed9e513b-af3b-47a0-b03c-Iets later zegt hij bovendien dat hij niet gelooft dat het herbewapenen van de Duisters zal leiden tot een preventieve oorlog van de Russen. Het verschil tussen de motieven van Pleven en Churchill zit hem in de aard van de angst. Waar Pleven zich ook zorgen maakt om de vermeende Duitse dreiging, ziet Churchill (net zoals de Amerikanen) slechts de Communisten als bedreiging voor de West-Europese veiligheid.

Of het nu op basis van de ideeën van Philip, Pleven of Churchill geschiedde, op 27 mei 1952 ondertekenden België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland het EDG verdrag. Zij verklaarden dit te doen teneinde de vrede en veiligheid in West -Europa te kunnen blijven behouden, in samenwerking met de andere vrije landen, in de geest van de Verenigde Naties en harmonie met andere organisaties die hetzelfde doel nastreefden.35 Ondanks dat Amerika in het hele verdrag niet één maal genoemd wordt,

ligt in deze inleidende passage de nadruk op de samenwerking met andere landen en organisaties, volledig in overeenkomst met zowel Pleven als Churchill die in hun

toespraken expliciet zeiden dat het Europese leger nauw zou moeten samenwerken met Amerika en Canada. Dit bevestigt één angst die in elk geval bij alle politieke leiders van Europa in die tijd aanwezig leek te zijn, namelijk de angst om de militaire steun van Amerika te verliezen. De eerste acht artikelen van het verdrag vormen de fundamentele principes en zowel artikel 4 als 5 benadrukken de nauwe samenwerking met de ‘andere vrije landen’ (hoe vaag dit ook moge zijn) en met de NAVO.36 Uit het hele begin van het

verdrag komt heel duidelijk naar voren dat het handelen van de Europese landen in het kader van de EDG-samenwerking volledig in overeenstemming moet zijn met de

Amerikaanse wensen en het Amerikaanse beleid. Met de ‘andere vrije landen’ in het verdrag bedoelen de Europeanen feitelijk maar één land: Amerika. Dit leverde Amerika een machtpositie op die zij later zouden gebruiken om de besluitvorming in de Europese landen te beïnvloeden.

Artikel 6 benadrukt de absentie van enige vorm van onderlinge discriminatie tussen de lidstaten.37 Ondanks dat de Engelsen geen deelnemers waren aan het

EDG-verdrag, zag Churchill zijn wens in vervulling gaan dat Duitsland zich zou verenigen met de andere West-Europese landen teneinde een gemeenschappelijke verdediging te 8335a7aa237d/publishable_en.pdf

35 Verdrag ter oprichting van de Europese Defensiegemeenschap, 27 mei 1952, inleiding.

http://aei.pitt.edu/5201/1/5201.pdf 36 Ibidem, Titel I: fundamentele principes.

(18)

creëren. Bijdrage aan de EDG zou proportioneel geleverd moeten worden, waarbij van Frankrijk Duitsland en Italië naar ratio een bijdrage van 3, van Nederland en België een bijdrage van 2 en van Luxemburg een bijdrage van 1 verwacht werd.38 De dagelijkse

leiding zou in handen zijn van een Commissariaat, bestaande uit 9 leden en niet meer dan 2 van dezelfde nationaliteit.39 Het Commissariaat zou worden overzien door een

Raad, die zou bestaan uit afgevaardigden van de lidstaten. Het voorzitterschap van de raad zou worden uitgevoerd door één lid van de raad en zou op alfabetische volgorde per drie maanden rouleren.40

Geconcludeerd kan worden dat op basis van het idee van Churchill de EDG inderdaad een volledig democratisch instituut zou worden, zonder discriminatie van de lidstaten en ter bevordering van de defensie. Dat het voorzitterschap eens in de zoveel tijd aan een ander land dan Frankrijk (namelijk aan Duitsland) zou toebehoren, was vermoedelijk het soevereiniteitsverlies dat het Franse parlement uiteindelijk weigerde te accepteren. Het is belangrijk om te begrijpen dat het verdrag zoals het hier beschreven is, niet hetzelfde verdrag is zoals de Fransen het in eerste instantie bedoelden. Het eindproduct is het resultaat van lange onderhandelingen waaraan ook Nederland, zoals in het laatste hoofdstuk zal blijken, aan heeft bijgedragen.

