• No results found

De invloed van positieve en negatieve schizotypie op emotieherkenningsvaardigheden.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van positieve en negatieve schizotypie op emotieherkenningsvaardigheden."

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De invloed van positieve en negatieve schizotypie op emotieherkenningsvaardigheden.

Jesper Bakker

Bachelorproject Klinische Psychologie Begeleider: Steven de Jong Universiteit van Amsterdam

10458271 22 december 2017

(2)

Abstract

In dit onderzoek is gekeken naar het effect van positieve en negatieve symptomen van schizotypie op emotieherkenningsvaardigheden bij gezonde deelnemers. Om schizotypie te induceren is er gebruikgemaakt van een

zichtvervormende bril. Deelnemers (N=60) waren ingedeeld in een schizotypie-conditie en een controleconditie. Emotieherkennningstaken bestonden uit de Bell-Lysaker

Emotion Recognition Task (BLERT) en Social Attribution Task (SAT-MC). Schizotypie werd gemeten met de Schizotypy State Questionnaire. Positieve en negatieve

symptomen van schizotypie zijn afgeleid uit de Positive and Negative Affect Schedule (PANAS). Gebleken is dat de zichtvervormende bril geen schizotypie kan induceren. Hierdoor is er ook geen effect op emotieherkenning geïdentificeerd. Bij het Affect is er een daling van het positieve affect aanwezig bij de schizotypie en controle conditie. Er is ook een daling van negatief affect aanwezig bij de controle conditie en geen af- of

toename in de schizotype conditie. Uit de resultaten is dus gebleken dat in een volgend onderzoek naar alternatieve methoden moet worden gekeken naar het induceren van schizotypie.

(3)

1. Inleiding.

Schizotypie is een persoonlijkheidskenmerk dat kan worden gezien als een persoonlijkheidsstoornis wanneer de symptomen verergeren. Schizotypie bestaat uit verschillende clusters: de positieve, negatieve en desorganiseerde cluster (Wuthrich & Bates, 2006). Het positieve cluster houdt in dat de persoon last kan hebben van

betrekkingsideeën, magisch denken (bijvoorbeeld een grote bijgelovigheid), bizarre perceptie zoals vervormd zicht, en paranoïde gedachten. Het negatieve cluster bevat symptomen als een ingeperkt affect, weinig sociaal contact en sociale angst. Het desorganiseerde cluster bevat kenmerken als vreemd gedrag en verstoorde spraak. Schizotypie werd als eerst beschreven door Meehl en John in 1960, hij beschreef het als een persoonlijkheidskenmerk dat vooraf zou kunnen gaan aan schizofrenie.

Schizofrenie is vergelijkbaar met schizotypie, maar iemand met schizofrenie heeft ook last van wanen en hallucinaties.

Toch is er kritiek op het categorisch vaststellen van schizofrenie. Dit omdat schizotypie volgens veel onderzoekers niet apart van schizofrenie vast te stellen is maar eerder dimensioneel moet worden bekeken (Nelson, Seal, Pantelis & Philips, 2013). Barrentes-Vidal, Grant en Kwapil (2015) stelden bijvoorbeeld vast dat er veel heterogeniteit zit tussen de klachten van verschillende mensen met schizofrenie,

waardoor het lastig is om één bepaald ziektebeeld van schizofrenie vast te houden. Het dimensioneel bekijken van schizofrenie wordt de fully dimensional approach genoemd (Verdoux & Van OS, 2002). De fully dimensional approach kan worden gezien als een schizofreniespectrum. Schizotypie staat lager op het spectrum dan schizofrenie. Hoe meer de symptomen verergeren hoe hoger de persoon scoort op het spectrum. Hierdoor is een hoge schizotypie een voorspeller van schizofrenie.

