• No results found

Kun je het voorstellen? : de invloed van imagery-rescripting op appetitieve responsen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Kun je het voorstellen? : de invloed van imagery-rescripting op appetitieve responsen"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

'' Kun je het voorstellen?

De invloed van imagery-rescripting op appetitieve responsen''

Mattijs Burger

Universiteit van Amsterdam Supervisie: Inna Arnaudova

10167129 Klinische Psychologie

(2)

2

Abstract

Het percentage mensen met overgewicht stijgt en daarmee ook gezondheidsproblemen en maatschappelijke kosten. Verschillende appetitieve responsen spelen een rol bij de dagelijkse

voedselconsumptie. In deze studie is voor het eerst de invloed van imagery-rescripting op appetitieve responsen onderzocht. Aan de hand van een conditioneringsparadigma werden appetitieve responsen ontlokt en vergeleken tussen imagery-rescripting (n=20) en een neutrale imagery conditie (n=20). Vervolgens werden appetitieve responsen gemeten. Participanten in de imagery-rescripting conditie rapporteerde minder craving en consumeerde minder chocolade dan participanten in de neutrale imagery conditie. Tegen de verwachtingen in werd er geen verschil in toenaderingsneigingen en aandacht gevonden tussen de CS+ en CS-. De condities verschilden hierin niet van elkaar. Geconcludeerd werd dat imagery-rescripting verschillende appetitieve responsen kan verminderen.

(3)

3 Inhoudsopgave pag. Titelblad 1 Abstract 2 Inhoudsopgave 3 Inleiding 4 Methode Steekproefkarakteristieken 8 Materialen 8 Procedure 10 Resultaten Participanten 13 Data analyse 13 Resultaten 14 Discussie Discussie 19 Bedankwoord 23 Referenties 25 Appendix 28

(4)

4

Inleiding

Overgewicht verhoogd de kans op het krijgen van hart en vaatziektes, diabetes en kanker (Sunyer, 2002). In de VS beslaan kosten gerelateerd aan overgewicht zoals cardiovasculaire operaties en

medicatie voor o.a. diabetes 20% van het gehele zorgverzekering budget (Lehnert et al., 2013). In Nederland stijgt het percentage inwoners met overgewicht en daarmee ook gezondheidsproblemen en maatschappelijke kosten (Blokstra et al., 2011). Een aandeel in deze groei zou de constante blootstelling aan eten en hieraan gerelateerde stimuli (cues) zoals verpakkingen en reclames kunnen zijn. Cues kunnen voor craving (verlangen) zorgen, dit staat bekend als cue geïnduceerde craving en wordt geassocieerd met overconsumptie (Sobik, Hutchison & Craighead, 2005). Mensen met overgewicht geven aan dat externe cues vaker een aanleiding zijn om te eten dan daadwerkelijke honger (Tuomitso et al., 1998). Overgewicht is een probleem en cue geïnduceerde craving lijkt hier invloed op te hebben. Tot op heden zijn er weinig interventies die succesvol cue geïnduceerde craving weten te verminderen. Deze studie richt zich op het ontwikkelen van een interventie die cue geïnduceerde craving en

consumptie tracht te verminderen.

Cue geïnduceerde craving wordt vaak omschreven als een aangeleerde reactie waarbij klassieke conditionering (Pavlov, 1927) een rol speelt. In de appetitieve vorm van conditionering wordt gesteld dat wanneer een neutrale stimulus, geometrische vorm (conditioned stimulus, CS+), altijd vooraf gaat aan een appetitieve (belonende) stimulus, zoals chocolade (unconditioned stimulus, US), deze een automatische respons ontlokt zoals speekselaanmaak (conditioned respons, CR). Het optreden van de CR wordt volgens sommige theorieën verklaard doordat de CS+ een verwachting van de US zou creëren (Lovibond et al., 2006). In lijn met deze theorie ontstond na het aanbieden vaneen CS+ meer verwachting en zelf gerapporteerde craving dan bij een stimulus die nooit gepaard ging met de US (Van Gucht, 2008). Het toevoegen van deze tweede stimulus (CS-) wordt voornamelijk gedaan om de reacties tussen de CS'en te kunnen vergelijken. Hieruit blijkt dat naast verwachting en craving er ook meer toenaderingsneigingen (Van Gucht et al., 2008) en aandacht zijn naar een CS+ in vergelijking met een CS- (Tiggeman & Kemps, 2007). In de conditioneringsliteratuur komt naar voren dat cues tot verschillende appetitieve

(5)

5

responsen (reacties die ontstaan na het aanbieden van de CS+) leidden waaronder zelf gerapporteerde

craving, aandacht en toenaderingsneigingen.

Uit eerder onderzoek blijkt dat verschillende factoren invloed hebben op het optreden van appetitieve responsen. De mate van honger en gedachtes over de appetitieve stimulus beïnvloeden de waarneming van cues en de reactie die hierop ontstaat (Piech et al., 2010). Ook stemming lijkt een rol te spelen in de mate waarin cues appetitieve responsen te weeg brengen (Hepworth, 2010). Elaborated Intrusion (EI) is een theorie over verlangen en heeft de verschillende factoren die hier invloed op hebben in een overkoepelend model geïntegreerd (Kavanagh, Andrade & Mays, 2004) (REF, Figuur1.)

Fig. 1. Elaborated Intrusion: Theory of Desire (geadopteerd van Kavanagh, Andrade & Mays 2004).

De EI theorie beschrijft dat honger, stemming, externe cues, automatische responsen, cognities, aandacht en craving constant met elkaar interacteren. In de EI theorie wordt craving omschreven als een

(6)

6

mentale cyclus die bestaat uit opdringerige gedachtes over consumptie en daarbij gepaarde gevoelens. Wanneer verlangen intens wordt kan dit leidden tot opdringerige mentale beelden (imagery) over consumptie (Harvey et al., 2005). Volgens EI heeft imagery een centrale rol in craving. Door de beperkte capaciteit van het visuospatieel kladblok (onderdeel van het werkgeheugen) te benadrukken beschrijven zij dat een visueel afleidende taak craving zal laten afnemen. Deze hypothese wordt ondersteund door onderzoek waarin plaatjes en snel veranderende beelden zelf gerapporteerde craving deed afnemen (Tiggeman & Kemps, 2007; Steel et al., 2006). In een ander onderzoek scoorde proefpersonen die een grote mate van craving rapporteerde slechter op visuele taken maar niet op auditieve of verbale taken (Tiggeman, Kemps, & Parnall, 2010). Uit onderzoek naar de EI theorie wordt geconcludeerd dat craving een visuele component heeft, appetitieve responsen beïnvloed en imagery gebruikt kan worden om deze te verminderen (Mays, Kavangh & Andrade, 2014).