38 Ibidem, Titel II: de instituties van de gemeenschap, artikel 43 BIS.

39 Ibidem, artikel 20.

(19)

H2. Nederland en Amerika

Nu duidelijk is geworden hoe de EDG in het kader van de Koude Oorlog tot stand is gekomen en wat het EDG-verdrag precies inhield, is het zaak om de verhoudingen tussen Nederland en Amerika aan het begin van de Koude Oorlog in kaart te brengen. De

diplomatieke relatie tussen Nederland en de Verenigde Staten is in het verleden in belangrijke mate bepaald door grote en belangrijke gebeurtenissen die de wereldpolitiek hebben gedomineerd. De Tweede Wereldoorlog is hier een heel goed voorbeeld van. Het grote verschil tussen Nederland en de Verenigde Staten is dat de eerstgenoemde nooit écht in staat geweest is deze belangrijke gebeurtenissen zelf te beïnvloeden, maar slechts in specifieke gevallen en op bepaalde momenten een rol van betekenis heeft kunnen spelen. Nederland hield zich bezig met het behartigen van haar gelimiteerde, specifieke belangen en moest zich daarbij aanpassen aan een in rap tempo veranderende internationale orde waarin de grootmachten de dienst uit maakten. Amerika

daarentegen ontwikkelde zich tijdens en na de Tweede Wereldoorlog als zo’n

grootmacht en hield zich over de hele wereld bezig met doelstellingen op het gebied van buitenlands beleid en veiligheid in het kader van de strijd met de Sovjetunie, de Koude Oorlog.41 Amerika had een globale strategie tijdens de Koude Oorlog en daar diende

Nederland op een bepaalde manier een rol in te spelen, maar aangezien de belangen van Nederland en de Verenigde Staten voor een gedeelte van elkaar verschilden kwamen zij zo nu en dan met elkaar in conflict. De kwestie rond het EDG-verdrag is hier een

voorbeeld van en om de confrontatie tussen de twee landen inzake de EDG-kwestie volledig in kaart te kunnen brengen, schets ik in dit hoofdstuk de relatie tussen Amerika en Nederland, met specifieke aandacht voor de vraag hoe Amerika zijn Koude

Oorlogsstrategie op Nederland projecteerde voorafgaand aan de periode dat de EDG een rol van betekenis ging spelen.

Nederland en de VS na de Tweede Wereldoorlog

Alhoewel de Verenigde Staten uiteraard ook een militaire bijdrage hebben

geleverd aan de geallieerde zijde tijdens de Eerste Wereldoorlog, kozen zij na afloop van de strijd toch weer voor een politiek die meer gericht was op afzondering. Zelfs in de 41 Hellema, ‘The politics of asymmetry’, 579.

(20)

beginjaren van de Tweede Wereldoorlog waren er in de Verenigde Staten tot op het hoogste politieke niveau nog tegenstanders van nieuwe Amerikaanse bemoeienis met de gang van zaken op het Europese continent. De verdeeldheid was groot en weinig

Amerikanen zagen er heil in om voor de tweede keer in een gevaarlijk gewapend conflict zo ver van huis verzeild te raken. De aanval van de Japanners op Pearl Harbour op 7 december 1941, toen de oorlog al twee jaar bezig was, was er voor nodig om de

Amerikanen in een uitzonderlijke vorm van eensgezindheid bij de Tweede Wereldoorlog te betrekken.42 Het was derhalve pas tijdens en na de Tweede Wereldoorlog dat zij ook in

politieke zin een rol van betekenis gingen spelen op het wereldtoneel. Zoals de Amerikaanse historicus Daniel Rodgers stelt heeft de Tweede Wereldoorlog de

Amerikanen de wereld in getrokken en de Amerikaanse politiek geïnternationaliseerd.43

Aangezien de Tweede Wereldoorlog overging in de Koude Oorlog, besefte de

Amerikanen dat hun rol in Europa nog niet was uitgespeeld. Na 1945 was de Verenigde Staten een volwaardig partner geworden in de Trans-Atlantische connectie die de geallieerde mogendheden met elkaar verbond. Er waren overal ter wereld Amerikaanse beleidsmakers en overheidsfunctionarissen om het actieve Amerikaanse buitenlandse politieke beleid te waarborgen en ten uitvoer te brengen.44 Vanaf dat moment ging

Amerika voor het eerst kijken op welke manier Nederland een rol moest spelen in zijn actieve buitenlandse beleid en daarom begint het onderzoek van de relatie tussen Nederland en de Verenigde staten in het kader van de EDG-kwestie pas na afloop van de Tweede Wereldoorlog.

De Tweede Wereldoorlog bracht niet alleen voor de Verenigde Staten een koerswijziging in de buitenlandse politiek met zich mee. Ook Nederland moest zich aanpassen aan de veranderende internationale orde. Waar Nederland zich tijdens (en na) de Eerste Wereldoorlog geprobeerd had neutraal en afzijdig te houden, besefte de Nederlandse overheid zich nu in het licht van de Koude Oorlog dat een internationale samenwerking tussen de vrije landen van het trans-Atlantische blok noodzakelijk was geworden. Zoals in de inleiding reeds vermeld is, manifesteerde Nederland zich als een Atlanticus. De nieuwe doelstelling van Nederland werd dan ook het bevorderen van deze trans-Atlantische samenwerking en in dat kader accepteerden zij de hegemonie van de

42 Ira Katznelson, Fear itself. The New Deal and the origins of our time (New York 2013) 310-316.

43 Daniel Rodgers, Atlantic crossings. Social politics in a progressive age (Cambridge 1998) 487.

(21)

Verenigde Staten. 45 In het kader van deze nieuwe Nederlandse politiek, die gericht was

op het belang van de trans-Atlantische samenwerkingen en met name de goede verstandhouding met de Verenigde Staten, werd door de Nederlandse regering een tweetal belangrijke verdragen ondertekend.