Experimenteel onderzoek heeft aangetoond dat schizotypie is te induceren. Door middel van een zichtvervormende bril is er in onderzoek van Renard, Huntjens en

(4)

Pijnenborg (ter perse) schizotypie geïnduceerd bij studenten die vooraf geen

schizotypische kenmerken hadden. Uit ander onderzoek bleek dat mensen met een schizotypische persoonlijkheidsstoornis verminderde emotieherkenningsvaardigheden hadden vergeleken met mensen zonder schizotypie (Mikhailova, Vladimorova, Iznak, Tsusulkovskay & Sushko, 1996). Bij verder correlationeel onderzoek naar de

verminderde emotieherkenning bij mensen met schizotypische kenmerken bleek dat deelnemers met voornamelijk positieve symptomen van schizotypie een vertraagde reactie hadden op emotieherkenning (Wout, Aleman, Kessels, Laroi & Kahn, 2004). Dit terwijl ze hadden verwacht dat juist mensen met negatieve symptomen van schizotypie trager reageerden op emotionele stimuli. In later onderzoek (Brown & Cohen, 2010) is ook getracht te bepalen of negatieve of positieve symptomen van schizotypie de meeste invloed had op emotieherkenning. Echter, ze konden in dit onderzoek geen uitsluitsel geven over deze vraag, omdat beide soorten symptomen licht correleerden met de verminderde emotieherkenning. Ook Gooding en Pflum (2011) deden onderzoek naar de mate van Theory of Mind (ToM) bij schizotypische mensen en dan vooral onderzoek naar van welk cluster van symptomen er het meest sprake was bij een defect aan ToM. ToM is het vermogen om een idee te vormen van het perspectief van een ander als verschillend van het eigen perspectief (Perner, 1999). Er werdt onderscheidt gemaakt tussen positieve en negatieve symptomen van schizotypie door middel van positief en negatief affect. Positief affect zou volgens het onderzoek gerelateerd zijn aan een hogere mate van positieve schizotypie symptomen en een negatief affect zou gecorreleerd zijn aan een hogere mate van negatieve schizotypie symptomen. Een hoge ToM werd in dit onderzoek behandeld als het beter kunnen herkennen van de emotionele staat van de ander in tegenstelling met een lagere ToM. Hierdoor is het vergelijkbaar met

emotieherkenning. Het resultaat van het onderzoek was dat vooral mensen met

positieve symptomen van schizotypie te maken hadden met een verminderde werking van ToM.

(5)

Het is op dit moment nog onduidelijk of een verminderde emotieherkenning al aanwezig is voordat er schizotypie aangetoond kan worden bij de persoon of dat dit pas optreedt als de persoon schizotypische kenmerken gaat vertonen. Frith (1992,

aangehaald in Gooding en Pflum, 2011) zag een verminderde emotieherkenning voornamelijk als gevolg van schizotypie, waardoor het een eigenschap van de

persoonlijkheidstrek werd. Toch is dit nog niet sterk empririsch onderbouwd vanwege tegenstrijdige onderzoeksresultaten in het verleden.

Het is nog onduidelijk of een verminderde emotieherkenning te maken heeft met het positieve of negatieve cluster van schizotypie. Ook is onduidelijk of schizotypie een verminderde emotieherkenning veroorzaakt of dat het gaat over een correlatie. De eerste onderzoeksvraag is of de inductie van schizotypie een verminderde

emotieherkenning veroorzaakt. Ook wordt in gekeken naar de tweede

onderzoeksvraag, namelijk welk symptoomcluster van schizotypie betrokken is bij de verminderde emotieherkenning. Om te bepalen welk symptoomcluster het meest aanwezig is in de schizotypische deelnemer, wordt er gekeken naar positief of negatief affect, omdat uit eerder onderzoek is gebleken dat schizotypische mensen met een negatief affect vaak ook een negatieve schizotypie uitten. Ook andersom geldt dat schizotypische mensen met een positief affect meer symptomen hebben uit de positieve cluster van schizotypie.

