• No results found

Verkeersslachtoffers in Flevoland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verkeersslachtoffers in Flevoland"

Copied!
70
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Verkeersslachtoffers in

Flevoland

Vergelijking van data uit de verkeersongevallen-,

ziekenhuis- en ambulanceregistratie

R-2020-10

(2)

Auteurs

Dr. G.J. Wijlhuizen

Drs. N.M. Bos

Ongevallen

voorkomen

Letsel

beperken

Levens

redden

(3)

Documentbeschrijving

Rapportnummer: R-2020-10

Titel: Verkeersslachtoffers in Flevoland

Ondertitel: Vergelijking van data uit de verkeersongevallen-, ziekenhuis- en ambulanceregistratie

Auteur(s): Dr. G.J. Wijlhuizen & drs. N.M. Bos

Projectleider: Dr. G.J. Wijlhuizen

Projectnummer SWOV: E18.28

Projectcode opdrachtgever: EH/GW/185111

Opdrachtgever: Provincie Flevoland

Projectinhoud: De provincie Flevoland wil beter zicht op de verkeersveiligheid en wil de monitoring ervan verbeteren door een

combinatie van instrumenten en verschillende registraties van verkeersslachtoffers. SWOV is daarom gevraagd te analyseren hoe het aantal verkeersslachtoffers in de provincie Flevoland zich in de periode 2007-2018 heeft ontwikkeld volgens de verkeersongevallenregistratie, volgens de ziekenhuisregistratie, en volgens de registratie van ambulancegegevens. Dit rapport doet verslag van deze analyses en vergelijkt de analyseresultaten onderling.

Aantal pagina’s: 70

Fotografen: Paul Voorham (omslag) – Peter de Graaff (portretten)

Uitgave: SWOV, Den Haag, 2020

De informatie in deze publicatie is openbaar. Overname is toegestaan met bronvermelding.

SWOV – Instituut voor Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid

Bezuidenhoutseweg 62, 2594 AW Den Haag – Postbus 93113, 2509 AC Den Haag 070 – 317 33 33 – info@swov.nl – www.swov.nl

(4)

De provincie Flevoland heeft samen met de andere wegbeheerders in Flevoland gekozen voor ‘Maak van de nul een punt’ als overkoepelende ambitie voor verkeersveiligheid. In dat kader is er behoefte aan beter zicht op de verkeersveiligheid en wil de provincie de monitoring van

verkeersveiligheid verbeteren door een combinatie van instrumenten. Voor een proactieve risicogestuurde benadering wordt monitoring van zogeheten Safety Performance Indicators (SPI’s) noodzakelijk geacht, bijvoorbeeld op het gebied van infrastructuur, fietsinfrastructuur, snelheid en alcohol. Maar ook wordt een verbetering van de registratie van verkeersongevallen nagestreefd om de ontwikkeling te kunnen volgen.

Aan SWOV heeft de provincie Flevoland de volgende onderzoeksvraag gesteld:

Wat is de ontwikkeling van het aantal verkeersslachtoffers in de provincie Flevoland (2007-2018) volgens verschillende registraties (verkeersongevallenregistratie, ziekenhuisregistratie, ambulance-gegevens), in hoeverre is er tussen de registraties overlap en waar vullen ze elkaar aan?

Opzet

In dit onderzoek wordt de ontwikkeling van het aantal verkeersslachtoffers op basis van gegevens van drie verschillende bronnen vergeleken. Elk van deze bronnen heeft sterke en zwakke punten waar het bijvoorbeeld gaat om de geregistreerde kenmerken, de compleetheid van de registratie, de mate van vertekening door de registratie (bias) en de definitie van kenmerken. Voor dit onderzoek hebben we voor elk van de bronnen kunnen beschikken over een registratie op ‘record’-niveau (per slachtoffer). Het gaat om de volgende databronnen:

1. BRON (Bestand geRegistreerde Ongevallen in Nederland), samengesteld door het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW)

2. LBZ (Landelijke Basisregistratie Ziekenhuiszorg) samengesteld door Dutch Hospital Data (DHD) 3. ‘Ambulance’, met ambulancedata van Ambulancezorg Nederland, het Rijksinstituut voor

Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de GGD Flevoland.

Elk van de bronnen heeft per ernstcategorie haar eigen samenstelling en mate van compleetheid, te weten:

1. BRON biedt goede informatie over de locatie van een ongeval, de betrokken partijen (inclusief voertuiginformatie uit het kentekenregister) en het slachtoffer. De toedracht van het ongeval wordt sinds 2015 helaas niet meer geregistreerd. De compleetheid van de registratie hangt af van de ernstcategorie: van tegen de 90% voor dodelijke ongevallen tot slechts 10% voor ongevallen met licht letsel zonder betrokkenheid van een of meer motorvoertuigen. 2. LBZ heeft goede informatie over de ernst en het type letsel van een in een ziekenhuis

opgenomen verkeersslachtoffer. Een onderscheid naar de ernst van het letsel is eveneens mogelijk (MAIS).1 De vervoerswijze en tegenpartij is beschikbaar maar de geregistreerde

1. MAIS staat voor Maximum AIS: het ernstigste letsel bij een slachtoffer volgens de Abbreviated Injury Scale (AIS). Deze schaal loopt van 1 (licht letsel) tot 6 (maximaal). Verkeersslachtoffers met een MAIS van 2 of hoger zijn in Nederland gedefinieerd als ‘ernstig verkeersgewonden’.

(5)

vervoerswijze in de LBZ komt niet altijd overeen met die in BRON. De compleetheid is goed (ca. 90%). De LBZ heeft geen informatie over de locatie van het ongeval en dus ook niet over de gemeente waarin het ongeval heeft plaatsgevonden.

3. Ambulance heeft goede informatie over de locatie van het ongeval, vaak ook over de vervoerswijze van het slachtoffer en tegenpartij, en of het slachtoffer naar een ziekenhuis vervoerd wordt – en naar welk ziekenhuis. Er is echter nauwelijks vastgelegd of het slachtoffer ook in dat ziekenhuis wordt opgenomen. Alle slachtoffers die op eigen gelegenheid (of via de huisarts of huisartsenpost) naar een ziekenhuis gaan ontbreken eveneens in het bestand. Voor ziekenhuisopname is de compleetheid van de ambulancegegevens circa 80% en voor behandeld op de Spoedeisende Hulp (SEH) circa 30%.

De verkeersveiligheidsanalyse in dit onderzoek is uitgevoerd op een selectie van bovengenoemde drie bronnen. Bij BRON is dit gedaan voor alle verkeersslachtoffers in Flevoland samen: doden en gewonden, inclusief die met licht letsel (periode 2007-2018). Uit het ambulancebestand zijn alle slachtoffers in Flevoland geanalyseerd waarvoor in de periode 2013-2018 een ambulancerit is uitgevoerd: zowel degenen die naar een ziekenhuis zijn vervoerd als degenen die ter plaatse zijn behandeld (Eerste Hulp, Geen Vervoer). Van de LBZ (2007-2018) zijn in dit onderzoek alleen de ernstig verkeersgewonden (EVG; MAIS2+) geanalyseerd. De aantallen EVG in Flevoland zijn daarbij geschat en verdeeld naar de gemeenten waar de ongevallen hebben plaatsgevonden met behulp van een zogeheten ‘herkomst-bestemmingsmatrix’ op basis van ambulancegegevens. Voor de analyse van LBZ-gegevens, konden we gebruikmaken van de landelijk gekoppelde database LBZ-BRON (zie Bos et al., 2019). Voor de jaren 2014-2018 is van deze bestanden gebruikgemaakt in de beveiligde Microdata-omgeving bij het Centraal Bureau voor Statistiek.

Resultaten

In dit rapport worden de gegevens van verkeersslachtoffers in Flevoland volgens elk van de registraties getoond, als totaal en voor zover mogelijk uitgesplitst naar jaar, gemeente, vervoerswijze, geslacht, leeftijd en combinaties daarvan. De belangrijkste bevindingen zijn hieronder weergegeven in twee categorieën: resultaten die elk van de registraties op

vergelijkbare wijze weergeeft en resultaten die relatief sterk verschillen tussen de registraties. De drie registraties zijn eenduidig in de volgende analyseresultaten:

Onder verkeersslachtoffers in Flevoland en de afzonderlijke gemeenten is de verhouding man-vrouw 60%-40%.

In absolute aantallen heeft Almere het hoogste aantal verkeersslachtoffers, maar gezien de omvang van de Almeerse bevolking (ca. 50% van de bevolking van Flevoland) is dat ook te verwachten. Wanneer naar de aantallen per 100.000 inwoners wordt gekeken, dan verschillen de registraties (zie hieronder).

In heel Flevoland en de afzonderlijke gemeenten is er een – relatief sterke – stijging in het aantal verkeersslachtoffers onder ouderen.

Het aantal slachtoffers onder oudere (60+) fietsers in ongevallen zonder betrokkenheid van een motorvoertuig is de laatste jaren toegenomen. Het aantal slachtoffers onder jonge fietsers van 0-19 jaar is in geen van registraties toegenomen in de afgelopen jaren.

