• No results found

Opvallendheid of valentie : de positieve invloed van horizontale oogbewegingen op geheugenprestatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Opvallendheid of valentie : de positieve invloed van horizontale oogbewegingen op geheugenprestatie"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Opvallendheid of Valentie; de Positieve

Invloed van Horizontale Oogbewegingen op

Geheugenprestatie

Eckhardt, D.C.

Studentnr.: 10587039 Datum: 10-07-2016

Supervisors: Dr. R. Hans Phaf & Lotte Mulder Instelling: Universiteit van Amsterdam Aantal woorden: 5193

(2)

Abstract

In dit artikel is onderzocht of vergrootte geheugenprestatie na bilaterale oogbewegingen verklaard kan worden door valentie of door opvallendheid. De proefpersonen (N=47) werden ingedeeld in een oogbewegingenconditie of een fixatieconditie. Hierbij kregen ze de taak zo veel mogelijk negatieve-, neutrale-, opvallende- en onopvallende woorden te onthouden tijdens een dubbeltaak. Na de

dubbeltaak volgde een tussentaak, gevolgd door oogbewegingen of fixatie. Tot slot moest men zo veel mogelijk onthouden woorden opschrijven. Verwacht werd dat de proefpersonen uit de

oogbewegingenconditie meer negatieve (valentiehypothese) of meer opvallende woorden

(opvallendheidhypothese) zouden onthouden. Het belangrijkste resultaat was dat proefpersonen uit de oogbewegingenconditie zich meer negatieve onopvallende woorden herinnerden dan proefpersonen uit de fixatieconditie. Valentie en (on)opvallendheid vormen een optelsom die samen leid tot een sterkere geheugenprestatie.

(3)

Geheugenprestatie

Posttraumatische-stressstoornis (PTSS) is de vierde meest voorkomende psychiatrische stoornis in de Verenigde Staten (Olff, Langeland & Gersons, 2005). De stoornis is een gevolg van een traumatische ervaring en wordt getypeerd door onder andere angst, vermijdingsgedrag, herbelevingen en nachtmerries (Samara, Elzinga, Slagter & Nieuwenhuis, 2011).

Een tegenwoordig veelgebruikte techniek om de negatieve herinneringen af te zwakken is Eye Movement Desentizitation & Reprocessing (EMDR). In plaats van enkel het inbeelden van de

traumatische ervaring zoals bij imaginaire exposuretherapie, wordt de cliënt bij EMDR tijdens het inbeelden van de traumatische ervaring blootgesteld aan bilaterale stimuli. In de praktijk zijn dit meestal visuele stimuli, maar dit kunnen ook auditieve stimuli zijn. De cliënt volgt deze bilaterale stimuli terwijl men de taak krijgt om de traumatische ervaring zo realistisch en levendig mogelijk in te beelden (Olff, Langeland & Gersons, 2005). Verondersteld wordt dat de bilaterale oogbewegingen zorgen voor het afzwakken van de geheugen gerelateerde symptomen van PTSS (Samara, Elzinga, Slagter & Nieuwenhuis, 2011) Ook wordt de levendigheid en emotionaliteit die ervaren wordt bij de traumatische herinneringen verminderd na EMDR (Andrade, Kavanagh, Baddeley, 1997).

EMDR blijkt als behandeling voor PTSS effectiever dan de veel gebruikte exposuretherapie en cognitieve gedragstherapie (Lee, Taylor & Drummond, 2006). Ondanks dat er binnen de EMDR-literatuur weinig twijfel bestaat over de effectiviteit, is er echter nog veel onzekerheid over het onderliggende werkzame mechanisme van EMDR en de bijbehorende oogbewegingen (Lee et al., 2006).

Binnen het geheugenonderzoek is er een techniek die gebruik maakt van dezelfde soort oogbewegingen als bij EMDR, maar dan zonder klinische doeleinden. Deze studies houden zich bezig met het zogenaamde Saccade Induced Retrieval Enhancement (SIRE) onderzoek, waarbij horizontale oogbewegingen zorgen voor het beter ophalen van herinneringen bij gezonde proefpersonen. Dit effect is onderzocht bij gezonde proefpersonen die zoveel mogelijk niet-affectieve woorden moesten onthouden (Lyle, Logan & Roediger, 2008). Proefpersonen die voor 30 seconden onderworpen

(4)

werden aan horizontale oogbewegingen onthielden hierbij meer woorden dan proefpersonen die zich gedurende 30 seconden op een punt fixeerden. Behalve dat proefpersonen uit de experimentele groep meer woorden herinnerden, maakten zij ook minder false alarms dan de proefpersonen uit de controle groep (Lyle et al., 2008). Hoewel deze techniek alleen nog in het lab is onderzocht lijkt SIRE

onderzoek belangrijke implicaties te hebben voor bijvoorbeeld juridisch-forensische doeleinden, wanneer het gaat over ooggetuigenverslagen (Lyle & Jacobs 2010). Ondanks dat het SIRE onderzoek niet klinisch wordt toegepast, kan geheugenonderzoek naar de invloed van bilaterale oogbewegingen wel bijdragen aan het begrijpen van de onderliggende mechanismen van EMDR. Duidelijkheid over de onderliggende mechanismen van EMDR kan helpen bij het verder verbeteren van de techniek.

Ondanks de grote overeenkomsten tussen EMDR en het SIRE onderzoek worden ze in de wetenschappelijke literatuur nauwelijks met elkaar in verband gebracht. Het is de vraag of deze twee dan ook daadwerkelijk te vergelijken zijn of dat de effecten van beiden losstaande verschijnselen zijn. Om dit te onderzoeken is het belangrijk om de mogelijke onderliggende mechanismen die zowel de effectiviteit van EMDR als het SIRE effect kunnen verklaren uiteen te zetten.