In 1948 ondertekenden België, Nederland, Luxemburg, Engeland en Frankrijk het zogenaamde verdrag van Brussel. Dit verdrag had als gevolg dat de genoemde landen een militair verbond met elkaar aangingen. Voor de Nederlandse regering was het belangrijkste aan het verdrag van Brussel niet zozeer de samenwerking tussen de

betreffende landen, maar de samenwerking tussen de Verenigde Staten en de landen die het verdrag van Brussel hadden ondertekend. Immers, indien het in Europa tot een gewapend conflict met de Sovjetunie zou komen was de Verenigde Staten een onmisbare schakel in de verdediging van het Europese continent. Amerika beschikte, behoudens het communistische Rusland, als enig ander land ter wereld over nucleaire wapens en dit was één van de redenen dat Nederland de Amerikaanse hegemonie in het Atlantische blok accepteerde. De Nederlandse regering besefte dat Amerikaanse militaire steun aan Europa onmisbaar was.46 Hier zijn reeds de eerste kenmerken zichtbaar van een patroon

op basis waarvan kan worden verklaard dat Nederland ontvankelijk was voor

Amerikaanse druk. Immers, doordat Nederland zich sterk begon te richten op de steun van Amerika ondermijnde het wellicht de eigen machtspositie. Aan de andere kant kon Nederland de eigen machtspositie ook versterken door zich als trouwe bondgenoot van het machtige Amerika op te werpen. In het geval van eventuele conflicten wist

Nederland zich op deze manier verzekerd van Amerikaanse steun.

Het ondertekenen van het verdrag van Brussel kan wat betreft de Nederlandse doelstellingen worden gezien als een opstap naar een tweede, nog veel belangrijker verdrag. In 1949 werd mede door Nederland in Washington een verdrag ondertekend waarmee de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (vanaf heden kortweg de NAVO) in het leven geroepen werd. Volgens de Amerikaanse historicus Kevin Ruane werd de NAVO door de Amerikanen niet zozeer in het leven geroepen om een acute Russische militaire dreiging in Europa het hoofd te bieden, maar meer om de Europeanen te verzekeren van de Amerikaanse militaire steun in het ergste geval.47 Dit bewijst dat Amerika zich in die

45 Duco Hellema, Nederland in de wereld. De buitenlandse politiek van Nederland (Houten 2010) 148. Hellema, ‘The politics of asymmetry’, 579.

46 Hellema, Nederland in de wereld, 148-151 Van der Harst, The Atlantic priority, 21.

(22)

tijd al bewust was van de mate waarin de Europeanen hun steun verlangden en dit vergrootte de Amerikaanse machtspositie. Nederland vond een dergelijke verzekering inderdaad bijzonder prettig. Het overgrote gedeelte van de militairen was in Nederlands-Indië en in het geval van een invasie zou Nederland weerloos geweest zijn. Daarnaast wilde Nederland middels de NAVO inspraak verwerven op het wereldtoneel én de NAVO bevorderde de Europese integratie. Door de Verenigde Staten ervan te overtuigen dat de Europese landen aan het integreren waren, hoopte Nederland dat het Marshallplan spoedig door de Amerikanen goedgekeurd en gelanceerd zou gaan worden.48 De nieuwe

doelstellingen die Nederland na de Tweede Wereldoorlog geformuleerd had en de nieuwe pro-Atlantische buitenlandse politiek van Nederland, strookten niet altijd met de wensen van de Verenigde Staten. Waar Nederland zich voornamelijk richtte op de trans-Atlantische verbinding met westerse bondgenoten, formuleerde Amerika het

buitenlandse beleid in het kader van de Koude Oorlog. Ondanks de steeds nauwere samenwerking tussen Europa en Amerika kenden de Verenigde Staten en Nederland in de periode na de Tweede Wereldoorlog een aantal conflicten. Door deze conflicten hieronder in kaart te brengen wordt zichtbaar dat de Amerikanen zich bewust waren van hun machtspositie ten opzichte van de Europese landen (zoals Nederland) die zich afhankelijk toonden van Amerikaanse steun. Uit angst om uit de Amerikaanse gratie te vallen heeft Nederland zich meermaals onder Amerikaanse druk moeten conformeren aan het Amerikaanse buitenlandse beleid.

