• No results found

Functionele Familie Therapie en Multi Systeem Therapie : een onderzoek naar veranderingen in behandeluitkomsten sinds de transitie van de jeugdzorg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Functionele Familie Therapie en Multi Systeem Therapie : een onderzoek naar veranderingen in behandeluitkomsten sinds de transitie van de jeugdzorg"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Functionele Familie Therapie en Multi Systeem Therapie: Een onderzoek naar veranderingen in behandeluitkomsten sinds de Transitie van de Jeugdzorg

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education

Universiteit van Amsterdam A.S. Waanders, 11819138 Begeleiding: mw. dr. M. Hoeve en dhr. dr. M. J. Noom

(2)

2 Abstract

Introduction. The study aim was to examine the potential change in treatment outcomes of Functional Family Therapy (FFT) and Multisystemic Therapy (MST) before and after a transition in the Dutch child and youth care system in 2015. Method. The research was based on data from 1,835 adolescents and their caregivers, who started MST or FFT at De

Viersprong, between August 2012 and September 2017. The data were obtained through questionnaires (Sociodemographic Information, Child Behavior Checklist and Youth Self Report). The research questions were examined using Chi-Square tests, ANCOVA’s and logistic and multiple regression analyses. Results. First, for MST, youth treated after the transition were more likely to live at home than youth treated before the transition. These results were the same for youth without a criminal sanction. On the other hand, parents

involved in MST after the transition reported more externalizing behavior problems at the end of MST than parents of youth treated before the transition. For FFT, the treatment outcomes before the transition were not different from the outcomes after the transition. The results further showed that FFT and MST also worked for youth with comorbid internalizing behavior problems. Discussion. The difference in treatment outcomes before and after the transition may be a consequence of small changes in the target groups. So monitoring the target groups and treatment outcomes always seems desirable.

Key words: transition, Functional Family Therapy, Multisystemic Therapy, treatment outcomes, target groups

(3)

3

Functionele Familie Therapie en Multi Systeem Therapie: Een Onderzoek naar Veranderingen in Behandeluitkomsten sinds de Transitie van de Jeugdzorg

Sinds 1 januari 2015 is de Jeugdwet van kracht in Nederland waarmee een grote bestuurlijke verandering heeft plaatsgevonden, beter bekend als de ‘transitie van de jeugdzorg’ (Friele et al., 2018). Door de transitie zijn de gemeenten verantwoordelijk

geworden voor de uitvoering van alle jeugdzorgtaken en is er sprake van één nieuw wettelijk kader en één financieringsstroom voor alle vormen van ondersteuning en hulp aan kinderen en hun ouders. De transitie heeft als doel kinderen, jongeren en gezinnen in een vroegtijdig stadium snel en zo dichtbij mogelijk te ondersteunen, en in hun eigen omgeving te helpen bij het opgroeien en opvoeden tot volwassen en zelfstandige burgers (Transitie Autoriteit Jeugd, 2017).

De invoering van de transitie heeft een aantal grote veranderingen in de zorg met zich meegebracht en werkt daardoor, zo blijkt uit meldingen, nog niet voor alle kinderen, jongeren, ouders en professionals (Stams, Asscher, & Hendriks, 2014; Transitie Autoriteit Jeugd, 2017). Het meldpunt in het kader van de Monitor Transitie Jeugd ontving in 2016, het tweede jaar dat het meldpunt open stond, 299 meldingen over onbedoelde knelpunten van de transitie (Bröcking, 2017). Een van de belangrijkste knelpunten blijkt de wijziging van de verwijzing van jongeren naar een passend behandelprogramma: “Een gebrek aan deskundigheid bij gemeenten, die sinds de transitie van de jeugdzorg verantwoordelijk zijn voor de verwijzing naar specialistische zorg, verhoogt het risico dat jongeren verkeerd of zelfs onterecht

verwezen worden naar een behandeling” (De Kinderombudsman, 2016, p. 20). Wanneer jongeren onterecht verwezen worden naar een behandeling of de inclusiecriteria van een programma onvoldoende gehanteerd worden, heeft dat mogelijk gevolgen voor de behandeluitkomsten (Broeders, Van der Helm, & Stams, 2015; Hendriks & Stams, 2016; Van der Laan, Slotboom, & Stams, 2010). De effectiviteit van een

(4)

4

behandelprogramma wordt namelijk vergroot wanneer de intensiteit en inhoud van een behandeling goed aansluiten bij de specifieke problematiek van een cliënt (Andrews, Bonta, & Wormith, 2011). Volgens de principes van het Risk-Need-Responsivity (RNR) model moet een effectief behandelprogramma afgestemd zijn op het individuele recidiverisico (risk), richt het programma zich op de aanwezige dynamische criminogene factoren van het individu (need) en sluit het programma aan bij de individuele leerstijl en motivatie van een jongere (responsivity) (Andrews, Bonta, & Wormith, 2006). Als de intensiteit en inhoud niet of onvoldoende aansluiten, kunnen goede behandelresultaten uitblijven of kan de problematiek van een cliënt zelfs verergeren (Bonta & Andrews, 2007).

Om de problematiek van een cliënt goed te laten aansluiten op de intensiteit en inhoud van een behandelprogramma, wordt een programma ontwikkeld voor een specifieke

doelgroep (Andrews et al., 2011). Het bereiken van deze doelgroep, ook wel de beoogde doelgroep genoemd, vergroot immers de kans op succesvolle behandelresultaten (Andrews et al., 2006). Met de beoogde doelgroep wordt de populatie bedoeld waarvoor de interventie is ontwikkeld (Berkel, Mauricio, Schoenfelder, & Sandler, 2011). De groep die de interventie daadwerkelijk ontvangt, wordt aangeduid met de bereikte doelgroep. Idealiter is de bereikte doelgroep representatief voor de beoogde doelgroep (Weisz, Ugueto, Cheron, & Herren, 2013). Recente verkennende onderzoeken tonen echter sinds de invoering van de transitie veranderingen aan in de bereikte doelgroepen van twee interventies: Functionele Familie Therapie (FFT) en Multi Systeem Therapie (MST) (Kiers, 2018; Van Logten, Lange, Cima, & Van der Rijken, 2016). Aangezien deze programma’s ontwikkeld zijn voor specifieke

doelgroepen, is onderzoek naar de behandelresultaten van belang.

Zowel FFT als MST zijn systeemgerichte interventiesen beide bedoeld voor jongeren van 12 tot 18 jaar met ernstige gedragsproblemen, zoals antisociaal en/of delinquent gedrag, afkomstig uit gezinnen waar bovendien forse opvoedingsproblemen spelen (Asscher,

(5)

5

Deković, Manders, Van der Laan, & Prins, 2013; Littell, Campbell, Green, & Toews, 2005; Souverein, Van der Helm, & Stams, 2013). FFT en MST zijn ontwikkeld in de Verenigde Staten, waar ze onder andere effectief zijn gebleken in de vermindering van recidive en antisociaal gedrag (Henggeler & Scheidow, 2012; Sexton & Turner, 2010). Ook in Nederland blijken beide interventies effectief te zijn in de vermindering van ernstige externaliserende gedragsproblemen, recidive, uithuisplaatsing, gezinsproblematiek, middelenmisbruik en omgang met verkeerde vrienden (Eenshuistra, Regterschot-Von Lindheim, & Tjaden, 2014; Van der Stouwe, Asscher, Stams, Deković, & Van der Laan, 2014).