Een manier waarop het SIRE effect tot stand zou kunnen komen wordt beschreven in de inter-hemisferische communicatie hypothese. Volgens deze hypothese zouden de oogbewegingen zorgen voor een versterking van de coherentie tussen de twee hersenhelften, wat zou zorgen voor het beter ophalen van herinneringen. Dit idee wordt ondersteund door onderzoek van (Lyle et al., 2008) die het verschil van geheugenprestatie tussen consistent-rechtshandigen en inconsistent rechtshandigen onderzocht na bilaterale oogbewegingen. Normaal gesproken presteren mensen met een consistente handvoorkeur minder sterk op geheugentaken dan mensen met een inconsistente handvoorkeur. Dit wordt in de literatuur vaak toegeschreven aan de veronderstelling dat er minder communicatie tussen de hersenhelften plaatsvindt bij mensen met een consistente handvoorkeur (Lyle et al., 2008). Na de oogbewegingen werd de geheugenprestatie van de proefpersonen met een consistente handvoorkeur vergroot, terwijl de geheugenprestatie van proefpersonen met een inconsistente handvoorkeur gelijk bleef en in sommige gevallen zelfs verslechterde (Lyle et al., 2008).

(5)

Ook bij EMDR onderzoek wordt deze hypothese vaak aangedragen als onderliggend mechanisme voor de effectiviteit van oogbewegingen. Hierbij wordt verondersteld dat de verhoogde communicatie tussen de hersenhelften zorgt voor het beter ophalen van de traumatische herinnering, waarna het makkelijker is om deze om te zetten in een neutrale herinnering (Propper & Christman, 2008, aangehaald in Gunter & Bodner, 2009). Vanuit het EMDR onderzoek is er meer kritiek op de interhemisferische communicatie theorie dan vanuit het SIRE onderzoek. Deze theorie kwam onder vuur doordat verticale oogbewegingen even effectief zouden zijn om de levendigheid van negatieve ervaringen te verminderen als horizontale oogbewegingen (Gunter & Bodner, 2009). Samara et al. (2011) waren een van de eerste die EMDR en SIRE onderzoek probeerde te integreren. Het doel van dit onderzoek was om te controleren of geheugenversterking na bilaterale oogbewegingen gekoppeld is aan verhoogde coherentie tussen de hersenhelften door middel van elektro-encefalogram opname (EEG). Hieruit kwam naar voren dat er geen verhoogde coherentie plaatsvind voor proefpersonen uit de oogbewegingenconditie ten opzichte van proefpersonen uit de fixatieconditie, wat impliceert dat de communicatie tussen de hersenhelften niet wordt verhoogd door de oogbewegingen zoals eerder werd verondersteld. De interhemisferische communicatiehypothese lijkt onwaarschijnlijk als onderliggend mechanisme gezien de effectiviteit van verticale oogbewegingen bij EMDR, en het gebrek aan verschil op de EEG-amplitudes tussen proefpersonen uit een oogbewegingsconditie en fixatieconditie.

Een tweede hypothese die in de literatuur veel ondersteuning krijgt voor de verklaring van de effectiviteit van EMDR is de werkgeheugenhypothese. Deze hypothese is gebaseerd op het

werkgeheugenmodel van Baddeley (1992). Dit model verondersteld dat het werkgeheugen bestaat uit een central executive die twee hulpsystemen heeft. Één hulpsysteem voor auditieve informatie, de fonlogische lus, en één hulpsysteemvoor visuele informatie, het visuospatiële sketchpad

(VSSP)(Andrade, Kavanagh & Baddeley, 1997). Voor het verklaren van de effectiviteit van EMDR is de VSSP van belang. Deze zou een beperkte capaciteit hebben en daarom overschreden kunnen worden wanneer er meerdere visuele taken tegelijkertijd uitgevoerd worden. In het geval van EMDR zou het inbeelden van de traumatische herinnering als de eerste visuele taak gezien kunnen worden, en de oogbewegingen als tweede visuele taak. Door deze twee taken gelijktijdig uit te voeren wordt het

(6)

VSSP dermate overbelast, dat de herinneringen minder levendig worden. Hoewel deze theorie EMDR goed zou kunnen verklaren staan de bevindingen haaks op die van SIRE onderzoek. De

werkgeheugenhypothese gaat er namelijk vanuit dat de herinnering als het ware vervaagd wordt, in tegenstelling tot de geheugenverbetering zoals die in SIRE onderzoek gevonden wordt.

Phaf (in voorbereiding) onderzocht waarom replicatie van Matzke, Nieuwenhuis, van Rijn, Slagter, van der Molen en Wagenmakers (2015) op onderzoek van Lyle et al. (2008) geen

geheugenversterking vond na oogbewegingen. In het onderzoek van Matzke (2015) werd enkel gebruik gemaakt van neutrale woorden. Phaf (in voorbereiding) veronderstelde daarop dat de geheugenversterking na bilaterale oogbewegingen te maken had met de valentie van de aangeboden woorden. In het onderzoek dat daarop volgde vond Phaf (in voorbereiding) uiteindelijk ook dat in tegenstelling tot neutrale en positieve woorden, negatieve woorden wél beter onthouden werden na oogbewegingen ten opzichte van fixatie. Dat valentie van invloed is, geeft nog meer aanleiding om EMDR en SIRE te integreren. Om dit te doen heeft Phaf (in voorbereiding) een hypothese aangehaald die zowel SIRE effect, als de effecten van EMDR kan verklaren. Deze hypothese genaamd de

orienting response hypothesis (ORH) is gebaseerd op de oriëntatiereactie (OR). De oriëntatiereactie is een reflexmatig mechanisme waarbij de aandacht automatisch verschoven wordt naar nieuwe en emotionele stimuli in de omgeving die van belang kunnen zijn voor het individu. Een bekend voorbeeld hiervan is te zien bij baby’s, die vlak na hun geboorte al hun hoofd draaien in de richting van de stem van de ouders (Papousek, Bornstein, Nuzzo, Papousek & Symmes, 1990). Een

belangrijke functie van de oriëntatiereactie is dat het ons voorbereidt op potentiële dreiging uit de omgeving. Dit zou een verklaring kunnen geven voor de effectiviteit van EMDR, doordat er tijdens de oogbewegingen telkens van het punt van aandacht wordt veranderd, maar steeds in dezelfde veilige omgeving (namelijk de spreekkamer van de therapeut). De opgehaalde herinneringen worden op deze manier gekoppeld aan de veilige omgeving, waardoor de emotionele lading wordt overschreven (Armstrong & Vaughan, 1996). In tegenstelling tot de werkgeheugenhypothese kan de

voorbereidende functie van de OR wellicht ook de gevonden SIRE effecten in het onderzoek van Phaf (in voorbereiding) verklaren. Doordat de oriëntatiereactie ons in staat stelt adequaat te reageren op

(7)

potentiële gevaren worden negatieve woorden beter onthouden dan neutrale of positieve woorden, omdat deze door ons brein mogelijk geassocieerd worden met gevaar (en daardoor voor het individu van belang zijn).