Met name bij Ambulance en bij BRON is het aandeel van de categorie Fiets met motorvoertuig relatief groot onder jongere (0-19-jaar) en oudere (60+) slachtoffers. De registraties verschillen in slachtofferanalyse op de volgende punten:

De absolute aantallen geregistreerde verkeersslachtoffers lopen sterk uiteen tussen de registraties. Deze verschillen zijn voor een belangrijk deel te duiden op basis van de verschillen in samenstelling van de letselernstcategorieën. De ambulanceregistratie heeft de grootste aantallen verkeersslachtoffers, maar deze kent geen ondergrens in letselernst; een belangrijk deel wordt ter plaatse behandeld. In de LBZ gaat het om ziekenhuisopnamen, waarbinnen ook nog eens ‘geselecteerd’ is op de ernstig verkeersgewonden. De laagste aantallen

(6)

ongevallen (fietsongevallen zonder motorvoertuig) vaak niet bij de afwikkeling aanwezig is of geen registratie verzorgt (omdat er bijvoorbeeld geen aansprakelijkheid aan de orde is). Wat betreft de aantallen over de jaren heen laat de LBZ-registratie als enige een gestage toename zien over de hele periode 2007-2018. De reden dat de ambulanceregistratie niet de stijging laat zien die wel zichtbaar is in de LBZ, kan niet eenduidig worden verklaard. Wel moet worden aangegeven dat van de ambulanceregistratie de cijfers zijn gebruikt over een relatief korte periode (2013-2018). Voor een vergelijking van de ontwikkeling van de aantallen in de tijd is BRON niet geschikt; dit vanwege de sterk wisselende registratiegraad over de jaren. Gecorrigeerd voor de omvang van de bevolking, is het aantal slachtoffers per 100.000 inwoners tussen registraties verschillend. Volgens BRON en LBZ hebben Noordoostpolder en Zeewolde relatief veel verkeersslachtoffers per inwoneraantal en Almere het minst. De ambulanceregistratie laat een bijna omgekeerd beeld zien. Daar zijn vooral de aantallen slachtoffers per 100.000 inwoners in Almere en Lelystad relatief hoog en komt Noordoostpolder relatief laag uit. Dit verschil kan mogelijk verklaard worden uit verschillen in compleetheid/bias en ernstcategorieën van de verschillende bronnen en door een mogelijk verschil in mobiliteit op de wegen in de betreffende gemeentes. Helaas zijn over de mobiliteit geen gegevens beschikbaar. Mogelijk is wel een analyse te doen op basis van weglengte, voertuigbezit van de inwoners. Nader onderzoek is nodig om te achterhalen welke factoren een rol spelen bij het verschil in het aantal verkeersslachtoffers per 100.000 inwoners tussen de registraties. De drie verschillende registraties geven op onderdelen een verschillend beeld wanneer het onderscheid wordt gemaakt naar vervoerswijze. BRON en Ambulance hebben vergelijkbare verdeling naar vervoerswijze, maar verschillen wel in het percentage fietsslachtoffers in ongevallen zonder betrokken motorvoertuig. De LBZ-registratie wijkt in sterke mate af van de beide andere registraties met juist een hoog aandeel ‘fiets zonder motorvoertuig’. Volgens de ambulancedata zijn er in de aantallen verkeersslachtoffers per vervoerswijze over de jaren geen grote verschuivingen. De LBZ-registratie laat een relatief grote toename zien van het aantal slachtoffers binnen de vervoerswijze ‘fiets zonder motorvoertuig’ en – in mindere mate – gemotoriseerde tweewielers.

Opvallend is dat er een toename is van het aantal slachtoffers bij de ambulanceregistratie in de leeftijdscategorie 15-19-jarigen (2013-2015, 2016-2018). Bij BRON en LBZ is er juist sprake van een afname van dat aantal, weliswaar over een langere periode gezien (2007-2012 en 2013-2018).

Conclusies

1. Op basis van de kenmerken van de drie besproken registraties is de conclusie dat voor het monitoren van de mate van verkeersveiligheid de LBZ-registratie van ernstig verkeersgewonden het beste voldoet.

2. Als het gaat om onderzoek naar bijvoorbeeld de bijdrage van kenmerken van infrastructuur aan ongevallen, dan zijn zowel de BRON- als ambulanceregistratie relevant, omdat deze de locatie van het ongeval in hun registratie meenemen. Deze ontbreekt in de LBZ-registratie. 3. De verschillende registraties geven op diverse aspecten verschillende trends of verdelingen in

aantallen verkeersslachtoffers. Bij het gebruik van registratiegegevens – en het trekken van conclusies op basis daarvan – is het van groot belang om de eigenschappen van de

betreffende registratie goed te kennen.

Aanbevelingen

1. Gebruik voor het monitoren van de totale verkeersveiligheid de LBZ-registratie van ernstig verkeersgewonden.

2. Gebruik voor het bepalen van relatief gevaarlijke delen van het wegennetwerk de gegevens uit Ambulance of BRON vanwege de beschikbaarheid van locatiegegevens van de

verkeersongevallen, zo nodig met aanvullende dataverzameling ter plaatse.

3. Draag, voor zover dat binnen de mogelijkheden van de provincie Flevoland valt, zo veel mogelijk bij aan verbetering van de BRON-registratie. Streef naar een vollediger en

(7)

betrouwbaarder afspiegeling van de omvang en aard van de verkeersongevallen door een hogere registratiegraad van de letselongevallen en een betere invulling van de inhoudelijke ongevalskenmerken.

4. Doe aanvullend onderzoek naar oorzaken van verschillen in trends en aandelen tussen verschillende registraties, allereerst naar de grote verschillen tussen gemeenten als het gaat om het aantal verkeersslachtoffers per 100.000 inwoners, waar de ambulanceregistratie sterk afwijkt van beide andere registraties.

(8)

Gebruikte afkortingen

10

1

Inleiding

11

2

Beschrijving van de basisbestanden

12

2.1 BRON 12

2.2 LBZ-bestand 13

2.3 Ambulancegegevens 15

2.3.1 Ambulanceritten 2009-2012 RIVM 16

2.3.2 Ambulanceritten 2013-2018 GGD Flevoland 17

2.4 Gemeenten en plaatsnamen in Flevoland 17

2.5 Ziekenhuizen in de regio Flevoland 18

2.6 Ongevalsernst in de drie bestanden 20

3

Bewerking van bestanden voor analyse

22

3.1 Bestanden met ambulancegegevens 23

3.1.1 Bepaling van ongevalsgemeente en afleverziekenhuis 23 3.1.2 Bepaling herkomst-bestemmingsverdeling van het ambulancevervoer 23

3.2 LBZ-bestand met ernstig verkeersgewonden 27

3.2.1 Landelijke schatting ernstig verkeersgewonden 28

3.2.2 Schatting ernstig verkeersgewonden in Flevoland 29

4

Analyseresultaten

33

4.1 Totaal aantal verkeersslachtoffers 34

4.1.1 Verkeersslachtoffers in Flevoland 34

4.1.2 Verkeersslachtoffers per gemeente 37

4.2 Verkeersslachtoffers naar geslacht 40

4.3 Verkeersslachtoffers naar vervoerswijze 42

4.4 Verkeersslachtoffers naar leeftijdsklasse 49

4.5 Verkeersslachtoffers naar leeftijd én vervoerswijze 52

5

Slotbeschouwing

57

5.1 Kenmerken registraties en mogelijkheden voor beleid 57

5.2 Analyseresultaten op basis van de drie registraties 58

5.3 Conclusies 59

5.4 Aanbevelingen 60

Literatuur

61

(9)

Bijlage A

Verkeersdoden

63

Bijlage B

Verkeersslachtoffers Flevoland BRON

64

Bijlage C

Ernstig verkeersgewonden Flevoland

65

Bijlage D

Ambulanceritten Flevoland

66

(10)

Afkorting Betekenis

BRON Bestand geRegistreerde Ongevallen in Nederland CBS Centraal Bureau voor de Statistiek

DHD Dutch Hospital Data

EHGV Eerste Hulp Geen Vervoer (door ambulancepersoneel ter plaatse behandeld)

GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst

GTW gemotoriseerde tweewielers

HB herkomst-bestemming

ICD International Classification of Diseases IenW Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat LBZ Landelijke Basisregistratie Ziekenhuiszorg

LIS Letsel Informatie Systeem

MAIS Maximum Abbreviated Injury Score

RAV Regionale Ambulancevoorziening

RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu

SEH Spoedeisende Hulp

SPI Safety Performance Indicator

(11)

In de Mobiliteitsvisie 2030 van de provincie Flevoland (Provincie Flevoland, 2016) wordt de noodzaak aangegeven om in Flevoland te werken aan de verbetering van de verkeersveiligheid. De provincie Flevoland heeft samen met de andere wegbeheerders in Flevoland gekozen voor ‘Maak van de nul een punt’ als overkoepelende ambitie voor verkeersveiligheid. Er bestaat in dat kader de behoefte om beter zicht te krijgen op de verkeersveiligheid.

De provincie wil de monitoring van verkeersveiligheid verbeteren door een combinatie van instrumenten. Voor een proactieve risicogestuurde benadering wordt monitoring van zogeheten Safety Performance Indicators (SPI) noodzakelijk geacht. Ook wordt een verbetering van de registratie van verkeersongevallen nagestreefd om de ontwikkeling te kunnen volgen. Momenteel wordt vooral gebruikgemaakt van politieregistratie van verkeersongevallen (BRON), waarvan de registratiegraad onvoldoende is. De wens is om aanvullend ziekenhuisgegevens (LBZ) over ernstig verkeersgewonden (MAIS2+)2 en ambulancegegevens van GGD Flevoland te gebruiken, met

name omdat daarin, meer dan in BRON, gegevens over verkeersongevallen met fietsers zijn meegenomen. De provincie wil beter inzicht krijgen in hoe de registraties elkaar overlappen en waar ze elkaar aanvullen.

Met als doel de monitoring van verkeersveiligheid te verbeteren, heeft de provincie Flevoland de volgende onderzoeksvraag gesteld:

Wat is de ontwikkeling van het aantal verkeersslachtoffers in de provincie Flevoland (2007-2018) volgens verschillende registraties (verkeersongevallenregistratie, ziekenhuisregistratie, ambulancegegevens) en in hoeverre is er tussen de registraties overlap en waar vullen ze elkaar aan?

In het volgende hoofdstuk worden deze registratiebestanden beschreven en Hoofdstuk 3 beschrijft vervolgens welke bewerkingen daarop zijn uitgevoerd ten behoeve van de verkeersveiligheids-analyse in dit onderzoek. De resultaten van deze verkeersveiligheids-analyse zijn gepresenteerd in Hoofdstuk 4, waarna de slotbeschouwing (Hoofdstuk 5) ingaat op de vergelijking van de mogelijkheden en eigenschappen van de drie bestanden.