De kwestie Nederlands-Indië

De eerste kwestie waarbij de doelstellingen van Nederland niet overeen kwamen met de bredere strategie van de Verenigde Staten, betrof het vraagstuk omtrent de onafhankelijkheid van Nederlands-Indië. In oktober 1945 trok president Sukarno reeds bij Washington aan de bel met de vraag om Amerikaanse steun in de

onafhankelijkheidsstrijd tegen Nederland maar hierop werd niet gereageerd. Ook Sutan Sjahrir, de eerste premier van de onafhankelijke republiek Indonesië, zocht contact met de Amerikanen door in december van 1945 een brief te schrijven aan de toenmalige president Harry Truman van de Verenigde Staten. Hierin vroeg hij Amerika, als neutrale

(23)

grootmacht, om de hulp die Indonesië nodig had.49 Echter, ook het verzoek van Sjahrir

werd niet ingewilligd. De Amerikaanse angst voor de expansionistische intenties van de Sovjetunie in Europa waren zo groot dat de Verenigde Staten liever zagen dat Nederland zich economisch zou herstellen om de positie in Europa te versterken. Amerika dacht dat Nederlands-Indië het Nederlandse herstelproces zou kunnen bespoedigen en daarom stonden zij in eerste instantie achter Nederland in het conflict.50 De eerder genoemde

overtuigde pro-Atlantische positie die Nederland had ingenomen, maakte dat de

Amerikanen hun steun wilden betuigen aan een ‘’zeer loyale, sterke voorstander van het Amerikaanse beleid in Europa,’’ zoals de toenmalige Amerikaanse onderminister van Buitenlandse Zaken Robert Lovett het formuleerde in 1947.51

In het jaar 1948 veranderde het Amerikaanse standpunt ten aanzien van het Indonesische onafhankelijkheidsconflict echter. De economieën in Europa, waaronder ook die van Nederland, begonnen onder meer door de Amerikaanse Marshallhulp langzaamaan te herstellen en het argument dat Nederland de kolonie nodig had om zich beter te kunnen wapenen tegen de Sovjetunie werd steeds minder valide. Daarnaast zagen de beleidsmakers in Washington de locatie waar zij het conflict met de Sovjetunie verwachtten geleidelijk aan verschuiven van Europa naar Zuidoost-Azië. De

communisten wonnen overal in die regio aan terrein en in Washington begon men te geloven dat Sukarno en Hatta, als twee gematigden, wellicht als enige in staten zouden kunnen zijn om een directe invloed van het communistische Rusland op de politiek en het beleid van de republiek Indonesië te weerstaan.52 Zo veranderde de Amerikaanse

positie van pro-Nederlands in pro-Indonesisch en de Amerikanen stelden de

Nederlandse overheid op de hoogte van het feit dat zij inmiddels van mening waren dat het tijd was om de onafhankelijkheid van Indonesië te erkennen.

Dit was de Nederlandse overheid in 1948 echter nog niet van plan en in december 1948 lanceerden zij de zogenaamde tweede politionele actie om te proberen de

Indonesische onafhankelijkheidsstrijders op de knieën te dwingen. Dit leidde tot grote irritatie bij de Amerikanen. Zodanig zelfs dat het Amerikaanse ministerie van

Buitenlandse Zaken als reactie op de tweede politionele actie overwogen heeft om de 49 Sutan Sjahrir aan Harry S. Truman, Foreign Relations of the United States (hierna

FRUS genoemd), 1945,Vol. 6, p. 1186-1187.

50 Thijs Brocades Zaalberg, American visions of the Netherlands East Indies/Indonesia. US foreign policy

and Indonesian Nationalism, 1920-1949 (Amsterdam 2002) 26.

51 Robert Lovett aan Frank Graham, December 31, 1947, FRUS, 1947 Vol.6, p.1099,1164.

(24)

Marshall hulp aan Nederland stop te zetten. Tegelijkertijd leidde de actie van de

Nederlanders er toe dat binnen de Verenigde Naties het anti-Nederlandse sentiment in rap tempo toenam.53 Onder druk van de Amerikanen zwichtte de Nederlandse overheid

uiteindelijk en in december 1949 erkende Nederland de onafhankelijke republiek Indonesië.

Uit dit voorbeeld komt duidelijk naar voren hoe Amerika zijn Koude

Oorlogsstrategie op Nederland projecteerde. In eerste instantie is het ook in het belang van de Verenigde Staten om Nederland zijn kolonie te laten behouden, maar als het Koude Oorlogstoneel zich naar Zuidoost-Azië verplaatst komt hier verandering in. Vanaf dat moment past het niet langer in de bredere strategie van Amerika om Indonesië de onafhankelijkheid te ontzeggen en Nederland dient zich te conformeren aan het

Amerikaanse beleid. De naoorlogse geopolitieke situatie, waarin Amerika een dominante positie innam in de door Nederland zo gekoesterde trans-Atlantische alliantie, heeft er uiteindelijk voor gezorgd dat Nederland toegaf in de kwestie Nederlands-Indië. Als echte pro-Amerikaanse atlanticus wilde de Nederlandse regering zich de woede van de

Verenigde Naties - Amerika in het bijzonder - niet op de hals halen en hier werd door Washington handig op ingespeeld door Nederland onder druk te zetten en koers te laten wijzigen.