Zoals hierboven beschreven komen de beoogde doelgroepen van FFT en MST

grotendeels overeen (Littell et al., 2005). Dat maakt het in de klinische praktijk soms lastig te bepalen welke interventie het meest geschikt is voor welke jongere en welk gezin (Hendriks, Lange, Boonstoppel-Boender, & Van der Rijken, 2014). Desalniettemin is op kind-, gezins- en behandelniveau enig onderscheid te maken (Oudhof, Ten Berge, & Berger, 2009). Zo is MST bedoeld voor jongeren met een hoog tot zeer hoog recidiverisico, terwijl dit risico bij FFT jongeren matig tot hoog is (Hendriks et al., 2014). Bij FFT jongeren doen de problemen zich voor op één of twee levensgebieden en is het mogelijk te focussen op het

gezinsfunctioneren als ingang voor gedragsverandering, mede doordat de opvoeders (enigszins) gemotiveerd zijn voor behandeling. Binnen FFT ligt dan ook de nadruk op de onderlinge relationele problemen en negatieve interactiepatronen in het gezin (Henggeler & Schaeffer, 2016). Bij MST jongeren doen de problemen zich altijd op meerdere

levensgebieden voor (individu, gezin en omgeving). MST richt zich, naast het

gezinsfunctioneren, dan ook expliciet op alle andere systemen om de jongere heen, zoals school, buurt en vrienden (MST-Nederland, 2009). De gemiddelde behandelduur van MST is drie tot vijf maanden, waarin de therapeut het gezin thuis bezoekt en 24 uur per dag, zeven

(6)

6

dag per week bereikbaar is. FFT is minder intensief dan MST (16 tot 24 sessies in drie tot zes maanden tijd) en wordt veelal uitgevoerd in een klinische setting.

Samenvattend, FFT en MST zijn vooral ontwikkeld voor jongeren met

externaliserende problematiek, veelal binnen een strafrechtelijk kader (Littel et al., 2005: Souverein et al., 2013). De bovengenoemde verschillen tussen FFT en MST wat betreft de beoogde doelgroep en behandelintensiteit, impliceren dat FFT ingezet moet worden voor jongeren met een lager recidiverisico en problemen op minder leefgebieden dan MST (Elvins & Green, 2008; Hendriks et al., 2014; Oudhof, Ten Berge, & Berger, 2009). Van Logten en collega’s (2016) laten echter als gevolg van de transitie verschuivingen zien in de bereikte doelgroepen van FFT en MST. Zo is voor beide doelgroepen na de transitie een verschuiving zichtbaar van voornamelijk strafrechtelijke jongeren naar meer jongeren die behandeld worden in een vrijwillig kader (Van Logten et al., 2016). Dit is in overeenstemming met landelijke cijfers waaruit blijkt dat er binnen de gehele jeugdzorg minder maatregelen worden opgelegd (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2017a; Transitie Autoriteit Jeugd, 2017). Daarnaast is er voor de bereikte doelgroep van MST sprake van een toename van comorbiditeit met internaliserende problematiek (Van Logten et al., 2016).

Zoals gezegd, als gevolg van de transitie hebben op basis van eerder onderzoek de volgende verschuivingen plaatsgevonden. Ten eerste zijn er meer jongeren zonder maatregel die in een vrijwillig kader worden behandeld en ten tweede is er meer comorbide

internaliserende problematiek in de doelgroep na de transitie waargenomen. Ten gevolge van deze verschuivingen in de bereikte doelgroepen van beide interventies kan denkbaar niet meer voldaan worden aan de eerdergenoemde principes van het RNR-model (Andrews et al., 2011). De bereikte doelgroep sluit mogelijk niet meer aan bij de beoogde doelgroep en dat zou kunnen resulteren in een slechter behandelresultaat. Hierdoor is onderzoek naar de eventuele veranderingen in de behandelresultaten van belang. Met dit inzicht kunnen de

(7)

7

doelgroep en behandeling mogelijk weer beter op elkaar aansluiten, waardoor de

behandelresultaten en daarmee het toekomstperspectief van de jongeren kunnen verbeteren (De Valk, Kuiper, Van der Helm, Maas, & Stams, 2016; Van der Laan et al., 2010). In dit onderzoek wordt daarom de volgende hoofdvraag centraal gesteld: In hoeverre zijn de behandeluitkomsten van FFT en MST veranderd na de transitie van de jeugdzorg? Daarnaast zal onderzocht worden hoe de eerder gevonden doelgroepverschuivingen van FFT en MST samenhangen met eventuele veranderingen in de behandeluitkomsten na de transitie.

Op basis van de geraadpleegde literatuur (Kiers, 2018; Transitie Autoriteit Jeugd, 2017; Van Logten et al., 2016) worden tweeënhalf jaar na de transitie slechtere

behandelresultaten verwacht vergeleken met tweeënhalf jaar voor de transitie. Daarnaast wordt op basis van de literatuur (De Valk et al., 2016; Littel et al., 2005; Souverein et al., 2013) verwacht dat jongeren zonder een maatregel (civiel- en/of strafrechtelijk) slechtere behandelresultaten behalen dan jongeren met een dergelijke maatregel. Tot slot wordt op basis van eerder onderzoek (Elvins & Green, 2008; Hendriks et al., 2014; Van Logten et al., 2016) verwacht dat jongeren met comorbide internaliserende problematiek slechtere

behandelresultaten behalen dan jongeren zonder comorbide internaliserende problematiek. Methode

Participanten

Het huidige onderzoek is uitgevoerd binnen de Viersprong, een specialistische derdelijns GGZ instelling voor diagnostiek en behandeling bij kinderen, jongeren en

volwassenen met ernstige problemen op het gebied van persoonlijkheid, gedrag of gezin. De Viersprong biedt onder andere FFT en MST aan voor jongeren met ernstige, veelal

antisociale, gedragsproblemen (en vaak ook delinquent gedrag), en hun gezinnen. Het onderzoek is gebaseerd op de gegevens van 1835 jongeren en hun

(8)

8

= 749) of MST behandeling (n = 1086) werd gestart. Op basis van het klinisch oordeel van een BIG-geregistreerde FFT of MST supervisor/hoofdbehandelaar werden jongeren

toegewezen aan een van de twee behandelingen. Deze screende het dossier van het gezin op achtergrondinformatie (o.a. aard en ernst van de problemen op school, thuis en in de vrije tijd) en ging na of aan de inclusiecriteria werd voldaan. Indien de dossierscreening te weinig informatie opleverde, vond een oriënterend gesprek met het gezin plaats. Bij blijvende twijfel over de juiste toewijzing of de klinische situatie werd een expertteam van clinici, bestaande uit een klinisch psycholoog/MST supervisor, een GZ-psycholoog, een FFT therapeut en een kinder- en jeugdpsychiater, geraadpleegd.

Voor de huidige studie werden de gezinnen verdeeld over twee groepen: voor de transitie (groep 1) en na de transitie (groep 2). De eerste groep bevatte 854 gezinnen (FFT: n = 386, MST: n = 468), bij wie de behandeling werd gestart tussen augustus 2012 en december 2014. De tweede groep bevatte 981 gezinnen (FFT: n = 363, MST: n = 618), bij wie de behandeling werd gestart tussen januari 2015 en september 2017. De beschrijvende statistieken van de bovengenoemde groepen zijn te vinden in Tabel 1.

Procedure

Voor dit onderzoek werd gebruik gemaakt van reeds beschikbare gegevens (Routine Outcome Monitoring) verzameld binnen de afdeling jeugd van de Viersprong. Zowel bij aanvang als bij afsluiting van de behandeling werd aan alle gezinnen gevraagd een aantal vragenlijsten in te vullen welke digitaal werden toegestuurd. In de behandelovereenkomst is vastgelegd dat het invullen van vragenlijsten behoort tot de algemene behandelprocedure. Met het ondertekenen van deze overeenkomst gaven de gezinnen voorafgaand aan de behandeling toestemming om de gegevens anoniem te mogen gebruiken voor wetenschappelijk onderzoek. Voor het huidige onderzoek werd tevens goedkeuring gegeven door de Commissie Ethiek van de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam (identificatie nummer: 2018-CDE-8736).

(9)

9 Meetinstrumenten

Algemene gegevens. Om te bepalen of een jongere middels een maatregels werd aangemeld, werd gekeken naar de vragenlijst Sociaal Demografische Informatie (SDI; MST-Nederland, 2012). De SDI bevat informatie over leeftijd, geslacht, etniciteit, gezinssituatie, beroepsstatus, opleidingsniveau van de jongere en hun ouders, maatregel bij aanmelding en politiecontact(en) in de zes maanden voorafgaand aan de behandeling.