2. MAIS staat voor Maximum AIS: het ernstigste letsel bij een slachtoffer volgens de Abbreviated Injury Scale (AIS). Deze schaal loopt van 1 (licht letsel) tot 6 (maximaal). Verkeersslachtoffers met een MAIS van 2 of hoger zijn in

1 Inleiding

(12)

In dit hoofdstuk bespreken we de gebruikte gegevensbronnen. We geven beknopt weer wat de volledigheid is van de bestanden, welke categorieën van letselernst erin worden

onderscheiden en welke kenmerken erin beschikbaar zijn.

In dit onderzoek worden gegevens vergeleken van drie verschillende bronnen met slachtoffer-gegevens. Elk van deze bronnen heeft sterke en zwakke punten waar het gaat om bijvoorbeeld de geregistreerde kenmerken, de volledigheid en bias van de registratie, en de definitie van kenmerken. Voor dit onderzoek hebben we voor elk van de bronnen kunnen beschikken over een registratie op record-niveau (per slachtoffer). Het gaat om de volgende databronnen:

1. BRON (Bestand geRegistreerde Ongevallen in Nederland), samengesteld door het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW);

2. LBZ (Landelijke Basisregistratie Ziekenhuiszorg) samengesteld door Dutch Hospital Data (DHD); 3. ‘Ambulance’, met ambulancedata van Ambulancezorg Nederland, het Rijksinstituut voor

Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de GGD Flevoland.

Behalve van deze drie databronnen, maken we ook gebruik van de gemeentelijke indeling in Nederland in 2019 van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) en van een overzicht van ziekenhuizen in Nederland van het RIVM. In het vervolg van deze paragraaf worden deze databronnen besproken in de context van de provincie Flevoland.

2.1 BRON

Het Bestand geRegistreerde Ongevallen in Nederland (BRON) bevat de door de politie

geregistreerde verkeersongevallen in Nederland. Een verkeersongeval is een ‘gebeurtenis op de openbare weg, die verband houdt met verkeer en waardoor er schade ontstaat aan objecten of letsel bij personen en waarbij ten minste één rijdend voertuig betrokken is’.

BRON wordt samengesteld door Rijkswaterstaat WVL (Water, Verkeer en Leefomgeving, een onderdeel van IenW) en bevat een groot aantal kenmerken van het ongeval en de daarbij betrokken bestuurders en slachtoffers. Voor dodelijke ongevallen is het bestand voor ongeveer 90% compleet (Weijermars, 2019). Voor lichtere ongevallen is het bestand veel minder compleet. Door vergelijking of koppeling van BRON met andere bestanden wordt jaarlijks de werkelijke omvang van het aantal (ernstige) slachtoffers in Nederland geschat (zie Bos et al., 2019). In principe maakt de politie in haar registratie onderscheid tussen slachtoffers met lichte verwondingen die ter plaatse behandeld kunnen worden en slachtoffers die naar een ziekenhuis vervoerd worden, en tot 2015 tevens of het slachtoffer daar werd opgenomen of na behandeling op de Spoedeisende Hulp (SEH) weer naar huis kon. De politieagent is als niet-medicus echter niet altijd goed in staat of in de gelegenheid om de ernst van het letsel te beoordelen. De letselernst volgens de politie komt daardoor niet altijd overeen met die in de LBZ en is daardoor minder bruikbaar. Regelmatig zijn er gewonden die wel in de LBZ als verkeersslachtoffer

2 Beschrijving van de basisbestanden

(13)

voorkomen (en dus in een ziekenhuis zijn opgenomen), maar die in BRON niet zijn geregistreerd of als lichtgewond zijn geregistreerd.

Belangrijke variabelen in BRON zijn: – geslacht en leeftijd van het slachtoffer; – vervoerswijze en tegenpartij;

– datum en tijdstip van het ongeval;

– locatie en locatiekenmerken van het ongeval; – ernst van het letsel.

De registratiegraad van verkeersslachtoffers in BRON is na 2009 aanzienlijk afgenomen. Ook ontbreken er vaak relevante kenmerken zoals vervoerswijze en tegenpartij.

Tabel 2.1 geeft een overzicht van het aantal geregistreerde slachtoffers in BRON voor heel Nederland voor de periode 2007-2018. Vanaf 2015 kan het onderscheid tussen ‘ziekenhuisopname’ en ‘behandeld op de Spoedeisende Hulp (SEH)’ in de registratie niet meer gemaakt worden; de politie registreert alleen nog of iemand naar een ziekenhuis wordt vervoerd. Daarom zijn deze categorieën vanaf 2015 samengevoegd in Tabel 2.1.

Tabel 2.1. Landelijk aantal slachtoffers geregistreerd in BRON voor de periode 2007-2018.

Aantal slachtoffers 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 Overleden 709 677 644 537 546 562 476 476 531 533 535 598 Ziekenhuisopname 9.683 9.310 7.028 4.119 1.825 2.330 2.442 2.131 13.523 13.660 13.182 13.599 Spoedeisende Hulp 10.249 9.295 10.071 6.222 3.059 2.401 5.709 7.686 Lichtgewond 10.418 8.920 5.146 2.116 929 804 2.478 4.847 6.745 6.999 7.327 7.442 In de periode 2009-2014 is sprake van grote onderregistratie en vertekening van het beeld (bias). Dit is ook het geval voor de provincie Flevoland (zie Paragraaf 4.1). Hoewel de laatste jaren het aantal geregistreerde slachtoffers weer ongeveer hetzelfde is als voor 2010, is er net als

voorheen sprake van onvolledigheid, met name als het gaat om slachtoffers in ongevallen zonder betrokkenheid van een motorvoertuig en slachtoffers met lichtere letsels.

2.2 LBZ-bestand

De tweede beschikbare gegevensbron over verkeersslachtoffers is het ontslagbestand van de Landelijke Basisregistratie Ziekenhuiszorg (LBZ). Dit bestand bevat de gegevens van alle ziekenhuispatiënten in Nederland. Het bevat informatie over patiënten die uit een Nederlands ziekenhuis zijn ontslagen, inclusief de overleden patiënten. SWOV beschikt over de LBZ-records die mogelijk betrekking hebben op de slachtoffers van verkeersongevallen tot en met het jaar 2014. De gegevens van 2015 en daarna staan vanwege de privacyregelgeving onder beheer van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) (zie aan het eind van deze paragraaf). Voor de aantallen zie Tabel 2.2.

Het LBZ-bestand wordt samengesteld door Dutch Hospital Data (DHD) op basis van aanleveringen door de ziekenhuizen en bevat een groot aantal variabelen, waaronder:

– leeftijd en geslacht van de patiënt; – datum en tijdstip van opname; – gemeente van het ziekenhuis;

(14)

– letseldiagnose;

– externe oorzaak (aard van het verkeersongeval inclusief vervoerswijze van het slachtoffer); – verpleegduur;

– ontslagwijze.

Deze medische registratie biedt waardevolle informatie over de aard van het letsel van verkeersslachtoffers. Uit deze diagnoses kan de letselernst worden afgeleid.3 De letselernst

wordt uitgedrukt in de Maximum Abbreviated Injury Score (MAIS). Deze schaal loopt van 1 tot 6. Kleine/lichte letsels krijgen een MAIS1-waarde, bij MAIS6 is het slachtoffer maximaal gewond en is de kans op overleven zeer klein. Een verkeersslachtoffer met een letselernst van 2 of hoger (MAIS2+) wordt in Nederland gedefinieerd als een ernstig verkeersgewonde (EVG).

Voor het coderen van de letseldiagnoses, de aard van het ongeval en de vervoerswijze van het slachtoffer wordt de internationale systematiek van de Wereldgezondheidsorganisatie gebruikt: de ICD9-CM (International Classification of Diseases, 9e revisie, Clinical Modification) (SIG, 1988).

In 2012 zijn veel ziekenhuizen begonnen met het coderen aan de hand van de ICD10-codering, de opvolger van ICD9-CM. De codering van de ‘externe oorzaak’ (aard ongeval en vervoerswijze) vindt plaats met behulp van de zogeheten E-codes (ICD9) en V-, W-, X- en Y-codes (ICD10) (Bos, Houwing & Stipdonk, 2014). Deze codes maken een globaal onderscheid mogelijk tussen slachtoffers van verkeersongevallen, slachtoffers van andere vervoersongevallen en overige ongevallen. Uit koppelingsonderzoek aan BRON (zie bijvoorbeeld Bos et al., 2019) blijkt dat ook in deze twee laatste groepen verkeersslachtoffers voorkomen. Het gaat dan bijvoorbeeld om fietsers in een eenzijdig ongeval die volgens het ziekenhuis gevallen zijn, of om ongevallen die niet op de openbare weg gebeurd zouden zijn volgens de LBZ.

Tabel 2.2. Selectie van het landelijk aantal patiënten geregistreerd in LBZ zoals aangeleverd door DHD voor de periode 2008-2018, na ontdubbeling, exclusief gegenereerde records. Veel fluctuaties van het totaal en in de verdeling zijn het gevolg van incomplete registratie en de overgang van ICD9-CM naar ICD10.

Aantal patiënten 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018

Verkeersongevallen 18.043 20.341 21.521 22.029 20.378 17.629 16.871 19.240 20.917 20.199 20.670 Andere vervoersongevallen 10.352 9.432 8.545 6.898 4.486 4.089 9.344 8.579 8.036 7.653 7.572 Overige ongevallen 59.791 67.707 74.667 65.529 69.174 71.007 86.973 94.398 96.491 95.003 95.307 Het LBZ-bestand is niet in alle jaren volledig. Bij de invoering van de dbc-systematiek (diagnose-behandelcombinatie) nam de administratieve druk toe en stopte een deel van de ziekenhuizen met het coderen van de patiëntgegevens. In de jaren 2005-2013 werden er voor ontbrekende patiënten records gegenereerd op basis van het wel bekende aantal behandelde patiënten per specialisme. Voor sommige doeleinden kan prima worden volstaan met het rapporteren van aantallen inclusief deze gegenereerde records. Voor andere doeleinden, zoals koppeling op record-niveau aan verkeersslachtoffers uit BRON is dat niet voldoende. De gegenereerde records betreffen namelijk geen echte patiënten met de juiste opnamedatum, leeftijd en vervoerswijze. Voor die doeleinden word er gewerkt met de daadwerkelijk geregistreerde patiënten en een ophoogfactor die per regio wordt vastgesteld. Die ophoogfactor is gelijk aan het aantal

patiëntrecords inclusief gegenereerde records gedeeld door het aantal patiëntrecords exclusief gegenereerde records. Als er bijvoorbeeld in een regio 10.000 klinische patiënten zijn waarvan er 1000 gegenereerd zijn, dan is de factor voor die regio 10/9 = 1,11. Het type opname maakt uit voor de ophoging. Sinds het coderen van externe oorzaken en aandoeningen/letsels voor de HSMR (Hospital Standardized Mortality Ratio) verplicht is geworden voor klinische opnamen en

3. ICD-derived AIS. Met het programma ICDmap90 worden de ICD9-CM letsels omgezet in AIS (per letsel) en MAIS (per patiënt). ICD10-letsels vanaf 2012 worden eerst geconverteerd naar ICD9-CM.

