• No results found

Het fenomeen van de online community : een exploratief onderzoek naar de verschillende aspecten van de online community. om een beter inzicht te krijgen in het gebruik van online community’s binnen de erfgoedsector

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het fenomeen van de online community : een exploratief onderzoek naar de verschillende aspecten van de online community. om een beter inzicht te krijgen in het gebruik van online community’s binnen de erfgoedsector"

Copied!
58
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het fenomeen van de Online community

Een exploratief onderzoek naar de verschillende aspecten van de Online community. om een beter inzicht te krijgen in het gebruik van Online community’s binnen de Erfgoedsector.

Faculteit der Geesteswetenschappen Master Culturele Informatiewetenschap Afstudeerscriptie

Docent: Dr H. J. Voorbij Tweede lezer: Dr T. Navarrete

Student: Tatjana, Marisja, Bernice Sanches Studentnummer: 5748488

(2)

Voorwoord

Ik wist al lang dat ik na mijn studie Informatica aan de Hogeschool van Amsterdam verder wilde studeren. Mijn voorkeur ging uit naar een vervolgstudie waar in ieder geval een aantal informatica componenten inzaten. Met dat in mijn achterhoofd ben ik op zoek gegaan naar studies die aan deze wens voldeden. Op de website van de Universiteit van Amsterdam (UvA) kwam ik de studie Culturele informatiewetenschappen tegen. Deze studie is voor mij een perfecte combinatie van mijn interesse voor informatica en informatie. Het culturele aspect van de studie was voor mij ook een leuke bijkomstigheid omdat ik altijd al interesse heb gehad in culturele instellingen. Ik heb een groot deel van mijn jeugd door gebracht in bibliotheek. Dit was voor mij reden om te starten met de studie en ik heb er nooit een moment spijt van gehad.

Het idee van mijn scriptie is ontstaan nadat ik met mijn collega’s van de afdeling Klant & Service van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) sprak over de laatste ontwikkelingen op het gebied van sociale media voor de UWV-klanten. Zij waren op dat moment bezig met de

ontwikkeling van een online gemeenschap. Na een gesprek met de projectleider over de resultaten van een consumentenonderzoek rees bij mij de vraag wat er nodig is voor de opzet van een

succesvolle online community (oc). Deze vraag heeft het onderwerp van mijn scriptie geïnspireerd. Ik wil mijn scriptiebegeleider Henk Voorbij in het bijzonder bedanken voor zijn begeleiding en zijn motiverende woorden wanneer ik die nodig had. Ik wil mijn tweede lezer Trilce Navarrete ook bedanken voor haar begeleiding en input voor mijn scriptie.

Bij het afronden van mijn scriptie hebben mijn ouders een grote rol gespeeld. Zij hebben mij tijdens het hele scriptie proces gesteund om de studie af te ronden. Na het afronden van al mijn vakken had ik een studiepauze ingelast. Deze pauze werd steeds langer, ik ben mede dankzij een goed gesprek met mijn vader over mijn toekomst weer gestart met mijn scriptie. Dit gesprek heeft uiteindelijk geresulteerd in de 1.0 versie van mijn scriptie.

(3)

Inhoud

Voorwoord...2 Samenvatting...5 1.1 Aanleiding...6 1.2 Doelstelling...7 1.3 Probleemstelling en onderzoeksvragen...7

2. Wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen sociale media en een online gemeenschap?...9

2.1 De oorsprong van sociale media...9

2.2 De online community...13

2.3 Soorten online community’s...14

2.4 Wie zijn de belangrijkste participanten van de online gemeenschap?...16

2.5 Wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen sociale media en een online gemeenschap? ...17

2.6 Deelconclusie...19

3. De inzet van sociale media binnen de erfgoedsector...21

3.1 Selectie van instellingen...21

3.2. Resultaten...22

3.3 Deelconclusie...32

4. Wat is er nodig voor de opzet van een succesvolle online community?...33

4.1 Casestudy’s binnen de culturele erfgoedsector in Nederland...33

4.2 Checklist...35

(4)

5.1 Achtergrond van de online gemeenschappen...39

5.1.1 Erfgoed20.nl (http://erfgoed20.nl/about-2/, 14-05-2016)...39

5.1.2 Archief 2.0 (http://www.archief20.org/, 14-05-2016)...39

5.1.3 Biebtobieb (https://www.biebtobieb.nl/over/over-biebtobieb, 14-05-2016)...40

5.1.4 Historici (https://www.historici.nl/over-ons, 14-05-2016)...40

5.1.5 Eye Museum Exposed (https://www.eyefilm.nl/over-eye/exposed, 14-05-2016)...40

5.2 Online gemeenschappen binnen overheidsinstellingen...41

5.2.1 Ambtenaar 2.0 (http://ambtenaar20.ning.com/, 14-05-2016)...42

5.2.2 Biologie (http://biologie.vakcommunity.nl/, 14-05-2016)...42

5.2.3 Taal (http://taal.vakcommunity.nl/, 14-05-2016)...42

5.2.4 Informatie 2020 (https://informatie2020.pleio.nl/groups/profile/27898512/digitale-duurzaamheid, 14-05-2016)...42

5.2.5 Platform Integrale Vroeghulp (https://integralevroeghulp.pleio.nl/, 14-05-2016)...43

5.3 Resultaat...43

5.4 Deelconclusie...47

6. Conclusie...49

(5)

Samenvatting

In deze scriptie wordt een onderzoek verricht naar de mate waarin erfgoedinstellingen in Nederland gebruik maken van een online community (online gemeenschap) en naar specifieke kenmerken die bijdragen aan het succes van deze online gemeenschappen. Het onderzoek is opgedeeld in een vijftal deelvragen.

De eerste deelvraag luidt: ‘Wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen sociale media en een online gemeenschap (oc)”? Het belangrijkste verschil tussen sociale media en een oc is dat een oc ontstaat uit een gezamenlijke interesse die gebruikers met elkaar delen, terwijl de gebruikers van sociale media niet per se dezelfde interesses delen. In principe zijn er veel verschillende factoren die een groep mensen samen kunnen brengen, maar hetgeen een persoon terug laat komen naar een oc is belangrijk. Er zijn twee dingen die gebruikers van een online gemeenschap iedere keer weer doen terugkeren naar de community:

 De behoefte om informatie te leveren aan de gemeenschap;  Het feit dat de leden ook informatie kunnen ophalen.

De tweede deelvraag betreft de inzet van sociale media door erfgoedinstellingen in Nederland. Dit heb ik onderzocht bij een selectie van 136 erfgoedinstellingen uit een overzicht van Digitaal Erfgoed Nederland (DEN). In dit hoofdstuk ben ik nagegaan in hoeverre acht sociale mediaplatformen en oc aanwezig zijn bij op deze instellingen. Uit het onderzoek is gebleken dat Facebook, Twitter en Youtube het meest populair zijn, bij de verschillende typen instellingen. Bibliotheken zijn actiever in de inzet van sociale media dan archieven en bibliotheken. Tussen de instellingen doen zich ook grote verschillen voor: 14% van de instellingen benut geen enkel social medium, aan de andere kant benut 50% drie of meer sociale media. Deelvraag 3 gaat in op de vraag: ‘Wat is er nodig voor de opzet van een succesvolle online community?’ Er is getracht om deze vraag op twee manieren te beantwoorden. Allereerst is een poging gedaan om aan de hand van case studies succesfactoren op te sporen. Deze poging heeft helaas geen resultaat opgeleverd. Daarom is vervolgens op basis van literatuuronderzoek een checklist opgesteld van eigenschappen en voorwaarden die het succes van een online community bevorderen. Deze checklist is later tevens gebruikt voor de daadwerkelijke beoordeling van de online community van tien instellingen in Nederland.

De deelvragen vier en vijf luiden: ‘Wat zijn de kenmerken van online community’s binnen de

erfgoedsector’ en ‘Wat zijn de kenmerken van online community’s binnen overheidsinstellingen’? Op basis van de eerder ontwikkelde checklist is de online community van vijf erfgoedinstellingen en vijf

overheidsinstellingen beoordeeld. De belangrijkste conclusies zijn dat over het algemeen de diverse mogelijkheden goed benut worden en dat er zich in dit opzicht geen wezenlijke verschillen voordoen tussen erfgoedinstellingen en overheidsinstellingen. Chatmogelijkheden worden over de hele linie nog weinig toegepast.

(6)

1.Inleiding

1.1 Aanleiding

Het internet stelt ons in staat om te chatten met vrienden en mensen met dezelfde waarden, normen en interesses te vinden. Het internet maakt het ‘hang-out' chit-chatten in een van de duizenden sociale cyberruimten zoals een online gemeenschap (online community, hierna afgekort als oc) mogelijk. Een virtuele gemeenschap, internetgemeenschap of online gemeenschap is een groep mensen die communiceert en/of samenwerkt met behulp van het internet of een andere

informatietechnologie (Kim, Choi, Qualls, & Han, 2008). De goedkope toegang tot het internet heeft ervoor gezorgd dat veel mensen thuis beschikking hebben over het medium. Dit maakt het internet een waardevol medium om maatschappelijke discussies op te voeren. Communiceren via het internet is voor tieners tegenwoordig net zo normaal als een krantenabonnement of een bibliotheekbezoek was voor hun ouders in hun jeugd.