Gedragsproblemen. Om externaliserende en internaliserende gedragsproblemen te meten, werd gebruik gemaakt van de Child Behavior Checklist 6-18 (CBCL/6-18; Achenbach & Rescorla, 2001) en de Youth Self Report (YSR; Achenbach & Rescorla, 2001). De

CBCL/6-18 werd ingevuld door een van de ouder(s)/verzorger(s) en de YSR door de jongere. De internaliserende problematiek werd gemeten aan de hand van de schalen

angstig/depressief gedrag, teruggetrokken/depressief gedrag en lichamelijke klachten. De items van de vragenlijst hebben betrekking op het gedrag van de jongere in de afgelopen zes maanden en worden gescoord op een 3-punts-Likerschaal (0 = helemaal niet, 1 = een beetje of soms, 2 = duidelijk of vaak). Bij de CBCL en YSR valt een score in het klinische gebied wanneer de T-score met betrekking tot de hoofddimensie hoger is dan 63 (Achenbach & Rescorla, 2001). T-scores zijn getransformeerde scores variërend van 0-100, waarbij T = 50 de gemiddelde score van de normgroep representeert (Neuman, 2014). Hoe hoger de T-score, hoe ernstiger het probleemgedrag (Achenbach & Rescorla, 2001). De externaliserende problematiek werd gemeten middels de subschalen regelovertredend gedrag en agressief gedrag van de CBCL en de YSR. Ook hierbij werd gekeken naar de T-score.

In het huidige onderzoek werd de betrouwbaarheid voor de schalen van de CBCL en de YSR berekend aan de hand van de Cronbach’s alfa coëfficiënt. Deze bleek voor de

(10)

10

en nameting α = 0.93). Ook voor de YSR bleek deze voor alle hoofdschalen hoog (internaliserend voormeting α = 0.91, externaliserend voor- en nameting α = 0.87).

Behandelresultaten. Als indicatoren voor het behandelresultaat werden de internationaal toegepaste ‘ultimate outcomes’ gehanteerd (MST-Institute, 2015).Deze uitkomsten zijn in principe specifiek ontwikkeld voor MST, maar worden binnen de

Viersprong ook voor FFT gebruikt.Dit zijn dichotome uitkomstmaten die beantwoord worden met ‘ja’ of ‘nee’. Hiermee wordt vastgesteld of een jongere thuis kan blijven wonen, of de jongere een zinvolle dagbesteding heeft (minimaal 20 uur per week werk of school) en of er geen (nieuw) politiecontact is geweest tijdens de behandeling. Deze factoren werden gemeten als onderdeel van de SDI vragenlijst die aan het einde van de behandeling door de therapeut samen met het gezin werd ingevuld (SDI; MST-Nederland, 2012).

Analyseplan

De analyses zijn uitgevoerd met het statistische analyseprogramma IBM Statistical Package for the Social Sciences (SPSS) Statistics, versie 24. Om antwoord te kunnen geven op de hoofdvraag van dit onderzoek, verschilden de behandeluitkomsten voor de transitie (groep 1) van de behandeluitkomsten na de transitie (groep 2), zijn Chi-kwadraattoetsen en twee covariantieanalyses (ANCOVA’s) uitgevoerd. Voorafgaand aan het uitvoeren van de analyses werden de volgende assumpties gecontroleerd. Voor de Chi-kwadraattoetsen werd er gecontroleerd op onafhankelijke scores en verwachte frequenties en voor de ANCOVA werd er gecontroleerd op gelijke scores, gelijke regressie coëfficiënten, normale verdeeldheid en onafhankelijke scores. Er werd voldaan aan alle assumpties. Als voorspellers werden de twee bovengenoemde groepen meegenomen en als uitkomstmaten de ‘ultimate outcomes’ en de externaliserende gedragsproblemen op de CBCL en de YSR, gemeten aan het einde van behandeling. Daarnaast werden de startmetingen externaliserend probleemgedrag volgens de CBCL en YSR als covariaten opgenomen in het model.

(11)

11

Om te bepalen of jongeren met een maatregel na de transitie andere behandeluitkomsten behaalden dan jongeren zonder een maatregel, zijn drie

Chi-kwadraattoetsen en twee ANCOVA’s uitgevoerd. Voorafgaand aan de analyses werden de bovengenoemde assumpties gecontroleerd. Er werd voldaan aan de assumpties. Als

voorspeller werd maatregel (wel of geen maatregel) meegenomen en als uitkomstmaten de ‘ultimate outcomes’ en de eindmetingen externaliserende gedragsproblemen op de CBCL en de YSR. De startmetingen externaliserende gedragsproblemen op de CBCL en de YSR werden als covariaten meegenomen.

Tot slot om te onderzoeken of de mate van internaliserende problematiek, gemeten met de CBCL en YSR, bij start voorspellend was voor de behandeluitkomsten na de transitie, zijn drie logistische regressieanalyses en twee multipele regressieanalyses uitgevoerd.

Voorafgaand aan de analyses werden de volgende assumpties gecontroleerd: lineariteit en homoscedasticiteit, normaliteit en gelijke varianties. Bij alle analyses was sprake van enkele multivariate uitbijters. Aan de overige assumpties werd voldaan. Als onafhankelijke

variabelen zijn de startmetingen internaliserende gedragsproblemen op de CBCL en op de YSR meegenomen. De ‘ultimate outcomes’ en de eindmetingen externaliserende

gedragsproblemen op de CBCL en de YSR zijn als uitkomstmaten meegenomen.

De bovenstaande beschreven analyses werden steeds twee keer uitgevoerd, voor FFT en MST. Een hypothese werd aangenomen indien uit de analyse bleek dat de twee groepen significant (p < .05) van elkaar verschilden. Voor de effectgrootte werd gebruik gemaakt van partial eta-squared (η2), waarbij de waarden .01 (klein effect), .06 (middelmatig effect) en .14 (groot effect) zijn gehanteerd (Cohen, 1988).

(12)

12 Tabel 1

Beschrijvende Statistieken per Groep in Aantallen en Percentages

FFT MST

Groep 1 Groep 2 Groep 1 Groep 2

M SD M SD M SD M SD Leeftijda 15.27 1.70 14.86 2.07 15.06 1.42 14.66 1.51 Externaliserendb CBCL 65.77 10.11 65.38 9.81 68.70 9.86 69.75 8.86 YSR 57.12 10.28 57.25 10.33 57.78 10.64 59.48 10.37 Internaliserendc CBCL 62.80 10.33 63.23 9.87 62.01 9.46 63.29 9.53 YSR 54.80 11.51 55.73 12.06 52.08 11.96 53.76 11.95 n % n % n % n % Etniciteit Westers 325 86.4 302 84.6 314 68.3 467 75.9 Niet-westers 51 13.6 55 15.4 146 31.7 148 24.1 Geslacht Jongens 189 49.0 181 49.9 332 70.9 373 60.4 Meisjes 197 51.0 182 50.1 136 29.1 245 39.6 Maatregeld 97 25.4 54 15.0 265 56.7 189 30.7

Noot. Groep 1 = de groep die FFT of MST voor de transitie heeft gevolgd; Groep 2 = de groep de FFT of MST na de transitie heeft gevolgd. aBij aanvang van de behandeling; bStartmetingen externaliserende problemen; cStartmetingen internaliserende problemen; dCiviel- en strafrechtelijk.

(13)

13 Resultaten Achtergrondgegevens per groep

In Tabel 2 zijn de achtergrondgegevens voor FFT en MST weergegeven. Hieruit bleek voor FFT dat meer jongeren na de transitie een opleiding volgden en minder jongeren

voorafgaand aan de behandeling in aanraking kwamen met de politie en/of in een justitieel kader behandeld werden. Voor MST daalden na de transitie de gemiddelde leeftijd bij aanvang bij de behandeling en het percentage mannelijke cliënten.

Verschillen in behandeluitkomsten

Voor en na de transitie. In Tabel 3 zijn de resultaten voor de verschillen in behandelresultaten tussen groep 1 en groep 2 weergegeven. Uit de analyses bleek dat de ultimate outcomes voor FFT niet significant verschilden tussen groep 1 en groep 2. De MST ultimate outcomes verschilden significant tussen groep 1 en groep 2, waarbij jongeren na de transitie vaker thuis bleven wonen (n = 597, 98.7%) dan voor de transitie (n = 441, 96.7%). Voor zinvolle dagbesteding en politiecontacten werd geen significant verschil gevonden.