(15)

observaties, is de LBZ sinds 2015 nagenoeg compleet. Alleen van de buiten de HSMR vallende dagopnamen ontbreekt nog circa 25% (zie bijvoorbeeld bijlage C in Bos et al., 2019).

In de landelijke schatting van het aantal EVG wordt voor dagopnamen dezelfde ophoogfactor gehanteerd als voor klinische opnamen. Aangezien er in de voor dit onderzoek relevante ziekenhuizen na 2015 ook ziekenhuizen zijn die veel dagopnamen niet registreren, moeten we daarvoor corrigeren (zie Paragraaf 3.3.2).

De LBZ bevat geen informatie over de plaats van het ongeval. Het bevat, zoals hierboven genoemd, wel informatie over de vervoerswijze. Er moet worden opgemerkt dat de vervoerswijze van een slachtoffer in de LBZ niet altijd overeenkomt met die in de politieregistratie (Bos, Houwing & Stipdonk, 2015); de politie-informatie uit BRON wordt in koppelingsonderzoek tussen beide bestanden dan leidend. Voor fietsers is in de LBZ in veel gevallen geregistreerd of zij een ongeval hadden met een gemotoriseerde tegenpartij, of dat het een ongeval betrof zonder betrokkenheid van een motorvoertuig. Dit laatste wil zeggen dat ze een fietsongeval hadden zonder tegenpartij of met een andere fietser of een voetganger. Voor gekoppelde records wordt de vervoerswijze en betrokkenheid van een motorvoertuig volgens de politieregistratie overgenomen. Voor niet-gekoppelde patiënten is die correctie niet mogelijk en moeten we uit blijven gaan van de in de LBZ gecodeerde vervoerswijze.

Privacy

Om de LBZ-gegevens te kunnen bewerken en analyseren heeft SWOV de procedure gevolgd die de privacyregelgeving daaraan stelt. De LBZ-gegevens vanaf 2015 worden na levering door DHD door het CBS beheerd en kunnen uitsluitend met toestemming van het CBS worden bewerkt en vrijgegeven. Belangrijke randvoorwaarden voor toestemming om deze gegevens te bewerken zijn 1) dat er een door CBS goedgekeurd onderzoeksplan beschikbaar is, 2) dat alle analyses bij het CBS plaatsvinden (al dan niet via een afgeschermde internettoegang), en 3) dat de resultaten van de analyse ter goedkeuring worden voorgelegd aan het CBS voordat ze buiten het CBS kunnen worden gebruikt. Een belangrijk criterium voor deze randvoorwaarden is dat de resultaten niet herleidbaar mogen zijn tot individuele personen of instellingen.

SWOV heeft bovenstaande procedure voor dit onderzoek doorlopen en toestemming gekregen om deze gegevens te bewerken en de analyseresultaten te publiceren. Gezien de herleidbaarheid tot individuele instellingen, kunnen in deze rapportage geen aantallen verkeersslachtoffers per ziekenhuis worden gepresenteerd. Deze gegevens zijn in het analyseproces echter wel gebruikt.

2.3 Ambulancegegevens

Het derde bestand bestaat uit twee delen. Het eerste en oudste bestand bevat gegevens over ambulanceritten naar aanleiding van verkeersongevallen in Nederland. Het bestand 2009-2012 is samengesteld door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) op basis van

ritgegevens aangeleverd door de Regionale Ambulancevoorzieningen (afgekort RAV’s). Het bestand bevat de gegevens over spoedeisende ambulanceritten (A1- en A2-ritten) naar aanleiding van een verkeersongeval. Patiënten die vervoerd zijn met een traumahelikopter vallen buiten deze registratie; dat betreft echter een klein aantal. De gegevens zijn beschikbaar voor heel Nederland in de jaren 2009-2012, met uitzondering van veiligheidsregio Groningen. In totaal gaat het om 269.763 ambulanceritten.

Het tweede deel betreft een nieuwe dataset met ambulancegegevens van de provincie

Flevoland, die zijn aangeleverd door de GGD Flevoland (2013-2018). De GGD stelt een beperkte dataset ook op haar website beschikbaar (GGD Flevoland, 2019a) en heeft ook een portal met een aantal relevante tabellen en kaartmateriaal (GGD Flevoland, 2019b).

(16)

De intentie van SWOV, IenW en het RIVM is om de landelijke ambulancegegevens te gebruiken voor meerdere doeleinden, waaronder het verbeteren en waarborgen van de schatting van het aantal verkeersgewonden. De ambulancegegevens kunnen gebruikt worden voor de verrijking of verbetering van BRON en LBZ. Ze verbeteren bijvoorbeeld het inzicht in ongevalslocaties en specifieke doelgroepen, zoals fietsers, waarover in BRON weinig bekend is.

In dit onderzoek worden de ambulancegegevens van 2009-2012 alleen gebruikt om de patiënten in een bepaald ziekenhuis toe te kunnen wijzen aan de gemeente waar het ongeval plaatsvond. De gegevens 2013-2018 worden daarnaast ook geanalyseerd om de ontwikkeling in het aantal verkeersslachtoffers in Flevoland te beschrijven.

2.3.1 Ambulanceritten 2009-2012 RIVM

Het jaarlijks aantal geregistreerde ambulanceritten naar aanleiding van een verkeersongeval is in de periode 2009-2012 ongeveer constant (zie Tabel 2.3). Niet alle ambulanceritten resulteren in het vervoer van een slachtoffer naar het ziekenhuis. Een deel van de ambulanceritten volstaat met een behandeling van het slachtoffer ter plaatse. Daarnaast worden er ook slachtoffers na behandeling naar huis gebracht. In totaal wordt ongeveer 55 tot 60% van de slachtoffers naar het ziekenhuis gebracht. Van de in totaal 269.763 ambulanceritten in Nederland (met uitzondering van veiligheidsregio Groningen) hebben we na bewerking (zie Paragraaf 3.2.1) van 151.802 ritten een ongevalsgemeente en een bezorgziekenhuis kunnen vaststellen.

Tabel 2.3. Aantal ambulanceritten per jaar naar aanleiding van een verkeers-ongeval volgens het RIVM.

Jaar 2009 2010 2011 2012 Totaal

Geregistreerde ritten 67.173 65.777 68.808 68.005 269.763

De ambulancegegevens bevatten de volgende variabelen: – leeftijd en geslacht van het slachtoffer;

– datum en tijdstip van de alarmering en aankomst;

– de Regionale Ambulancevoorziening (RAV) die de rit verzorgt; – vervoerswijze van slachtoffer en meestal ook tegenpartij; – afhaaladres (de ongevalslocatie);

– afleveradres (vaak het ziekenhuis);

– evt. extra informatie en details in het vrije-tekstveld. Selectie verkeersongeval en compleetheid

Het RIVM heeft voor SWOV de ambulanceritten geselecteerd die plaatsvonden naar aanleiding van een verkeersongeval in de periode 2009-2012. Deze ogenschijnlijk eenvoudige stap is in de praktijk een behoorlijke uitdaging. Niet alle veiligheidsregio’s gebruiken software waarbij kan worden geregistreerd (door de meldkamer of de ambulancedienst) dat het om een verkeersongeval gaat. Waar dat in de software wel mogelijk was is dat niet altijd ingevuld, maar konden soms ritten worden geselecteerd op basis van een vervoermiddel of ‘contra’ (de tegenpartij). Aanvullend heeft het RIVM het vrije-tekstveld gebruikt om te kijken of er woorden, of een combinatie van woorden, in stonden die wezen op een verkeersongeval (vaak afgekort tot ‘vko’). Het kan dan gaan om woorden als ‘auto contra fietser’ en ‘vko fiets’. Door deze uitgebreide selectie op een combinatie van ritkenmerken hebben we een zo compleet mogelijk bestand verkregen. Privacy

Omdat de ambulancegegevens mogelijk onder het medisch beroepsgeheim vallen, moet er zorgvuldig mee worden omgesprongen om (spontane) herkenning van individuen te voorkomen. In de RIVM-levering over 2009-2012 is daarom de afhaallocatie (straatnaam, plaats) vervangen door de afhaalplaatsnaam.

(17)

2.3.2 Ambulanceritten 2013-2018 GGD Flevoland

Voor de periode 2013-2018 heeft de GGD Flevoland ons een bestand geleverd met ambulanceritten voor verkeersongevallen; zie Tabel 2.4.

Deze gegevens bevatten de volgende variabelen: – leeftijdsklasse van het slachtoffer;

– jaar van de rit;

– vervoerswijze slachtoffer en in het geval van een fietsongeval of er een motorvoertuig bij het ongeval betrokken was;

– afhaalgemeente (de ongevalslocatie);

– de wegbeheerder en het wegvak-/junctie-ID uit koppeling aan het NWB (Nationaal Wegenbestand);

– bezorginstelling (vaak het ziekenhuis);

– indicatie m.b.t. letselernst (EHGV, SEH, ziekenhuisopname)

In totaal bestaat het bestand uit 7.469 ritten – met 7.769 patiënten – waarbij 4.366 slachtoffers naar een ziekenhuis zijn vervoerd. Bij 156 van hen is aangegeven dat zij dusdanig gewond waren dat zij gingen worden opgenomen in het ziekenhuis. Dit zou dan ca. 4% van de naar een

ziekenhuis vervoerde slachtoffers betreffen. Aangezien we uit andere bronnen (LBZ, Letsel Informatie Systeem; zie Paragraaf 3.2.2) weten dat er minstens tien keer zo veel patiënten moeten zijn opgenomen, is dit kenmerk onbetrouwbaar en kunnen we dit niet verder gebruiken.