Instellingen en organisaties maken steeds meer gebruik van online gemeenschappen om

klantgerichter te werken en meerwaarde te creëren voor de onderneming en haar klanten (Won-Moor, Kwang-Ho en Minsung, 2011). Mijn idee voor deze scriptie is ontstaan doordat mijn

werkgever(het UWV) bezig was om een oc op te zetten voor de klanten van het UWV. De oc van het UWV is bedoeld als een ‘oplaadpunt’, waar de werkzoekenden elkaar kunnen helpen in hun zoektocht naar werk. Op deze oc kunnen werkzoekenden na een tegenslag hun verhaal kwijt, waarna ze weer opgelucht verder kunnen. De online gemeenschap is ook bedoeld als een plek die inspiratie biedt, zodat werkzoekenden weer stappen kunnen ondernemen op hun weg naar werk. Om hier

vooruitgang in te boeken vragen ze de oc om antwoorden en tips hierover.

Half september is er een klanttevredenheidsonderzoek gehouden onder 7500 werkzoekenden die uitgenodigd zijn voor de gemeenschap (Voorlegger Raad van Bestuur UWV, 2014). Het ging hierbij om werkzoekenden die behoren tot de allereerste groep werkzoekenden die toegang hadden tot

WerkVersterkers. Werkversterkers is een oc geïnitieerd door het UWV. Er is voor het

klanttevredenheidsonderzoek een a selecte steekproef gehouden. Het resultaat hiervan is een groep werkzoekenden die zijn geselecteerd om deel te nemen aan het onderzoek. Van deze werkzoekenden hebben 930 personen de vragenlijst ingevuld (annotatie voorlegger Raad van Bestuur2014). Er is onderzocht hoe werkzoekenden de uitnodiging om deel te nemen aan de oc, de thema’s, de

functionaliteiten, de opmaak en de toegevoegde waarde die WerkVersterkers voor hen heeft hebben ervaren. Het rapportcijfer voor WerkVersterkers was een 6,4. Dit cijfer is lager dan de beoogde klantsuccesfactor van een 7,0.

Nadat ik de projectleider van werkversterkers gesproken had over de tegenvallende resultaten van het klanttevredenheidsonderzoek van de oc-consumenten vroeg ik me af wat bepalend is voor het succes van een oc. Ik was ook erg benieuwd naar de inzet van online gemeenschappen binnen de Nederlandse erfgoedsector en andere overheidsinstellingen.

(7)

De innovatieve Web 2.0-technologieën zijn waardevol voor organisaties en erfgoedinstellingen bij het realiseren van hun missie. De naam ‘Web 2.0’ verwijst naar de ontwikkeling van internet tot een interactief medium waarop ook doorsneeconsumenten informatie kunnen uploaden in plaats van enkel downloaden( https://nl.wikipedia.org/wiki/Web_2.0, 05-12-2015). Internetgoeroe Tim O’Reilly bedacht de term en stelt dat de omslag naar web 2.0 omstreeks 2001 plaatsvond, na het

uiteenspatten van de internetzeepbel van het web 1.0 (J. Blom, 2015). Een oc maakt gebruik van Web 2.0-technologgieën. Een virtuele gemeenschap, internetgemeenschap of online gemeenschap is een groep mensen die communiceert en/of samenwerkt met behulp van het internet of een andere informatietechnologie (Kim et al. 2008). Tot op heden is het bewijs van de effectiviteit van oc’s vooral anekdotisch geweest. Hiermee bedoel ik te zeggen dat de waarde van de oc nog niet is aangetoond. Toch blijkt uit de praktijk dat online gemeenschappen op verschillende manieren van toegevoegde waarde zijn. Ten eerste zijn ze waardevol voor de opbouw van merkbekendheid en imago, ten tweede verschaffen ze toegang tot de visie van trouwe klanten, ten derde zorgen ze voor een toenemende leveranciersbetrokkenheid en tot slot genereren ze inkomsten via nieuwe en bestaande klanten (Kim et al. 2008).

“Vanuit de literatuur is bekend dat het opbouwen van een oc en het genereren van activiteit een aantal maanden tot een aantal jaar duurt. De activiteit op een oc maakt dat deelnemers terug zullen komen en deel willen nemen. Hoe lager de activiteit, hoe onaantrekkelijker het is om deel te nemen aan een oc. Een oc zonder veel activiteiten is als een leeg restaurant: er zullen weinig mensen naar binnen gaan om iets te bestellen. De beoordeling van het restaurant, ongeacht de kwaliteit van het eten, zal dan laag zijn” (Iriberri & Leroy. 2009). Met mijn scriptie hoop ik inzicht te krijgen in een aantal aspecten die ingezet worden bij de opzet van een succesvolle oc.

In mijn scriptie richt ik mij op kenmerken die een oc tot een succes maken, binnen de erfgoedsector en de overheid in Nederland. Het benaderen van buitenlandse organisaties voor aanvullende informatie of onderzoeken is bovendien ook niet altijd gemakkelijk.

1.2 Doelstelling

De doelstelling van mijn scriptie is om door middel van beschrijvend en kwantitatief onderzoek beter inzicht te krijgen in de kenmerken wat een online gemeenschappen succesvol maakt. Hierbij kan dan bijvoorbeeld gedacht worden aan een oc die de doelgroep aanspreekt en de organisatie van

waardevolle informatie voorziet. Beschrijvend onderzoek geeft de stand van zaken van een bepaald onderwerp weer. Het geeft antwoord op vragen over feiten, omstandigheden en ontwikkelingen rondom een onderwerp. Het is mogelijk dat mijn beschrijvend onderzoek meer een verklarend onderzoek wordt als ik de gevonden resultaten ook kan verklaren.

1.3 Probleemstelling en onderzoeksvragen

De ontwikkeling en de inzet van oc’s is tegenwoordig niet meer weg te denken binnen organisaties. Oc’s worden gebruikt voor kennisdeling maar ook voor klantenbinding. In deze scriptie hanteer ik de volgende definitie voor oc’s: online gemeenschappen die zijn opgezet door erfgoed- en

informatieprofessionals rondom erfgoedinstellingen, overheden en erfgoedthema’s. Door de hoofdvraag te beantwoorden wil ik erachter komen welke factoren leiden tot een succesvolle oc. Ik

(8)

doe met deze scriptie een poging om niet alle, maar slechts een aantal van deze aspecten inzichtelijk te maken. Ik heb mijn hoofdvraag als volgt geformuleerd:

Wat zijn kenmerken van een succesvolle online gemeenschap?

Naast de hoofdvraag heb ik ook enkele deelvragen opgesteld. Door deze eerst te beantwoorden kan ik uiteindelijk een antwoord op de hoofdvraag formuleren.

1. Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen sociale media en de oc? H2 2. Hoe worden sociale media ingezet binnen de Erfgoedsector in Nederland? H3 3. Wat is er nodig voor de opzet van een succesvolle online community? H4

4. Wat zijn de kenmerken van online community’s binnen de erfgoedsector? H5

5. Wat zijn de kenmerken van online community’s binnen overheidsinstellingen? H5

Deelvraag 1, 2 en 3 worden beantwoord door middel van literatuur- en kwantitatief onderzoek. Om mijn eerste deelvraag: Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen sociale media en de oc? te kunnen beantwoorden geef ik eerst uitleg over sociale media en definieer ik het begrip 'online gemeenschap'. Voor het beantwoorden van de eerste deelvraag heb ik veel gebruikgemaakt van het artikel ‘Marketing meets Web 2.0, Sociale media, and Creative Consumers: Implications for

International Marketing Strategy’ van Berthon P.R., Pitt L.F., Plangger K. & Shapiro D. (2012). Zij beschrijven in het artikel duidelijk wat sociale media teweeg heeft gebracht. Sociale media heeft de manier waarop wij met elkaar communiceren aanzienlijk veranderd. Voor de beantwoording van deelvraag 2 en 3: Hoe worden sociale media ingezet binnen de Erfgoedsector in Nederland? en Wat is er nodig voor de opzet van een succesvolle online community? maak ik gebruik van een datamatrix om de inzet van de verschillende sociale media te toetsen aan mijn selectie van erfgoedinstellingen. In dit hoofdstuk worden enkele voorbeelden van erfgoedinstellingen en overheidsinstellingen gegeven die gebruikmaken van een oc. Voor het beantwoorden van deelvraag 3 heb ik oc kenmerken uit mijn literatuuronderzoek waarvan ik denk dat ze bepalend waren voor het succes van de oc verwerkt in een checklist. Voor de beantwoording van Deelvraag 4 en 5: Wat zijn de kenmerken van

online community’s binnen de erfgoedsector? en Wat zijn de kenmerken van online community’s

binnen overheidsinstellingen? hanteer ik de checklist om de verschillende oc’s te toetsen op de aanwezigheid van ieder kenmerk. Ik maak gebruik van een datamatrix voor de ordening en analyse van mijn onderzoeksgegevens. De datamatrix is ook bedoeld om mijn onderzoeksresultaten juist weer te geven. In het laatste hoofdstuk, tevens de conclusie van mijn onderzoek, beantwoord ik de hoofdvraag: Wat zijn kenmerken van een succesvolle online gemeenschap?

(9)

2. Wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen sociale media en een

online gemeenschap?