Uit een ANCOVA bleek dat, na controle voor de mate van externaliserende

gedragsproblemen volgens de CBCL bij start FFT, er geen significante verschillen werden gevonden voor de externaliserende gedragsproblemen bij einde op de CBCL tussen groep 1 en groep 2 (zie Tabel 3). Voor MST bleken er na controle wel significante verschillen te zijn gevonden tussen groep 1 en groep 2, waarbij ouders na de transitie meer gedragsproblemen rapporteerden (M = 64.83, SD = 10.95) dan voor de transitie (M = 62.22, SD = 11.70). Daarnaast werden, na controle voor de mate van externaliserende gedragsproblemen volgens de YSR bij start FFT en MST, geen significante verschillen gevonden voor de

(14)

14 Tabel 2

Achtergrondgegevens FFT en MST voor de Transitie en na de Transitie in Aantallen en Percentages

FFT MST

G1 (n = 386) G2 (n = 363) χ2 G1 (n = 468) G2 (n = 363) χ2

n (%) n (%) n (%) n (%)

Geslacht jeugdigea 189 (49.0) 181 (49.9) 0.06 332 (70.9) 373 (60.4) 13.10* Leeftijd bij aanvang1 15.27 (1.70) 14.86 (2.07) 2.95** 15.06 (1.42) 14.66 (1.51) 4.48* Opleiding jeugdigeb 31 (8.2) 20 (5.7) 21.89*** 76 (16.6) 43 (7.3) 61.40* Maatregelc 97 (25.4) 54 (15.0) 12.22* 265 (56.7) 189 (30.7) 73.76* Politiecontactd 82 (21.6) 73 (20.3) 0.19 246 (53.2) 322 (52.1) 0.14 Externaliserend1 CBCLe 65.77 (10.11) 65.38 (9.81) 0.41 68.70 (9.86) 69.75 (8.86) -1.37 YSRf 57.12 (10.28) 57.25 (10.33) -0.13 57.78 (10.64) 59.48 (10.37) -1.69 Internaliserend1 CBCLg 62.80 (10.33) 63.23 (9.87) -0.46 62.01 (9.46) 63.29 (9.53) -1.62 YSRh 54.80 (11.51) 55.73 (12.06) -0.77 52.08 (11.96) 53.76 (11.95) -1.46

Noot. G1 = de groep die FFT of MST voor de transitie heeft gevolgd; G2 = de groep de FFT of MST na de transitie heeft gevolgd. 1M, (SD), t. a Man; bGeen; cWel; dZes maanden voor intake; eStartmeting externaliserend CBCL; fStartmeting externaliserend YSR; gStartmeting internaliserend CBCL; hStartmeting internaliserend YSR. ***p < .05; **p < .01; *p < .001.

(15)

15 Tabel 3

Verschillen in Behandeluitkomsten FFT en MST tussen Groep 1 en Groep 2

FFT MST

Groep 1 Groep 2 Groep 1 Groep 2

n % n % χ2 p n % n % χ2 p UO’s Leefsituatie 363 98.1 341 98.8 0.63 .427 441 96.7 597 98.7 4.74 .029* Dagbesteding 290 77.5 295 82.4 2.69 .101 263 57.0 384 62.7 3.56 .059 Politie1 299 78.9 289 80.5 0.30 .587 218 47.2 303 49.0 0.36 .549 M SD M SD F p M SD M SD F p Gedragsproblemen Ext. CBCLa 60.81 0.58 61.30 0.75 0.27 .606 62.52 0.63 64.43 0.73 3.89 .049* Ext. YSRb 55.43 0.61 53.84 0.83 2.36 .126 54.95 0.76 54.97 0.86 0.00 .985

Noot. Groep 1 = de groep die FFT of MST voor de transitie heeft gevolgd; Groep 2 = de groep de FFT of MST na de transitie heeft gevolgd. 1Geen nieuw politiecontact tijdens de behandeling. aExternaliserende gedragsproblemen CBCL FFT Groep 1 (n = 163) en Groep 2 (n = 97) en MST Groep 1 (n = 180) en Groep 2 (n = 133); bExternaliserende gedragsproblemen YSR FFT Groep 1 (n = 121) en Groep 2 (n = 65) en MST Groep 1 (n = 100) en Groep 2 (n = 79).*p < .05.

(16)

16

Maatregel. In Tabel 4 zijn de resultaten voor de verschillen in behandelresultaten na de transitie tussen jongeren met een maatregel en jongeren zonder een maatregel

weergegeven. Uit de Chi-kwadraattoetsen bleek dat jongeren met een maatregel significant andere FFT uitkomsten behaalden dan jongeren zonder een maatregel, waarbij jongeren zonder een maatregel vaker thuis bleven wonen (n = 293, 100.0%) dan jongeren met een maatregel (n = 46, 92.0%). Voor de overige uitkomstmaten werden geen significante verschillen gevonden. Voor MST behaalden jongeren met een maatregel significant andere uitkomsten dan jongeren zonder een maatregel, waarbij jongeren zonder een maatregel vaker thuis bleven wonen (n = 417, 99.8%) dan jongeren met een maatregel (n = 178, 96.2%) en hadden jongeren zonder een maatregel vaker een zinvolle dagbesteding (n = 280, 66.5%) dan jongeren met een maatregel (n = 103, 54.8%). Voor politiecontacten werd geen significant verschil gevonden.

Uit een ANCOVA bleek dat, na controle voor de mate van externaliserende

gedragsproblemen volgens de CBCL bij start FFT, er geen significante verschillen werden gevonden voor de externaliserende gedragsproblemen bij einde na de transitie tussen jongeren met een maatregel en jongeren zonder een maatregel (zie Tabel 4). Voor MST werden er evenmin significante verschillen gevonden. Ook werden, na controle voor de score op de YSR externaliserende problemen bij start, geen significante verschillen gevonden in externaliserende problemen bij einde FFT en MST tussen jongeren met een maatregel en jongeren zonder een maatregel.

(17)

17 Tabel 4

Verschillen in Behandeluitkomsten na de Transitie tussen Jongeren met Maatregel en Jongeren zonder Maatregel

FFT MST

Geen Wel Geen Wel

n % n % χ2 p n % n % χ2 p UO’s Leefsituatie 293 100.0 46 92.0 23.72 .000* 417 99.8 178 96.2 12.31 .000** Dagbesteding 250 83.3 41 75.9 1.72 .190 280 66.5 103 54.8 7.65 .006* Politie1 247 81.5 39 73.6 1.80 .180 219 51.4 82 43.4 3.37 .066 M SD M SD F p M SD M SD F p Externaliserend CBCLa Startmeting2 165.94 .000* 80.22 .000** Maatregel3 60.41 11.83 61.92 10.55 0.42 .517 65.44 10.51 63.46 11.60 0.82 .368 Externaliserend YSRb Startmeting2 43.25 .000* 61.69 .000** Maatregel3 53.36 10.08 52.25 10.21 0.15 .696 57.00 9.70 55.72 12.00 0.10 .754

Noot. Geen = jongeren zonder een civiel- of strafrechtelijke maatregel; Wel = jongeren met een civiel- of strafrechtelijke maatregel. aExternaliserende

gedragsproblemen CBCL FFT geen (n = 85) en wel (n = 12) en MST geen (n = 84) en wel (n = 48); bExternaliserende gedragsproblemen YSR FFT geen (n = 53) en wel (n = 12) en MST geen (n = 50) en wel (n = 29). 1Geen nieuw politiecontact tijdens de behandeling; 2Covariaat; 3Factor. *p < .01; **p < .001.

(18)

18

Internaliserende problemen. In Tabel 5 zijn de resultaten weergegeven voor de behandeluitkomsten van jongeren met internaliserende problemen. Uit de logistische regressieanalyse met politiecontacten als afhankelijke variabele bleek dat de onafhankelijke variabelen gezamenlijk 26.6% van de variantie in politiecontacten aan het einde van FFT verklaarden, χ2(2) = 26.31, p < .001; Nagelkerke R2 = .266. De score op de CBCL

internaliserende problemen tijdens de startmeting hing niet samen met politiecontacten aan het einde van FFT. De YSR score op de startmeting was een voorspeller voor politiecontacten aan het einde van FFT. Dit betekent dat jongeren met veel zelfgerapporteerde internaliserende problemen bij start, minder politiecontacten hadden bij einde. Voor MST verklaarden de onafhankelijke variabelen gezamenlijk 6.5% van de variantie in politiecontacten, χ2(2) = 8.22, p < .001; Nagelkerke R2 = .065. De CBCL en YSR scores op de startmetingen hingen niet samen met politiecontacten aan het einde (zie Tabel 5). De startmetingen op de CBCL en YSR bleken geen significante variantie te verklaren in leefsituatie aan het einde van een FFT, χ2(2) = 0.93, p = .630; Nagelkerke R2 = .035, of MST behandeling, χ2(2) = 1.95, p = .377; Nagelkerke R2 = .071.