Nederland en de Korea-oorlog

De oorlog die in Korea losbarstte in de vroege jaren 1950 is een ander voorbeeld van een situatie waarin Amerika grote druk heeft uitgeoefend om de Nederlandse besluitvorming zodanig te beïnvloeden dat het Nederlandse beleid paste binnen de bredere strategie van Amerika. Nadat de communistische Noord-Koreanen de aanval hadden geopend, riep de veiligheidsraad van de Verenigde Naties in eerste instantie op tot een staakt-het-vuren. Toen hier geen gehoor aan gegeven werd, besloot de

veiligheidsraad dat het tijd was over te gaan tot militaire actie. Op 7 juli 1950 plaatste de Verenigde Naties al hun beschikbare troepen onder het bevel van de Verenigde Staten.54

Omdat Nederland deel uitmaakte van de Verenigde Naties werd er ook verwacht dat zij een militaire bijdrage zou leveren aan de oorlogsinspanningen in Korea.

53 Audrey Kahin en George Kahin, Subversion as foreign policy. The secret Eisenhower and Dulles debacle in

Indonesia (New York 1995) 32.

(25)

Aangezien er destijds van Duitse herbewapening nog geen sprake was en de EDG nog niet geconcretiseerd was, stond Amerika er wat betreft de verdediging van Europa ook min of meer alleen voor. De Amerikanen, die het bevel voerden over de strijdkrachten van de Verenigde Naties, voelde er niets voor om deze oorlog ook helemaal alleen uit te moeten vechten en zij verlangden dat ook Nederland een militaire duit in het zakje deed. Om een aantal redenen zat de Nederlandse regering echter niet te springen om

daadwerkelijk militair gezien in het conflict verzeild te raken. Allereerst is het natuurlijk een feit dat een gewapend conflict verhoogde militaire uitgaven met zich meebrengt en de toenmalige Nederlandse regering was bang dat deze kosten in hoge mate schadelijk zouden zijn voor de Nederlandse economie. Deze was immers zo kort na de Tweede Wereldoorlog aan de beterende hand, maar nog altijd herstellende. Ook was de

Nederlandse overheid huiverig voor het uitlokken van een internationaal conflict. Zoals eerder in dit hoofdstuk aangegeven verschoof het epicentrum van het conflict tussen de Verenigde Staten en de Sovjetunie eind jaren 1940 langzamerhand naar Zuidoost-Azië. Nederland was bang dat Amerika met zijn militaire actie misschien de Koude Oorlog tot een wereldwijde ‘hete’ oorlog zou doen escaleren. In dat geval bestond er een grote kans dat ook Europa wederom het strijdtoneel van deze oorlog zou worden en dat vond Nederland een uitermate onwenselijke situatie.55

Aanvankelijk zag de Nederlandse regering het als een oplossing om slechts op maritiem gebied een bijdrage te leveren. Op 3 juli 1950 werd door de Nederlanders een in Indonesië gestationeerde torpedobootjager aangeboden en in de weken die daar op volgenden zou nog een drietal schepen volgen. Dit was voor de Verenigde Staten echter bij lange na niet voldoende, aangezien ze behoefte hadden aan versterking in de vorm van grondtroepen. Alhoewel Nederland hier in eerste instantie niets voor voelde, was het Amerika die Nederland uiteindelijk overstag deed gaan. Onder grote Amerikaanse druk werd in augustus 1950 dan toch een infanterie-eenheid beschikbaar gesteld voor de oorlog in Korea.56 Uit het voorbeeld van de reactie van de Nederlandse overheid op de

oorlog in Korea blijkt wederom dat de Nederlandse regering zich bij het vormen van haar beleid diende aan te passen aan de bredere Koude Oorlogsstrategie die Amerika voor ogen had. Amerika wist feilloos op welke manier er gebruik gemaakt moest worden van de Nederlandse positie. Omdat de Nederlandse regering de banden met Amerika in 55 Segers, Reis naar het continent, 87-88.

(26)

het kader van de trans-Atlantische verhoudingen geenszins op het spel wilden zetten, slaagde Amerika er wederom in om Nederland zich aan te laten passen aan de

overkoepelende Amerikaanse strategie.

Nederland en Amerika na 1950

In het jaar 1950 werd Eelco van Kleffens opgevolgd door Herman van Roijen als Nederlandse ambassadeur in de Verenigde Staten te Washington. In de jaren die daaraan voorafgingen was Van Roijen in Nederland een behoorlijk bekend figuur geworden vanwege zijn bijdrage aan de onderhandelingen over de dekolonisatie van Nederlands-Indië.57 Vrijwel direct na zijn aantreden merkte Van Roijen dat de Amerikaans –

Nederlandse verstandhouding op zijn zachtst gezegd niet optimaal was. Dit had alles te maken met de hierboven beschreven gebeurtenissen. Het feit dat Nederland de

waardevolle kolonie in De Oost verloren had en de Amerikaanse invloed op dat proces maakten dat Nederland en Amerika binnen de NAVO-vergaderingen op gespannen voet met elkaar stonden. Daar kwam vervolgens ook nog eens de kwestie met betrekking tot de oorlog in Korea bij. Nederland voelde zich eenvoudigweg onder druk gezet door Amerika. Van Roijen was weliswaar de mening toegedaan dat de Nederlandse

verontwaardiging over het Amerikaanse optreden gerechtvaardigd was, maar als pro-Atlanticus wilde hij de goede verstandhouding met de Amerikanen desondanks niet op het spel zetten. Een eventuele breuk zou alleen maar gunstig zijn voor de Sovjetunie en iets dergelijks wilde Van Roijen uit alle macht zien te voorkomen. Hij koos er derhalve voor de band met de Verenigde Staten te herstellen in plaats van de zaak op de spits te drijven, hetgeen volledig in overeenstemming is met het Atlantische (en pro-Amerikaanse) beleid van de Nederlandse regering.58