In dit hoofdstuk beantwoord ik deelvraag een, die luidt: wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen sociale media en een online gemeenschap? Ik begin met de definitie van sociale media. Vervolgens leg ik uit wat een online gemeenschap (oc) is. Hierna bespreek ik de typen oc’s met als uitganspunt de theorie die Porter uiteenzet in ‘A Typology of Virtual Community’s: A

Multi-Disciplinary Foundation for Future Research’. Ik licht vervolgens de gebruikers van de oc en de inzet van sociale media in de erfgoedsector toe.

2.1 De oorsprong van sociale media

Op de O'Reilly Media Web 2.0-conferentie van 2004 werd de term Web 2.0 gelanceerd, waarbij O'Reilly de term beschreef (Maness, 2006). Web 2.0 verwijst naar de ontwikkeling van internet tot een interactief medium waarvan doorsneeconsumenten niet alleen informatie kunnen downloaden, maar waarop ze ook informatie kunnen uploaden. De ontwikkeling van Web 2.0 heeft sociale media mogelijk gemaakt. Sociale media zijn het product van op internet gebaseerde toepassingen die voortbouwen op de technologische fundamenten van Web 2.0. De inhoud van sociale media bestaat uit tekst, afbeeldingen, video's en netwerken (Blom, 2015). Sociale media vormen zo een type computerondersteunde communicatie (CMC) dat mensen in staat stelt om elkaar te lokaliseren en met elkaar te communiceren, waardoor een virtuele gemeenschap tot stand komt.

Hoewel het grote publiek vaak verwijst naar sociale media als door gebruikers gegenereerde inhoud (user generated content, oftewel UGC) of door consumenten gegenereerde media (consumer generated media, ook wel CGM), is het van belang om een onderscheid te maken tussen de media en de consumenten. De media (bijvoorbeeld YouTube, Facebook, Twitter) zijn voornamelijk bedoeld om inhoud te verspreiden die door consumenten is gegenereerd. Deze inhoud in de vorm van woorden, teksten, afbeeldingen en video’s wordt gegenereerd door miljoenen consumenten over de hele wereld. Deze content kan een marketeer inspireren om waarde te creëren (Berthon et al. 2012). Met de creatie van waarde bedoel ik dat de marketeer zijn marketingstrategie op basis van deze content kan aanpassen om meer winst te genereren. Web 2.0-technologieën transformeren mediamonologen (een tot veel) naar socialemedia-dialogen (velen naar velen). Het idee is dat internetconsumenten zich meer betrokken voelen bij de processen die zich online afspelen (Blom, 2015). Informatie die door consumenten is gegenereerd is van waarde voor instellingen en organisaties en wordt veelal gebruikt voor product- of procesverbetering. Deze informatie biedt erfgoedinstellingen ook

mogelijkheden. Consumenten kunnen worden betrokken bij de instellingen en de maatschappelijke waarde van erfgoed kan zo worden bepaald. Het is hierbij cruciaal dat de instellingen hun missies via Web 2.0-toepassingen uitvoeren (Blom, 2015).

Volgens Berthon et al. (2012) kunnen Web 2.0-technologieën drie effecten hebben: (1) een verschuiving van de focus van de activiteit, (2) een verschuiving van de focus, waarde en productie van de organisatie naar de consument en (3) een verschuiving van de macht van het bedrijf naar de consument. Web 2.0 kan worden gezien als een reeks van technologische innovaties op het gebied van zowel hardware als software die goedkope contentcreatie, interactie en interoperabiliteit vergemakkelijkt.

(10)

In het artikel van Berthon et al. (2012) zijn de verschillen tussen Web 2.0-technologieën, sociale media en consumenten in een figuur, die is weergegeven in figuur 1. In deze figuur is gebruikgemaakt van twee dimensies.

Consumenten zijn een nieuwe bron van waarde in de wereld van Web 2.0. Het netwerk van vrienden en medewerkers van consumenten geeft Web 2.0 een sociale status. Consumenten zijn de dynamo's van deze nieuwe mediawereld, omdat zij de gebruikersinhoud creëren. Valck, Bruggen en Wieringa (2009) beschrijven in een artikel de verschuiving van informatiedeling tussen bedrijven en

consumenten. De auteurs stellen dat consumenten door Web 2.0 allang niet meer slechts de ontvangers van de informatie zijn die marketeers verspreiden. Een toenemend aantal consumenten maakt namelijk gebruik van Web 2.0 om zijn kennis, ervaringen en meningen over producten en diensten te verspreiden.

Figuur 1: Sociale landschap

Zoals blijkt uit figuur 1 kan Web 2.0 worden gezien als de technische infrastructuur die het sociale verschijnsel mogelijk maakt. De andere twee cirkels in de figuur, Sociale media en Creative

Consumers, onderscheiden zich door het verschil in focus: sociale media zijn gericht op de inhoud en de consumenten zijn verantwoordelijk voor het genereren van deze inhoud (Berthon et al. 2012). Kort samengevat bieden sociale media een platform waar consumenten gebruik van maken om door hen gegenereerde inhoud te verspreiden. Het platform wordt gebruikt om sociale netwerken op te zetten.

Sociale media zijn in de volgende vier typen of activiteiten in te delen (de Bruin, 2015):

 Netwerken

Betekent relaties onderhouden, informatie delen en contact leggen met vrienden, collega’s of familie. Netwerken is misschien wel de bekendste activiteit op sociale media. Een voorbeeld van een sociaal medium waarop dit gebeurt is Facebook. Voor de zakelijke gebruiker is er LinkedIn.  Delen

(11)

Bestaat uit tips geven, kennis delen, vragen stellen en beantwoorden, spullen ruilen en diensten aanbieden. Facebook, Twitter en Google+ zijn voorbeelden van deelmedia, maar een dienst als Spotify valt ook onder deze categorie.

 Publiceren

Met weblogs (blogs) heeft iedereen zijn eigen medium binnen handbereik. Het eerste sociale medium voor tekst was de blog. Blogs zijn teksten op websites die zijn geschreven door mensen die vaak ook eigenaar van de website zijn (Berthon et al. 2012). Een blog is een soort dagboek: het bevat meestal tekst, afbeeldingen en video's. Microblogs (bijvoorbeeld Twitter) zijn socialenetwerkdiensten die consumenten de mogelijkheid geven om korte berichten te sturen en te lezen (Hsu en Chuan-Chuan, 2008). Een microblog kent meestal een maximaal aantal tekens voor een bericht.

 Discussiëren

Het sociale van sociale media bestaat naast het netwerken en delen uit de interactie tussen gebruikers, die op sociale media met elkaar kunnen discussiëren. In een blog of op websites is de mogelijkheid om te reageren of te discussiëren veelal geïntegreerd. Sommige platformen zijn er speciaal voor gemaakt, zoals fora. Oc’s kunnen gebruikmaken van fora, maar ze kunnen ook voor andere platformen kiezen (Bickart & Schindler, 2001). Niet rond ieder forum

ontstaat een community.

De indeling van sociale media in de vier genoemde typen dient slechts als handvat. Niet alle sociale media houden zich aan de grenzen tussen deze types; Facebook, Google+, Twitter en Instagram kunnen bijvoorbeeld bij meerdere types ondergebracht worden (De Bruin, 2015). Het schema in figuur 2 van de Fransman Fred Cavazza maakt dit inzichtelijk.

Figuur 2 (fredcavazza.net).

Op fotosharingwebsites als Flickr kunnen consumenten afbeeldingen opslaan en delen, terwijl de videosharingwebsites als YouTube het uploaden en delen van video's faciliteren. Netwerken

(12)

(bijvoorbeeld Facebook) zijn diensten die het mogelijk maken om vrienden te vinden en berichten naar vrienden te versturen, maar ook de optie bieden om persoonlijke profielen te bewerken (Berthon et al. 2012).

Het Pewresearch Center: Internet, Science & Technology heeft in een onderzoek uit 2015 de meest gebruikte socialemedia-platformen inzichtelijk gemaakt

(http://www.pewinternet.org/2015/01/09/social-media-update-2014/). De bekendste socialemedia-platformen van dit moment zijn YouTube, Facebook, Instagram, Twitter, LinkedIn en Pinterest.

YouTube is een website waarop consumenten gratis video’s kunnen uploaden en bekijken. De website heeft dan ook het motto ‘broadcast yourself’. Volgens schattingen is YouTube met honderd miljoen videoviews per dag goed voor ongeveer zestig procent van de bekeken video's op het internet. YouTube groeit ook snel, namelijk met 65.000 video-uploads per dag (Gill, Arlitt, Li & Mahanti, 2007). Facebook is een socialenetwerksite die voornamelijk draait om het delen van video’s, foto’s en berichten. Facebook is uitgegroeid tot de populairste socialenetwerksite met wereldwijd meer dan een miljard gebruikers (Edson, Tandoc, Ferrucci & Duffy, 2015).

Instagram is een relatief nieuwe vorm van communicatie, waarbij consumenten eenvoudig hun updates delen door foto’s te nemen en door te tweaken met behulp van filters. Tweaken is het optimaliseren van foto’s met trucjes en weetjes om het maximale resultaat te behalen. Het platform is in oktober 2010 gelanceerd en sindsdien is het aantal consumenten en het aantal foto-uploads snel toegenomen (Hu, Manikonda en Kambhampati, 2014).