Uit de logistische regressieanalyse met zinvolle dagbesteding als afhankelijke variabele bleek dat de onafhankelijke variabelen gezamenlijk 7.2% van de variatie in

dagbesteding aan het einde van FFT verklaarden, χ2(2) = 6.71, p = .035; Nagelkerke R2 = .072 (zie Tabel 5). De score op de CBCL internaliserende problemen tijdens de startmeting hing samen met dagbesteding aan het einde van FFT. Oftewel, volgens de ouderrapportage hadden jongeren met meer internaliserende problemen bij start, minder vaak een zinvolle

dagbesteding bij einde. De startmeting op de YSR was geen voorspeller voor dagbesteding aan het einde van FFT. De startmetingen op de CBCL en YSR bleken geen significante variantie te verklaren in dagbesteding aan het einde van MST, χ2(2) = 2.00, p = .369; Nagelkerke R2 = .017.

(19)

19 Tabel 5

Relatie tussen Internaliserende Problemen bij Start FFT en MST na de Transitie en Ultimate Outcomes

FFT MST

B (SE) EXP (B) p B (SE) EXP (B) p

Politiecontact CBCL Int.a -0.01 (0.03) 0.99 .683 -0.03 (0.02) 0.97 .085 YSR Int.b -0.10 (0.03) 0.91 .000** -0.02 (0.02) 0.98 .192 Leefsituatie CBCL Int.a 0.02 (0.07) 1.02 .806 0.09 (0.07) 1.09 .200 YSR Int.b 0.04 (0.06) 1.04 .508 -0.01 (0.06) 0.99 .852 Dagbesteding CBCL Int.a -0.07 (0.03) 0.93 .015* -0.02 (0.02) 0.98 .284 YSR Int.b 0.02 (0.02) 1.02 .295 -0.10 (0.02) 1.00 .733

(20)

20

In Tabel 6 zijn de resultaten voor externaliserende problemen weergegeven. Uit de multipele regressieanalyse met externaliserende problemen gemeten met de CBCL als

afhankelijke variabele, bleek dat de startmetingen internaliserende problemen op de CBCL en YSR gezamenlijk 66.3% van de variantie in externaliserende gedragsproblemen aan het einde van FFT verklaarden, F(3, 78) = 51.20, p < .001. Internaliserende problemen volgens de CBCL en YSR op de startmetingen hingen niet samen met externaliserende

gedragsproblemen op de CBCL aan het einde van FFT. Uit de multipele regressieanalyse verklaarden de onafhankelijke variabelen gezamenlijk 41.0% van de variantie in

externaliserende gedragsproblemen op de CBCL aan het einde van MST, F(3, 104) = 24.09, p < .001. Internaliserende problemen volgens de CBCL en YSR op de startmetingen hingen niet samen met externaliserende gedragsproblemen op de CBCL aan het einde van MST.

Uit de multipele regressieanalyse met externaliserende problemen gemeten met de YSR als afhankelijke variabele, bleek dat de startmetingen op de CBCL en YSR gezamenlijk 42.4% van de variantie in externaliserende gedragsproblemen op de YSR aan het einde van FFT verklaarden, F(3, 59) = 14.49, p < .001 (zie Tabel 6). Internaliserende problemen volgens de CBCL en YSR op de startmetingen hingen niet samen met externaliserende problemen op de YSR aan het einde van FFT. Uit de multipele regressieanalyse verklaarden de

onafhankelijke variabelen gezamenlijk 47.7% van de variatie in externaliserende gedragsproblemen op de YSR aan het einde van MST, F(3, 73) = 22.21, p < .001.

Internaliserende problemen volgens de CBCL en YSR op de startmetingen hingen niet samen met externaliserende gedragsproblemen op de YSR aan het einde van MST.

(21)

Tabel 6

Relatie tussen Internaliserende Problemen bij Start FFT en MST na de Transitie en Externaliserende Gedragsproblemen op de CBCL en YSR

FFT MST β t p β t p Ext. CBCL eind1 CBCL Ext.a 0.85 11.06 .000* 0.60 7.59 .000* CBCL Int.b -0.06 -0.63 .529 0.12 1.32 .191 YSR Int.c -0.09 -1.18 .243 -0.08 -0.97 .333

Ext. YSR eind2

YSR Ext.d 0.66 5.90 .000* 0.74 7.73 .000*

CBCL Int.e 0.13 1.09 .283 0.16 1.67 .099

YSR Int.f -0.17 -1.41 .163 -0.16 -1.55 .126

Noot. 1Eindmeting externaliserend CBCL; 2Eindmeting externaliserend YSR. aStartmeting CBCL externaliserend; bStartmeting CBCL internaliserend; cStartmeting YSR internaliserend; dStartmeting YSR externaliserend; eStartmeting CBCL internaliserend; fStartmeting YSR internaliserend. *p < .001.

(22)

Discussie

In deze studie is onderzoek gedaan naar de mate van veranderingen in de behandeluitkomsten van FFT en MST na de transitie van de jeugdzorg. Ten eerste is er gekeken naar de verschillen in behandeluitkomsten over de tijd. Vervolgens is er gekeken of bepaalde cliëntkenmerken samenhingen met veranderingen in de behandeluitkomsten na de transitie. De resultaten lieten zien dat de behandeluitkomsten van FFT na de transitie niet verschilden ten opzichte van de behandeluitkomsten voor de transitie. De behandeluitkomsten voor MST verschilden wel over tijd, waarbij jongeren na de transitie vaker thuis bleven wonen. Ouders rapporteerden na de transitie echter meer externaliserende gedragsproblemen aan het einde van MST. Verder bleven jongeren zonder een civiel- of strafrechtelijke

maatregel aan het einde van FFT of MST vaker thuis wonen dan jongeren met een dergelijke maatregel. Ook hadden jongeren zonder een maatregel vaker een zinvolle dagbesteding aan het einde van MST dan jongeren met een maatregel. Tot slot bleek dat jongeren die bij start van FFT aangaven last te hebben van internaliserende problemen, aan het einde van de behandeling minder in contact kwamen met de politie. Jongeren waarvan de ouders bij start van FFT aangaven dat er sprake was van internaliserende problematiek, hadden aan het einde minder vaak een zinvolle dagbesteding.

De behandeluitkomsten van FFT bleken na de transitie niet te verschillen van de behandeluitkomsten voor de transitie. Dit kan worden verklaard doordat in de huidige studie nauwelijks een verschuiving blijkt in de bereikte doelgroep. Alhoewel na de transitie minder jongeren met een civiel- of strafrechtelijke maatregel werden aangemeld, werden geen verschillen gevonden in de mate van internaliserende of externaliserende problemen bij aanvang van de behandeling. Dit is in tegenstelling met een bevinding uit de recente literatuur waaruit bleek dat de bereikte doelgroep van FFT na de transitie lichter van aard was (Van Logten et al., 2016). De gevonden resultaten zijn enigszins opmerkelijk te noemen, aangezien

(23)

23

het onderzoek van Van Logten en collega’s (2016) onder dezelfde doelgroep en met dezelfde instrumenten werd uitgevoerd. In dat onderzoek werden echter twee perioden voor de transitie en een periode van zes maanden na de transitie met elkaar vergeleken. Tussen deze perioden voor de transitie werden ook enkele verschillen in de bereikte doelgroep gevonden. Dit roept de vraag op of de gevonden verschillen in doelgroepen niet de normale fluctuaties zijn die in een bereikte doelgroep optreden over de tijd (Robbins, Alexander, Turner, & Hollimon, 2016). Het is daarom aan te bevelen bij vervolgonderzoek rekening te houden met deze fluctuaties in de doelgroep op korte termijn.