Tabel 2.4. Aantal vervoerde en behandelde patiënten na een verkeersongeval GGD Flevoland, 2013-2018. 2013 2014 2015 2016 2017 2018 Totaal Naar ziekenhuis 764 763 644 768 713 714 4.366

Eerste Hulp Geen Vervoer 525 538 529 589 607 615 3.403

Totaal 1.289 1.301 1.173 1.357 1.320 1.329 7.769

2.4 Gemeenten en plaatsnamen in Flevoland

In de provincie Flevoland liggen zes gemeenten: Almere, Lelystad, Zeewolde, Dronten, Noordoostpolder en Urk (zie Afbeelding 2.1). In de afgelopen jaren zijn er geen gemeentelijke herindelingen geweest.

In de ambulancegegevens zijn diverse dorps- en plaatsnamen gebruikt die tot een gemeente in Flevoland behoren, zoals in de Noordoostpolder: Emmeloord, Marknesse, Ens, Tollebeek, Luttelgeest, Nagele, Rutten, Creil, Kraggenburg, Espel, Bant en Schokland, en in Dronten: Biddinghuizen, Swifterbant, Ketelhaven en Roggebotsluis.

(18)

Afbeelding 2.1. Provincie Flevoland, indeling van gemeenten per 2019 (CBS, 2019).

2.5 Ziekenhuizen in de regio Flevoland

Het RIVM levert ieder jaar een overzicht van alle ziekenhuizen in Nederland. Het bestand bevat onder andere de naam, het adres en het type ziekenhuis (academisch ziekenhuis, algemeen ziekenhuis, buitenpolikliniek). Deze bestanden worden gebruikt om te bepalen of een ambulance het slachtoffer naar een ziekenhuis heeft vervoerd.4

Elk ziekenhuis in deze bestanden heeft een uniek identificatienummer en een organisatie-identificatienummer. Een ziekenhuisorganisatie kan meerdere vestigingen hebben.

De definitie van ‘ziekenhuis’ is bij het RIVM ruim, waardoor ook buitenpoliklinieken als ziekenhuis zijn geregistreerd. Mede door deze ruime definitie bevat de lijst ook ziekenhuizen zonder een Spoedeisende-Hulpafdeling, die dus geen directe zorg verlenen aan verkeersslachtoffers. Denk hierbij bijvoorbeeld aan oogziekenhuizen en kankercentra. In Afbeelding 2.2 zijn de locaties van de ziekenhuizen in en nabij Flevoland weergegeven die in staat zijn om verkeerslachtoffers te behandelen. Flevoland kende (tot oktober 2018) twee ziekenhuizen: Almere en Lelystad. Het MC Zuiderzee in Lelystad is op 25 oktober 2018 failliet verklaard. De activiteiten zijn voortgezet onder

4. Een ambulance kan het slachtoffer ter plekke behandelen, naar huis vervoeren of naar een ziekenhuis vervoeren. Ook kan de ambulancerit zijn geannuleerd nog voordat de ambulance bij de ongevalslocatie aangekomen is.

(19)

de naam Ziekenhuis St Jansdal Lelystad; een nevenvestiging van het gelijknamige ziekenhuis in Harderwijk.

Afbeelding 2.2. Ambulancestandplaatsen (zwarte stippen) en relevante ziekenhuizen (RUG, 2017; bewerking SWOV).

Een aanzienlijk aantal verkeersslachtoffers in het ambulancebestand blijkt vervoerd te worden naar ziekenhuizen buiten de regio, zoals Amsterdam, Harderwijk, Zwolle, Heerenveen en Súdwest Fryslân (Sneek). In Amsterdam betreft het voornamelijk het Academisch Medisch Centrum (AMC) en het VU medisch centrum (VUmc). Dit lijkt nogal uit de route te liggen, echter bij een ongeval op de A6 op de rijbaan richting Amsterdam zal dat vrijwel altijd het dichtstbijzijnde ziekenhuis zijn. Ook zijn deze ziekenhuizen (net als de Isala Klinieken in Zwolle) ‘Level 1’

traumaziekenhuizen met goede voorzieningen om 24 uur per dag zorg te verlenen aan ernstig gewonden. Verkeersongevallen resulteren vaak in ‘hoog-energetisch trauma’ waarvoor behandeling in een Level 1-ziekenhuis aanbevolen is. Omdat VUmc en AMC binnen de LBZ per 2015 niet meer te onderscheiden zijn, worden deze in de gehele periode samengenomen. In de ambulancebestanden zijn de ziekenhuislocaties met een adres aangegeven. Dit betreft soms de locatie van een nevenvestiging of het adres van de Spoedeisende Hulp. In de LBZ zijn de ziekenhuizen enkel met de gemeente en de grootte (aantal bedden) van de hoofdvestiging (organisatie) aangegeven. In gemeenten met maar één ziekenhuis en alleen een hoofdvestiging is

(20)

dit eenduidig. De locatie Emmeloord (Antonius ziekenhuis Noordoostpolder) is in de ambulance-bestanden te onderscheiden van de hoofdvestiging in Súdwest-Fryslân (Sneek); in LBZ is dit één ziekenhuis. In Amsterdam kan op basis van de ziekenhuisgrootte in LBZ bepaald worden welke patiënten zijn opgenomen in VU/AMC of in een ander ziekenhuis.

2.6 Ongevalsernst in de drie bestanden

De afloop van een ongeval kan in verschillende ernstmaten worden uitgedrukt. Deze maten lopen van blikschade via letsel naar dodelijk. Zodra er een slachtoffer een zwaardere letselernst heeft, wordt het ongeval als geheel ook tot een ernstiger klasse gerekend.

In Tabel 2.5 zijn de verschillende ernstcategorieën van de ongevalsafloop weergegeven en is per gegevensbron aangegeven welke ernstklassen deze bevatten en welke slachtoffersamenstelling deze klassen hebben.

Tabel 2.5. Ernstcategorieën van ongevalsafloop die al of niet in de verschillende gegevensbronnen zijn vertegenwoordigd en de samenstelling van die ernstklassen per gegevensbron.

Afloop Omschrijving BRON LBZ Ambulance

UMS Uitsluitend materiële schade, incl. schram of blauwe plek

Ja, vooral ongevallen met motorvoertuigen; evt. gaat het slachtoffer later naar de huisarts

Nee Nee, alleen als daarbij een vermeend slachtoffer gemeld is (loze rit)

Licht letsel Letsel dat ter plaatse

behandeld wordt Ja, incl. personen die later alsnog op eigen gelegen-heid naar een ziekenhuis gaan

Nee Eerste Hulp Geen Vervoer (EHGV), incl. personen die later alsnog op eigen gelegenheid naar een ziekenhuis gaan Naar SEH Na behandeling op de

SEH wordt slachtoffer niet opgenomen, maar gaat naar huis

Ja, slachtoffer wordt afgevoerd naar ziekenhuis (per ambulance)

Nee Naar ziekenhuis vervoerd

Ziekenhuis-opname Opname ter observatie of met licht letsel (MAIS1-) Ja Opname met ten minste

matig letsel op de AIS-schaal (MAIS2+)

Ja

Overleden Later (na 30 dagen) Geregistreerd als gewond Ja

Later (tot 30 dagen) Ja Ja

Op SEH Ja Nee

Tijdens transport Ja Nee

Ter plaatse Ja Nee Nee (loze rit)

Beleidsdoelstellingen voor verkeersveiligheid betreffen vaak aantallen verkeersdoden en ernstig verkeersgewonden (EVG; MAIS2+); dit zijn de vet omkaderde ernstklassen in Tabel 2.5.

Afhankelijk van het registratiebestand, kunnen de verkeersdoden of EVG echter niet altijd duidelijk afgebakend worden. Binnen de ambulancegegevens kunnen we bijvoorbeeld alleen een onderscheid maken tussen slachtoffers die wel of niet naar een ziekenhuis vervoerd zijn. En van de naar een ziekenhuis vervoerde slachtoffers betreft ongeveer een kwart verkeersdoden en EVG. Voor een analyse van aantallen slachtoffers (doden en EVG) – bijvoorbeeld ten behoeve van beleid – moeten uit elke bron de best passende ernstcategorieën worden geselecteerd

(21)

(lichtgroen gearceerd in Tabel 2.5). In BRON zijn dit de groepen ‘Overleden’ en ‘Naar ziekenhuis’, in LBZ ‘MAIS2+’, eventueel inclusief doden, en in Ambulance ‘Naar ziekenhuis’. Zowel bij BRON als bij Ambulance bevat het bestand dan ook lichtere letsels. Ook moet er oog zijn voor de vertekening door elke registratie, vooral bij BRON ontbreken veel ongevallen waarbij geen motorvoertuig betrokken was. Afhankelijk van het doel van de analyse zal de best passende bron en selectie gekozen moeten worden.

In dit onderzoek hebben we de gegevens van BRON en Ambulance inclusief de lichte letsels en de Eerste Hulp Geen Vervoer (EHGV) geanalyseerd. Voor beide bestanden is dit dus één ernstcategorie méér dan er in Tabel 2.5 gearceerd is. Dit geeft een iets breder beeld, maar ook een vertekening als we de slachtoffercijfers verdelen naar bijvoorbeeld vervoerswijze. Van de BRON-selectie bestaat een derde deel uit slachtoffers met licht letsel, bij Ambulance is dat ongeveer de helft. Van de LBZ analyseren we alleen de categorie ernstig verkeersgewonden (MAIS2+) die niet zijn overleden.

(22)

De verkeersveiligheidsanalyse in dit onderzoek voor Flevoland is uitgevoerd op een selectie van de drie bronnen die in het vorige hoofdstuk zijn besproken. Dit hoofdstuk beschrijft deze selectie (in het kort) en vooral de bewerkingsstappen die nog nodig zijn geweest alvorens te kunnen analyseren.