Ondanks dat de ORH in lijn is met zowel de bevindingen uit SIRE onderzoek als EMDR onderzoek, is het niet uit te sluiten dat de door Phaf gevonden resultaten beïnvloed worden door andere eigenschappen van de woorden dan de valentie. Mogelijk zijn negatieve woorden opvallender dan neutrale en positieve woorden. Opvallendheid zou in deze dus een mogelijke confound kunnen zijn. In dit artikel wordt onderzocht of de valentie, of de opvallendheid zorgt voor de

geheugenverbetering in Phaf’s onderzoek. Daarom worden in dit artikel de valentiehypothese en de opvallendheidhypothese tegen elkaar afgezet.

Proefpersonen krijgen in het begin van het experiment een dubbeltaak, waarbij ze woorden moeten beoordelen op basis van valentie (d.w.z. negatief of neutraal). Na een tussentaak worden de proefpersonen blootgesteld aan bilaterale oogbewegingen of fixatie. Tot slot krijgen de proefpersonen de taak om na de manipulatie zo veel mogelijk woorden uit de dubbeltaak te reproduceren. De woordenlijst bestaat uit onopvallende neutrale woorden, opvallende neutrale woorden, onopvallende negatieve woorden, en opvallende negatieve woorden. De resultaten zoals verwacht op basis van de valentiehypothese staan uitgebeeld in Figuur 1.

Figuur 1. Op basis van de valentiehypothese verwachte proportie gemiddeld aantal correct onthouden woorden na oogbewegingen, per subwoordenlijst.

(8)

In Figuur 1 is te zien dat de valentiehypothese verondersteld dat de oogbewegingen zorgen voor een versterking van de geheugenprestatie voor de negatieve woorden, ongeacht de

opvallendheid. De resultaten zoals verwacht op basis van de opvallendheidhypothese staan uitgebeeld in Figuur 2.

Figuur 2. Op basis van de opvallendheidhypothese verwachte proportie gemiddeld aantal correct onthouden woorden na oogbewegingen, per subwoordenlijst.

In Figuur 2 is te zien dat de opvallendheidhypothese verondersteld dat de oogbewegingen zorgen voor het beter onthouden van de opvallende woorden ten opzichte van de onopvallende woorden, ongeacht de valentie.

Methode Proefpersonen

De proefpersonenen waren voornamelijk eerste jaars psychologiestudenten van de Universiteit van Amsterdam die werden geworven via lab.uva.nl, en ontvingen één

proefpersoonpunt, dat voor één uur deelname aan een experiment staat. Daarnaast waren er nog een aantal proefpersonen die tegen een vergoeding van 10 euro meededen aan het onderzoek. Van deze groep waren 27 proefpersonen vrouw en 20 man. De leeftijd van de

(9)

proefpersonen liep uiteen van 18 tot 43 jaar oud, met een gemiddelde leeftijd van M=22.50,

SD=4.17. Proefpersonen met een inconsistente handvoorkeur, eerder EMDR-therapie

gevolgd hadden, of de Nederlandse taal niet goed beheersten werden uitgesloten van deelname. Ook proefpersonen die minder dan twee uur voorafgaand aan het onderzoek stimulerende middelen hadden gebruikt (d.w.z. koffie, ritalin) werden uitgesloten. Dit was om te voorkomen dat verhoogde dopaminewaarden bij de proefpersonen zou zorgen voor een mogelijke geheugen versterking. Bij binnenkomst werden de proefpersonen willekeurig aan een conditie toegewezen, waarbij de even-proefpersoonnummers aan de

oogbewegingenconditie werden toegevoegd en de oneven-proefpersoonnummers aan de fixatieconditie. Om de motivatie van de proefpersonen te controleren was er een cut-off

score van 15% vastgesteld voor het aantal fout beoordeelde woorden tijdens de dubbeltaak.

Bij meer fouten werd de data van de recall niet meegenomen in de analyse.

Design

Voor dit onderzoek is een mixed 2x2x2 design gebruikt. Hierbij was de tussen-proefpersoon onafhankelijke variabele oogbewegingen versus fixatie, en de binnen-proefpersoon

onafhankelijke variabelen waren valentie (negatieve woorden versus neutrale woorden) en opvallendheid (opvallende woorden versus onopvallende woorden). De afhankelijke variabele is het aantal correct onthouden woorden.

Materiaal

Handvoorkeursvragenlijst (Van Strien & Bouma, 2012). Om de consistentie van de

handvoorkeur te meten is een handvoorkeursvragenlijst afgenomen. De vragenlijst bestond uit 10 items, waarvan er minstens 9 consistent met ‘links’ of consistent met ‘rechts’ beantwoord moesten worden. De minimale score hierop was -10 (wanneer linkshandig), de

(10)

maximale score was 10 (wanneer rechtshandig).

Woordenlijsten. De gebruikte woordenlijst bestond uit 104 items (zie Appendix A). Deze

woordenlijst was opgedeeld in 4 subwoordenlijsten van 26 woorden die verschilden in valentie en opvallendheid (neutraal onopvallend, neutraal opvallend, negatief onopvallend, negatief opvallend). De opvallendheid van de woorden werd bepaald door de kleur en het lettertype waarin de woorden op het scherm werden gepresenteerd, waarbij de onopvallende woorden in het grijs werden gepresenteerd in lettertype ‘calibri’, tekengrootte 28, en de opvallende woorden in het rood werden gepresenteerd in tekengrootte 32. De woorden werden één seconde aangeboden, waarna de proefpersonen één seconde de tijd hadden om te bepalen of het om een neutraal of negatief woord ging. De vier woordenlijsten waren van te voren gematched op woordlengte, woordfrequentie en valentie. Als maat voor de

woordfrequentie was de SUBTLEX lijst (Keulaars, Brysbaert & New, 2010) gebruikt die aangeeft hoe vaak een woord voorkomt in Nederlandse ondertitelingen. Als maat voor valentie was een woordenlijst gebruikt die geordend is op valentie door middel van een perceptuele clarificatietaak (Phaf, Van der Leij, Stienen & Bierman, 2006). De gemiddelde woordlengte was voor alle subwoordenlijsten precies even lang (M=8.31). Behalve de

woorden uit de vier subwoordlijsten waren er nog vier extra controle woorden toegevoegd die aan het begin van de bestudering gepresenteerd worden om primacy-effecten te voorkomen. Deze woorden werden niet gescoord.