Een andere verklaring kan zijn dat de eerder gevonden verschuivingen in de doelgroep zijn ontstaan door de op dat moment onvoldoende heersende kennis en expertise binnen de gemeenten, en de onrust die een grote bestuurlijke verandering als deze met zich mee brengt (Transitie Autoriteit Jeugd, 2017). De transitie heeft inmiddels ruim drie jaar geleden

plaatsgevonden in Nederland. Op grond hiervan is het mogelijk dat de verschuivingen

tijdelijke korte trends waren, die inmiddels zijn weggeëbd nu de grootste onrust is verdwenen (Oudhof et al., 2009; Transitie Autoriteit Jeugd, 2018).

In de lijn der verwachting bleek dat de behandeluitkomsten van MST zijn veranderd over de tijd; jongeren bleven na de transitie vaker thuis wonen dan jongeren voor de transitie. Deze bevindingen komen overeen met de gevonden resultaten voor jongeren zonder een civiel- of strafrechtelijke maatregel: ook zij bleven onder andere vaker thuis wonen na de transitie. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat minder jongeren met een dergelijke maatregel werden aangemeld na de transitie en dus vaker in het vrijwillig kader deelnamen aan MST (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2017a; Parhar, Wormith, Derkzen, &

Beauregard, 2008). De ‘effort justification theory’ veronderstelt namelijk dat jongeren die in een vrijwillig kader behandeld worden gemotiveerder zijn voor behandeling en meer moeite doen om verandering te bereiken dan jongeren die in een gedwongen kader behandeld worden

(24)

24

(Celinska, 2015). Bovendien passen de bevindingen bij een van de kernwoorden en

beleidsdoelstellingen van de transitie: (kosten)effectiviteit (Transitie Autoriteit Jeugd, 2018). Als het kind thuis blijft wonen en het gezin intensief wordt begeleid, in plaats van dat het kind uit huis wordt geplaatst, levert dit al gauw een besparing op van 40.000 euro per jaar (Clarijs, 2014). Dit verklaart mogelijk waarom jongeren na de transitie vaker thuis wonen.

Naast de positieve verandering in het behandelresultaat waarbij jongeren na de transitie vaker thuis wonen, laat deze studie echter zien dat ouders na de transitie meer externaliserende gedragsproblemen aan het einde van MST rapporteerden dan voor de

transitie. Dit resultaat suggereert dat de gedragsproblematiek van jongeren, die na de transitie met MST werden behandeld, juist hoger is dan ervoor (Vegter, Veerman, & De Meyer, 2011). Een opvallend resultaat aangezien in de huidige studie geen verschil werd gevonden tussen de mate van externaliserende problemen bij start van de behandeling tussen de twee

tijdsperiodes. Een mogelijke verklaring hiervoor kan gevonden worden in de aangetoonde verschuivingen binnen de huidige studie na de transitie: een toename van jongeren die werden behandeld in het vrijwillig kader, een daling van de gemiddelde leeftijd van de jongeren en een toename van jongeren die bij start van de behandeling een opleiding volgden. Deze verschuivingen laten zien dat de bereikte doelgroep van MST na de transitie wellicht minder goed aansluit op de beoogde doelgroep. Hierdoor werkt MST mogelijk minder goed voor de vermindering van externaliserende gedragsproblemen. Immers wanneer de doelgroep en de behandeling optimaal op elkaar aansluiten, komt dat de behandelresultaten en de

doelmatigheid van de zorg ten goede (Andrews et al., 2011; Weisz et al., 2013). In tegenstelling tot de ouders, rapporteerden de jongeren geen verschil in

externaliserende gedragsproblemen na de transitie. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat zelfrapportage-instrumenten, waaronder de YSR, minder betrouwbaar zijn bij

(25)

25

Vollebergh, 2018). Jongeren met deze ernstige gedragsproblemen blijken veel minder psychopathologie te rapporteren dan hun ouders (Breuk, Clauser, Stams, Slot, & Doreleijers, 2007). De onderrapportage van psychopathologie door jongeren met emotionele en

gedragsproblemen wordt veroorzaakt door hun onrealistische zelfperceptie, bias in het attributieproces, gebrek aan zelfreflectie en onrealistisch veel zelfvertrouwen (Breuk et al., 2007). De interpretatie van de resultaten op de YSR vraagt dus om enige voorzichtigheid.

De door ouders en jongere gerapporteerde aard en ernst van de internaliserende problemen bij start van FFT en MST bleken over het algemeen geen voorspellers voor de behandeluitkomsten. Dit is tegengesteld aan de verwachting. Aangezien beide interventies gericht zijn op externaliserende gedragsproblemen, was de verwachting dat meer

internaliserende problematiek bij aanvang samen zou hangen met minder gunstige behandeluitkomsten. De resultaten lijken echter in lijn met eerder onderzoek (Ogden & Hagen, 2009). Hieruit bleek namelijk dat MST bij meisjes, die vaak meer internaliserende problemen rapporteren dan jongens, net zo effectief is als bij jongens. Zowel FFT als MST lijken dus ook in staat om bij comorbide internaliserende problemen goede behandelresultaten te behalen. De vraag of beide behandelingen ook effectief zijn als er alleen maar

internaliserende problemen zijn, verdient nader onderzoek. Kortom, als besloten wordt jongeren te behandelen die niet (geheel) voldoen aan de inclusiecriteria, zou goed bijgehouden moeten worden of en hoe de behandelaar de bestaande methodiek aanpast.

Een mogelijke beperking van dit onderzoek is de generaliseerbaarheid van de resultaten naar alle jongeren die behandeld worden met FFT en MST, omdat de gegevens afkomstig zijn van slechts één instelling (Neuman, 2014). Een tweede beperking is de

operationalisatie van de delictgeschiedenis. Delictgeschiedenis is gemeten met de vraag of de jeugdige in de zes maanden voor aanvang van de behandeling in contact is geweest met de politie. Deze operationalisatie heeft een aantal beperkingen. Zo is bekend dat een groot deel

(26)

26

van de delicten niet gemeld wordt bij de politie (Van der Laan & Beerthuizen, 2018). Ook is het mogelijk dat politiecontact betrekking had op slachtofferschap. Hoewel getracht is dit uit te sluiten, kon dit enkel gedaan worden voor de respondenten waarbij dit expliciet aangegeven was. Ten slotte betekent politiecontact niet per definitie dat een jongere schuldig bevonden is en er een veroordeling heeft plaatsgevonden (Van der Laan & Beerthuizen, 2018). In

vervolgonderzoek is een meer valide operationalisatie van delictgeschiedenis dus wenselijk. Een derde beperking is dat er uitsluitend gebruik werd gemaakt van vragenlijsten en niet van andere methoden om de gedragsproblemen te meten. Een combinatie van vragenlijsten met gedragsobservaties, geregistreerde politiecontacten of justitiële documentatie zou een

vollediger beeld kunnen geven van de problematiek (Van der Laan & Beerthuizen, 2017). Een vierde beperking is dat bij het verzamelen van de data alleen gebruik werd gemaakt van een voor- en een nameting. Gezinnen hebben enerzijds mogelijk eerst tijd nodig om de geleerde technieken eigen te maken, waardoor behandelresultaten pas later zichtbaar worden

(Blankestein, Van der Rijken, Vuyst, Bruijn, Moonen, Leunissen, & Didden, 2017).

Anderzijds kunnen de resultaten ook juist na afronding, als alles nog vers in het geheugen is, goed zichtbaar zijn, maar houden deze op de lange termijn minder stand (Asscher et al., 2013). Daarom wordt aanbevolen om in vervolgonderzoek gebruik te maken van een follow-up meting om antwoord te kunnen geven op bovengenoemde veronderstellingen.

Ondanks de beperkingen heeft het onderzoek ook sterke punten. Een sterk punt van dit onderzoek is de bijdrageaan de theorievorming over de relatie tussen

doelgroepverschuivingen binnen FFT en MST en veranderingen in behandeluitkomsten. Er is tot op heden zeer beperkt onderzoek gedaan naar de invloed van de transitie op het bereiken van de juiste doelgroepen. Om interventies en doelgroepen op elkaar te laten (blijven) aansluiten, is blijvende monitoring van deze doelgroepen en monitoring van verwijsstromen en zorgsystemen van belang (Andrews et al., 2011; Weisz et al., 2013). Een tweede sterk punt

(27)

27

is het gebruik van verschillende informanten, waardoor een volledig en duidelijk beeld vanuit verschillende perspectieven verkregen kon worden (Renk & Phares, 2004). Een derde en tot slot laatste sterk punt is het gebruik van een voldoende grote steekproef, wat de

generaliseerbaarheid ten goede komt en de kans op een Type II fout laat afnemen (Gravetter & Wallnau, 2013).