Verwacht wordt dat de emotieherkenning afneemt na het induceren van schizotypie. Ook wordt er verwacht dat deelnemers met voornamelijk positieve symptomen van schizotypie een grotere vermindering van emotieherkenning zullen tonen dan deelnemers met voornamelijk negatieve symptomen van schizotypie

(6)

2. Methode 2.1. Deelnemers

Om het vooraf aantal benodigde deelnemers is er gebruik gemaakt van een a priori poweranalyse met beulp van het programma G*Power. Er is gecontroleerd voor het vinden van een klein tot medium effect (f = 0,25, α = ,05, β = 0,8) voor een Repeated Measures ANOVA. Hiervoor waren minimaal 34 deelnemers nodig. In totaal zijn voor dit onderzoek zestig deelnemers geworven. Dit vanwege de behoefte voor meer

deelnemers in een gelijktijdige paralelle studie. De werving heeft voornamelijk

plaatsgevonden onder Nederlandstalige eerstejaars psychologiestudenten aan de UvA, ook vond er werving plaats via social media. Deze zestig deelnemers zijn willekeurig onderverdeeld in twee condities, een experimentele conditie met de zichtvervormende bril en een controleconditie met een doorzichtige bril zonder zichtvervorming.

Deelnemers werden uitgesloten van het onderzoek als ze een bril droegen (lenzen mochten wel) en als ze epilepsie en/of schizofrenie hadden.

2.2. Meetmiddelen

2.2.1. Schizotypy State Questionnaire

Om schizotypie te meten bij de deelnemers is er gebruik gemaakt van de Schizotypy State Questionnaire (SSQ). De SSQ is ontwikkeld door Renard et al. (in prep) en itemvragen zijn gebaseerd op de beschreven symptomen in de DSM-5 (American Psychiatric Association, 2013) in combinatie met de Postive and Negative syndrome Scale (PANSS; Kay, Fizbein, & Opfer, 1987) en de Community Assessment of Psychic Experiences (CAPE; Konings, Bak, Hanssen, Van Os, & Krabbendam, 2006). De SSQ meet de mate van schizotypie die nu en in de laatste 10 minuten aanwezig is

geweest en bestaat uit 9 items. Voorbeeld items zijn; “Ik had gedachten of gevoelens die andere vreemd of bizar zouden kunnen vinden”. Deelnemers kunnen deze vragenlijst

(7)

invullen op een 5-puntschaal waarbij links staat: “helemaal niet mee eens” tot aan de rechterkant: “helemaal mee eens”.

2.2.2. Positive and Negative Affect Schedule Nederlandse Vertaling

Het positieve en negatieve affect werd gemeten door gebruik te maken van de nederlandse vertaling van de Positive and Negative Affect Schedule (PANAS-NL; Peeters et al., 1999). De PANAS-NL bestaat uit twintig items bestaande uit een woord waarbij de deelnemer moet aangeven of deze bij hem of haar past of juist niet. Een voorbeelditem is “Angstig”. De deelnemer kan invullen of dit woord “nauwelijks of helemaal niet”, “een beetje”, “gemiddeld”, “nogal” of “in sterke mate” bij hem of haar past. De Cronbach’s alpha voor het Negatief Affect is α=,87, de Cronbach’s alpha voor positief affect is α=,77.

2.2.3. Bell-Lysaker Emotion Recognition Task

In dit onderzoek is gebruikt gemaakt van de Bell-Lysaker Emotion Recognition Task (BLERT; Bell et al., 1997). Van deze test is de nieuw ontwikkelde nederlandse variant gebruikt, ontwikkelt in ( Jong et al., in prep). Door middel van de BLERT wordt de emotieherkenning gemeten bij de deelnemers. De BLERT bestaat uit 35 filmpjes waarin acteurs een bepaalde emotie uitdragen bij het opzeggen van een zin. Een voorbeelditem is: “welke emotie herken je?”. Deelnemers konden kiezen uit zeven emoties: blij, verdrietig, verrast, bang, boos, walging, neutraal. De BLERT heeft een hoge test-hertest betrouwbaarheid (r =0,76)