Binnen de huidige klinische praktijk wordt nog weinig gebruik gemaakt van imagery met betrekking tot het verminderen van appetitieve responsen. Hoewel het gebruik van imagery bij craving nog in de kinderschoenen staat wordt imagery om angst responsen te verminderen in de klinische praktijk regelmatig toegepast. Imagery-Rescripting (IR) is een interventie die opdringerige negatieve

beelden en daarbij gepaarde emoties tracht te verminderen aan de hand van imagery oefeningen. Volgens Mays, Kavanagh & Andrade (2014) zou een interventie met als doel het beïnvloeden van appetitieve responsen en consumptie gericht moeten zijn op het veranderen van cognities over de US en het verminderen van craving via imagery. IR lijkt uit verschillende aspecten te bestaan die volgens de EI theorie potentie hebben om appetitieve responsen te kunnen verminderen.

Imagery-rescripting is ontstaan uit het idee dat heftige emoties en opdringerige cognities tot mentale imagery leidt. Bij depressie, angststoornissen en PTSS rapporteren patiënten negatieve mentale

imagery te hebben (Hackman & Holmess, 2004). Bij het ontstaan van deze negatieve imagery speelt

aversieve conditionering mogelijk een rol (Ehlers et al., 2006). Als voorbeeld wordt een neutrale

stimulus, een pinautomaat (CS), geassocieerd met een gewelddadige beroving (US), het waarnemen van de CS kan heftige angstreactie veroorzaken (CR) wat voor negatieve mentale beelden van de beroving

(7)

7

kan zorgen. IR (type A) bestaat uit het inbeelden van een aversieve ervaring om deze vervolgens mentaal te veranderen naar een positievere uitkomst (Arntz & Weertman, 1999). Als voorbeeld zal de beroving ingebeeld worden maar deze keer wordt de crimineel direct opgepakt. De aversieve stimulus (beroving) wordt hierin positiever mentaal geherevalueerd door een goede afloop in te beelden. IR is succesvol gebleken in het verminderen van opdringerige imagery bij PTSS, depressie en specifieke fobieën (Arntz et al., 2007). Er wordt verondersteld dat herevaluatievan de US een belangrijk onderliggend mechanisme is in de werking van imagery-rescripting (Arntz et al., 2007).

Herevaluatie van een appetitieve US door het geven van verbale negatieve informatie (re-appraisel) kan tot een vermindering in zelfgerapporteerdecraving leidden (Giuliani et al., 2013). Omdat beelden

een meer emotionele lading hebben dan woorden (Arntz & Weertman, 1999) zou het negatief herevaluerenaan de hand van mentale imagery meer effect kunnen hebben. Dit sluit aan op de EI theorie waarbij het belang van imagery in craving wordt aangekaart. Volgens de EI theorie zal een

vermindering van craving ook andere appetitieve reponsen beïnvloeden en daarmee ook de consumptie. Aan de hand van deze theoretische kaders werden de volgende hypotheses geformuleerd; imagery-rescripting kan appetitieve responsen; craving, toenaderingsneigingen, aandacht en consumptie doen verminderen.

In de huidige studie werd de invloed van imagery-rescriping op appetitieve responsen

onderzocht. Dit werd gedaan aan de hand van een conditioneringsparadigma bestaande uit trials waarin een dienblad (CS+), altijd gepaard ging met een stukje chocolade (US) en een ander dienblad (CS-) nooit. Tussen de trials door werd verwachting en zelf gerapporteerde craving gemeten. Na de acquisitie deden de participanten een imagery-rescripting taak of een neutrale imagery (NI) taak waarin een neutrale situatie werd ingebeeld. Vervolgens werden toenaderingsneigingen en aandacht naar de CS'en gemeten. Daarna begon de testfase waarin de CS'en werden aangeboden zonder US en opnieuw craving en verwachting werd gemeten. Tot slot maakte de proefpersonen een aantal vragenlijsten waarbij zij chocolade mochten eten, het aantal gegeten stukjes werd genoteerd.

(8)

8

gerapporteerde craving hadden en het verschil in craving tussen de CS+ en CS- minder groot was dan bij participanten in de neutrale imagery conditie. Verwacht werd dat er meer aandacht is voor de CS+ dan de CS-. Dit verschil in aandacht zou voor participanten in de IR conditie minder groot zijn dan

participanten in de NI conditie. Wat betreft toenaderingsneigingen werd verwacht dat het benaderen van de CS+ en vermijden van de CS- sneller ging dan het vermijden van de CS+ en benaderen CS-, dit verschil zou voor participanten in de IR conditie kleiner zijn dan participanten in de NI conditie. Ook werd verwacht dat participanten in de IR conditie minder chocolade zouden consumeren dan

participanten in de NI conditie.

Methode

Steekproefkarkaterstieken

In deze studie hebben 51 participanten deelgenomen. De participanten zijn online

(proefpersoonnet.nl) geworven en kregen als vergoeding 1 research credit of 10 euro. Participanten werden telefonisch gescreend voor de criteria; het hebben van diabetes, een psychiatrische stoornis, glucose of lactose intolerantie en het volgen van het dieet. Participanten werd verteld dat ze 24 uur voor het onderzoek geen chocolade mochten eten en twee uur van te voren helemaal niks. Van de overgebleven 40 participanten (8 mannen) was de gemiddelde leeftijd 22.22 (SD =5.93) en het gemiddelde BMI was 21.95 (SD =2.08). De proefpersonen werden random in de twee condities verdeeld, een imagery-rescripting (n=20) en neutrale imagery conditie (n =20). De twee condities verschildenop geen van de controle variabelen van elkaar (Tabel 1 in Appendix A).