Twitter is eigenlijk een klein blog, oftewel een microblog. In maximaal 140 tekens is het mogelijk een bericht te delen, dat een tweet genoemd wordt. Hoewel er verschillende microbloggingdiensten bestaan, is Twitter het synoniem van microblogging geworden: in november 2013 maakten 232 miljoen consumenten maandelijks actief gebruik van Twitter en deelden ze meer dan 400 miljoen berichten per dag (Hennig-Thurau & Wiertz, 2015).

Pinterest is een site waarop gebruikers hun interesses ‘pinnen’. Een pin is een visueel kenmerk dat de gebruikers op een eigen visueel prikbord oftewel pinboard verzamelen. De gebruikers kunnen de pins van anderen zien en ‘repinnen’ of ‘liken’. Pinterest is in maart 2010 gelanceerd en sindsdien snel gegroeid. De applicatie heeft dezelfde aantallen gebruikers als Facebook (Duffy, 2013).

LinkedIn is een zakelijk online netwerk. LinkedIn richt zich op professionele informatie, waarbij consumenten worden aangemoedigd om een verkort cv op te stellen en verbindingen te leggen met anderen. De profielen zijn strikt professioneel, met weinig of geen informatie over hobby's, politieke of religieuze voorkeuren, favoriete muziek, boeken of films (Skeels & Grudin, 2009).

2.2 De online community

Een virtuele gemeenschap, internetgemeenschap of oc is een groep mensen die communiceert en/of samenwerkt met behulp van het internet of een andere informatietechnologie, in plaats van elkaar in levenden lijve te ontmoeten (Blom, 2015).

De term gemeenschap betekent veel dingen voor veel mensen, en het is moeilijk om een definitie van gemeenschap te vinden die algemeen aanvaard wordt. Traditioneel verwijst het woord ‘community’ naar een geografisch gebied, zoals een wijk, hoewel in dit geval het ‘virtuele’ deel van de term ‘virtual

(13)

community’ verwijst naar een community zonder een fysieke plaats. De term ‘virtueel’ betekent dat de primaire interactie elektronisch is of wordt ondersteund door technologie (Ridings & Gefen, 2006). Online gemeenschappen worden vaak aangeduid als ‘virtuele gemeenschappen’ en kunnen worden gedefinieerd als combinaties van mensen die een gemeenschappelijk belang delen en communiceren via elektronische mailinglijsten, chatrooms, internetconsumentengroepen of andere computer gemedieerde mechanismes (Kim et al. 2008). Virtuele gemeenschappen bestaan uit mensen met gedeelde interesses of doelen voor wie de elektronische communicatie een primaire vorm is om een onderwerp dat van belang is voor alle leden te bespreken (Ridings & Gefen, 2006).

Valk, Brugge en Wieringa (2009) stellen het volgende:

“Virtual community’s can be considered word-of-mouth networks, i.e., consisting of multiple dyads. Multiple dyads occur with one source and several receivers, as well as with several sources and one receiver.”

In het artikel van Kow en Nardie (2011) is een citaat opgenomen van Lee, Vocel en Limayem (2003): “An oc is a cyberspace supported by computer-based information technology, centered upon communication and interaction of participants to generate member-driven contents.” Online gemeenschappen kunnen ook gedefinieerd worden vanuit een technisch perspectief, dus in termen van ondersteunende software zoals chatten, prikborden, listservers, Usenet News of

webgebaseerde gemeenschappen. Dergelijke beschrijvingen zijn zinvol voor mensen die de structuur van de ondersteunende software begrijpen (Preece, 2001). Over het design van de oc zijn veel verschillende meningen omdat het ontwerp een belangrijke rol kan spelen. In het artikel van Ren, Kraut en Kiesler (2007) wordt hier het volgende over gezegd: “Community-ontwerp beïnvloedt hoe mensen kunnen omgaan met de informatie die zij ontvangen over elkaar en de community en hoe ze kunnen deelnemen aan de activiteiten van de oc. We stellen dat de beperkingen en mogelijkheden die inherent zijn aan een oc-ontwerp beïnvloedt hoe mensen gehecht raken aan de gemeenschap en of ze bereid zijn tijd te besteden aan de community.” Die tijdsbesteding kan bijvoorbeeld de vorm van ledenwerving aannemen of iemand kan ervoor zorgen dat de informatie van de community altijd up-to-date is.

In het artikel van Toral, Martinez-Torres, Barrero en Cortes (2009) wordt over de software van community de volgende bewering gedaan: ‘‘Regarding measurement of the project success, researchers agree that software success is a multi-facet construct. The widely proposed process outcome measures include the size of the community and its activity’’

Naar aanleiding van het Web 2.0-concept ontdekten verschillende bedrijven dat virtuele gemeenschappen een bron van economische winst kunnen zijn. In 2005 waren dat bijvoorbeeld Flickr, Usenet, Hyves en delicious. Dit zijn platformen om virtuele gemeenschappen te creëren. In 2012 werd het sociale landschap online bepaald door netwerken als Facebook, Twitter, Instagram en het opkomende Google+ (https://nl.wikipedia.org/wiki/Sociaalnetwerksite, 12-02-2016).

Door de ontwikkeling van internettechnologieën zijn de kosten voor het creëren van online gemeenschappen aanzienlijk gedaald. Dit heeft geresulteerd in grote populaties van online

(14)

gemeenschappen (Zhu et al. 2014). Een voorbeeld van zo’n grote populatie is Usenet (nu toegankelijk op het web via Google Groups). Usenet heeft sinds 2005 meer dan 189.000 actieve nieuwsgroepen. Wikia is een bekend platform dat meer dan 336.000 Wikipedia-achtige online gemeenschappen host (www.wikia.com, 02-02-2016). Facebook biedt infrastructuur voor het hosten van meer dan een kwart miljard Facebookgroepen. Het is echter gebleken dat veel gemeenschappen op deze platforms niet altijd even succesvol of actief zijn. Op Wikia kwamen er bij 22 procent van de gemeenschappen geen bijdragen meer bij in de maand nadat ze werden gecreëerd (Zhu et al. 2014). Op Facebook, waar leden ruim 100.000 nieuwe groepen per dag maken, heeft 20 procent van de groepen geen door gebruikers gegenereerde content op de eerste dag nadat ze zijn gemaakt. Daarnaast stopt 53 procent van alle gebruikersactiviteiten binnen drie maanden na de creatie van een Facebookgroep (Zhu et al. 2014).

2.3 Soorten online community’s

Sociale media vormen een onderdeel van ons dagelijks leven. Ook instellingen voor cultureel erfgoed kunnen er nuttig gebruik van maken. Tal van culturele instellingen over de gehele wereld zetten sociale media zoals Twitter, Facebook, Pinterest, Instagram en Flickr daadwerkelijk in om informatie met hun gemeenschap te delen. Die informatie kan worden gebruikt voor de instandhouding, verspreiding, bescherming en participatie van cultureel erfgoed. Dit kan bijvoorbeeld gaan over een opgraving, een restauratieproject of de organisatie van een tentoonstelling (Gaitan, 2014). Sociale media en oc’s zijn niet alleen van belang om informatie te delen, maar ook om het bewustzijn over het cultureel erfgoed te vergroten. Alle sociale media zijn echter anders, en hetzelfde geldt voor oc’s; culturele instellingen moeten zich daarom, om hun doelen te bereiken, goed bewust zijn van hun onderlinge verschillen. Ik probeer aan de hand van de theorie van Fargas en Porter de verschillende oc’s uit te leggen.

Volgens de theorie van Fargas zijn er verschillende manieren om community’s te classificeren. Je kan community’s classificeren op basis van het doel dat groepen gebruikers samenbrengt. Er zijn in grote lijnen, vijf verschillende soorten redenen waarom community leden bij elkaar komen:

1. Interesse, gemeenschappen van mensen die dezelfde interesse of passie delen

2. Actie, gemeenschappen van mensen die proberen om verandering te bewerkstelligen

3. Plaats, gemeenschappen van mensen bij elkaar gebracht door geografische nabijheid,

4. Beroep, gemeenschappen van mensen met hetzelfde beroep of die dezelfde activiteiten ondernemen.

5. Omstandigheden, gemeenschappen van mensen bij elkaar gebracht door externe gebeurtenissen of situaties.

Porter hanteert een andere indeling van community’s In zijn model wordt elk type gemeenschap geclassificeerd op basis van de relatie en het doel dat de leden samenbrengt. Porter maakt hierbij een indeling vanuit een andere visie of invalshoek, met als gevolg een ander resultaat. De theorie kent twee verschillende oc’s, beide met een andere initiator. De manier waarop Porter de oc’s definieert is gevisualiseerd in figuur 3.

(15)

Figuur 3: verdeling van type community

In figuur 3 worden oc’s opgesplitst in oc’s geïnitieerd door mensen met dezelfde interesses/doelen en organisatiegeïnitieerde oc’s. Beide groepen kunnen verder worden opgesplitst op basis van hun ‘relatieoriëntatie’. Zelf geïnitieerde gemeenschappen faciliteren ofwel sociale ofwel professionele relaties tussen de leden onderling. Organisatiegeïnitieerde gemeenschappen faciliteren niet alleen de relaties onder de leden, maar ook de relatie van de leden met de organisatie.