2.2.4. Social Attribution Task – Multiple Choice

Door middel van de Social Attribution Task- Multiple Choice (SAT-MC) wordt nogmaals de emotieherkenning gemeten bij de deelnemers. De SAT-MC bestaat uit 17 filmpjes waarin geometrische figuren een verhaal uitbeelden en is gebaseerd stille animatie van Heider en Simmel (1944). De deelnemer wordt gevraagd naar zijn of haar

(8)

interpretatie van dit verhaal. Een voorbeelditem is bijvoorbeeld: “Wie is een vriend van de kleine cirkel”. De deelnemer krijgt telkens vier meerkeuze antwoorden om uit te kiezen. Deelnemers kregen verschillende filmpjes te zien op de voormeting en nameting. SAT-MC heeft een hoge intraclass correlatie coëfficiënt (r = ,87) met gevalideerde meetinstrumenten die ook emotieherkenningsvaardigheden meten . 2.3.Procedure

Deelnemers worden in een ruimte geplaatst met een computer waarop de testbatterij stond. Op de voormeting krijgt de deelnemer allereerst enkele

demografische vragen (leeftijd, geslacht, studie), hierna krijgt hij of zij de SSQ en de PANAS-NL aangeboden. Na het invullen van deze vragenlijsten volgt er een

voormeting van de emotieherkenningstaken BLERT en SAT-MC. Na afronding van de voormeting wordt de manipulatie aangeboden in de vorm van zichtvervormende bril (figuur 1)voor de deelnemers in de schizotypie conditie en een doorzichtige controle bril voor de deelnemers uit de controle conditie. Deelnemers worden dringend gevraagd de bril op te houden gedurende het onderzoek. Na het opzetten van de bril wordt de ruimste verduisterd en krijgt de deelnemer een youtubefilmpje te zien van tien minuten. Het filmpje was zo neutraal mogelijk gehouden, het betrof een fietser die op een rustig tempo door Amsterdam fietst met geen belangrijke gebeurtenissen. Na het kijken van het filmpje wordt de ruimte weer verlicht en wordt er aan de deelnemer gevraagd om op de nameting nogmaals de SSQ en de PANAS-NL in te vullen. Ook wordt gevraagd om op de nameting de emotieherkenningstaken BLERT en SAT-MC opnieuw in te vullen. Na het invullen van de testbatterij krgen de deelnemers een debriefing over het doel van het onderzoek en mochten ze vragen stellen.

(9)

Figuur 1. Zichtvervormende brillen 2.4. Analyseplan

Resultaten zullen worden geanalyseerd in het computerprogramma SPSS. Allereerst zal er worden gekeken of de verzamelde data normaal verdeeld is over de condities. Voor de variabele leeftijd wordt door middel van een t-toets de verdeling gecontroleerd. Voor de variabale geslacht wordt door middel van een Chi-square test de verdeling gecontroleerd. Voor de eerste onderzoeksvraag zal er eerst door middel van een Factorial Mixed Repeated Measures ANOVA worden gekeken of er een significant effect is op afhankelijke variabele SSQ score van de onafhankelijke variabele van Conditie. Daarna wordt er gekeken via een Factorial Mixed Repeated Measures

ANOVA of conditie een significant effect heeft op de gemiddelde score van de BLERT en SAT-MC score. De assumptie van normaliteit wordt gecontroleerd door middel van Shapiro-Wilks test. De assumptie van gelijkheid van variantie wordt gecontroleerd door middel van Levene’s test. De assumptie van sfericiteit hoeft niet bekeken te worden omdat de onafhankelijk variabelen (meetmoment, conditie) maar 2 niveaus hebben.

Voor de tweede onderzoeksvraag zal er door middel van een Factorial Mixed Repeated Measures ANOVA worden getoetst of conditie een significant effect van conditie op de gemiddelde score van de PANAS-NL. Ter voorbereiding hierop zal de PANAS-NL eerst in twee groepen worden gesplitst. Allereerst de PANAS-NA voor de gemiddelde score van het negatief affect en dan de PANAS-PA voor het gemiddelde positief affect. De assumptie van normaliteit wordt gecontroleerd door middel van Shapiro-Wilks test. De assumptie van gelijkheid van variantie wordt gecontroleerd door

(10)

middel van Levene’s test. Tijdens dit onderzoek wordt een Cronbach’s alpha aangehouden van α=,05 voor significantie.