Materialen, stimulus-response taken en stimuli

Voor de appetitieve conditionering zullen twee dienbladen (één blauw, de ander wit) worden gebruikt als geconditioneerde stimuli (CS). Chocolade die bij de screening als favoriet naar voren is gekomen werd van te voren in losse stukjes van 2cm2 ingepakt in zilverfolie. Elke deelnemer

(9)

9

werd 12 stukjes aangeboden, vier tijdens de acquisitie en acht tijdens de consumptie test.

Toenaderingsneigingen werd gemeten met de Approach Avoidance Task (AAT) (Bradley et al., 2004). In deze taak moeten twee afbeeldingen benaderd of vermeden worden afhankelijk van de instructies. Afbeeldingen die werden gebruikt in de AAT waren 8 foto's van de dienbladen, deze waren 105mm breed en 57mm hoog. De avatar die deze afbeeldingen moest benaderen of vermijden was een wit match-stick figuur van 12mm wijd en 24mm in lengte.

Aandacht werd gemeten door middel van een Dot Probe Task (DP) (Posner, Synder & Davidson, 1980). In deze taak verschijnen twee afbeeldingen kort op het scherm, daarna zal onder een van deze afbeeldingen een teken verschijnen waar zo snel mogelijk op gereageerd moet worden. Afbeeldingen die werden gebruikt in DP waren afbeeldingen van de dienbladen, deze waren 100mm hoog en 120mm breed.

Vragenlijsten

Stemming werd gemeten met de Positive and Negative Affect Scale (PANAS) (Watson et al., 1988). Deze vragenlijst bestaat uit 20 items en is op te delen in twee delen: Positieve (PA) en negatieve affect (NA). Bij de PANAS kan aan de hand van een 5 punts Likert-schaal aangegeven worden in hoeverre een bepaalde emotie in momenteel van toepassing is van 1(''nauwelijks of helemaal niet'') tot 5 (''in sterke mate’’). Nederlandse versie (Peeters &Vermeeren, 1996) hadden op de subschaal NA een Crombachs α=. 83 en PA α=.79. De PANAS wordt als betrouwbaar instrument beschouwd.

Depressie werd gemeten met de Depression Anxiety Stress Schale (DASS) (Lovibond & Lovibond, 1995; vertaling door de Beurs et al., 2001). De DASS bestaat uit drie subschalen; depressie, angst en stress met in totaal 42 items. De DASS is geschaald volgens een 4 punts Likert-schaal die loopt van 0 (''helemaal niet of nooit van toepassing'') tot 3 (''zeer zeker of meestal van toepassing''). De subschaal Depressie had een Crombachs α=.91, Angst α =.86 en Stress α=.85, ook de test-hertest betrouwbaarheid was hoog waardoor de DASS als betrouwbaarheid word geïnterpreteerd.

(10)

10

Attitude over chocolade werd gemeten met de Attitude to Chocolate Questionnaire (ACQ) (Benton, Greenfield & Morgan, 1998; vertaling door van Gucht et al., 2014). De Nederlandse versie bestaat uit een tweedelig model me de subschalen craving & emotioneel eten en schuld & negatieve consequenties. De ACQ bestaat uit verschillende stellingen over chocolade, een voorbeelditem is: ''ik eet dikwijls chocolade om mij op te vrolijke wanneer ik down ben''. Vervolgens geven participant op een VAS,

visual analogue scale, aan in hoeverre zij zich herkennen in stellingen over chocolade van 0(''helemaal niet

zoals ik'') tot 100mm (''heel erg zoals ik''). De subschaal craving en emotioneel eten had een Crombachs α van .90, de subschaal negatieve gevolgen van chocolade eten α =.90. Uit een studie door Gucht et al. (2008) blijkt de Nederlandse versie van de ACQ een hoge construct validiteit heeft en wordt de ACQ als een betrouwbaar instrument gezien.

Eetgedrag werd gemeten met de Dutch Eating Behavior Questionnaire (DEBQ, van Strien et al., 1986). Deze vragenlijst bestaat uit drie schalen; onderdrukken, emotioneel en extern eten met in totaal 33 items. Participanten kunnen op een 5punt Likert-schaal aangeven in hoeverre het item op hun van toepassing is met een minimale score 1 (''nooit'') tot 5 (''heel vaak''). De subschaal extern eten had een Cronbachs α=.85, de schaal emotioneel en extern eten α=.95. De DEBQ lijkt een goede

betrouwbaarheid te hebben.

Procedure

Nadat de participanten de informatie brochure hadden gelezen en een informed consent hadden ingevuld, werd hun gevraagd de mate van honger op een schaal van 0 (''helemaal geen'') tot 100mm (''heel veel'') te noteren en in te vullen wanneer zij voor laatst chocolade en iets in het algemeen hadden gegeten. Vervolgens maakte zij de PANAS.

Daarna werden instructies over de acquisitie op het scherm getoond en verbaal herhaald. Er werd vertelddat bij een dienblad gevraagd kan worden om een stukje chocolade te eten en bij het

(11)

11

andere dienblad nooit. Per trial legde de proefleider steeds één dienblad voor de deelnemer. De participanten werd gevraagd zich te concentreren op opkomende gedachtes en gevoelens. Na 15 seconden werden de participanten gevraagd om twee schalen over verwachting en craving op de

computer in te vullen. In de craving schaal werd gevraagd hoeveel zin participanten hadden in chocolade wat op een VAS van 0mm (''totaal geen zin in chocolade'') tot 100 mm (''extreem veel zin in

chocolade'') op de computer ingevuld kon worden. In de verwachting schaal werd gevraagd hoe sterk verwacht werd dat er chocolade gegeten kregen werd wat met een VAS van 0mm (''zeker geen verwachting van het krijgen van chocolade'') tot 100mm (''zeker wel verwachting van het krijgen van chocolade'') ingevuld werd. Bij de CS+ werd na het invullen een stukje chocolade op het dienblad gelegd en vertelt dat deze opgegeten kon worden. In totaal werden 8 trials (4CS+, 4CS-) in

gerandomiseerde volgorde aangeboden met maximaal twee dezelfde trials achterelkaar. Welk dienblad als CS+ diende was random over de participanten verdeeld.