Manipulatieconditie. Voor beide condities werden stimuli aangeboden op een beeldscherm.

De proefpersonen in de fixatie conditie fixeerden zich voor 5 minuten op een van kleur veranderend fixatiekruis met een tekengrootte van 32 punten (rood, groen, blauw). De proefpersonen in de oogbewegingenconditie volgden een wit gekleurd, van links naar rechts bewegend fixatiekruis. De afstand tussen de de linker locatie van het fixatieteken en rechter

(11)

locatie van het fixatieteken was hierbij 30 centimeter. Om te zorgen dat de proefpersonen allen op gelijke afstand van het beeldscherm zaten werd gebruik gemaakt van een kinsteun die zich op 30 centimeter van het beeldscherm bevond.

Exit interview. Tot slot is er nog een korte vragenlijst afgenomen om het experiment af te

sluiten. Deze lijst bestond uit vragen die als doel hadden na te gaan in hoeverre de proefpersoon op de hoogte was van het effect van de oogbewegingen, om strategieën te achterhalen, en om te zien hoe de proefpersoon het onderzoek heeft ervaren.

Procedure

Het experiment werd op verschillende dagen individueel begeleidt door vijf verschillende bachelorstudenten van de Universiteit van Amsterdam, die dit onderzoek uitvoerden voor hun bachelorscriptie. Bij binnenkomst kregen de proefpersonen de informatiebrochure waarbij gevraagd werd deze goed te lezen. Vervolgens werd de proefpersoon gevraagd het informed

consent te ondertekenen. Daaropvolgend werd er een handvoorkeursvragenlijst afgenomen en

werd er nog een korte vraag gesteld met betrekking tot eerdere deelname aan EMDR-therapie en stimulantia. De proefpersonen kregen de opdracht om tijdens het bestuderen van de

woorden aan te geven of het om een neutraal woord of een negatief woord ging door het indrukken van respectievelijk de linker-, dan wel rechter shift-toets. Na het bestuderen van de woorden kregen de proefpersonen de opdracht gedurende een minuut in stappen van drie hardop terug te tellen vanaf het getal 301. Na het positioneren van de proefpersonen aan de hand van de kinsteun volgde de instructie om nu aan zoveel mogelijk van de woorden uit de lijsten terug te denken. De proefpersonen uit de fixatie conditie fixeerden zich hierbij voor vijf minuten op een van kleur veranderend kruis in het midden van het scherm, terwijl proefpersonen uit de oogbewegingenconditie vijf minuten lang een van links- naar rechts

(12)

verplaatsend kruis volgden. Ná het volgen van of het fixeren op het fixatiekruis kregen de proefpersonen de taak om zo veel mogelijk woorden in te typen die ze hadden onthouden uit de woordlijsten gedurende 10 minuten. Tot slot vond het exit-interview plaats.

Data-analyse

Exclusies. Als controle voor de motivatie van de proefpersonen is er een cut-off van

maximaal 15% fout op de dubbeltaak aangehouden. Wanneer een proefpersoon een foutpercentage had van hoger dan 15% werd deze geëxcludeerd.

Correct recall. De uitkomstmaat in dit onderzoek was het gemiddeld aantal correct

onthouden woorden. In dit onderzoek lag de nadruk niet op statistische significantie maar op gemiddelden, betrouwbaarheidsintervallen en effectgrootten. De belangrijkste reden hiervoor is dat p-waarden zorgen voor een dichotoom beeld van bruikbaar, danwel niet-bruikbaar onderzoek. Het pretendeert een onterechte zekerheid bij p<.05, en zorgt voor het negeren van potentieel bruikbare data bij p>.05 (Cumming, 2014). In dit onderzoek werden daarom de meeste conclusies getrokken op basis van de gemiddelden. Vervolgens werden de sterktes van de gevonden effecten uitgedrukt in Cohen’s d. Om de accuraatheid van de gevonden data gewicht te geven is gebruik gemaakt van betrouwbaarheidsintervallen.

Betrouwbaarheidsintervallen geven informatie over de hele range van mogelijke uitkomsten, in plaats van een waar of niet waar oordeel. Daarbij gaat het uit van de zekerheid tegenover de onzekerheid van de gevonden uitkomsten, in plaats van waar of niet waar zoals het geval

(13)

is bij significantie-toetsing. Tot slot werd er een ANOVA uitgevoerd als ondersteuning voor de gevonden data, maar hier ligt niet de nadruk op.

Resultaten

Van de 47 proefpersonen werden acht proefpersonen geëxcludeerd. Bij zes van deze proefpersonen lag het foutenpercentage op de dubbeltaak hoger dan de cut-off van 15%. Bovendien werd één proefpersoon geëxcludeerd omdat deze dermate warrig en

ongemotiveerd overkwam. Tenslotte werd één proefpersoon geëxcludeerd op basis van een inconsistente handvoorkeur. In totaal zijn er 39 proefpersonen meegenomen in de analyse. Hiervan waren 23 proefpersonen vrouw en 16 proefpersonen man. De fixatieconditie bestond uit 20 proefpersonen waarvan 11 vrouwen, en 9 mannen. De oogbewegingenconditie bestond uit 19 proefpersonen, waarvan 11 vrouwen en 7 mannen. De gemiddelde leeftijd van alle proefpersonen uit beide condities samen was (M=21.64). De gemiddelde leeftijd van

proefpersonen in de oogbewegingenconditie was iets hoger (M=22.42, SD=3.17) dan die van proefpersonen in de fixatieconditie (M=20.90, SD=1.61).