Concluderend wijst het huidige onderzoek erop dat de behandeluitkomsten van FFT en MST in bepaalde opzichten zijn veranderd na de transitie van de jeugdzorg. Zo is voor MST te zien dat jongeren na de transitie vaker thuis bleven wonen dan jongeren voor de transitie. Met name jongeren zonder een maatregel wonen na de behandeling vaker thuis. Ouders rapporteerden echter na de transitie meer externaliserende gedragsproblemen aan het einde van MST. Daarnaast gold voor beide interventies dat jongeren met comorbide

internaliserende problematiek ook baat hadden bij de intensieve behandelmethodes. Bovenstaande resultaten suggereren dat beide interventies flexibel zijn, welke af kunnen stemmen op de individuele problematiek en de behoeften van gezinnen.

Desalniettemin zal het monitoren van behandeluitkomsten altijd gepaard moeten gaan met het monitoren van de doelgroepen. Zowel verwijzers als behandelaren moeten oog blijven houden voor inclusie van de juiste doelgroep in de juiste behandeling. Het blijven voorlichten aan verwijzers lijkt dus wenselijk, evenals aandacht voor de vraag: zijn alleen de door de inclusiecriteria voorgeschreven doelgroepen daadwerkelijk beter af bij de betreffende behandelingen?

(28)

28 Nawoord

Deze masterthesis is geschreven in het kader van het afstuderen van mijn masterstudie Forensische Orthopedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam. Het onderzoek is

uitgevoerd binnen de Viersprong, een specialistische derdelijns GGZ instelling voor

diagnostiek en behandeling bij kinderen, jongeren en volwassenen met ernstige problemen op het gebied van persoonlijkheid, gedrag of gezin.

Het afgelopen halfjaar was een intensief , maar bovenal zeer inspirerend waarin ik mij grondig heb verdiept in het onderwerp. Deze masterthesis zou echter niet tot stand zijn gekomen zonder de hulp van een aantal mensen aan wie ik in het bijzonder mijn dank wil betuigen. Ten eerste wil ik mijn scriptiebegeleider Machteld Hoeve bedanken voor alle beantwoorde vragen en feedback, haar tips bij het maken van de tabellen en haar motiverende e-mails gedurende het traject. Bij dezen Machteld hartelijk dank voor je deskundige

begeleiding! Daarnaast wil ik Aurelie Lange, mijn begeleider vanuit de Viersprong, bedanken voor haar duidelijke en eerlijke feedback, de vele afspraken samen waarin ik mijn hart kon luchten als ik door de bomen het bos niet meer zag en je specifieke support bij het opschonen van mijn data. Aurelie hartelijk dank voor al je hulp en fijne momenten samen op de locatie. Verder wil ik alle locaties van de Viersprong bedanken voor het beschikbaar stellen van de onderzoeksdata. Zonder deze data zou het niet mogelijk zijn geweest het huidige onderzoek uit te voeren. Tot slot wil ik nog specifiek mijn lieve ouders en vriend bedanken voor hun onvoorwaardelijke steun en vertrouwen in mij gedurende de gehele master!

Simone Waanders Utrecht, juli 2018

(29)

29 Literatuur

Achenbach, T. M., & Rescorla, L. A. (2001). Manual fort the ASEBA school-age forms & profiles. Burlington, VT: University of Vermont, Research Center for Children, Youth & Families.

Andrews, D. A., Bonta, J., & Wormith, J. S. (2006). The recent past and near future of risk and/or need assessment. Crime & Delinquency, 52, 7-27. doi:10.1177/

0011128705281756

Andrews, D. A., Bonta, J., & Wormith, J. S. (2011). The risk-need-responsivity (RNR) model: Does adding the good lives model contribute to effective crime prevention?. Criminal Justice and Behavior, 38, 735-755. doi:10.1177/0093854811406356 Asscher, J. J., Deković, M., Manders, W. A., Vander Laan, P. H., & Prins, P. J. (2013). A

randomized controlled trial of the effectiveness of multisystemic therapy in the Netherlands: Post-treatment changes and moderator effects. Journal of Experimental Criminology, 9, 169-187. doi:10.1007/s11292-012-9165-9

Berkel, C., Mauricio, A. M., Schoenfelder, E., & Sandler, I. N. (2011). Putting the pieces together: An integrated model of program implementation. Society of Prevention Research, 12, 23-33. doi:10.1007/s11121-010-0186-1

Blankestein, A., Van der Rijken, R. E. A., Vuyst, K. D., Bruijn, J. D., Moonen, X. M. H., Leunissen, J., & Didden, H. C. M. (2017). Multisysteemtherapie voor jongeren met een licht verstandelijke beperking en hun ouders: Een onderzoek naar de effectiviteit van een ambulante systeemgerichte interventie. Geraadpleegd op 10 juni 2018, van http://repository.ubn.ru.nl/bitstream/handle/2066/179120/179120.pdf?sequence=1 Bonta, J., & Andrews, D. A. (2007). Risk-need-responsivity model for offender assessment

(30)

30

http://www.courtinnovation.org/sites/default/files/documents/ RNRModelForOffenderAssessmentAndRehabilitation.pdf

Breuk, R. D., Clauser, C. A. C., Stams, G. J. J. M., Slot, N. W., & Doreleijers, T. A. H. (2007). The validity of questionnaire self-report of psychopathology and parent–child relationship quality in juvenile delinquents with psychiatric disorders. Journal of Adolescence, 30, 761-771. doi:10.1016/j.adolescence.2006.10.003

Bröcking, B. (2017). De Jeugdwet bestaat twee en een half jaar: reden voor een feestje?. Jeugdbeleid, 11, 139-149. doi.10.1007/s12451-017-0150-1

Broeders, R., Van der Helm, G. H. P., & Stams, G. J. J. M. (2015). Preventie van gesloten plaatsing van jongeren met ernstige gedragsproblemen in Friesland: Een pleidooi voor een gerichte aanpak. Orthopedagogiek: Onderzoek en Praktijk, 54, 318-330.

Celinska, K. (2015). Effectiveness of functional family therapy for mandated versus non- mandated youth. Juvenile and Family Court Journal, 66, 17-27. doi:10.1111/jfcj. 12049

Centraal Bureau voor de Statistiek (2017a). Jeugdbeschermingstrajecten [Dataset]. Geraadpleegd op 29 januari 2018, van https://statline.cbs.nl/Statweb

Clarijs, R. (2014). Jeugdhulp en jeugdbeleid. Lokale zorg voor kinderen na 2015. Amsterdam, Nederland: SWP.

Cohen, J. (1988). Statistical Power Analysis for the Behavioral Sciences. Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum.

De Kinderombudsman (2016). Mijn belang voorop. Ontwikkelingen in de jeugdhulp in 2016. Geraadpleegd op 14 januari 2018, van https://www.dekinderombudsman.nl/ul/cms/ fck-uploaded/2016.KOM017%20mijn%20belang%20voorop.pdf

De Valk, S., Kuiper, C., Van der Helm, G. H. P., Maas, A. J. J. A., & Stams, G. J. J. M. (2016). Repression in residential youth care: A scoping review. Adolescent Research Review, 1, 195-216. doi:10.1007/s40894-016-0029-9

(31)

31

Eenshuistra, R. M., Regterschot-Von Lindheim, H., & Tjaden, J. (2014). Uitkomsten 5 jaar FFT. Duivendrecht, Nederland: PI Research.

Elvins, R., & Green, J. (2008). The conceptualization and measurement of therapeutic alliance: An empirical review. Clinical Psychology Review, 28, 1167-1187. doi:10. 1016/j.cpr.2008.04.002

Friele, R. D., Bruning, M. R., Bastiaanssen, I. L. W., Boer, R. D., Bucx, A. J. E. H., De Groot, J. F., … & Hageraats, R. (2018). Eerste evaluatie Jeugdwet: Na de transitie de

transformatie. Geraadpleegd op 13 februari 2018, van http://files.m12.mailplus.nl/ user31200454/3828/20180131_eerste_evaluatie_jeugdwet_webversie.pdf

Gravetter, F. J., & Wallnau, L. B. (2013). Statistics for the behavioral sciences (9e editie). Londen, Verenigd Koninkrijk: Thomson Wadsworth.