Vervolgens begon de imaginatie taak. participanten werden random verdeeld over de condities waarbij de imagery-rescripting conditie een script moest inbeelden over de acquisitie maar bepaalde aspecten moesten veranderen zoals de smaak van de chocolade. De neutrale imagery conditie beelden een boswandeling in met neutrale inhoud. Het was voor de proefleider onbekend in welke condities de participanten zaten. Vervolgens gaven de participanten op schalen van 0 tot 100mm aan hoe plezierig zij de taak en de inhoud vonden en in welke mate zij zich konden inleven.

Daarna maakte de participanten nogmaals de PANAS. Hierna volgde de Approach-Avoidance

Task. De participanten maakte twee blokken met in totaal 40 trials. Per blok waren 4 oefentrials en

daarna 16 testtrials. Tijdens de oefentrials werden er twee CS+ en twee CS- afbeeldingen random getoond. Tijdens de test trials werden CS afbeeldingen in elke richting afgebeeld (4 CS+ en 4CS-) en in semi-random volgorde aangeboden, er waren niet meer dan twee dezelfde CS afbeeldingen achter elkaar. Bij elke trial stond de avatar midden op de bovenste of onderste helft van het scherm. Na 750mm kwam een afbeelding van de CS+ of CS- centraal op het scherm tevoorschijn. Op het scherm stonden de instructies die verbaal herhaald werden. Participanten moesten de verticale of horizontale

(12)

12

afbeeldingen van de CS+ en CS- benaderd of vermijden. Na het eerste blok werden de instructies omgekeerd. De volgorde van de instructies was counter gebalanceerd over de proefpersonen. Participanten konden de avatar naar boven (Y-toets) of beneden bewegen (B-toets) waarmee de afbeeldingen benaderd of vermeden konden worden. Wanneer participanten een fout antwoord gaven kwam er een groot rood kruis op het scherm. De reactietijd van de respons werd per trial gemeten.

Na dat de AAT afgerond was werd de Dot-Probe opgestart. Participanten maakte 16 oefentrials en 56 test trials. Tijdens de oefentrials waren de twee afbeeldingen blanco, tijdens de testtrials waren dit twee afbeeldingen van de CS+ en CS-. Tijdens elke trial verscheen een wit fixatie kruis voor 500ms op het scherm en daarna de CS afbeeldingen. Deze afbeeldingen stonden 60mm uit elkaar en kwamen 500ms op het beeld. In de testtrials verscheen een wit pijltje (probe) op de plek van de CS+ (congruent) of de CS- (CS+ incongruent) en was naar boven of beneden gericht. Er waren evenveel congruente als incongruente trials, de volgorde was random over de participanten verdeeld. De participanten kregen op het scherm en verbaal de instructies. Hierin kwam naar voren dat zo snel mogelijk zonder fouten de richting van de pijl aan gegeven moest worden. Dit kon met de Y toets (sticker met ↑ ) en B toets (sticker met ↓ ). Na elke reactie van de participanten was er een 500ms pauze tot het volgende trial. Bij een fout antwoord kwam een rood kuis te voorschijn. De reactietijden van de responsen werden per trial gemeten.

Hierna begon de testfase. Participanten kregen opnieuw de instructies dat er dienbladen werden gepresenteerd en zij daarna de verwachting en zin schalen moesten invullen. Welke schaal eerst ingevuld werd was uitgebalanceerd over de participanten. De testfase bestond uit 4 trials (2x CS+, 2x CS-) maar er werd deze keer geen chocolade aangeboden. De volgorde van de CS'en was random verdeeld over de proefpersonen. Na elke trial vulde de participanten de zin en verwachting schalen in.

Na de testfase maakte de participanten een aantal computer vragenlijsten: de valentie schalen waarin met een VAS aangegeven moest worden hoe aangenaam zij de dienbladen vonden (0mm ''zeer onaangenaam'' tot 100mm ''zeer aangenaam''), de DASS, DEBQ en de ACQ. Het

(13)

13

onderzoek werd afgesloten met de eindvragenlijst betreft demografische gegevens. Voordat

participanten aan de eindvragenlijst begonnen vullen liet de onderzoeker hen weten dat er een paar stukjes chocola over waren en ze tijdens het invullen van de vragenlijst hier zoveel van mochten eten als ze wouden. De participanten liet de stukjes chocola op het CS+ dienblad op tafel liggen en verlaat de kamer. Na het afronden van het onderzoek kregen participanten de debriefing en hun vergoeding.

Resultaten Participanten

Van de 51 participanten werden er zes in verband met technische redenen uitgesloten van de analyses. Ook werd een participantuitgesloten omdat hij had vlak voor het onderzoek chocolade had gegeten en een andere participant omdat hij extreem weinig zin in chocolade rapporteerde (M = -99.3, sample M = -3.9, SD = 35.1). Drie participanten werden uitgesloten omdat ze tijdens de laatste

acquisitie trials te weinig craving voor de CS+ hadden (M = -50.2, sample M = 22.30, SD = 43.32 ).

Data analyses

Om craving en verwachting te analyseren werden gemiddeldes gebruikt van het eerste en tweede acquisitie trial (acq1), derde en vierde acquisitie trial (acq2) en de twee trials op test. Er werden 2(CS-type: CS+ vs. CS-) x 2(Trial: acq1 vs. acq2) / 1(Trial: test) x 2(Conditie: IR vs. NI) mixed ANOVA's uitgevoerd met als afhankelijke variabele craving en verwachting van chocolade. Items ter controle van de manipulatie werden tussen de twee condities vergeleken aan de hand van onafhankelijke t-toetsen.

Voor het analyseren van de AAT werden responses langzamer dan 3000ms en fouten antwoorden (6.3%) niet meegenomen in de analyses. De gemiddelde reactietijden werden berekend per stimulus-respons die geanalyseerd werden met een 2(CS-type: CS+ vs. CS-) x 2 (Respons: Approach vs. Avoidance) x2(Conditie: IR vs. NI) mixed ANOVA conditie is hierin een tussen groepsverschil,

(14)

CS-14 type en Opdracht binnen groepsverschillen.