Er was in dit onderzoek bewust gekozen om de meeste conclusies te stellen op basis van gemiddelden, effectgrootten en betrouwbaarheidsintervallen. Het gemiddeld aantal onthouden woorden en de daarbij horende standaarddeviatie per conditie is te zien in Tabel 1. Tabel 1

Proportie Gemiddeld Onthouden Woorden en Standaarddeviaties (tussen haakjes) per Woordenlijst voor de Oogbewegingenconditie en de Fixatieconditie

Conditie Oogbewegingen Fixatie Negatief 0.171 (0.073) 0.135 (0.059)

(14)

Neutraal 0.106 (0.070) 0.123 (0.065) Opvallend 0.136 (0.058) 0.136 (0.071) Onopvallend 0.142 (0.072) 0.122 (0.051) Negatief opvallend 0,168 (0,089) 0,160 (0,098) Negatief onopvallend 0,174 (0,081) 0,119 (0,068) Neutraal opvallend 0,103 (0,078) 0,109 (0,103) Neutraal onopvallend 0,115 (0,086) 0,129 (0,104)

Als eerste zullen de resultaten op basis van enkel valentie (negatief en neutraal) en opvallendheid (opvallend en onopvallend) an sich genoemd worden, vervolgens de integratie van beide op basis van de uiteindelijk gebruikte woordenlijsten.

Uit de tabel is af te lezen dat het aantal correct onthouden negatieve woorden na oogbewegingen groter was dan na fixatie, waarbij de gemiddelde verschilscore (MD) tussen deze condities 0.036 was (Cohen’s d=0.539, 95%CI [-0.006, 0.077]). Dit geeft aan dat er een middelgroot positief effect was van valentie op het correct aantal onthouden woorden na oogbewegingen ten opzichte van fixatie. Dit is in lijn met de valentiehypothese, die stelt dat negatieve woorden beter onthouden worden na oogbewegingen.

Opmerkelijk was dat het aantal correct onthouden neutrale woorden lager was na oogbewegingen ten opzichte van fixatie, waarbij de gemiddelde verschilscore (MD) tussen de twee condities -0.017 was (Cohen’s d=-0.251, 95%CI [-0.060, 0.026]). Dit suggereert een klein negatief effect van oogbewegingen op het correct aantal onthouden woorden. Dit is niet in lijn met de valentiehypothese, waarbij verwacht werd dat neutrale woorden even goed

(15)

onthouden zouden worden. Dit effect is echter zo klein dat hier geen conclusies uit worden getrokken.

Het correct aantal onthouden opvallende woorden was na oogbewegingen even hoog als na fixatie, waarbij de gemiddelde verschilscore (MD) tussen de twee condities -7.361e-4 was (Cohen’s d=-.011, 95%CI[-0.042, 0.041]). Dit is niet in lijn met de

opvallendheidhypothese, waarbij verwacht werd dat oogbewegingen zouden zorgen voor een geheugenversterking voor opvallende woorden. Opmerkelijk is dan ook dat voor

onopvallende woorden wel een geheugenversterking is gevonden na oogbewegingen. Het aantal correct onthouden onopvallende woorden was na oogbewegingen hoger dan na fixatie, waarbij de gemiddelde verschilscore (MD) tussen de twee condities 0.019 was (Cohen’s d=0.313, 95%CI[-0.020, 0.058]). Dit geeft aan dat er een klein effect was van opvallendheid op het aantal correct onthouden onopvallende woorden. De richting van dit effect staat haaks op zoals verwacht werd op basis van de opvallendheidhypothese. Hierbij werd een geheugenversterking voor opvallende woorden verwacht, en géén verschil in het aantal onthouden onopvallende woorden. Kanttekening bij dit resultaat hierbij is dat dit verschil verklaard wordt door de negatieve onopvallende woorden, dit zal hier onder verder toegelicht worden wanneer de resultaten per subwoordenlijst worden besproken. Voor een overzichtelijk beeld van bovenstaande bevindingen, zie Figuur 2.

(16)

Figuur 2. Proportie gemiddeld aantal correct onthouden negatieve, neutrale, opvallende en

onopvallende woorden, per conditie.

In Figuur 2 is duidelijk het verschil te zien voor de negatieve woorden. Ook voor de neutrale woorden en de onopvallende woorden is een klein verschil te zien. Opmerkelijk is dat de opvallende woorden precies even goed onthouden worden, ongeacht de conditie, wat tegen de verwachting op basis van de opvallendheidhypothese in gaat. Dit waren de resultaten op basis van valentie en opvallendheid apart van elkaar. Hieronder volgen de resultaten op basis van hoe het in de woordenlijsten gepresenteerd was.

Het aantal correct onthouden negatieve opvallende woorden na oogbewegingen was even hoog als na fixatie, waarbij de gemiddelde verschilscore (MD) tussen deze condities 0.008 was (Cohens’s d=0.089, 95%CI [-0.053, 0.069]). Dit suggereert dat er geen effect is van oogbewegingen op het aantal onthouden negatieve opvallende woorden. Dit is

opmerkelijk, want zowel op basis van de valentiehypothese als de opvallendheidhypothese werd hier een geheugenversterking verwacht na oogbewegingen.

(17)

Het aantal correct onthouden negatieve onopvallende woorden was na

oogbewegingen wél aanzienlijk hoger dan na fixatie, waarbij de gemiddelde verschilscore (MD) tussen deze condities 0.055 was (Cohens’s d=0.732, 95%CI [0.006, 0.104]). Dit geeft een middelgroot effect aan van oogbewegingen op het onthouden van negatieve onopvallende woorden. Dit is noemenswaardig omdat het in tegenstrijd is met de opvallendheidhypothese, waarbij ervan uit werd gegaan dat juist opvallende woorden beter onthouden zouden worden. Dit resultaat is wel in lijn met de valentiehypothese, waarbij uit werd gegaan van een

geheugenversterking na oogbewegingen.