3. Resultaten

In totaal deden aan dit onderzoek 60 deelnemers mee. Eén deelnemer is vroegtijdig gestopt met het onderzoek, deze deelnemer en de bijbehorende data zijn geschrapt uit de analyses voor dit onderzoek. Uiteindelijk zijn er 59 deelnemers die het gehele onderzoek hebben doorgelopen. De deelnemers hadden leeftijden van 18 tot 58 jaar (M=24,25, SD=9,02). De schizotypie-conditie (N=27) en de controleconditie (N=32).

Er wordt nu gekeken of de manipulatie een significant effect heeft gehad op de gemiddelde SSQ score op de metingen tussen de condities. Om na te gaan of de SSQ-score is toegenomen in de schizotypie-conditie ten opzichte van de controleconditie tussen de voor- en nameting.

Resultaten Tabel 1.

Gemiddelde SSQ-score, Standaarddeviatie, en Betrouwbaarheidsintervallen

Conditie Gemiddelde SSQ score SD CI (95%) Voormeting Schizotypie (N=27) 14,04 5,76 [11,79-16,28] Controle (N=32) 15,06 6,39 [12,76-17,36] Nameting Schizotypie (N=27) 16,30 6,04 [13,91-18,69] Controle (N=32) 15,19 5,29 [13,28-17,09]

(11)

Voordat de Factorial Mixed Repeated Measures ANOVA kan worden uitgevoerd moet er eerst worden gekeken naar de assumptie van normaliteit en gelijkheid van variantie. Uit de Shapiro-Wilk test bleek dat de SSQ-score van de schizotypie-conditie op de voormeting, D(27) = ,187, p >,001, significant verschilde van normaal. Dit was ook het geval voor de SSQ-score van de schizotypie-conditie op de nameting, D(27) = ,120, p = ,021. Ook voor de SSQ-score van de controleconditie verschillen van normaal op zowel de voormeting (D(32) = ,191, p < ,001) als de nameting (D(32) = ,130, p = ,015). De assumptie van normaliteit is dus geschonden. Om hiervoor te controleren is er gebruikt gemaakt van een logtransformatie op de variabele SSQ. Na de logtransformatie was de assumptie van normaliteit nog steeds geschonden, hierdoor is er geen verder gebruik gemaakt van de transformatie. Aan de assumptie van gelijkheid van variantie is voldaan. Er is geen significant hoofdeffect gevonden voor de variabele meetmoment F(1,57)= 1,99, p = ,163. Ook is er geen significant hoofdeffect gevonden voor de variabele conditie F(1,57) = ,01, p = ,974. Een significant interactie-effect tussen meetmoment en conditie bleek ook niet aanwezig te zijn F(1,57)= 1,597, p = ,211 (Grafiek 1)

.

(12)

Vervolgens wordt er gecontroleerd of effect is aan te tonen op de scoring op de BLERT tussen condities op de voor en nameting

Tabel 2.

Gemiddelde BLERT-score, Standaarddeviatie, en Betrouwbaarheidsintervallen Conditie Gemiddelde BLERT

score SD CI (95%) Voormeting Schizotypie (N=27) 30,22 2,45 [29,25-31,19] Controle (N=32) 29,41 3,67 [28,08-30,73] Nameting Schizotypie (N=27) 30,26 3,09 [29,03-31,48] Controle (N=32) 29,31 3,48 [28,06-30,57]