3.1 Selectie voor analyse

Bij BRON is de analyse gedaan over de periode 2007-2018, voor alle verkeersslachtoffers in Flevoland samen: doden en gewonden, inclusief die met licht letsel. We konden daarvoor gebruikmaken van de landelijk database BRON waarin geselecteerd is op ongevallen in een van de zes gemeenten in Flevoland. Ook rijkswegen liggen op gemeentelijk grondgebied, waardoor deze bij de betreffende gemeente zijn geteld.

Uit het ambulancebestand van de GGD Flevoland zijn alle slachtoffers in Flevoland geanalyseerd waarvoor in de periode 2013-2018 een ambulancerit is uitgevoerd: zowel degenen die naar een ziekenhuis zijn vervoerd als degenen die ter plaatse zijn behandeld (Eerste Hulp, Geen Vervoer; zie Tabel 2.4).

Van de LBZ (2007-2018) zijn in dit onderzoek alleen de ernstig verkeersgewonden (EVG; MAIS2+) geanalyseerd. We konden daarvoor gebruikmaken van de landelijk gekoppelde database LBZ-BRON. Voor een beschrijving van deze landelijke koppeling, zie Paragrafen 2.1 en 2.2 en voor meer details, zie Bos et. al. (2019). Door gebruik te maken van dit gekoppelde bestand kon beter worden bepaald welke patienten in de LBZ een verkeersslachtoffer waren en wat hun

vervoerswijze was. Alvorens de gegevens uit deze LBZ-registratie te kunnen gebruiken, was nog een aantal bewerkingen nodig. In het vervolg van dit hoofdstuk worden die besproken.

Ten eerste moest worden geschat welke EVG uit de LBZ een ongeval hadden gehad in Flevoland, en in welke gemeente dat was (Paragraaf 3.2). Dit is gedaan met behulp van een zogeheten ‘herkomst-bestemmingsmatrix’ op basis van de ambulancegegevens van zowel het RIVM (2009-2012) als van de GGD Flevoland (2013-2018).

Ten tweede moesten op basis van de landelijke schatting van het aantal EVG en de hierboven genoemde ‘herkomst-bestemmingsmatrix’ de aantallen EVG in Flevoland worden geschat (Paragraaf 3.3).

3 Selectie en bewerking voor analyse

Flevoland

(23)

3.2 Bepaling ongevalslocatie EVG

De geleverde ambulancegegevens over de periode 2009-2012 heeft het RIVM al voor een deel opgeschoond. SWOV heeft deze gegevens in een eerder onderzoek5 al eens bewerkt. Om de

gegevens voor de verkeersveiligheidsanalyses voor Flevoland te gebruiken hebben we specifiek naar de afhaallocaties en ziekenhuizen in Flevoland gekeken.

Deze paragraaf beschrijft welke bewerkingen SWOV op de ambulancegegevens heeft uitgevoerd om tot een herkomst-bestemmingsmatrix te komen. Om te beginnen zijn daarvoor eerst de plaatsnamen en bezorglocaties in het ambulancebestand ingedeeld naar gemeente en ziekenhuis Paragraaf 3.2.1). Vervolgens is de eigenlijke herkomst-bestemmingsmatrix vastgesteld, waarmee de EVG uit de ziekenhuizen zijn verdeeld naar gemeente van het ongeval (Paragraaf 3.2.2).

3.2.1 Bepaling van ongevalsgemeente en afleverziekenhuis

Om te bepalen in welke gemeente het ongeval is gebeurd moet de gemeente bekend zijn waarin de afhaallocatie ligt. Het ambulancedatabestand van het RIVM heeft de afhaalplaatsnaam als variabele. Deze variabele is niet altijd consistent geregistreerd en bevat geregeld spelfouten. De volgende stappen zijn uitgevoerd om de afhaalgemeente (ongevalsgemeente) te bepalen op basis van de afhaalplaatsnaam in de ambulancegegevens:

– Indien van de afhaallocatie coördinaten beschikbaar zijn, zijn deze in het eerdere onderzoek geprojecteerd op de kaart van Nederland volgens de gemeentelijke indeling van 2016 (bron CBS). Daarna is de gemeente bepaald.

– Na het corrigeren (van de spelling) van de afhaalplaats is voor iedere plaatsnaam de bijbehorende gemeente toegevoegd.

– De resterende plaatsnamen zijn met de hand gekoppeld aan een gemeente. Uiteindelijk blijft er een beperkte hoeveelheid onduidelijke afhaallocaties over. Het gaat om een honderdtal onduidelijke afhaallocaties, voornamelijk op snelwegen.

Wat de afleverlocatie betreft, moet bedacht worden dat niet alle ambulanceritten resulteren in het vervoer van een slachtoffer naar een ziekenhuis. Een deel van de ambulanceritten wordt voor aankomst bij het ongeval al geannuleerd. Bij een ander deel van de ritten volstaat een behandeling van het slachtoffer ter plaatse. Ook worden er slachtoffers na behandeling naar huis gebracht. In deze laatste twee gevallen gaat het om lichtgewonde slachtoffers. Voor het bepalen van de herkomst-bestemmingsmatrix zijn alleen de ambulanceritten geselecteerd die eindigen in een ziekenhuis. De ambulanceregio’s hanteren een niet-consistente codering om ziekenhuizen en zorginstellingen aan te duiden. Deze codes zijn daarom niet gebruikt. Met behulp van de afleverpostcode is een koppeling gemaakt met een ziekenhuis uit het overzicht met ziekenhuislocaties geleverd door het RIVM. Daaruit leiden we af dat in Nederland jaarlijks ongeveer 55% tot 60% van de slachtoffers waarvoor een ambulance ter plaatse komt naar het ziekenhuis wordt gebracht en weten we van deze slachtoffers ook naar welk ziekenhuis ze zijn vervoerd.

Het bestand dat we voor dit onderzoek van de GGD Flevoland verkregen over de periode 2013-2018 was iets toegankelijker. Uiteraard was een controle op alle varianten van afhaallocaties en bezorglocaties nodig en hebben we daaruit de afhaalgemeente en afleverziekenhuis kunnen bepalen.

3.2.2 Bepaling herkomst-bestemmingsverdeling van het ambulancevervoer

In het LBZ-bestand dat we gebruiken voor het bepalen van het aantal ernstig verkeersgewonden (MAIS2+) is geen locatie van het ongeval bekend. In de ideale situatie weten we uit een koppeling tussen LBZ-verkeersslachtoffers met MAIS2+-letsel en het ambulancebestand of BRON wat de

(24)

herkomst is van elke ernstig verkeersgewonde. De bestanden bevatten echter geen unieke identifier of voldoende specifieke kenmerken om een koppeling op patiëntniveau mogelijk te maken. Een koppeling met BRON is weliswaar mogelijk, maar gezien de beperkte en sterk wisselende registratiegraad leidt die aanpak niet tot een betrouwbare stabiele reeks. Ook de LBZ is niet helemaal compleet en van de ‘bijgeschatte’ aantallen (zie Paragraaf 3.3.1) is helemaal geen informatie op record-niveau voorhanden.

We kiezen daarom de aanpak waarin we op basis van de ambulanceritten een

herkomst-bestemmingsmatrix (HB-matrix) samenstellen en deze gebruiken om de ernstig verkeersgewonden per ziekenhuis te verdelen over de ongevalsgemeenten. Deze verdeling heeft de vorm van waarschijnlijkheden dat een slachtoffer in ziekenhuis X afkomstig is uit gemeente Y. Door van meerdere slachtoffers die waarschijnlijkheden voor herkomst uit gemeente Y op te tellen, krijgen we uiteindelijk een schatting van het aantal EVG uit gemeente Y.

Het is niet mogelijk om in het ambulancebestand te filteren op letselernst van de slachtoffers of op slachtoffers die (vrijwel zeker) zijn opgenomen in het ziekenhuis. Om toch een idee te krijgen van de ernstverdeling van naar een ziekenhuis vervoerde verkeersslachtoffers, kijken we naar het Letsel Informatie Systeem (LIS) van VeiligheidNL. Uit dit LIS-bestand is bekend dat van alle verkeersslachtoffers die met een ambulance naar (in eerste instantie) de SEH-afdeling van een ziekenhuis komen, ongeveer 43% in het ziekenhuis wordt opgenomen, zie Tabel 3.1. Daarnaast zijn er nog veel verkeersslachtoffers die op eigen gelegenheid naar het ziekenhuis gaan. Zij zijn er gemiddeld minder ernstig aan toe: van hen wordt ongeveer 7% opgenomen. Toch betreft het nog ruim 20% van de opgenomen patiënten die op eigen gelegenheid naar het ziekenhuis zijn

gekomen; de compleetheid van het ambulancebestand voor ziekenhuisopnamen is dus zo’n 80%. De op te stellen HB-matrix is dus enigszins vertekend omdat ca 20% van de opgenomen patiënten niet per ambulance is vervoerd.

Tabel 3.1. Aantal verkeersslachtoffers in 14 LIS-ziekenhuizen 2009-2012 naar ernst en hoe zij vervoerd zijn naar de SEH-afdeling van het ziekenhuis (Bron: VeiligheidNL Letsel Informatie Systeem; bewerking SWOV).

Ambulance Eigen gelegenheid Onbekend Totaal

Ziekenhuisopnamen 8.046 2.319 45 10.410

Spoedeisende hulp 10.675 29.249 346 40.270

Totaal 18.721 31.568 391 50.680

We zouden het liefst een HB-matrix maken op basis van ambulanceritten die leiden tot een ziekenhuisopname. Die informatie is echter niet in de ambulanceritgegevens voorhanden; voor bepaling van de herkomsten moeten we dus werken met álle slachtoffers die per ambulance naar een ziekenhuis zijn vervoerd. De locatieverdeling van verkeersslachtoffers die per ambulance bij een ziekenhuis worden bezorgd is dus niet per definitie representatief voor die van

ziekenhuisopnamen – evenmin als van de ernstig verkeersgewonden onder hen6 – maar geeft

wel een goede indicatie.