Het aantal correct onthouden neutrale opvallende woorden is even groot na oogbewegingen als na fixatie, waarbij de gemiddelde verschilscore (MD) tussen

oogbewegingen en fixatie 0.012 was (Cohen’s d=-0.147, 95%CI [-0.066, 0.041]). Er is dus geen effect van oogbewegingen op het onthouden van neutrale opvallende woorden, wat in lijn is met de valentie hypothese. Dit is niet in lijn met de opvallendheidhypothese, waarbij een geheugenversterking werd verwacht na oogbewegingen.

Ook voor de neutrale onopvallende woorden was het gemiddeld aantal correct

onthouden woorden even hoog na oogbewegingen als na fixatie. De gemiddelde verschilscore hierbij was MD=-0.020 (Cohen’s d=-0.228, 95%CI [-0.075, 0.036]). Er is dus geen effect gevonden van oogbewegingen, wat in lijn is met zowel de valentie- als de

(18)

zie Figuur3.

Figuur 3. Proportie gemiddeld aantal correct onthouden woorden per subwoordenlijst

zoals gepresenteerd in het experiment.

In Figuur 3 is duidelijk te zien dat het belangrijkste resultaat uit dit onderzoek de geheugenversterking bij negatieve onopvallende woorden is. Op de andere woordenlijsten overlappen de error bars of raken ze elkaar bijna aan, terwijl bij de negatieve onopvallende woorden hier een groot gat tussen zit.

Hoewel de nadruk van dit onderzoek hier niet op ligt, is er een Mixed Factorial

ANOVA uitgevoerd om te bepalen hoeveel gewicht er toe te schrijven is aan deze resultaten.

Deze Mixed Factorial ANOVA is uitgevoerd over een between-subjects variabele (oogbewegingen vs. fixatie) en twee within-subjects variabelen (negatief vs. neutraal, opvallend vs. onopvallend). Bij deze toets is voldaan aan de assumpties van normaliteit en gelijkheid van varianties. Er was geen significant hoofdeffect van conditie, F(1,37)=.204,

P>.05, η2=0.005. Conditie op zichzelf verklaard dus weinig van de gevonden resultaten op

(19)

was er ook geen significant interactie-effect voor conditie en valentie, F(1,37)=3.327, p>.05, η2=0.083. Ondanks dat dit effect niet significant is, is uit de effectgrootte wel op te maken dat een klein tot gemiddeld deel van het verschil in het correct aantal onthouden woorden tussen de condities is te verklaren op basis van valentie. Er was geen significant interactie-effect voor conditie en opvallendheid, F(1,37)=0.768, p>.05, η2=0.020. De effectgrootte suggereert wel dat een deel van de gevonden verschillen in het aantal correct onthouden woorden tussen de condities is toe te schrijven aan opvallendheid op zich, maar te weinig om conclusies aan te verbinden. Er was geen significant interactie-effect voor valentie en

opvallendheid, F(1,37)=1.346, p>.05, η2=0.035. Echter suggereert de effectgrootte dat een klein deel van de gevonden verschillen tussen de condities te verklaren is door de ‘optelsom’ van valentie en opvallendheid. Dit verschil is te verklaren op basis van het verschil tussen het correct aantal onthouden negatieve onopvallende woorden, het aantal correct onthouden neutrale opvallende woorden was gelijk.

Discussie

In dit artikel is onderzocht of een verbeterde geheugenprestatie na oogbewegingen toe te schrijven is aan de valentie van de woorden of aan de opvallendheid van de woorden. Het meest opmerkelijke resultaat uit dit onderzoek was dat de proefpersonen uit de

oogbewegingenconditie zich meer negatieve onopvallende woorden konden herinneren dan de proefpersonen uit de fixatie conditie. Voor de negatieve opvallende woorden, de neutrale opvallende woorden, en de neutrale onopvallende woorden was er geen aanmerkelijk verschil gevonden in het aantal onthouden woorden tussen de twee condities.

De geheugenversterking bij negatieve onopvallende woorden conflicteert met wat er werd verwacht vanuit de opvallendheidhypothese. Hierbij werd verondersteld dat

(20)

woorden, ongeacht de valentie. In plaats daarvan waren het juist de (negatieve) onopvallende woorden waarbij een geheugenversterking is gevonden.

Dit resultaat was ook niet in lijn met de valentiehypothese. Op basis hiervan werd verwacht dat de negatieve woorden beter onthouden worden na oogbewegingen, ongeacht de opvallendheid. De opvallendheid, of juist de onopvallendheid in dit geval, leek voor

negatieve woorden van positieve invloed te zijn op de geheugenprestatie.

Samenvattend zou gesteld kunnen worden dat de oogbewegingen het niveau van de onopvallende woorden naar het niveau van de opvallende woorden tilden. Er is dus een SIRE effect gevonden, maar wel voor een specifiek soort woorden (negatief onopvallend) en niet zoals het van te voren verwacht was (of valentie, of opvallendheid). Hoewel dit niet de opzet was van dit onderzoek, heeft dit mogelijk wel implicaties voor de juridische doeleinden (ooggetuigen verslagen) waarvoor SIRE gebruikt zou kunnen worden. Bij ooggetuigen verslagen gaat het immers vaak om negatieve herinneringen.

De resultaten zijn moeilijk te verenigen met de theoretische onderbouwing van EMDR en SIRE zoals beschreven in de inleiding. De werkgeheugenhypothese lijkt nog minder waarschijnlijk. Er was een geheugenversterking gevonden waarbij valentie een belangrijke rol speelde, iets wat de werkgeheugenhypothese niet kon verklaren. Ook de rol van opvallendheid kon niet verklaard worden door de werkgeheugenhypothese. De ORH ondersteunde wel dat valentie een belangrijke rol kan spelen, echter kan deze niet verklaren waarom juist onopvallende woorden beter werden onthouden.

De top-down attentonal control hypothesis van Lyle en Edlin (2015) biedt mogelijk wel een verklaring voor dit resultaat. Deze hypothese stelt dat de oogbewegingen zorgen voor een versterking van de aandacht, nadat de horizontale oogbewegingen zijn toegepast. De verbeterde aandacht zou zorgen voor het gemakkelijker ophalen van met name van minder toegankelijke herinneringen. Dat oogbewegingen met name een positieve invloed hebben op

(21)

moeilijker op te halen herinneringen, wat gelijk zou kunnen staan een de onopvallendheid van woorden, zou kunnen verklaren waarom het juist de onopvallende woorden waren die profiteerden van de oogbewegingen. Normaal gesproken kan verondersteld worden dat het ophalen van onopvallende woorden moeilijker is. Kanttekening hierbij is dat op basis van deze hypothese er ook een geheugenversterking verwacht zou worden voor de neutraal onopvallende woorden, deze hypothese zegt namelijk niets over de valentie van de aangeboden stimuli. Interpretatie van de resultaten blijft ingewikkeld.