Reactietijden op de oefentrials, reacties die sneller waren dan 200ms en langzamer dan 2000ms en foute antwoorden (5.5%) werden niet mee genomen en werd uitgesloten van de DP analyses. Aandacht werd vergeleken aan de hand van gemiddelde reactietijden op CS+ congruente en incongruente stimuli en geanalyseerd met een 2(Conditie: IR vs. NI) x 2(Congruentie: Congruent vs. Incongruent) mixed ANOVA.

Uiteindelijke chocoladeconsumptietussen de condities werd vergeleken met een onafhankelijke t-toets. De evaluatie van de US tussen de condities werd ook vergeleken met een onafhankelijke t-test. CS evaluatie werd geanalyseerd met een 2 (CS-type: CS+ vs CS-) x 2 (Conditie: IR vs. NI) mixed ANOVA. Om uit te sluiten dat de condities op overige variabele verschilden werden antwoorden op vragenlijsten met elkaar vergeleken aan de hand van onafhankelijke t-toetsen. Stemming op de twee momenten en tussen condities werden twee 2 (Time: Pre vs. Post imagery) x 2 (Conditie: IR vs. NI).

Acquisitie

Zoals verwacht werd een interactie effect waargenomen tussen CS x Trial, F(1,38) =

118.785, p<.001, 2p=.758. De condities verschilden hierin niet van elkaar, CS x Trial x Condition

F (1,38)=0.846, p =.363, 2p=.022. (Fig. 2A). In lijn met de verwachting was ook in de Zelf gerapporteerde craving een duidelijk verschil te zien tussen de CS-types en een grotere

differentiatie na mate de trials vorderden (Fig. 2B): CS-type x Trial F(1,38) = 18.959, p<.001, 2p =.333 gevonden. Er werd geen verschil tussen de condities gevonden, CS x Trial x Condition, F

(1,38) = 0.034, p =.854, p2=.001. Participanten verwachttenover de tijd de US meer bij de CS+ dan CS- en rapporteerde meer craving voor de CS+ dan CS-, aan de hand van deze resultaten werd de acquisitie als geslaagd beschouwd.

(15)

15

Fig. 2A. Gemiddelde verwachting tijdens acquisitie op de 4 trials voor CS+ en CS- van de IR en de NI conditie.

Fig. 2B. Gemiddelde zelf gerapporteerde craving tijdens acquisitie op de trial paren voor CS+ en CS- van de IR en de NI conditie.

(16)

16

Manipulatie

Participanten in de imagery-rescripting conditie vonden de imaginatie taak significant minder

plezierig (M= –1.85, SD = 2.56) dan participanten in de neutrale imagery conditie (M= 3.33, SD =1.13),

t (38) =-8.27, p<.001, r =.795. Ook de inhoud van de imagery taak vonden de participanten IR conditie

minder plezierig (M= -3.71, SD= 1.31) dan participanten in de NI conditie (M=3.33, SD= 1.36), t (37) = -16.469, p<.001, r =.935. De mate waarin de participanten zich konden inleven in de imaginatie taak was bij de IR conditie minder (M=3.18, SD= 1.04) dan de NI conditie (M =3.88, SD = 0.92), t (38)= -2.256, p =.03, r =.335. De manipulatie werd als succesvol gezien; de participanten in de imagery-rescripting conditie ervoeren de inhoud van de taak en de taak zelf als minder plezierig dan participanten in de neutrale imagery conditie.

Test

Er werd een significant verschil in de mate van verwachting voor de CS+ en de CS- tijdens het test gedeelte (M = -233.988), F(1,38) = 56.436, p<.001. De interactie CS-type x Verwachting x Conditie was niet significant, F(1,38) = 0.000, p =.90, 2p=.00. Verwachting in het ontvangen van de US was hoger voor de CS+ dan de CS- en verschilden niet tussen de condities. Er werd een significant verschil gevonden op craving tussen de CS-types, F(1,38) = 15.664, p<.001, p2=.292 maar geen significant

interactie effect bij CS-type x Craving x Conditie, F(1,38) = 0.022, p =.82, 2p=.001. Er werd een verschil gevonden tussen de condities in craving onafhankelijk van de CS-typse F(1,38) = 6.182,

p=.017, 2p=.14 (Fig. 5). Geconcludeerd werd dat participanten in de imagery-rescripting conditie minder craving naar de US hadden in vergelijking met de participanten in de neutrale imagery conditie. Het verschil in craving tussen de CS'en verschilden echter niet tussen de condities.

(17)

17

Fig. 3. Gemiddelde craving van neutrale imagery (NI) en imagey-rescripting (IR) op CS+ en CS-.

Approach-Avoidance Task

In tegenstelling tot onze verwachtingen werd er geen significant effect gevonden op de

interactie CS-type x Respons, F(1,38)= 0.125, p =.726, 2p=.003 en de CS-type x Respons x Conditie

interactie, F(1,38) =1.95, p =.171, 2p=.049 (Fig. 4). Geconcludeerd werd dat de participanten niet sneller waren in het benaderen en vermijden van de CS+ in vergelijking met de CS-, de condities verschilde hierin niet van elkaar.

(18)

18

Fig. 4. Het benaderen en ver mijden van CS+ en CS- bij de NI en IR conditie.

Dot-probe taak

In tegenstelling tot de verwachtingen werd geen significant verschil gevonden voor CS-type, F (1,38) = 2.685, p =.11, 2p=.068 (Fig. 7). Ook werd er geen significant verschil gevonden van

deinteractie Conditie x CS-type, F(1,38) = 0.437, p =.51, p2=.012. Aan de hand van deze resultaten werd geconcludeerd dat participanten niet sneller reageren op CS+ congruente stimuli in vergelijking met de CS+ incongruente stimuli, de conditie verschillen hierin niet van elkaar.

(19)

19

Consumptie

Er werd een verschil gevonden in het geconsumeerde aantal stukjes chocolade IR Conditie (M = 2.4, SD = 1.667) en participanten in de NI conditie, (M = 3.95, SD = 2.327), t(38) = 2.421, p=.02, r = .353. Er werd geconcludeerd dat participanten in de imagery-rescripting minder stukjes chocolade consumeerde dan in de neutrale imagery conditie.