Van alle patiënten die per ambulance naar het ziekenhuis komen, komt over het algemeen een deel via de huisarts. Volgens de Nederlandse Zorgautoriteit (NZA, 2020) komen er circa 2,65 miljoen patiënten naar het ziekenhuis met een acute zorgvraag. Van deze patiënten komen er 620 duizend per ambulance (waarvan de helft via de huisarts) en ruim twee miljoen op eigen gelegenheid (waarvan bijna twee derde via de huisarts). Dit zijn cijfers voor alle soorten zorgvragen. Mogelijk ligt die verdeling voor verkeersslachtoffers iets anders. Van de in Tabel 3.1 genoemde 8.000 met de ambulance vervoerde (en daarna opgenomen) verkeersslachtoffers in

6. Van de in het ziekenhuis opgenomen verkeersslachtoffers heeft circa 75% een AIS2+-letsel en behoort daarmee tot de definitie van ernstig verkeersgewond (Bos, Stipdonk & Commandeur, 2017).

(25)

de LIS-steekproef komt mogelijk het overgrote deel direct van de ongevalslocatie en slechts een klein deel met een ambulance die door de huisarts wordt ingeschakeld. Huisartsadressen als afhaallocaties zijn in het ambulancebestand niet goed te onderscheiden. Omdat we inschatten dat dit een klein deel is, achten we de ritgegevens van ambulances goed bruikbaar voor verkeersveiligheidsanalyses.

Hoewel er dus beperkingen kleven aan het gebruik van deze verdeling van ambulanceritten, gaan we ervan uit dat deze eerder ‘structurele fouten’ tot gevolg hebben en we per jaar vrijwel dezelfde schattingsfout maken. Daarmee zal deze fout meer effect hebben op de absolute aantallen EVG die worden geschat dan op de trend daarin door de jaren heen. Het aantal verkeersgewonden per jaar zal daardoor niet precies per gemeente bekend zijn, maar wel kan er een beeld gegeven worden van de ontwikkeling van het aantal ernstig verkeersgewonden. Op basis van de informatie over de ongevalsgemeente en het afleverziekenhuis in de ambulance-database kan een geografische verdeling worden gemaakt van het ambulancevervoer. In Tabel 3.2 is voor elk ziekenhuis in de provincie Flevoland en omstreken (bestemming) weergegeven welk deel van de ambulanceritten met verkeersslachtoffers in de periode 2009-2012 afkomstig was uit welke afhaalgemeente (herkomst). In deze herkomst-bestemmingsmatrix is onderscheid gemaakt tussen afhaalgemeenten binnen de provincie Flevoland (ongevalsregio’s) en die daarbuiten (ongeval ‘elders’). Onduidelijke afhaallocaties zijn onder ‘Elders’ geplaatst. Bij verreweg de meeste ritten ligt de afhaallocatie buiten Flevoland, aangezien dit RIVM-bestand ambulanceritten bevat uit heel Nederland (met uitzondering van veiligheidsregio Groningen), zie Paragraaf 2.3.1. Ook veel afleverziekenhuizen liggen ver buiten Flevoland, waardoor die onder de categorie ‘Anders’ zijn gevoegd.

Tabel 3.2. Verdeling van de afhaallocaties (herkomst) van ambulanceritten per ziekenhuis (bestemming) in Flevoland en omgeving, op basis van ambulanceritten met een verkeersslachtoffer in de periode 2009-2012.

Afleverziekenhuis

Afhaalgemeente

Som

Almere Lelystad Dronten Zeewolde Noordoostpolder Urk Elders Flevoziekenhuis Almere 1.525 34 0 65 0 0 63 1.687 MC Zuiderzee Lelystad 13 687 205 15 192 56 6 1.174 Antonius Ziekenhuis Noordoostpolder 0 0 0 0 26 5 0 31 Antonius Ziekenhuis Súdwest Fryslân 0 0 0 0 72 12 1.034 1.118 VU + AMC Amsterdam 72 47 5 7 5 0 6.657 6.793 Ziekenhuis St Jansdal Harderwijk 2 5 75 117 0 0 1.105 1.304 Isala Klinieken Zwolle 0 3 49 1 105 43 2.116 2.317 Tjongerschans Heerenveen 0 0 0 0 74 2 1.113 1.189 Anders 11 2 3 12 19 0 136.142 136.189 Som 1.623 778 337 217 493 118 148.236 151.802

(26)

In de een-na-laatste kolom (‘Elders’) staan de verkeersslachtoffers die door andere ambulance-diensten en ook door de GGD Flevoland zelf van buiten de provincie naar een van de genoemde ziekenhuizen zijn vervoerd. Zo zijn de patiënten in het Flevoziekenhuis voor 3,7% afkomstig van een ongeval buiten de provincie (63 van de 1.687).

In de een-na-onderste rij (‘Anders’) staan de verkeersslachtoffers die door de GGD Flevoland en ook door anderen vanuit de provincie naar andere ziekenhuizen zijn vervoerd, waaronder ook enkele in Meppel en Hilversum/Blaricum. Dit betreft dermate kleine aantallen dat hiervoor niet per ziekenhuis voor hoeft te worden toebedeeld.

In het bestand dat we voor dit project van de GGD Flevoland ontvingen zijn ritten van buiten de provincie weggelaten. Ook kunnen we niet beschikken over een landelijk bestand waaruit we het totaal aantal ritten naar de geselecteerde ziekenhuizen kunnen tellen. In Tabel 3.3 zijn de laatste twee kolommen daarom leeg. Om een juiste toedeling aan ongevalsgemeenten te kunnen maken hebben we die gegevens wel nodig. Van alle patiënten in (bijvoorbeeld) het Flevoziekenhuis moeten we immers ook weten hoeveel er van een ongeval buiten Flevoland kwamen. We berekenen daarom uit het ambulancebestand 2009-2012 (Tabel 3.2) de percentages patiënten die van elders naar elk van de ziekenhuizen werden vervoerd. Zo nemen we aan dat het percentage 3,7% voor het Flevoziekenhuis ook geldig is voor de periode 2013-2018.

Tabel 3.3. Verdeling van de afhaallocaties (herkomst) van ambulanceritten per ziekenhuis (bestemming) in Flevoland en omgeving, op basis van 4.366 met een ambulance vervoerde verkeersslachtoffers door de GGD Flevoland in de periode 2013-2018.

Afleverziekenhuis

Afhaalgemeente

Som

Almere Lelystad Dronten Zeewolde Noordoostpolder Urk Elders Flevoziekenhuis Almere 1.998 27 1 68 0 0 MC Zuiderzee Lelystad 38 914 242 16 203 66 Antonius Ziekenhuis Noordoostpolder 0 0 0 0 40 4 Antonius Ziekenhuis Súdwest Fryslân 0 0 0 0 33 1 VU + AMC Amsterdam 121 57 9 8 3 4 Ziekenhuis St Jansdal Harderwijk 2 5 70 129 0 0 Isala Klinieken Zwolle 2 8 50 2 115 28 Tjongerschans Heerenveen 0 1 0 0 55 2 Anders 14 5 4 15 6 0 Som 2.175 1.017 376 238 455 105

We hadden vooraf ingeschat dat de HB-matrix voor specifieke groepen er significant anders uit zou kunnen zien. Dat bijvoorbeeld ouderen of fietsers een andere herkomst zouden hebben dan motorrijders of automobilisten. Of dat de verdeling in de loop van de tijd een verschuiving zou hebben ondergaan. Gezien de vaak kleine aantallen is gebleken dat het toepassen van andere matrices voor specifieke groepen slachtoffers niet mogelijk is; de vulling van de matrix wordt dan

(27)

te afhankelijk van kleine aantallen en zou meer ruis opleveren dan feitelijk juiste veranderingen. We nemen daarom een vaste HB-matrix aan voor alle jaren en groepen.

Wanneer we deze twee tabellen combineren en (horizontaal) normeren op 100%, dan krijgen we een HB-matrix die we kunnen toepassen om per ziekenhuis de ongevalsgemeente van

slachtoffers te kunnen afleiden. De kolom Elders is uitsluitend gebaseerd op 2009-2012 (Tabel 3.2). De andere cellen zijn gebaseerd op de opgetelde aantallen uit Tabel 3.2 en Tabel 3.3. De afleverlocaties Noordoostpolder en Súdwest Fryslân zijn daarbij samengevoegd, omdat in de LBZ beide locaties onder de hoofdvestiging van het Antonius Ziekenhuis in Sneek vallen.

Tabel 3.4. Verdeling van de afhaallocaties (herkomst) van ambulanceritten per ziekenhuis (bestemming) in Flevoland en omgeving, op basis van in totaal 3.566 ambulanceritten met een verkeersslachtoffer in de periode 2009-2012 en 4.366 ritten door de GGD Flevoland in de periode 2013-2018 vanuit Flevoland. Deze cijfers zijn aangevuld met 148.236 ritten in de periode 2009-2012 met een afhaallocatie buiten Flevoland.

Afleverziekenhuis

Afhaalgemeente

Almere Lelystad Dronten Zeewolde Noordoost-polder Urk Elders Flevoziekenhuis Almere 91,22 1,58 0,03 3,44 - - 3,73 MC Zuiderzee Lelystad 1,92 60,19 16,80 1,17 14,85 4,59 0,49 Antonius Ziekenhuis - - - - 10,40 1,34 88,27 VU + AMC Amsterdam 1,14 0,62 0,08 0,09 0,05 0,02 98,00 Ziekenhuis St Jansdal Harderwijk 0,15 0,38 5,47 9,27 - - 84,73 Isala Klinieken Zwolle 0,04 0,24 2,12 0,06 4,70 1,52 91,32 Tjongerschans Heerenveen - 0,05 - - 6,15 0,19 93,61 Anders 0,009 0,003 0,003 0,010 0,009 - 99,965

In Tabel 3.4 valt op dat in Almere en Lelystad de meeste slachtoffers uit de eigen gemeente komen (herkomst). Dit is niet vreemd omdat in de grootste gemeenten ook de meeste inwoners wonen en mobiliteit voor een groot deel binnen de eigen gemeentegrenzen plaatsvindt. In Almere woont 50% van de inwoners van Flevoland, en 19% woont in de gemeente Lelystad.