Uit het exit interview kwamen ook een aantal bevindingen naar voren die interpretatie van het onderzoek complexer maakte. Een van de punten die vaak werd genoemd in exit interviews, was dat de rode kleur van de opvallende woorden werd geassocieerd met negativiteit. Deze negatieve associatie had er voor kunnen zorgen dat neutrale opvallende woorden werden onthouden als negatieve woorden (waarvoor een versterking werd

verwacht). Echter werd dit niet gevonden als resultaat. Neutrale opvallende woorden werden net zo goed onthouden als neutrale onopvallende woorden, ongeacht oogbewegingen of fixatie. Toch is het belangrijk om in acht te nemen dat hiermee de manipulatie voor de opvallendheid van de woorden niet heeft uitgepakt zoals oorspronkelijk bedoeld was, omdat valentie en opvallendheid om bovenstaande reden mogelijk niet los van elkaar hebben gefunctioneerd. Voor vervolgonderzoek zou wellicht een andere opvallende kleur gebruikt kunnen worden die niet geassocieerd wordt met valentie.

Een ander kritiekpunt op de manipulatie van opvallendheid, was het van kleur veranderende kruis voor de fixatieconditie. Dit kruis veranderde van blauw, naar groen, naar rood. De rode kleur die voorbij flitste zou onbedoeld als cue kunnen hebben gefungeerd bij de proefpersonen in de fixatieconditie, en zou van invloed kunnen zijn geweest op het aantal onthouden opvallende woorden in deze conditie. Voor vervolgonderzoek worden

(22)

Tot slot nog een integratie van de belangrijkste hypotheses en resultaten uit dit artikel. De top-down attenional control hypothesis, de ORH en de gevonden resultaten uit dit artikel geven samen mogelijk een potentieel waardevolle onderbouwing van hoe EMDR werkt. Uit onderzoek is gebleken dat personen met PTSS meer gebruik maken van (gedachte)

onderdrukking dan personen zonder PTSS (Amin, Kaplan, Efroni, Levine, Benjamin & Kotler, 1997). Bij onderdrukking wordt de gedachte aan een traumatische herinnering vermeden en bewust ontoegankelijk gemaakt. In de literatuur wordt dit defensiemechanisme beschreven als effectief op de korte termijn, maar ook als mogelijke in stand houdende factor van PTSS op de lange termijn (Shipherd & Beck, 2005). Wanneer we de top-down

attentional control hypothesis hiermee integreren zou het wellicht mogelijk zijn dat het de

onderdrukte traumatische herinnering weer toegankelijk maakt door middel van de

oogbewegingen. Wanneer dit gebeurd in een veilige omgeving die geassocieerd wordt met het trauma zal wellicht de emotionaliteit van het trauma verder afgezwakt worden, zoals verondersteld in de ORH.

Dit is slechts een voorbeeld van hoe integratie van de SIRE en EMDR literatuur kan leiden tot nieuwe inzichten, gebaseerd op een hoop bij elkaar geraapte theorieën door een derdejaars psychologiestudent. Hopelijk zet dit artikel aan tot nog meer onderzoek naar de integratie van EMDR en SIRE, door mensen die er écht verstand van hebben en niet bang zijn buiten hun eigen onderzoeksgebied te exploreren.

(23)

Literatuurlijst

Amir, M., Kaplan, Z., Efroni, R., Levine, Y., Benjamin, J., & Kotler, M. (1997). Coping styles in post-traumatic stress disorder (PTSD) patients. Personality and Individual

differences, 23, 399-405.

Andrade, J., Kavanagh, D., & Baddeley, A. (1997). Eye ‐movements and

memory approach to the treatment of post ‐traumatic stress disorder. British Journal of Clinical Psychology, 36, 209-223.

Armstrong, M. S., & Vaughan, K. (1996). An orienting response model of eye movement desensitization. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 27, 21-32. Baddeley, A. (1992). Working memory. Science, 255, 556-559.

Gunter, R. W., & Bodner, G. E. (2009). EMDR works... but how? Recent progress in the search for treatment mechanisms. Journal of EMDR Practice and Research, 3, 161-168.

Keuleers, E., Brysbaert, M., & New, B. (2010). SUBTLEX-NL: A new measure for Dutch word frequency based on film subtitles. Behavior research methods, 42, 643-650.

Lee, C. W., Taylor, G., & Drummond, P. D. (2006). The active ingredient in EMDR: Is it traditional exposure or dual focus of attention?. Clinical psychology & psychotherapy, 13, 97-107.

(24)

Lyle, K. B., & Jacobs, N. E. (2010). Is saccade-induced retrieval enhancement a potential means of improving eyewitness evidence?. Memory, 18, 581-594.

Lyle, K. B., Logan, J. M., & Roediger, H. L. (2008). Eye movements enhance memory for individuals who are strongly right-handed and harm it for individuals who are not. Psychonomic Bulletin & Review, 15, 515-520.

Matzke, D., Nieuwenhuis, S., van Rijn, H., Slagter, H. A., van der Molen, M. W., & Wagenmakers, E. J. (2015). The effect of horizontal eye movements on free recall: A preregistered adversarial

collaboration. Journal of Experimental Psychology: General, 144, e1.

Olff, M., Langeland, W., & Gersons, B. P. (2005). The psychobiology of PTSD: coping with trauma. Psychoneuroendocrinology, 30, 974-982.

Papoušek, M., Bornstein, M. H., Nuzzo, C., Papoušek, H., & Symmes, D. (1990). Infant responses to prototypical melodic contours in parental speech. Infant Behavior and Development, 13, 539-545.