In figuur 3 is ook te zien dat de oc’s geïnitieerd door groepen mensen met dezelfde interesses/doelen worden onderverdeeld in oc’s met sociale achtergronden en oc’s met een professionele achtergrond. Oc’s met een sociale achtergrond zijn oc’s met leden die bij elkaar komen met een gezamenlijk doel en niet zozeer vanuit een professie. De oc’s die worden geïnitieerd door professionals zijn vaak oc’s waar de leden werkzaam zijn in een specifieke professie. Je kan hierbij denken aan

informatieprofessionals die een oc’s opzetten rond een specifiek onderwerp. Organisatiegeïnitieerde community’s zijn oc’s die worden geïnitieerd door een organisatie (bijvoorbeeld de overheid). Daar zijn de belangrijkste stakeholders en/of begunstigden de instelling en de klanten. De klanten zijn weer een belangrijk onderdeel voor de missie en de doelstellingen van de organisatie. De instelling kan namelijk aan de hand van informatie uit de oc zijn marketingplan of strategie hierop aanpassen. Bij de organisatiegeïnitieerde oc’s wordt nog een onderverdeling gemaakt, namelijk commercieel, non profit en overheidsgeïnitieerde oc’s.

Een mooi voorbeeld van een door een overheidsinstelling geïnitieerde oc is WerkVersterkers van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Dit is een oc voor en door werkzoekenden. Op WerkVersterkers kun je vragen stellen en beantwoorden over het zoeken naar werk. Je kan je verhaal, een blog, ervaringen en tips delen met andere werkzoekenden (Werkversterkers.nl, 20-11-2014). Voor het zoeken naar werk, biedt de gemeenschap haar leden verschillende mogelijkheden voor hulp. Om snel de werkzoekende van informatie te kunnen voorzien zijn er 5 thema’s op

WerkVersterker benoemd. Werkzoekenden helpen elkaar vooruit door ervaringen en tips te delen. Werkversterkers kent de volgende categorieën:

Kansen ontdekken; je bent op zoek naar een baan, hoe ontdek jij je kansen op de arbeidsmarkt?

Presenteer jezelf; je wilt je kansen op werk vergroten, hoe presenteer jij jezelf? Netwerken; je wilt je netwerk inzetten voor het vinden van een baan, hoe doe jij dat?

(16)

Solliciteren; solliciteren met succes, hoe werkt dat?

Aan het werk; je hebt een nieuwe baan, hoe is het je gelukt?

Het is echter niet de bedoeling dat de oc WerkVersterkers het reguliere klantcontact met UWV vervangt. Voor antwoorden op vragen over de uitkering, rechten en plichten en de werkmap zullen de klanten naar uwv.nl moeten.

2.4 Wie zijn de belangrijkste participanten van de online gemeenschap?

In deze paragraaf kijk ik naar de verschillen tussen de participanten van de online gemeenschap. Volgens Preece variëren deze van elkaar in de manier waarop ze gebruik maken van virtuele

gemeenschappen (2004). Een eenvoudige manier om het participatiegedrag van de gemeenschap te classificeren is door een onderscheid te maken tussen de leden op de mate van hun participatie. In het artikel van T. Zhao ‘Understanding oc user participation: a social influence perspective’ heeft er onder 450 oc gebruikers een gebruikersonderzoek plaats gevonden. In het onderzoek is er gekeken naar de gebruikersparticipatie vanuit het sociale perspectief. In het artikel wordt er gesproken over drie sociale processen die van invloed zijn op deelnemers van een oc, namelijk dienstbaarheid, identificatie en internalisatie. Dienstbaarheid is de mate waarop een gebruiker reageert op handelingen om te voldoen aan het advies van mensen die belangrijk zijn voor die gebruiker. Er is sprake van internalisatie als deelnemers zich de groepswaarden en -normen zodanig eigen maken dat die niet meer als van buitenaf opgelegd worden ervaren. De activiteiten van een

gemeenschap weerspiegelen de normen van de leden. Identificatie is in hoeverre een deelnemer zich herkent in de rest van de gemeenschap. Hierbij kan gedacht worden aan verbondenheid van leden met het lidmaatschap van de oc. De verbondenheid van een lid wordt niet alleen beïnvloed door zijn eigen motivatie, maar ook door de sociale processen van een oc. De verbondenheid die een lid met oc heeft bepaalt ook hoe dit lid zich voor de oc zal inzetten.

Wanneer iemand voor het eerst een online community ontdekt, is hij waarschijnlijk niet meer dan nieuwsgierig. Hij neemt in de eerste instantie een kijkje en als de community van waarde voor hem blijkt, kan hij besluiten om de gemeenschap in de toekomst vaker op te zoeken. Latere bezoeken kunnen aspirant-gebruikers ervan overtuigen dat ze op de juiste plek zitten of maken hun juist duidelijk dat er betere plaatsen zijn om hun tijd door te brengen(Preece, 2001).

Een bezoeker die een online gemeenschap wel regelmatig bezoekt maar zelden of nooit een bericht plaatst wordt een ‘lurker’ of gluurder genoemd (Preece, 2004). Als een oc duurzaam wil zijn vereist dat verse inhoud en tijdige interactie. De gluurders worden echter beschouwd als resultaatgenieters van het observeren van de interactie van anderen die van weinig waarde zijn voor de gemeenschap (Mierlo, 2014). Lurken kan mogelijk leiden tot vaste participatie. De vaste participanten zijn de leden die actief posten in de gemeenschap. Een aantal van deze vaste participanten wordt mogelijk

evangelist. De evangelist vertegenwoordigt de kleine minderheid van de gemeenschap die zich onder andere bezighoudt met het verspreiden van een positief geluid over de gemeenschap.

(17)

Figuur 4.

Uit het onderzoek van Burkett (http://www.scottburkett.com/online-community’s/the-lifecycle-of-online-community-members-60.html) is gebleken dat het slagen of falen van een online

gemeenschap meestal wordt bepaald door slechts een klein percentage van het publiek dat de site bezoekt. Uit een studie van Arthur Andersen is gebleken dat slechts vijf tot vijftien procent van alle leden vaak een bijdrage levert aan de gemeenschappen die hij bezoekt (Cothrel en Williams, 1999). De leden die niet actief zijn in de gemeenschap vormen een probleem als er weinig of geen berichten worden gepost (Preece, 2004). Niemand wil tenslotte deelnemen aan een gemeenschap waarvan niemand berichten post. Dergelijke online gemeenschappen kunnen niet overleven, want er gebeurt zo veel op het internet dat mensen niet terugkeren naar een oc waar niks gebeurt.

2.5 Wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen sociale media en een online gemeenschap?

Aan de hand van mijn literatuuronderzoek heb ik de verschillen tussen sociale media en de oc in dit hoofdstuk samengevat. Ik heb deze verschillen en overeenkomsten verwerkt in de onderstaande tabel.

(18)

Sociale media Online gemeenschap 1. Het product van op internet gebaseerde

toepassingen die voortbouwen op de technologische fundamenten van Web 2.0. (J. Blom, 2015)

Een combinatie van mensen die een gemeenschappelijk belang delen en communiceren via elektronische mailinglijsten, chatrooms,

internetconsumentengroepen of andere computergemedieerde mechanismes (J. Kim et al., 2008).

2. Sociale media zijn een platform waar consumenten gebruik van maken om de door hen gegenereerde inhoud (sociale media-inhoud) te verspreiden.

Deelnemers worden verenigd door een gemeenschappelijk belang of onderwerp. En vormen om deze reden een oc waar alleen deelnemers met dezelfde interesse te vinden zijn.

3. Verbonden met elkaar door vooraf vastgestelde interpersoonlijke

verbindingen een voorbeeld hiervan is facebook.

Online gemeenschappen zijn gericht op het samenbrengen van mensen die een gemeenschappelijk belang hebben in de industrie, een beroep of zelfs een product. 4. Elke relatie heeft haar eigen sociale

netwerk. De netwerken zijn niet verbonden door dat er een

gemeenschappelijk doel is maar vaak op basis van een bepaalde relatie

voorbeelden hiervan zijn familieleden of vrienden.

Breed scala aan onderwerpen/ gesprekken over het gemeenschappelijke doel.

5. Een los netwerk voor de interactie tussen het publiek, de maker van de inhoud en opmerking/ reactie transacties.

Onderlinge samenhang tussen een aanzienlijk deel van de leden een bevestiging van het gedeelde lot of doel.

6. Er zijn vijf typen sociale media: 1. Netwerkend

2. Discussiërend 3. Delen 4. Publiceren

5. Overige omdat niet alles binnen de 4 typen valt.

Er zijn vijf typen online gemeenschappen: 1. Interesse

2. Actie 3. Plaats 4. Beroep

5. Omstandigheden

7. De top vijf van socialemedia-platformen bestaat op dit moment uit:

Twitter Facebook Pinterest LinkedIn

(19)

Tabel 1: overeenkomsten en verschillen tussen sociale media en oc.

Uit de tabel kan geconcludeerd worden dat er verschillen zijn tussen sociale media en een online gemeenschap. Er zijn echter ook overeenkomsten tussen de twee de belangrijkste overeenkomsten tussen de twee zijn:

 Ze bestaan beide online

 De plaatsen waar mensen inhoud genereren en in contact komen met andere mensen zijn hetzelfde

 Vallen onder de spelregels die sociale platforms definiëren.