Ook na het aantreden van Herman van Roijen bleef de militaire capaciteit van Nederland een gevoelig punt als het gaat om de diplomatieke betrekkingen tussen de Verenigde Staten en Nederland. Toen de NAVO werd opgericht waren de Amerikanen er volgens Ruane weliswaar niet van overtuigd dat de Sovjetunie daadwerkelijk op het punt stond om Europa binnen te vallen, maar desondanks werd er vanuit Washington wel verlangd dat de Europese landen zich zouden aanpassen aan de Amerikaanse Koude 57 Rimko van der Maar, Hans Meijer, Herman van Roijen, 1905 -1991, Een diplomaat van klasse (Amsterdam 2013) 9.

(27)

Oorlogsstrategie die dicteerde dat de Europeanen zelf zo sterk mogelijk moesten zijn om een goed blok te kunnen vormen tegen het communisme. Zeker aangezien Rusland sinds 1949 ook over nucleaire wapens beschikte, Duitsland nog niet herbewapend was en er ook een oorlog woedde in Korea, nam de Amerikaanse druk op Nederland steeds meer toe om het verdedigingsapparaat te verbeteren. Eind jaren 1940 bevond het overgrote gedeelte van de Nederlandse militairen zich in Nederlands-Indië en als het ging om de verbetering van de defensie in eigen land hinkte Nederland op twee gedachten. Enerzijds wilde Nederland de wederopbouw en het economische herstel niet vertragen door veel aan defensie uit te geven. Anderzijds was de Nederlandse regering bang om de

Amerikaanse steun, die zij zowel op financieel als op militair gebied ontvingen, te verliezen als ze niet zouden toegeven aan de wensen van de Amerikanen. Amerika wist dat dit de zwakke plek van Nederland was en dreigde dan ook hun steun aan Nederland te beperken als Nederland zich niet conformeerde aan het Amerikaanse beleid.59

Uiteindelijk, net zoals dat bij de kwesties over Nederlands-Indië en de Nederlandse bijdrage aan de oorlog in Korea het geval was geweest, zwichtte de Nederlandse regering onder de grote Amerikaanse druk. In januari 1951 werd er na lang beraad besloten om het defensiebudget voor de vier jaren die daarop volgende met ruim zes miljard te verhogen. Wederom kreeg Amerika het voor elkaar om het beleid van de Nederlandse regering te beïnvloeden zodat het paste binnen de plannen die Amerika met Europa voor ogen had.

Dit roept inmiddels wellicht de vraag op hoe het mogelijk is dat de Nederlandse regering, die keer op keer onder de Amerikaanse druk bezweek, tóch met de Verenigde staten in conflict wist te komen over de vraag of het EDG-verdrag daadwerkelijk

geratificeerd moest worden. Waarom was het eigenlijk nodig dat Nederland onder druk gezet moest worden door Amerika in plaats van dat Nederland vanaf het begin, zoals de Amerikanen het graag gezien hadden, de EDG gesteund had? Dit valt te verklaren door het pro-Atlantische standpunt dat Nederland in had genomen betreffende de defensie van het Europese continent. De historicus Mathieu Segers stelt dat de Nederlandse overheid wat internationale samenwerking betreft idealistische waarden nastreefde. Nederland zag de defensie van Europa en de vrije Westerse landen het liefste

georganiseerd in het kader van een geïdealiseerde Atlantische samenwerking. De Verenigde Staten daarentegen hadden veel meer oog voor realistische maatregelen en 59 Hellema, Nederland in de wereld, 166.

(28)

samenwerkingsverbanden als het ging om de strijd tegen het communisme.60 Het is in

dat opzicht zelfs mogelijk om te stellen dat Nederland niet alleen idealistische waarden nastreefde, maar ook een onrealistische samenwerking voor zich zag. De Nederlandse regering zag de Atlantische gemeenschap als een denkbeeldige commune waar zij wellicht te veel van verwachtten. Uiteraard zou Amerika geholpen hebben in het geval dat er in Europa oorlog met de Sovjetunie zou uitbreken, maar desondanks hadden de Amerikanen de realistischere visie dat Europa zélf, in Europees verband, haar defensie op orde diende te krijgen. De Nederlandse, idealistische visie op de Atlantische