Hendriks, M. E. D., Lange, A. M. C., Boonstoppel-Boender, M., & Van der Rijken, R. E. A. (2014). Functional family therapy and multisystemic therapy: A comparison of target populations. Orthopedagogiek: Onderzoek en Praktijk, 53, 355-366.

Hendriks, J., & Stams, G. J. J. M. (2016). Forensisch orthopedagogische behandeling: een kritische beschouwing. Orthopedagogiek: Onderzoek en Praktijk, 55(9/10), 214-222. Geraadpleegd op 12 februari 2018, van https://research.vu.nl/en/publications/

forensisch-orthopedagogische-behandeling-een-kritische-beschouwing

Henggeler, S. W., & Schaeffer, C. M. (2016). Multisystemic therapy(®): Clinical overview, outcomes, and implementation research. Family Process, 55, 514-528. doi:10.1111/ famp.12232

Henggeler, S. W., & Scheidow, A. J. (2012). Empirically supported family-based treatments for conduct disorder and delinquency in adolescents. Journal of Marital and Family Therapy, 38, 30-58. doi:10.1111/j.1752-0606.2011.00244.x

(32)

32

Kiers, N. (2018). Transitie jeugdzorg: Invloed op de bereikte doelgroep van MST en FFT (Unpublished doctoral dissertation of Master’s thesis). Radboud Universiteit, Nijmegen.

Littell, J. H., Campbell, M., Green, S., & Toews, B. (2005). Multisystemic Therapy for social, emotional, and behavioral problems in youth aged 10-17. Cochrane Database of Systemic Reviews, 4, 1-42. doi:10.1002/14651858.CD004797.pub4

MST-Institute. (2015). Getting Started – A Demo on the Enhanced WebSite. Geraadpleegd op 15 maart 2018, van http://www.mstinstitute.org/services/pdfs/Basic_TrainingEW2.pdf MST-Nederland. (2009). Sociaal Demografische Informatie (SDI). Nijmegen, Nederland:

Praktikon.

MST-Nederland. (2012). Sociaal Demografische Informatie (SDI) 2.0. Nijmegen, Nederland: Praktikon.

Neuman, W. L. (2014). Understanding Research. Boston, MA: Pearson.

Ogden, T., & Hagen, K. A. (2009). What works for whom? Gender differences in intake characteristics and treatment outcomes following multisystemic therapy. Journal of Adolescence, 32, 1425-1435. doi:10.1016/j.adolescence.2009.06.006

Oudhof, M., Ten Berge, I., & Berger, M. (2009). Checklist MST / FFT. De ontwikkeling van een indicatie-instrument voor MST en FFT in de vorm van een checklist. Utrecht, Nederland: Nederlands Jeugdinstituut.

Parhar, K. P., Wormith, S. W., Derkzen, D. M., & Beauregard, A. M. (2008). Offender coercion in treatment: A meta-analysis of effectiveness. Criminal Justice and Behavior, 35, 1109-1135. doi:10.1177/0093854808320169

Renk, K., & Phares, V. (2004). Cross-informant ratings of social competence in children and adolescents. Clinical Psychology Review, 24, 239-254. doi:10.1016/j.cpr.2004.01. 004

(33)

33

Robbins, M. S., Alexander, J. F., Turner, C. W., & Hollimon, A. (2016). Evolution of

functional family therapy as an evidence-based practice for adolescents with disruptive behavior problems. Family Process, 55, 543-577. doi:10.1111/famp.12230

Sexton, T., & Turner, C. W. (2010). The effectiveness of Functional Family Therapy for youth with behavioral problems in a community practice setting. Journal of Family Psychology, 24, 339-348. doi:10.1037/a0019406

Souverein, F. A., Van der Helm, G. H. P., & Stams, G. J. J. M. (2013). ‘Nothing works’ in secure residential youth care?. Children and Youth Services Review, 35, 1941-1945. doi:10.1016/j.childyouth.2013.09.010

Stams, G. J. J. M., Asscher, J. J., & Hendriks, J. (2014). De tirannie van de transitie en transformatie van de jeugdzorg. Kind en Adolescent, 35, 113-115. doi:10.1007/ s12453-014-0015-6

Transitie Autoriteit Jeugd (2017). Zorgen voor de jeugd. Transitie autoriteit jeugd. Derde jaarrapportage. Den Haag, Nederland: Transitie Autoriteit Jeugd.

Transitie Autoriteit Jeugd (2018). Tussen droom en daad. Op weg naar een volwassen

jeugdstelsel. Vierde jaarrapportage. Den Haag, Nederland: Transitie Autoriteit Jeugd. Van der Laan, A. M., & Beerthuizen, M. G. C. J. (2018). Monitor jeugdcriminaliteit 2017.

Ontwikkelingen in de geregistreerde jeugdcriminaliteit in de jaren 2000 tot 2017. Den Haag, Nederland: WODC/CBS.

Van der Laan, A. M., Slotboom, A. M., & Stams, G. J. J. M. (2010). Wat werkt? Bijdrage aan het terugdringen van recidive. Deventer, Nederland: Kluwer.

Van Logten, A., Lange, A., Cima, M., & Van der Rijken, R. (2016). Functionele

Gezinstherapie en Multi Systeem Therapie: Een onderzoek naar de stabiliteit van doelgroepen en behandelresultaten in Nederland. Tijdschrift voor Orthopedagogiek,

(34)

34

55, 51-64. Geraadpleegd op 12 januari 2018, van Error! Hyperlink reference not valid.handle/2066/159952

Van der Stouwe, T., Asscher, J. J., Stams, G. J. J. M., Deković, M., & Van der Laan, P. H. (2014). The effectiveness of Multisystemic Therapy (MST): A meta-analysis. Clinical Psychology Review, 34, 468-481. doi:10.1016/j.cpr.2014.06.006

Vegter, A. H., Veerman, J. W., & Meyer, R. E. de (2011). Wordt het probleemgedrag bij aanmelding in de loop der jaren erger? Een onderzoek bij jeugdigen verwezen naar de ambulante ggz. Tijdschrift voor Psychiatrie, 53, 265-273. Geraadpleegd op 20 mei 2018, van http://repository.ubn.ru.nl/bitstream/handle/2066/99897/99897.pdf

Verhulp, E. E., Stevens, G. W., & Vollebergh, W. A. (2018). Op zoek naar verklaringen voor de ondervertegenwoordiging in de jeugdhulp van jongeren met een

migratieachtergrond. Kind en Adolescent, 39, 160-181. doi:10.1007/s12453-018-0174-y

Weisz, J. R., Ugueto, A. M., Cheron, D. M., & Herren, J. (2013). Evidence-based youth psychotherapy in the mental health ecosystem. Journal of Clinical Child & Adolescent Psychology, 42, 274-286. doi:10.1080/15374416.2013.764824

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Lower surface potential would likely result from a smaller particle size, so this would require reduced gate dimensions requiring lower voltage; larger particles could also be

Nu blijkt dat voor bepaalde specialistische functies van jeugdhulp in veel regio’s nog geen afspraken tot stand zijn gekomen en het gevaar dreigt dat dit ook niet tijdig het geval

Begin september zullen we de regio’s waar nu nog onvoldoende zekerheid bestaat dat de contracten tijdig zijn vastgesteld doorlichten zodat zekerheid wordt geboden over de

2. Toegang is op orde: gemeenten hebben een laagdrempelige, herkenbare, integrale toegang voor jeugd georganiseerd, waar signalen, vragen over en verzoeken om hulp snel

examined the effect of handedness on novice learners of keyboard instruments and aimed to gain new insights in teaching and learning keyboard instruments for both left and right-

As seen, the circularly polarized emission in the L-band is resolved, but given the fact that it lies southeast of the higher frequency, the C-band flux maximum (see Figures 4 and 5

interventions, the actual implementation of these interven- tions into various settings lags behind. The effectiveness of Psyfit.nl, an online mental fitness program based on

In the stamping of industrial parts, friction and lubrication play a key role in achieving high quality products and reducing scrap. Especially in the start-up phase of new