Onderstaand heb ik kort samen gevat wat de verschillen tussen sociale media en een online

gemeenschap zijn. De online gemeenschap ontstaat vanuit een gezamenlijke interesse die gebruikers met elkaar delen. In principe zijn er veel dingen die een groep mensen samen kunnen brengen. Wat iemand uiteindelijk terug laat komen is ook van belang. Er zijn twee dingen die ervoor zorgen dat de gebruikers van online gemeenschap iedere keer weer terugkomen, namelijk:

 De behoefte om informatie te leveren aan de gemeenschap

 Het feit dat de gebruikers bij een online gemeenschap ook informatie kunnen ophalen Voor online gemeenschappen moet er activiteit zijn om te overleven. Oc’s moeten leden van de gemeenschap prikkelen om discussies te starten over een verscheidenheid aan onderwerpen. De reacties op deze discussies creëren content en commentaar en zorgen ervoor dat inhoud wordt gedeeld. Een gebruiker kan zijn Facebookaccount voor een tijdje negeren. Het sociale netwerk blijft dan nog steeds bestaan, omdat de contacten niet afhankelijk zijn van zijn input. De gebruikers zijn op dit soort sociale netwerken tenslotte slechts losse contacten zie ook verschil 3 en 4 in tabel 1.

De studie ‘The Social Mind’ van de Society of New Communications Research (SNCR) toont aan dat 78 procent van de deelnemers aan het online verkeer deelneemt om anderen te helpen door informatie, ideeën en ervaringen met hen te delen. 66 procent zegt daarnaast lid te zijn van online

gemeenschappen om deel te nemen aan een professionele gemeenschap van collega's (DiMauro en Bulmer, 2014).

2.6 Deelconclusie

In dit hoofdstuk is antwoord gegeven op deelvraag 1: ‘Wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen sociale media en een online gemeenschap?’ Ik start eerst met de uitleg over sociale media. Met de opkomst van de Web 2.0-technologieën heeft de ontwikkeling van sociale media een enorme vlucht genomen. Mensen kwamen pas met het fenomeen ‘oc’ in aanraking toen de sociale media opkwamen. Vervolgens leg ik uit wat een oc is. Ik hanteer hiervoor theorie van Porter en Fargas. De beste definitie van een oc die ik ben tegengekomen in de literatuur is ‘een combinatie van mensen die een gemeenschappelijk belang delen en communiceren via elektronische mailinglijsten,

chatrooms, Internetconsumentengroepen of andere computer-gemedieerde mechanisme’ (Kim et al. 2008). Omdat de participanten van de oc ook een bijdragen leveren aan het succes van de oc is het belangrijk om de verschillende typen participanten en de bijdragen die zij leveren aan oc te beschrijven.

(20)

Ik eindig dit hoofdstuk met een beschrijving van de overeenkomsten en de verschillen van sociale media.

De belangrijkste verschillen en overeenkomsten tussen sociale media en online gemeenschap zijn: Overeenkomsten

 Ze bestaan beide online

 De plaatsen waar mensen inhoud genereren en in contact komen met andere mensen zijn hetzelfde

 Vallen onder de spelregels die sociale platforms definiëren. Verschillen

 De online gemeenschap ontstaat vanuit een gezamenlijke actie die gebruikers met elkaar delen. In principe zijn er veel dingen die een groep mensen samen kunnen brengen  De behoefte om informatie te leveren aan de gemeenschap

 Het feit dat de gebruikers bij een online gemeenschap ook informatie kunnen ophalen  Een online community is afhankelijk van de input van zijn leden voor het voortbestaan,

(21)

3. De inzet van sociale media binnen de erfgoedsector

In dit hoofdstuk behandel ik deelvraag 2: Hoe worden sociale media ingezet binnen de Erfgoedsector in Nederland? Allereerst beschrijf ik hoe mijn selectie van de instellingen tot stand is gekomen. Deze websites zijn bestudeerd op de aanwezigheid van sociale media en oc’s. De resultaten zijn in

tabelvorm weergegeven.

3.1 Selectie van instellingen

Ik heb de Digitaal Erfgoed Nederland (DEN) website gebruikt om tot een selectie van

erfgoedinstellingen te komen. Digitaal Erfgoed Nederland (DEN) is een kenniscentrum voor digitaal cultureel erfgoed. De instelling heeft als missie om de duurzame beschikbaarheid van digitaal cultureel erfgoed voor de kennissamenleving te vergroten. DEN wil samenwerking van

erfgoedinstellingen en digitale infrastructuren bevorderen en legt daarbij naar eigen zeggen de nadruk op efficiëntie en vraaggerichtheid. Internationaal neemt de instelling deel aan de

toonaangevende projecten op haar adviesterrein. De kennis die in deze samenwerkingsverbanden wordt opgedaan, vertaalt DEN ook naar het Nederlandse veld

.

(https://www.cultuur.nl/upload/documents/adviezen/Digitaal-Erfgoed-Nederland.pdf, 08-5-2016). Voordat ik besloot om gebruik te maken van deDigitaal Erfgoed Nederland DEN-databank voor mijn selectie heb ik op de DEN-site het artikel "Open Atelier - Participatie in archieven: actuele

community’s en hun actoren 10 november 2014" gelezen. In dit artikel wordt een aantal specialisten op het gebied van online gemeenschappen genoemd. Ik heb hen gemaild om hen te vragen of zij een website of een totaaloverzicht kennen van online gemeenschappen binnen de erfgoedsector.

Allereerst heb ik het Vlaamse Tapisplein benaderd. Deze instelling begeeft zich ook op de

Nederlandse markt als 'expertisecentrum voor cultureel (immaterieel) erfgoed dat methodieken en tools ontwikkelt om een breed publiek actief bij de erfgoedpraktijk te betrekken'. Bij dit instituut gaat het om het betrekken van gemeenschappen in ‘real life’ en op een actieve manier

(http://www.tapisplein.be/nl/wie-zijn-we/missie, 11-11-2015). De tweede specialist die in het artikel wordt genoemd is een docent aan de Haagse hogeschool. Helaas heb ik van hem nooit een antwoord ontvangen op mijn mail. Ik heb vervolgens Marco de Niet, de directeur van DEN, gemaild met de vraag of DEN in het bezit is van een totaaloverzicht van alle gemeenschappen van een

erfgoedinstelling of van gemeenschappen die betrekking hebben op de erfgoedsector. Zijn antwoord was dat zo’n totaaloverzicht niet bestaat of niet bekend is bij hem en zijn collega’s. Ik heb wel een aantal handige tips en links van hem gekregen die mij verder op weg hebben geholpen met de DEN-website.

Om tot een selectie te komen van de erfgoedinstellingen heb ik gebruikgemaakt van de Digitaal Erfgoed Meter op de DEN website. De Digitaal Erfgoed Meter is een weergave van de stand van zaken over het digitaal erfgoed in Nederland. In de meter (Digitaal Erfgoedmeter) verzamelt DEN relevante gegevens over de standaarden en richtlijnen, de instellingen en de projecten die bij DEN zijn

aangemeld(http://www.den.nl/pagina/471/, 10-5-2016). De instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor het aanmelden van projecten, instellingsinformatie en informatieplannen bij DEN. Het overzicht

(22)

is daarom nog niet geheel compleet, maar het geeft wel een uniek overzicht van ontwikkelingen binnen het digitale erfgoed. Op de DEN-website is deze data gevisualiseerd in een diagram.

3.2. Resultaten

In de matrix heb ik een selectie van de instellingen die zich hebben aangemeld bij de projectenbank van DEN vermeld. Bij deze projectenbank zijn in totaal 834 instellingen aangesloten. Om tot een korte lijst te komen van instellingen waar ik mijn onderzoek op ga richten, heb ik een aantal filters van de zoekmachine toegepast, namelijk:

Soort  Onderzoeksinstelling overig  Bibliotheek  Archief  Museum Land  Nederland

In het bezit van een informatieplan

 Ja (Wanneer het nodig is om meer te weten te komen over het socialemediabeleid.)

Ik heb geen eisen aan het aantal leden gesteld, omdat er zo weinig erfgoedinstellingen zijn die een oc met veel leden hebben. Deze selectiecriteria hebben geresulteerd in een totaal van 136 instellingen, waaronder 69 musea, 33 archieven, 8 bibliotheken en 26 overige instellingen. Per instelling heb ik gekeken in hoeverre de volgende socialemedia worden gebruikt: Youtube, Twitter, Instagram, Facebook, LinkedIn, Pinterest, Forum, Blog, Online Community. Ik richt me hierbij specifiek op de socialemedia-toepassingen die op de hoofdpagina van de websites zijn vermeld, omdat dit voor bezoekers de eerste online kennismaking met de instelling is.

De resultaten zijn vermeld in de tabellen 2 tot en met 5. In de rijen staan de instellingen vermeld, in de kolommen de socialemedia-toepassingen. Aan het eind van elke rij vermeld ik ook het totale aantal socialemedia-toepassingen dat een instelling gebruikt.