Iets minder dan 3 procent van de slachtoffers die in Flevoland zijn opgenomen had een ongeval buiten de regio (Elders).

Slechts een klein deel van de verkeersslachtoffers die naar omliggende ziekenhuizen worden gebracht is afkomstig uit Flevoland (0,035% van alle verkeersslachtoffers in ‘Anders’). Omdat het soms om grote ziekenhuizen gaat, is het aantal slachtoffers dat uit Flevoland kwam toch aanzienlijk, zoals we zullen zien in het volgende hoofdstuk. Dat valt niet op te maken uit de percentages; helaas kunnen de absolute aantallen opnamen per ziekenhuis niet worden vrijgegeven. Volgens de outputcriteria van het CBS mogen namelijk geen gegevens herleidbaar zijn naar instellingen.

3.3 Schatting aantal EVG

De schatting van het aantal ernstig verkeersgewonden in de provincie Flevoland is mede gebaseerd op de landelijke schatting van het aantal ernstig verkeersgewonden (EVG; MAIS2+). Voor de landelijke schatting voert SWOV jaarlijks een koppeling uit tussen BRON en LBZ, waarbij diverse correcties worden doorgevoerd om te komen tot het aantal EVG. Paragraaf 3.3.1 gaat kort in op deze landelijke methode.

(28)

De landelijke schatting van het aantal EVG kan niet een-op-een naar een gemeente of regio vertaald worden. De regionale doorvertaling naar de provincie Flevoland en de afzonderlijke ongevalsgemeenten is voor dit onderzoek gedaan met behulp van de herkomst-bestemmings-matrix en enkele verdere correcties, Paragraaf 3.3.2 gaat hier verder op in.

3.3.1 Landelijke schatting ernstig verkeersgewonden

De meest recente schattingen van het landelijke aantal ernstig verkeersgewonden zijn

gerapporteerd in het rapport Ernstig verkeersgewonden 2018 (Bos et al., 2019). Voor het bepalen van het aantal ernstig verkeersgewonden worden BRON en LBZ aan elkaar gekoppeld. Deze koppeling is deterministisch en als/dan-gebaseerd. Dit houdt in dat er wordt gekeken naar overeenkomst op koppelvariabelen. Op basis van het patroon van overeenkomst wordt vervolgens besloten welke paren worden meegenomen als koppeling. Het bestand met gekoppelde paren maakt het, in combinatie met restbestanden van niet-gekoppelde records uit BRON en LBZ, mogelijk om een populatieschatting voor het aantal ernstig verkeersgewonden te maken. Dit is inclusief een ‘bijschatting’ van de slachtoffers die door beide registraties zijn gemist. Deze populatieschatting is statistisch terug te leiden tot de techniek die capture-recapture wordt genoemd. Voor een uitgebreide beschrijving van deze schattingsmethode, zie Reurings & Bos (2009). Het totale aantal EVG bestaat voor een groot deel (ca. 90%) uit aanwijsbare records in de LBZ, in BRON of in allebei, en voor circa 10% uit de bijschatting.

Tabel 2.2 bevatte het aantal patiënten in de LBZ vóór koppeling en correcties. Door middel van de bovengenoemde koppeling wordt bepaald welke patienten in de LBZ verkeersslachtoffer zijn en wat hun vervoerswijze is. De patienten worden gefilterd op hun letselernst MAIS2+ en door correcties worden de effecten van fouten en inconsistenties in de LBZ in rekening gebracht. Dit heeft te maken met incompleetheid van de LBZ, de ICD10-codering vanaf 2012, en ongevallen die niet op een openbare weg plaatsvonden.

De landelijke correcties voor ongevallen die buiten de openbare weg hebben plaatsgevonden is voor slachtoffers in motorvoertuigongevallen ongeveer 0,7 (2013-heden) en voor fietsongevallen zonder betrokkenheid van een motorvoertuig 0,972 (alle jaren). Voor de conversie van ICD10 naar ICD9 om de letselernst AIS te bepalen en de filtering op MAIS2+ te kunnen maken, ligt de correctiefactor dicht tegen 1. Bovenstaande correcties staan uitgebreid besproken in Bos, Stipdonk & Commandeur (2017) en zijn alleen op landelijk niveau beschikbaar. Deze factoren zijn dus ook gebruikt voor de doorvertaling naar de provincie Flevoland, met uitzondering van de ICD-correctie. Daarnaast is er nog een regionale correctie die we voor deze rapportage hebben verfijnd naar het niveau van de ziekenhuizen in Flevoland en omgeving (zie verder Paragraaf 3.3.2).

Ten slotte is er in de stap naar de landelijke schatting van het aantal EVG nog rekening gehouden met een correctie naar jaartal. In de LBZ zijn de gegevens namelijk naar het jaar van ontslag uit het ziekenhuis bekend; dat moet worden omgezet naar het jaar van opname, ofwel ongeval. Tabel 3.5 en Afbeelding 3.1 tonen de uiteindelijk geschatte aantallen EVG per jaar voor heel Nederland voor de jaren 2007-2018. In 2019 (gegevens 2018) is overgestapt op een nieuwe MAIS-bepaling, namelijk op basis van de AIS2008©, terwijl tot voorheen een bepaling in AIS1990©

gangbaar was. Voor dit onderzoek is het aantal voor 2018 teruggerekend naar de oude AIS1990-ernst. Dit aantal wijkt daarom iets af van het EVG-cijfer voor 2018 in Bos et al. (2019).

Tabel 3.5. Het geschat aantal ernstig verkeersgewonden (EVG, verkeersslachtoffers met MAIS2+) in Nederland voor de jaren 2007-2018 in AIS1990©.

2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018

(29)

Afbeelding 3.1. Geschat aantal ernstig verkeersgewonden (EVG) die zijn gevallen in Nederland in de periode 2007-2018.

3.3.2 Schatting ernstig verkeersgewonden in Flevoland

Bij een doorvertaling van het aantal EVG naar een gemeente of regio moet er rekening mee gehouden worden dat niet elke gemeente een ziekenhuis heeft. Vanuit verkeersveiligheidsoogpunt is het vaak relevanter om te weten in welke gemeente het ongeval plaatsvond, dan om te weten in welk ziekenhuis het slachtoffer behandeld is. De regionale doorvertaling voor de provincie Flevoland is daarom gedaan door zo goed mogelijk het aantal EVG in de relevante ziekenhuizen te schatten en de patiënten met behulp van de herkomst-bestemmingsmatrix uit Paragraaf 3.2.2 te verdelen over de ongevalsgemeenten.

Correcties aantallen EVG

Voor de landelijke schatting van het aantal EVG ondergaat het LBZ-bestand zoals dat aan SWOV (via CBS) ter beschikking wordt gesteld diverse correcties (zie Paragraaf 3.3.1). Voor het bepalen van aantallen op regionaal niveau zijn enkele van deze correcties te grof en moeten

ziekenhuisspecifieke aanpassingen gedaan worden.

De landelijke ICD10-correctie van +34% voor MAIS4+-slachtoffers (en tegelijkertijd een correctie

van -2,5% voor MAIS=2 waardoor het totaal aantal slachtoffers gelijk blijft) is voor dit onderzoek waarin we uitsluitend MAIS2+ rapporteren niet nodig; het zou het aantal patiënten in de Level 1- ziekenhuizen nodeloos hoog maken en het aantal EVG dat vanuit deze ziekenhuizen in Zwolle en Amsterdam aan Flevoland wordt toebedeeld ongewenst verhogen.

De correctie voor gegenereerde records vanwege incompleetheid van LBZ wordt in de landelijke

schatting gedaan op het niveau van de 19 kaderwetgebieden. Binnen een gebied wordt dan een ophoogfactor toegepast op alle wel geregistreerde patiënten. Wanneer we per ziekenhuis patiënten willen verdelen hebben we natuurlijk de juiste aantallen nodig per ziekenhuis. In de jaren 2010-2012 zijn in het ziekenhuis Lelystad alle patiënten gegenereerd. In 2012 is de helft van de klinisch opgenomen patiënten gegenereerd en in 2015 ontbreekt de helft van de dagopnamen. Voor de landelijke analyse worden de patiënten van alle andere ziekenhuizen in Flevoland (in praktijk die van Almere) met een factor 1,5-3 vermenigvuldigd om voor de regio Flevoland op het juiste aantal uit te komen, maar voor dit onderzoek volstaat dat niet omdat we aantallen per ziekenhuis nodig hebben. We moeten dus de factor voor Almere terugbrengen naar 1 en schatten hoeveel verkeersslachtoffers MAIS2+ er in Lelystad opgenomen zijn geweest (en wat hun verdeling naar vervoerswijze, leeftijdsklasse en geslacht was).

0 5000 10000 15000 20000 25000 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 Aa nt al e rn st ig v erk ee rs ge w on de n i n Ne de rla nd Jaar

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vergelijking van het insecticidengebruik in 2008 en 2009 in alle gewassen waar- langs een rand lag in 2009: gebruikt volume (kg actieve stof/ha), milieubelasting van waterle- ven

The design section of the recommendations made will focus on alternative layouts, socio-economic integration, the value of aesthetic urban design initiatives, facilitating

A syllable may be defined broadly as a unit of organisation for a sequence of speech sounds and is often analysed as a sub-unit of morphemes or words, leading to the task

This dissertation evaluates the effect that the abolishment of the conduit pipe principle will have on the taxation of trusts and their beneficiaries, as well

Teologie as wétenskap kan gewoon geen ruimte laat vir sektariese eise dat ‘n spesifieke teologiese tradisie alleen leersuiwerheid besit nie; daarom pleit Hans Küng vir

Ook zullen de vleesvarkens stro en mest door de roosteropeningen van 12 mm trappen, Aan het eind van de mestband valt de vaste strorij- ke mest op een opvoerband, _die deze mest

The difference in the methylation sensitivity of the isoschizomeric restriction enzymes HpaII and MspI are used to demonstrate the ability of the comet assay to measure the global

(2005) found that beliefs in collective efficacy influence how people use collective action to achieve the futures they seek, and a community collective efficacy scale was