gemeenschap maakte dat Nederland niet enthousiast was voor het plan van de EDG. De Nederlandse regering was bang dat Amerika op de achtergrond zou raken en wilde de defensie van Europa graag in een Atlantisch kader georganiseerd hebben. De realistische Amerikanen daarentegen beseften dat het voor de Europese landen noodzakelijk was om de handen ineen te slaan en zelfstandig de Sovjetunie het hoofd te kunnen bieden. Als reactie op het Franse voorstel dat de EDG moest worden opgericht, kwam Nederland in de zomer van het jaar 1951 met een ander plan. Dit plan zou in de ogen van de Nederlandse regering een gulden middenweg kunnen zijn tussen de formatie van één Europees leger (de EDG) en het voorstel dat de Amerikanen in eerste instantie hadden gedaan om Duitsland te herbewapenen en onderdeel van de NAVO uit te laten gaan maken. Nederland stelde voor dat West-Duitse troepen onder het bevel zouden komen te staan van een High Commissioner van de NAVO. Deze zou door een raad van ministers van de NAVO gekozen moeten worden.61 Op dit Nederlandse plan kwam antwoord in de

vorm van een brief van de Amerikaanse Secretary of State. De historicus Jan van der Harst schrijft hierover dat de Verenigde Staten totaal niets voelden voor het Nederlandse plan, maar dat de State Department wel te kennen gaf de mening van de Nederlanders op prijs te stellen.62 Deze brief kan worden gezien als een omslagpunt in de

verstandhouding tussen de Verenigde Staten en de Nederlandse regering. Zoals beschreven hield Nederland er na 1945 een nieuwe, pro-Atlantische buitenlandse politiek op na die erop gericht was om de overzeese partners te betrekken in de defensie van het Europese continent. De EDG vormde in de ogen van de Nederlandse regering een bedreiging voor deze nieuwe politiek, terwijl Amerika zich zou ontwikkelen als een 60 Segers, Reis naar het continent, 69-70.

61 Van der Harst, The Atlantic priority, 233-235.

62 Van der Harst, ‘The Pleven plan’, in: Richard Griffiths ed. The Netherlands and

(29)

voorstander van de EDG en daarbij Nederland onder druk zou zetten om dezelfde keuze te maken. Was de Nederlandse regering ditmaal wel bestand tegen de Amerikaanse druk? De Verenigde Staten zou Nederland voor een lastige keuzen zetten: vasthouden aan de nieuwe politiek en in een Atlantisch kader zoeken naar de beste manier om Europa te verdedigen, of zwichten onder Amerikaanse druk en meegaan in de EDG. Een gulden middenweg leek niet te bestaan.63 Waarom Nederland in eerste instantie dwars

lag en de manier waarop Amerika de Nederlandse besluitvorming probeerde te beïnvloeden tijdens de discussie over het EDG-verdrag wordt in de volgende

hoofdstukken belicht. In dat kader diende de voorbeelden uit dit hoofdstuk als illustratie voor de manier waarop Nederland zich diende te schikken naar het Amerikaanse

buitenlandse politieke beleid. Dat Amerika heeft geprobeerd om Nederland onder druk te zetten en koers te laten wijzigen tijdens de EDG-discussie is haast logisch, gezien het feit dat een dergelijke strategie zich drie maal eerder succesvol had bewezen. Immers, zowel wat Indonesië, deelname aan de oorlog in Korea en het ophogen van het

defensiebudget betreft wist Amerika de Nederlandse regering uiteindelijk zo ver te krijgen om zich aan te passen aan het Amerikaanse beleid. Wat de verdediging van Europa betreft zouden de Amerikanen dit nogmaals proberen.

(30)

H3. Amerika, Nederland en de verdediging van Europa

Zoals reeds aangetoond, lag na het einde van de Tweede Wereldoorlog de verdediging van het Europese continent voor het grootste gedeelte in de handen van de Verenigde Staten. Alleen die supermacht beschikte over nucleaire wapens en de militaire

superioriteit van de Verenigde Staten in het algemeen stond niet ter discussie. Ook Amerika zelf was overtuigd van zijn formidabele positie en hun deelname aan de NAVO was dan ook meer een manier om de Europeanen te verzekeren van Amerikaanse steun dan een aanname dat de Sovjetunie een acute dreiging voor het Westen vormde.64 Toen

de Sovjetunie voor het eerst met succes een test van een atoombom wist te voltooien, veranderde dit de kijk van de Amerikaanse regering op de verhoudingen in de wereld.65

Niet alleen was de Amerikaanse hegemonie op het nucleaire terrein daarmee ten einde gekomen, de Sovjetunie had daarmee voor zichzelf de mogelijkheid gecreëerd om voor West-Europa (en daarmee dus voor Amerika) in militaire zin een bedreiging te vormen. Om de verdediging van Europa in specifieke zin en de strijd tegen de Sovjetunie in het kader van de Koude Oorlog in algemene zin vorm te geven, werd door de Verenigde Staten een nieuwe strategie ontwikkeld. Na verloop van tijd zou de EDG deel gaan uitmaken van deze overkoepelende Amerikaanse strategie, maar wat was deze nieuwe Amerikaanse strategie voor de Koude Oorlog nu precies? En op welke manier paste de EDG uiteindelijk in die strategie? Met het beantwoorden van deze vragen en het in kaart brengen van de bezwaren van de Nederlandse regering tegen het Amerikaanse beleid en de EDG kan uiteindelijk een antwoord gegeven worden op de vraag waarom Nederland zich als een obstakel ontpopte voor de Verenigde Staten in de EDG-kwestie.