Evaluatie

Er werd een trend gevonden waarin participanten in de IR conditie hun chocolade als iets minder lekker (M = 8.623, SD = 1.24) evalueerde dan in de neutrale imagery conditie (M = 9.25, SD = 0.86), t (38)= -1.764, p =.086, r = –.28. Uit de ANOVA werd een hoofdeffect voor CS-type gevonden,

F (1,38) = 23.90, p<.001, 2p=.34. Er vond geen interactie effect plaats tussen CS'en en conditie, F

(1,38) = 0.249, p =.62, 2p=.005. Participanten evalueerde de CS+ als meer aangenaam dan de CS-, de condities verschilden hierin niet van elkaar.

Discussie

In de huidige studie is de invloed van imagery-rescripting op appetitieve responsen onderzocht. Zoals verwacht consumeerdenparticipanten in de IR conditie minder chocolade dan in de NI conditie. In lijn met de verwachtingen rapporteerden participanten in de IR conditie minder craving dan in de NI conditie maar tegen de verwachtingen was het verschil in craving tussen de CS'en in beide condities gelijk. Participanten in de IR conditie hadden net als participanten in de NI conditie meer craving naar de CS+ dan de CS-. Ook tegen de verwachting werd er geen verschil in toenaderingsneigingen of aandacht gevonden tussen de CS'en, de condities verschillenhierin niet van elkaar. Er werd een trend gevonden waarbij participanten in de IR conditie na afloop hun chocolade als minder lekker

(20)

20

evalueerdendan de NI conditie. Geconcludeerd werd dat imagery-rescripting invloed kan uitoefenen op verschillende appetitieve responsen.

Imagery-rescripting lijkt in deze studie voornamelijk invloed te hebben op de US en in minder mate op de CS'en. Deze conclusie komt tot stand doordat de IR conditie minder craving rapporteerde dan de NI conditie maar het verschil in craving tussen CS+ en CS- in de condities gelijk was. Ook de trend waarin participanten in de IR conditie de chocolade als iets minder evalueren dan in de NI conditie maar niet verschilden in CS evaluatie contribueert aan deze conclusie. Deze resultaten geven steun aan de theorie dat een onderliggend mechanisme van IR bestaat uit US herevaluatie (Arntz & Weertman, 2007). Een mogelijke verklaring voor deze resultaten is de inhoud van de IR taak waarin de CS nauwelijks genoemd werd. Het verminderen van craving is een positief resultaat maar omdat juist cues gerelateerd aan de US craving oproepen is het van belang dat craving naar de CS+ sterker zal

afnemen. Er wordt daarom geadviseerd om in vervolg onderzoek de associatie tussen de CS en US in de imagery-rescripting taak meer te benadrukken.

In deze studie werd ook in de neutrale imagery conditie geen toenaderingsneiging gevonden. Toenaderingsneigingen naar CS+ werd in eerder onderzoek wel gevonden (Van Gucht, 2008). Een mogelijk verklaring voor het uitblijven van een significant verschil is het kleine aantal participanten in de NI conditie (n = 20). Wanneer de steekproef klein is heeft dit invloed op de power, dit maakt dat er eerder sprake is van een type II fout en mogelijk onterecht geen significant verschil wordt gevonden. In de NI conditie werd ook geen verschil in aandacht tussen de CS'en gevonden. Een mogelijke verklaring naast het kleine aantal participanten is de manier waarop aandacht werd gemeten. Roefs et al. (2009) vonden in hun onderzoek wel een verschil in aandacht tussen de CS’en met een eye-tracking glass maar niet met de Dot-probe task. Door in vervolg onderzoek een grotere sample te nemen en gebruik te maken van een eye-tracking glass kan wederom gekeken worden naar deze appetitieve reponsen en

(21)

21 vergeleken worden tussen de condities.

Een alternatieve verklaringen voor het optreden van verminderde zelf gerapporteerde craving is het wenselijk antwoorden van de participanten. Wenselijk antwoorden, conform aan de

verwachtingen, wordt vaker gevonden in experimenten waarbij zelf rapportage werd gebruikt (Franken, 2003). Participanten zouden mogelijk door de inhoud van de IR taak het doel van het experiment kunnen achterhalen, chocolade wordt in de IR taak expliciet gedevalueerd. Participanten kunnen hierdoor bedenken dat verwacht wordt dat zij minder craving zullen rapporteren. Deze alternatieve verklaring is in dit onderzoek deels ondervangen door in de eindvragenlijsten participanten te vragen wat het doel van het experiment was. De meeste participanten dachten dat het experiment ging over de invloed van conditionering of stemming op consumptie. De invloed van de imaginatie taak werd een enkele keer genoemd waardoor deze alternatieve verklaring onwaarschijnlijk lijkt.

Een beperking van dit onderzoek is dat de vermindering van consumptie en craving mogelijk het effect kan zijn van re-appraisal. Een belangrijk onderdeel van IR is dat de devaluatie plaats vindt aan de hand van imagery. Volgens de EI theorie kan alleen imagery al invloed hebben op craving. Door de neutrale imagery conditie toe te voegen kon worden uitgesloten dat de gevonden effecten puur voortkomen uit het visuele aspect van IR. In deze studie was er geen conditie die verbalen negatieve informatie over de US kreeg. Door het ontbreken van deze conditie kan niet worden gesteld dat herevaluatie via imagery appetitieve responsen meer verminderd dan verbale herevaluatie. Volgens de EI theorie is te verwachten dat IR succesvoller zal zijn in het verminderen van appetitieve responsen gezien craving sterk visueel is. Door het toevoegen van een re-appraisal conditie zal duidelijk worden wat het effect is van IR in vergelijken met herevaluatie zonder gebruik van imagery.