Socialemedia-platformen You Tu b e Tw itt e r In st ag ra m Fa ce b o o k Lin ke d In P in te re st Fo ru m B lo g O c Instelling: Musea

(23)

1. Afrikacentrum 2. Amsterdam Museum (voorheen: Amsterdams Historisch Museum) x x x x 3. Amsterdam Pipe Museum (voorheen: Pijpenkabinet) x 4. Armando Museum

5. Belasting & Douane Museum x 6. Breda's Museum x x 7. Centraal Museum Utrecht x x x 8. Centre Céramique x x x 9. Chabot Museum 10. Collectie Brands x x x 11. CODA Museum x

12. EYE Film Instituut Nederland (voorheen Filmmuseum) x x x x x 13. Flipje en Streekmuseum Tiel x x 14. Geldmuseum x x 15. Gemeentemusea Deventer x x x 16. Gemeentemuseum Het Rondeel x x x 17. Graphic Design Museum, De Beyerd x x x

18. Het Nieuwe Instituut (voorheen NAI, Premsela en Virtueel Platform) x x x 19. Joods Historisch Museum x x x

20. Koninklijk Instituut voor de Tropen x x x 21. Legermuseum x x 22. Letterkundig Museum x x x 23. Liemers Museum x x 24. Limburgs Museum x x x x

(24)

25. Museon x x x

26. Museum Boerhaave x x x

27. Museum Boijmans van Beuningen

x x x

28. Museum Gouda x x

29. Museum Het Dolhuys x x

30. Museum Het Domein x x

31. Museum Het Valkhof x x x

32. Museum Martena x x

33. Museum Natura Docet x x

34. Museum Rotterdam x x 35. Museum Slot Loevestein x x 36. Museum Swaensteyn (Historisch Museum Leidschendam-Voorburg) x x

37. Museum van Bommel

van Dam

x x

38. Museum van het Nederlandse uurwerk x 39. Museum voor Communicatie x x x 40. Nationaal Gevangenismuseum x x 41. Nationaal Luchtvaart-Themapark Aviodrome x x

42. Nationaal Museum van Speelklok tot Pierement

x x x 43. Naturalis Biodiversity Center x x x 44. Natuurmuseum Brabant x x x 45. Natuurmuseum Nijmegen en omstreken x x 46. Nederlands Bakkerij Museum Het Warme Land x x 47. Nederlands Fotomuseum x x x 48. Nederlands Politiemuseum x 49. Panorama Mesdag x x x 50. Rijksmuseum x x x

(25)

Amsterdam 51. Rijksmuseum Twenthe x x x 52. Rijksmuseum voor Volkenkunde x x x 53. Scheepvaartmuseum, Het x x 54. St. Veenkoloniaal Museum x x 55. Stedelijk Museum Roermond x x 56. Stedelijk Museum Zwolle x x x

57. Stichting Het Groninger Molenhuis 58. Stichting Het Poppenspe(e)lmuseum 59. Stichting Het ReclameArsenaal 60. Stichting Papua Cultureel Erfgoed x x x x 61. Stichting Volkenkundige Collectie Nederland 62. Streekmuseum Opsterland 63. Streekmuseum voor de Krimpenerwaard x x x 64. Teylers Museum x x x x 65. Van Abbemuseum x x x 66. Verzetsmuseum Amsterdam x x x 67. Voerman Museum Hattem 68. Zeeuws Museum x x x 69. Zuiderzeemuseum x x x Totaal 27 54 7 63 2 5 2

Tabel 2: aanwezigheid van sociale media en online community’s bij musea.

Uit tabel 2 blijkt dat bij de musea het EYE Film Instituut Nederland (voorheen het Filmmuseum) de meeste socialemedia-toepassingen inzet. De 69 instellingen maken in totaal 188 keer gebruik van een socialemedia-toepassing. Dat is een gemiddelde van 2,72 socialemedia-toepassingen. Dit is niet geheel onverwachts omdat deze categorie het meest aantal instellingen bevat.

(26)

Socialemedia-platformen Yo u Tu b e Tw itt e r In st ag ra m Fa ce b o o k Lin ke d In P in te re st Fo ru m B lo g Oc Instelling: Archief

70. Atria (voorheen Aletta) x x x x

71. Archief Eemland x x 72. Boekmanstichting x x x x 73. Brabant-Collectie x x x x 74. Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen x

75. DOK, Delft (Stichting) x x

76. Drents Archief x x 77. Gelders Archief x x 78. Gemeentearchief Rotterdam x x x 79. Gemeentearchief Schiedam x x 80. Gemeentearchief Waalwijk 81. Gemeentearchief Zoetermeer x x x

82. Groene Hart Archieven (Streekarchief midden holland) x x x 83. Haags Gemeentearchief 84. Historisch Archief Westland x x 85. Keesings Historisch Archief (Stichting) 86. Nederlands Centrum voor Autohistorische Documentatie 87. Regionaal Archief Alkmaar x x x x x 88. Regionaal Archief Dordrecht (voorheen Erfgoedcentrum DiEP) x x x 89. Regionaal Archief Nijmegen

(27)

90. Regionaal Archief West-Brabant x x 91. Noord-Hollands Archief x x x 92. Regionaal Historisch Centrum Eindhoven x x x 93. Regionaal Historisch Centrum Limburg x 94. RHC Groninger Archieven x x x x 95. Stadsarchief Almere x x x 96. Stadsarchief Amsterdam x x x 97. Stadsarchief Breda x x 98. Stadsarchief en Athenaeumbibliotheek Deventer 99. Stadsarchief Enschede x x 100. Stadsarchief Sittard-Geleen x x 101. Streekarchief Rijnlands Midden 102. Utrechts Archief, Het x x x Totaal 11 24 2 26 2 2 1 3 0

Tabel 3: aanwezigheid van sociale media en online community’s bij archieven.

Uit tabel 3 is af te leiden dat van de archieven het Regionaal Archief Alkmaar de meeste socialemedia-toepassingen inzet. De 32 instellingen maken in totaal 70 keer gebruik van een socialemedia-toepassing. Dat is een gemiddelde van 2,12 socialemedia-toepassingen per instelling.

Socialemedia-platformen You Tu b e Tw itt e r In st ag ra m Fa ce b o o k Lin ke d In P in te re st Fo ru m B lo g O C Instelling: Bibliotheken 103. Bibliotheek Arnhem x x x x 104. Bibliotheek Rotterdam x x x 105. Centrale Discotheek Rotterdam x x 106. Koninklijke Bibliotheek x x x

(28)

107. Universitaire bibliotheken Leiden

x x x

108. Universiteitsbibli

otheek Utrecht (Green Office) x x x x x x x 109. Universiteitsbibli otheek UVA x x 110. Zeeuwse Bibliotheek x x Totaal 3 7 2 8 2 3 1

Tabel 4: aanwezigheid van sociale media en online community’s bij bibliotheken.

Uit tabel 4 is af te leiden dat van de bibliotheken de Universiteitsbibliotheek Utrecht de meeste

toepassingen inzet. De 8 instellingen maken in totaal 25 keer gebruik van een socialemedia-toepassing. Dat is een gemiddelde van 3,12 socialemedia-toepassingen per instelling. Gezien de grote van de populatie scoren bibliotheken goed.

Socialemedia-platformen You Tu b e Tw itt e r In st ag ra m Fa ce b o o k Lin ke d In P in te re st Fo ru m B lo g O C Instelling: Overige 111. AT5 x x x 112. Centre for International Heritage Activities x x x x 113. Centraal Bureau voor Genealogie x x x 114. Deuxième B.V. x 115. Erfgoed Delft e.o. x x 116. Erfgoed Leiden en Omstreken x x x 117. Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis x x 118. Internationaal homo/lesbisch Informatiecentrum en Archief x x x

(29)

119. Internationaal Menno Simons Centrum 120. Klooster Sint Aegten, Erfgoedcentrum Nederlands Kloosterleven x 121. Living Media Art (voorheen Nederlands Instituut voor Mediakunst) x x x 122. Markiezenhof historisch centrum, Het x x x x 123. Meertens Instituut x x x 124. Muziek Centrum Nederland x x x 125. Nationaal Herbarium Nederland x x x 126. Nederlands Muziek Instituut x x x 127. Regionaal Historisch Centrum Eindhoven x x x 128. Regionaal Historisch Centrum Limburg x 129. Rijksakademie van Beeldende Kunsten x x x x x 130. Stichting Poetry International x x 131. Stichting Stamina 132. Tresoar, Fries Historisch en Letterkundig Centrum x x 133. Vereniging De Hollandsche Molen x x x x x 134. Vlaardings Archeologisch Kantoor, Gemeente Vlaardingen x x x 135. Werkgroep Historie Bartholomeus Poeldijk 136. Zeeuws Archief x

(30)

Totaal 9 20 4 20 5 2 1 0 1

Tabel 5: aanwezigheid van sociale media en online community’s bij overige erfgoedinstellingen.