Amerikaanse strategie post-1950

In maart 1947 sprak de toenmalige president van de Vernigde Staten, Harry Truman, zich uit voor steun aan de Griekse en Turkse volkeren in hun pogingen om het

communisme in hun landen te weren.66 Deze toespraak is de geschiedenis in gegaan als

het begin van de zogenaamde Trumandoctrine. Deze doctrine schrijft een strategie voor die erop gericht is om een volledige escalatie met de Sovjetunie (en daarmee een Derde 64 Ruane, The rise and fall, 2.

65 Ibidem, 3.

(31)

Wereldoorlog) te voorkomen, maar om waar nodig tegenwicht te bieden aan de expansionistische drang van de Sovjetunie. Deze zogenaamde containmentpolitiek (hetgeen zich het beste laat vertalen als: indammingspolitiek) had de eerste jaren een grotendeels Eurocentrisch karakter, aangezien de Verenigde Staten en de Sovjetunie in Europa voor het eerst tegenover elkaar kwamen te staan. Vanwege de succesvolle

nucleaire test van de Sovjetunie en de ontwikkelingen in Korea, was het noodzakelijk dat de containmentpolitiek een globaal karakter zou krijgen en derhalve besloot de

Amerikaanse regering om haar strategie vanaf 1950 grondig te herzien.67

Het resultaat daarvan is samengevat in een rapport van de Amerikaanse veiligheidsraad aan president Truman, getiteld: National Security Council Report 68 (NSC-68). Dit bekende rapport, NSC-68, laat zich het beste samenvatten als de

Amerikaanse blauwdruk voor de Koude Oorlog voor de volgende twintig jaar.68 Hierin

worden allereerst de fundamentele doelstellingen van de Verenigde Staten geformuleerd en tegenover de vermeende doelstellingen van het Kremlin geplaatst. De kern van die zaak is dat het Kremlin, volgens NSC-68, hun absolute macht probeert te consolideren middels een agressief expansiebeleid dat er op gericht is de Euraziatische landmassa onder controle te krijgen.69 Het fundamentele Amerikaanse doel was daarentegen om de

integriteit en de vitaliteit van de vrije, democratische samenleving te waarborgen.70

Om deze doelstelling te bereiken werd in NSC-68 een aantal beleidsmaatregelen geformuleerd dat het Amerikaanse buitenlandse beleid zou beïnvloeden. Het eerste, ietwat vage punt betrof de plicht om een gezonde internationale gemeenschap te ontwikkelen.71 Dit beleidspunt spreekt voor zich en een gezonde internationale

gemeenschap zou naar alle waarschijnlijkheid ook door de Amerikanen zijn nagestreefd als de Sovjetunie niet had bestaan. Zoals aan het begin van het vorige hoofdstuk is aangetoond was de Amerikaanse politiek door de Tweede Wereldoorlog

geïnternationaliseerd en had Amerika zich een leidende rol op het toneel van de

wereldpolitiek toegeëigend. Vanaf dat moment zou Amerika voor het Westerse blok een haast paternalistische rol gaan vervullen. Het tweede beleidspunt betrof een verder uitwerking van de eerder geformuleerde containmentpolitiek. Deze politiek was er 67 Ruane, The rise and fall, 3.

68 Walter Lafeber, America, Russia and the Cold War, 1945-1992 (New York 1993) 96.

69 NSC 68: United States Objectives and Programs for National Security, III, Fundamental design of the Kremlin.

70 Ibidem, II, Fundamental purpose of the United States.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De bepaling omtrent geheimhouding welke bij ons in het Reglement van Arbeid is opgenomen komt in Amerika voor in de ereregelen en wel in het laatste

In diezelfde wereldrangorde staat de Universiteit van Tilburg als de beste Europese economische faculteit op een zeer verdienstelijke achttiende plaats voorafgegaan door

Een bermtoerist - Het bijna ongeluk 87.. Plaats en functie van de Staten-Generaal in de hedendaagse Nederlandse maatschappij vormen sinds enige maanden opnieuw em onderwerp

However, during alcoholic fermentation several other important organic acids such as succinic, pyruvic, lactic and acetic acid are produced by yeast and bacteria and are mainly

toch wat ger inge toetsafmetingen (voor de mechanische stabili teit kunnen de toetsen niet te veel van het keypad oppervlak in beslag nemen), is dit geen echt alternatief voor

Zuid-Amerikaanse landen waaruit blijkt dat de mogelijkheden om tot verdere ontwikkeling te komen gunstig zijn;.  vanuit nog een andere dimensie een belemmering voor deze verdere

[r]

The primary aim of this study is to identify barriers to housing delivery, with the secondary aim to investigate challenges surrounding land tenure and owner-managed