Imagery-rescripting lijkt aan de hand van onze resultaten succesvol in het verminderen van craving en consumptie. IR kan mogelijk ook invloed hebben op craving en consumptie van andere verlangde voeding. Als dit het geval is kan IR potentieel een bijdrage leveren in het verminderen van overgewicht

(22)

22

en daarmee ook een vermindering van hierbij gepaarde gezondheidsproblemen en maatschappelijke kosten. Voor dat deze conclusie getrokken kan worden is het echter belangrijk dat de invloed van IR op appetitieve responsen ook bij mensen met overgewicht wordt onderzocht. Er zijn verschillende

parallellen gevonden tussen appetitieve responen op voedingscues en cues van andere verlangde substanties zoals alcohol en drugs (Lui et al., 2010). Gezien de gelijkenis tussen deze responsen zou IR eventueel ook appetititeve responsen op alcohol en drugs gerelateerde cues kunnen verminderen. Er is vervolg onderzoek nodig om hier uitspraken over te kunnen doen. Ondanks enige beperkingen kan gesteld worden dat dit onderzoek een bijdrage levert aan de EI theorie, de werking van imagery

-rescripting en de zoektocht naar een interventie die appetitieve responsen kan verminderen. IR wordt tot op heden voornamelijk gebruikt om negatieve beelden mentaal te herevalueren. In deze studie is voor het eerst een bescheiden basis gelegd voor een vorm van IR waarbij een positieve US wordt herevalueert. Geconcludeerd wordt dat imagery-rescripting verschillende appetitieve responsen kan verminderen en in de toekomst mogelijk breed inzetbaar is.

(23)

23 Bedankwoord

Ik wil Inna Arnaudova bedanken voor de feedback, hulp en geduld in het tot stand komen van dit stuk. Zonder haar had deze studie niet succesvol kunnen plaatsvinden. Verder wil ik Anna Kunze en Arnold Arntz bedanken voor het delen van hun kennis over imagery rescripting en Sari Högye voor meedenken en praktische hulp bij de huidige studie. Ik heb veel lof voor de Universiteit van Amsterdam voor het beschikbaar stellen van de ruimte en andere benodigdheden die dit onderzoek mogelijk maakten. Tot slot wil ik mijn familie, vriendin en vrienden bedanken voor hun

(24)

24 Referenties

Arntz, A., Tiesema, M.,& Kindt., M. (2007). Treatment of PTSD: a comparison of imaginal exposure with and without imagery rescripting. Journal of Behavioral Therapy and Experimental Psychiatry. 38,

34 – 370.

Arntz, A., & Weertman, A. (1999). Treatment of chilhood memories: theory and practice. Behaviour

Research and Therapy, 37, 715 – 740.

Beurs, E., van Dyck, R., Marquenie, L, A., Lange, & A., Blonk, R, W, B. (2001). De DASS: Een vragenlijst voor het meten van depressie, angst en stress. Gedragstherapie, 34, 35 – 53.

Blokstra, A., Vissink, P., Venmans, L, M, A, J., Holleman. P., Schouw, Y, T., & van der, Smit H, A, (2009-2001). Nederland de maat genomen, monitoring van risicofactoren in de algemene bevolking.

RIVM-rapport nr. 260152001/2011. Bilthoven, 2011.

Bradley, B., Field, M., Mogg, K., & De Houwer, J. (2004). Attentional and evaluative biases for smoking cues in nicotine dependence: component processes of biases in visual orienting. Behavioural

Pharmacology, 15, 29–36.

Bundell, J, E. & King, N, A. (1996). Overconsumption as a cause of weight gain:

behavioral-physiological interactions in the control of food intake. Ciba Foundation Symposium, 201, 138 –

154.

Davey, G, C, L.(1997). A condtionoing model of phobias. Phobias: a handbook of theory research and treatment. John Wiley & Sons, 301-322

Dibbets, P., Poort, H., & Antz, A. (2012). Adding imagery rescripting during extinction leads to less ABA renewal. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry. 43, 614 – 624.

Ehlers, A., Michael, T., Chen, Y. P., Payne, E., & Shan, S. (2006). Enhanced perceptual priming for neutral stimuli in a traumatic context: A pathway to intrusive memories. Memory, 14, 316 – 328.

(25)

25

Fontaine, K, R., Redden, D, T., Wang, C., Westfall, A, O., & Allison. (2003). Years of life lost due to obesity. Journal of American Medical Association, 289, 187-93.

Giuliani, N. R., Calcott, R. D., & Berkman, E. T. (2013). Piece of cake. Cognitive reappraisal of food craving. Appetite, 64, 56-61.

Van Gucht, D., Soetens, B., Raes, F., & Griffith, J, W. (2014) The Attitudes to Chocolate Questionnaire: Psychometric properties and relationship with consumption, dieting, disinhibition and thought suppression. Appetite, 76, 137 – 143.

Van Gucht, D., Vansteenwegen, D., Van den Bergh, O., & Beckers, T. (2008). Conditioned craving cues elicit an automatic approach tendency. Behavior Research and Therapy.46, 1160-1169.

Hackmann, A., & Holmes, E, A. (2004) Reflecting on imagery: A clinical perspective and overview of the special edition on mental imagery and memory in psychopathology. Memory, 12, 398 – 402. Harvey, K., Kemps, E., Tiggemann, M. (2005). The nature of imagery process underlying food cravings.

British Journal of Health Psychology, 10, 49 – 56.

Hepworth, R., Mogg, K., Brignell, C., & Bradley, B. P. (2010). Negative mood increases selective attention to food cues and subjective appetite.Appetite, 54, 134-142.

Hetherington, M, M., & Macdiarmid, J, I. (1993). ''Chocolate Addiction'': a preliminary study of it's description and its relationship to problem eating. Appetite, 21, 233 – 246.

Kavanagh, D, J., Andrade, & J., May, J. (2004). Imaginary relish and exquisite torture: The Elaborated Intrusion Theory of Desire. Psychological Review, 112, 446 – 467.

Kemps, E., & Tiggemann, M. (2007). Modality-specific imagery reduces craving for food: an application of the Elaborated Intrusion theory of disire to food cravings. Journal of Expirimental Psychology

Applied, 13, 95 – 105.

Kemps, E., & Tiggemann, M. (2010). A cognitive experimental approach to understanding and reducing food cravings. Current Directions in Psychological Science, 19, 86 – 90.

Lehnert, T., Sonntag, D., Konnopka, A., Riedel-Heller, S., & König, H. H. (2013). Economic costs of overweight and obesity. Best Practice & Research Clinical Endocrinology & Metabolism, 27, 105-115.