Uit tabel 5 blijkt dat bij de overige instellingen de Vereniging De Hollandsche Molen de meeste socialemedia-toepassingen inzet. De 26 instellingen maken in totaal 58 keer gebruik van een socialemedia-toepassing. Dat is een gemiddelde van 2,31 socialemedia-toepassingen per instelling. De resultaten zijn samengevat in de tabellen 6 en 7. Tabel 6 toont in hoeverre diverse sociale media worden toegepast binnen de vier onderzochte sectoren. Hieruit kan worden afgeleid welke sociale media binnen een bepaalde sector meer of minder populair zijn. Tabel 7 toont per sector het aantal sociale media toepassingen. Daaruit komt naar voren dat er enkele instellingen zijn die geen enkel social medium toepassen, met aan de andere kant een instelling die wel zeven van de acht onderzochte sociale media inzet. Sociale media- platformen Yo u Tu b e Tw itt e r In st ag ra m Fa ce b o o k Lin ke d In P in te re st Fo ru m B lo g O c Musea 27 54 7 63 2 5 0 0 2 Archieven 11 24 2 26 2 2 2 3 0 Bibliotheken 3 7 2 8 2 3 0 0 1 Overige 9 20 4 20 5 2 1 0 1 Totaal 50 105 15 117 11 12 3 3 4 Sociale media- platformen Yo u Tu b e Tw itt e r In st ag ra m Fa ce b o o k Lin ke d In P in te re st Fo ru m B lo g O c Musea 39,1 % 78,3 % 10,1% 91,3% 2,9% 7,2% 0,0% 0,0% 2,9% Archieven 33,3 % 72,7 % 6,1% 78,8% 6,1% 6,1% 6,1% 9,1% 0,0% Bibliotheken 37,5 % 87,5 % 25,0% 100,0% 25,0% 37,5% 0,0% 0,0% 12,5% Overige 34,6 % 76,9 % 15,4% 76,9% 19,2% 7,7% 3,8% 0,0% 3,8% Procent 36,8 % 77,2 % 11,0% 86,0% 8,1% 8,8% 2,2% 2,2% 2,9%

(31)

In hoofdstuk 2 heb ik aangegeven dat de bekendste socialemedia-platformen van dit moment YouTube, Facebook, Instagram, Twitter, LinkedIn en Pinterest zijn. Uit tabel 6 blijkt dat deze toepassingen ook de bekendste en de meest gebruikte platformen zijn binnen de erfgoedsector. Facebook met 117 keer (86%) en Twitter met 105 keer (77,2%) worden verreweg het meest ingezet. YouTube neemt met 50 keer (36,8%) een derde plaats in. Verreweg de minst populaire socialemedia-platformen zijn forum met drie keer (2,2%), blogs met drie keer (2,2%) en online communities met vier keer (2,9%).

Een vergelijking tussen typen instellingen laat zien dat vooral bibliotheken sterk vertegenwoordigd, of het nu gaat om Facebook (100%), Twitter (87,52%), Pinterest (37,5%) of LinkedIn(25,0%). Forum en blogs zijn weinig populair, maar als deze worden toegepast, is dat vooral bij archieven (respectievelijk 6,1 en 9,1%). Voor zover er een online community aanwezig is, is dit weer vooral het geval bij bibliotheken (12,5%).

0 1 2 3 4 5 6 7 8 Aantal Socialemedia-platformen Musea 9 5 21 29 4 1 Archieven 7 2 10 9 4 1 Bibliotheken 0 0 3 3 1 0 0 1 Overige 3 4 4 11 2 2 0 Totaal 19 11 38 52 11 3 1 1 0 0 1 2 3 4 5 6 7 8 Aantal Socialemedia-platformen Musea 13,0% 7,3% 30,4% 42,0% 5,8% 0,0% 1,5% 0,0% 0,0% Archieven 21,2% 6,1% 30,3% 27,3% 12,1% 3,0% 0,0% 0,0% 0,0% Bibliotheken 0,0% 0,0% 37,5% 37,5% 12,5% 0,0% 0,0% 12,5% 0,0% Overige 11,5% 15,4% 15,4% 42,3% 7,7% 7,7% 0,0% 0,0% 0,0% Procent 14,0% 8,1% 27,9% 38,2% 8,1% 2,2% 0,7% 0,7% 0,0%

Tabel 7: Totaal aantal toepassingen per categorie.

Het valt op dat ondanks de populariteit en het bewezen bereik van sociale media, er toch nog

erfgoedinstellingen zijn die hier geen gebruik van maken. Tabel 7 maakt duidelijk dat 19 instellingen (14% van het totaal) geen enkel gebruik maken van socialemedia-platformen. Aan de andere kant zijn er precies (52 + 11 + 3 + 1 + 1 =) 68 instellingen (50%) die drie of meer socialmedia toepassingen gebruiken.

Een vergelijking tussen de typen instellingen laat zien dat nul toepassingen voorkomt bij 21,2% van de archieven en 13% van de musea. Daarentegen is er geen enkele bibliotheek met nul toepassingen. Het is dan ook niet verrassend dat, als we kijken naar drie of meer toepassingen, dit vooral geldt voor

(32)

bibliotheken (62,5%). Het aandeel van musea met drie of meer toepassingen is duidelijk minder hoog (49,3%), dit geldt ook voor archieven (42,4%).

3.3 Deelconclusie

In dit hoofdstuk heb ik antwoord gegeven op de deelvraag ‘hoe worden sociale media ingezet binnen de erfgoedsector in Nederland?’

Facebook, Twitter en Youtube zijn uit dit onderzoek naar voren gekomen als de socialemedia-platformen die het meest ingezet worden bij erfgoedinstellingen. Facebook en Twitter zijn het meest ingezet: Facebook 117 keer (86%) en Twitter 105 keer (77,2%). De inzet van YouTube neemt met 50 keer (36,8%) een derde plaats in. De socialemedia-platformen die het minst worden ingezet zijn fora, blogs en oc’s. Fora zijn drie keer ingezet (2,2%), blogs ook drie keer (2,2%) en oc’s vier keer (2,9%), dus deze platformen stellen binnen de erfgoedsector nauwelijks iets voor. Als fora en blogs al worden ingezet, gebeurt dat vooral door archieven.

Een vergelijking tussen de verschillende sectoren leert dat bibliotheken het meest actief zijn. In totaal 62,5 van de onderzochte bibliotheken zet drie of meer verschillende socialmedia in, tegenover 49,3% van de musea en 42,4% van de archieven.

Aan de hand van mijn literatuuronderzoek in hoofdstuk 2 kan de conclusie getrokken worden dat een online community het platform is met de sterkste relaties tussen de leden en daardoor ook met de meest intense betrokkenheid van de leden. Uit de inventarisatie in hoofdstuk 3 echter blijkt dat juist online communities nagenoeg niet worden toegepast door erfgoedinstellingen.

(33)

4. Wat is er nodig voor de opzet van een succesvolle

online community?

In dit hoofdstuk beantwoord ik deelvraag 3: ‘Wat is er nodig voor de opzet van een succesvolle online community?’ Er is getracht om deze vraag op twee manieren te beantwoorden. Allereerst is een poging gedaan om aan de hand van case studies succesfactoren op te sporen. Deze poging heeft helaas geen resultaat opgeleverd. Daarom is vervolgens op basis van literatuuronderzoek een checklist opgesteld van eigenschappen en voorwaarden die het succes van een online community bevorderen. Deze checklist is later tevens gebruikt voor de daadwerkelijke beoordeling van de online community van tien instellingen in Nederland (zie hoofdstuk 5)

4.1 Casestudy’s binnen de culturele erfgoedsector in Nederland

Uit de inventarisatie naar de inzet van sociale media onder 136 erfgoedinstellingen in Nederland, beschreven in hoofdstuk 3, kwam naar voren dat slechts vier instellingen er een online community op na houden. Voor een vervolgonderzoek naar de succesfactoren van online communities is dit een te gering aantal. Ik ben daarom op zoek gegaan naar andere erfgoedinstellingen die gebruik maken van een oc. Het hoofd van DEN suggereerde om een viertal instellingen toe te voegen die beschikken over een oc, maar die niet in de databank voorkomen. Dit zijn Archief 2.0, Erfgoed 2.0 en Biebtobieb en Historici. Daarnaast heeft informatiespecialist Christian van der Ven van het Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC) mij gewezen op de Universiteit Leiden. Daarmee kwam het totaal van voor een vervolgonderzoek te benaderen instellingen op negen. Tabel 8 geeft een overzicht.

Tabel 8: overzicht van geselecteerde erfgoedinstellingen met oc.

Om te controleren of deze vijf toegevoegde instellingen daadwerkelijk beschikken over een oc, heb ik op iedere website gebruikgemaakt van de zoekmachine indien deze aanwezig was. Ik heb daarbij de Erfgoedinstellingen

1. Eye Museum (Exposed) 2. Archief 2.0

3. Erfgoed 2.0 4. Biebtobieb 5. Historici

6. Universiteit Leiden (heeft verschillende community’s)

7. Rijksakademie van Beeldende Kunsten (www.r-a-i-n.net)

8. Papuaergfoed.org (wordt nog niet gebruikt als community)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op welke manier kan Edu’Actief een online gemeenschap opzetten en inrichten, zodat waarde wordt gecreëerd voor de gebruikers en de organisatie, waarbij de kans van

The result from the research showed that the Motivations of Anticipated Reciprocity, Increased Recognition and Motivation Not in Self Interest were the reasons community

Maatregel Om de aanvoercapaciteit van zoetwater voor West-Nederland te vergroten wordt gefaseerd de capaciteit van de KWA via zowel Gouda als Bodegraven uitgebreid.. Dit

The goal of this proposed redesign is to improve the experience of the user while using the app, to promote an online community that stimulates and helps the users, and to lower

The analysis of the wellbeing of the engagement in the Pachamama community will be based on the created Engagement Scorecard and the literature review on the phases of a community

Of er verschil is in het draagvlak voor een online community voor het Noorderplantsoen wordt bepaald door beide bewonersgroepen van wijken uit Groningen

Er is echter nog weinig bekend over de rol die sociale media of andere online platforms zouden kunnen spelen bij het tot stand brengen van collective action met

Hierbij is niet alleen gekeken naar kosten die ouders mogelijk besparen als het kind jeugdhulp met verblijf ontvangt, maar is ook gekeken naar mogelijke extra inkomsten die ouders