Phaf RH, van der Leij AR, Stienen BMC, Bierman D (2006) Positieve, neutrale en negatieve woorden bij minimale aanbieding: Een ordening door perceptuele clarificatie [Positive, neutral and negative words at minimal presentation levels: Ordering by perceptual clarification]. Technical Report, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, The Netherlands.

Samara, Z., Elzinga, B. M., Slagter, H. A., & Nieuwenhuis, S. (2011). Do horizontal saccadic eye movements increase interhemispheric coherence? Investigation of a hypothesized neural mechanism underlying EMDR. Frontiers in psychiatry, 2, 1-9.

Shipherd, J. C., & Beck, J. G. (2005). The role of thought suppression in posttraumatic stress disorder. Behavior Therapy, 36, 277-287.

Zohar, J., Juven-Wetzler, A., Myers, V., & Fostick, L. (2008). Post-traumatic stress disorder: facts and fiction. Current opinion in psychiatry, 21(1), 74-77.

(25)

Appendix A

Woordenlijsten gematched op valentie, frequentie per miljoen woorden en woordlengte. Negatief opvallend:

Prop. valentie Woordfrequentie per miljoen woorden

rampzalig 1 2.2218 aangevallen 1 28.2876 gijzelaar 0.94 6.8832 bliksem 0.83 10.6336 verslaafde 0.94 4.2306 doodstraf 0.9 10.1533 wanhopig 0.82 17.85 vijandig 0.94 4.9395 machteloos 0.82 5.0767 arrogant 0.82 7.5693 bekeuring 0.94 2.1725 onredelijk 0.88 3.6589 vreselijk 0.88 112.35 bomaanslag 0.88 2.1496 gewelddadig 0.89 0.8918 bedriegen 0.88 9,8332 verkrachten 0.89 7.2491 pervers 0.82 4.6422

(26)

jaloezie 0.82 6.06 stress 0.88 13.8579 maniak 0.86 6.8832 sadist 0.86 1.3949 vals 0.82 26.5954 tegenslag 0.83 3.8418 boeven 0.8 7.4549 ziekte 0.85 37.1375

Gemiddelde woordfrequentie negatief opvallende woorden: 13.23

Negatief onopvallend: huichelaar 0.9 0.7546 onderwereld 0.8 4.8251 armoede 0.81 5.3511 afgetakeld 0.93 0.3202 afslachten 0.93 2.2411 vijand 0.94 60.6914 wraakzucht 0.84 0.5488 dreigend 0.85 1.6465 overspel 0.87 3.6817 slachting 0.88 3.1329 hebzucht 0.86 6.06 argwaan 0.93 2.9957 leukemie 0.88 2.3079 satan 0.86 8.8041 droevig 0.83 7.9352 gestoord 0.88 53.7624 onbeschoft 0.84 4.4592 begrafenis 0.88 35.1937 verwonden 0.86 5.5569 hersendood 0.88 0.9147 zelfmoord 0.86 61.5508 grieperig 0.86 0.2058 ruzie 0.88 64.1902 noodlot 0.87 5.534 macaber 0.88 0.3202 snijwond 0.8 0.1601

Gemiddelde woordfrequentie negatief onopvallende woorden: 13.20

(27)

Neutraal opvallend: termijn 0.86 6.2887 venster 0.86 3.541 landbouw 0.8 1.9666 stoep 1 7.6836 blikje 0.93 3.7046 trekken 0.93 82.05 magazijn 0.78 7.272 klaarmaken 0.7 13.0804 symposium 0.87 0.526 provincie 1 4.3449 geografisch 0.8 0.2287 kengetal 0.87 0.343 automatisch 0.77 7.3177 document 0.86 7.6836 toetsenbord 0.75 1.0977 dubbel 0.88 17.0823 locomotief 0.72 1.7608 postkantoor 0.89 5.1681 theorie 0.87 25.7264 bukken 0.84 10.725 sleutel 0.72 80.7088 zakenman 0.86 11.7312 mechanisme 0.76 2.3554 antraciet 0.8 0.1143 handschoen 0.77 12.0285 horloge 0.8 28.1733

Gemiddelde woordfrequentie neutraal opvallende woorden: 13.18 Neutraal onopvallend: fluitje 0.93 3.7503 telefoon 0.88 159.9195 aankleden 0.75 9.3301 vulpen 0.88 0.5488 centimeter 0.76 13.5378 handtas 0.85 4.32 regering 0.72 56.5725 vertalen 0.7 5.3968 vestiging 0.86 0.4574 parlement 0.87 4.7794 fluisteren 0.76 4.4364 winkelier 0.82 0.3659

(28)

gloeilamp 0.78 0.5946 organisatie 0.78 19.1404 tandarts 0.76 14.4982 metselaar 0.81 0.6403 kenteken 0.88 6.929 potlood 0.86 5.4426 aanmaken 0.71 0.7546 schroef 0.92 1.9666 echter 0.88 18.1342 stoelpoot 0.84 0.0457 stukadoor 0.81 0.1143 structuur 0.77 5.5798 ambtenaar 0.78 3.7732 fornuis 0.84 2.9957

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een belangrijke theoretische kwestie die zich voordoet, is waar- om de klanken van woorden niet als geheel, dat wil zeggen als eenheid, in ons brein zijn opgeslagen Als we niet

De oplossing en zeer veel andere werkbladen om gratis te

In hoeverre de negatieve gevolgen van een sterke cohesie voor kennisdelen kunnen worden beperkt door deze positieve invloed van verticaal solidair gedrag, is een vraag die

In chapter 3 we estimate the expected cost-effectiveness of a biomarker strategy to personalize high dose alkylating chemotherapy in a subgroup of breast cancers (triple

map and opacity settings are exactly the same in the two plots. The flow morphology is essentially the same for the two boundary conditions: The vertically oriented salt fingers

Op deze manier kan antwoord worden gegeven op de hoofdvraag van dit artikel: ‘Leidt de manier van werken in Buurt Bestuurt tot meer vertrouwen van de bewoners in politie en

Indi8ronderwys in Natal h~t 'n stadium bereik waar dit sooanig uitgebrei het nat 01e· organisasie en .administr~sie daarvan groot afmetings begin aan- neem

ICT has had a profound impact on the labor market, and it has caused a change in the set of skills that are required from workers. Employers have become more demanding in terms of