(26)

26

Levin, E. (2007). Why some of us get fat and what we can do about it. The Journal of Phisiology, 483, 425

– 430.

Lovibond, P, f., & Shanks, D. R. (2002). The role of awareness in Pavlovian conditioning: empirical evidence and theoretical implications. Journal of experimental psychology,28, 3 –26.

Liu, Y., von Deneen, K. M., Kobeissy, F. H., & Gold, M. S. (2010). Food addiction and obesity: evidence from bench to bedside. Journal of psychoactive drugs, 42, 133-145.

May, J., Kavanagh, & D, J., Andrade, J. (2012). Elaborated Intrusion Theory: a cognitive-emotional theory of food cravings. Current Obesity Reports, 1, 114-121.

May, J., Kavanagh, D, J., & Andrade, J. (2014). The elaborated Intrusion theory of desire: A 10 year retrospective and implications for addiction treatments. Addicitive Behaviors, 44, 29 -34. Sassi, F. (2010). Obesity and the Economics of Prevention: Fit not Fat. OECD Publishing,Paris.

Smeets, E., Roefs, A., & Jansen, A. (2009). Experimentally induced chocolate craving leads to an attentional bias in increased distraction but not in speeded detection. Appetite, 53, 370-375. Pavlov, I. P. (1927). Conditioned Reflexes: An Investigation of the Physiological Activity of the

Cerebral Cortex. London: Oxford University Press.

Peeters, F, P, M, L., Ponds, R, W, H, M., & Vermeeren, M, T, G. (1996). Affectiviteit en zelfbeoordeling van depressie en angst. Tijdschrift voor Psychiatrie, 38, 240 – 250.

Piech, R. M., Pastorino, M. T., & Zald, D. H. (2010). All I saw was the cake. Hunger effects on attentional capture by visual food cues. Appetite, 54, 579-582.

Pi-Sunyer, X. (2003). A clinical view of the obesity problem. Science, 299, 859-60.

Posner, M, I., Snyder, C, R., Davidson, B, J. (1980). 60Attention and the detection of signals. Journal of

Experimental Psychology, 109, 160 – 174. Puhl, R. & Brownell, K. (2001). Bias, discrimination and

obesity. Obesity Research, 9, 788 – 805.

Schlundt, D, G., Virts, K, L., Sbroco, T., Pope-Cordle, J., Hill, J, O. (1993). A sequential behavioral analysis of craving sweets in obese women. Addictive Behaviors, 18, 67-80.

(27)

27

and craving in heavy drinkers. Psychopharmacology, 197, 169 – 178.

Sobik, L., Hutchison, K., & Craighead, L. (2005). Cue-elicited craving for food: a fresh approach to the study of binge eating. Appetite, 44, 253 – 261.

Steel, D., Kemps, E., & Tiggemann, M. (2006). Effects of hunger and visuospatial interference on imagery-induced food cravings. Appetite, 46, 36 – 40.

Van Strien, T., Frijters, J, E, R., Bergers, G, P, A., & Defares, P, B. (1986). The Dutch Eating Behavior Questionnaire (DEBQ) for assessment of restrained, emotional, and external eating behavior.

International Journal of Eating Behaviors, 5, 295 – 315.

Tiggeman, M., & Kemps, E. (2005). The phenomenology of food cravings: the role of mental imagery.

Appetite, 45, 305-315.

Tiggeman, M., Kemps, E., & Parnall, J. (2010). The selective impact of chocolate craving on visuospatial working memory. Appetite, 55, 44 – 48.

Tuomisto, T., Tuomisto, M. T., Hetherington, M., & Lappalainen, R. (1998). Reasons for initiation and cessation of eating in obese men and women and the affective consequences of eating in everyday situations. Appetite, 30, 211-222.

Watson, D., Clark, L. A., & Tellegen, A. (1988). Development and validation of brief measures of positive and negative affect: the PANAS scales. Journal of personality and social psychology, 54, 1063 –

(28)

28 Appendix A

Tabel 1

Gemiddelde (M) scores van participanten in de imagery-rescripting (IR) conditie en neutrale imagery (NI) conditie,

t-score (t )en significantie (sig).

IR NI t sig. Questionaire M M DEBQ -Restrained 21.6 21.7 -0.059 .95 -Emotional 16.4 15.7 0.497 .62 -External 14.6 15.9 -0.155 .88 totaal 52.57 52.22 0.071 .94 ACQ -Nega/Guilt -1926.80 -2117.95 0.308 .76 -Emo/craving -1333.45 -1684.95 0.534 .59 totaal -3260.25 -3802.90 0.521 .61 DASS -Depression 4.75 4.45 0.135 .88 -Aniexty 4.80 4.05 0.451 .67 -Stress 10.30 7.45 1.338 .19 totaal 19.85 15.95 0.767 .45 Baseline Hunger 0.675 0.500 0.255 .80 Motivation 1 8.90 8.50 1.252 .22 Motivation 2 9.00 8.70 0.834 .41 Motivation 3 9.10 8.90 0.533 .60 Sleep -Hours 6.775 7.35 -1.164 .25

(29)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

At this point we return to Freire (1996). For him, meaningful knowledge is generated from action and reflection in response to oppression, leading to enlightenment and

There is a need for a common essential drug list that will be used by all medical aids schemes in South Africa, wider generic prescribing in both the public

Spatial heterogeneity of d 13 C values: consumers The stable carbon isotope values of benthic consumers showed high spatial heterogeneity (e.g., Appendix S1: Fig. S2) for species

Faculty of Electrical Engineering Department of Mathematics University of Twente Nanjing University 7500 AE Enschede, The Netherlands Nanjing 210093,

The successive ATR-IR measurements during CO adsorption in Figure 2(b) reveals a continuous decrease in the intensity of the CO L band (see cycle 3 and cycle 4), followed by

Door middel van nieuwe mathematische modellen, statistische patroonherkenning en algoritmes, tezamen met krachtige computersystemen, kan veel van de datachaos worden getransformeerd

The reasons for pursuing a multi-pronged approach to purchasing including individual purchasing include the restrictions on product choice, avoidance of the risk of

To facilitate the widespread implementation of nature-based flood defense, we need to: understand the mechanisms by which different vegetation types interact with waves, storm