Voordat de factorial mixed repeated measures ANOVA kan worden uitgevoerd moet eerst worden gekeken of er aan de assumpties van normaliteit en gelijkheid van variantie is voldaan. Uit de Shapiro-Wilk test bleek dat de assumptie van normaliteit niet geschonden is voor de schizotypie-conditie op de voor en de nameting. Bij de controleconditie bleek de assumptie echter wel geschonden te zijn voor de nameting van de BLERT (D(32)= ,155, p = ,020. Om hiervoor te controleren is er gebruikt gemaakt van een logtransformatie op de variabele BLERT. Na de logtransformatie was de assumptie van normaliteit nog steeds geschonden, hierdoor is er geen verder gebruik gemaakt van de transformatie. De assumptie van gelijkheid van variantie was aan voldaan. Hier bleek uit de analyse geen hoofdeffect te zijn voor het variabele meetmoment F(1,57)= ,006, p = ,938. Ook bleek er geen hoofdeffect te zijn voor de

(13)

variabele conditie F(1,57) = 1,32, p = ,255. Een interactie-effect tussen meetmoment en conditie was ook niet aangetroffen F(1,57) = ,033, p = ,857.

Vervolgens is er gekeken of er een effect is geweest op de gemiddelde scores van SAT-MC tussen de condities op de voor en de nameting.

Tabel 3.

Gemiddelde SAT-MC-score, Standaarddeviatie, en Betrouwbaarheidsintervallen

Conditie Gemiddelde

SAT-MC score SD CI (95%) Voormeting Schizotypie (N=27) 16,19 2,02 [15,39-16,98] Controle (N=32) 16,03 2,82 [15,01-17,05] Nameting Schizotypie (N=27) 16,22 1,97 [15,44-17,00] Controle (N=32) 15,66 2,40 [14,79-16,52]

Allereerst moet er worden gecontroleerd of er aan de assumpties van normaliteit en gelijkheid van variantie is voldaan. Uit de Shapiro-Wilk test blijk dat de assumptie van normaliteit is geschonden bij de schizotypie-conditie op de voormeting D(27)= ,212, p =,027. Bij de controleconditie is de assumptie van normaliteit geschonden zowel op de voormeting (D(32)= ,228, p < ,001) als op de nameting (D(32)= ,182, p = ,011. Om hiervoor te controleren is er gebruikt gemaakt van een logtransformatie op de variabele SAT-MC. Na de logtransformatie was de assumptie van normaliteit nog steeds geschonden, hierdoor is er geen verder gebruik gemaakt van de transformatie. De assumptie van gelijkheid van variantie is niet geschonden. Er is geen significant hoofdeffect

(14)

conditie is ook geen significant hoofdeffect aangetroffen (F(1,57)= ,491, p = ,486. Er is ook geen significant interactie-effect aangetroffen voor meetmoment en conditie (F(1,57)= ,369, p = ,546).

Na het afronden van de analyses voor de emotieherkenningstaken kan er

worden gekeken naar de analyse van de tweede onderzoeksvraag. Er wordt getoetst of er een effect is geweest op de scoring van de PANAS Postive Affect en de PANAS Negatief Affect tussen de condities op de voor en nameting.

Tabel 4.

Gemiddelde PANAS NA en PANAS PA-score, Standaarddeviatie, en Betrouwbaarheidsintervallen

Conditie Gemiddelde

SAT-MC score SD CI (95%) Voormeting

Schizotypie (N=27) Negatief Affect Positief Affect 15,19 28,22 6,84 8,08 [12,48-19,89] [25,02-31,42] Controle (N=32) Negatief Affect

Positief Affect 15,75 28,78 6,07 7,71 [13,56-17,94] [26,00-31,56] Nameting

Schizotypie (N=27) Negatief Affect Positief Affect 16,11 22,44 7,16 7,20 [13,28-18,95] [19,60-25,29] Controle (N=32) Negatief Affect

Positief Affect 13,25 22,72 4,14 8,27 [11,76-14,74] [19,74-25,70]

Voor het uitvoeren van de Factorial Mixed Repeated Measures ANOVA moet er eerst worden gecheckt of er is voldaan aan de assumptie van normaliteit. Uit de Shapiro Wilk test blijkt dat voor de PANAS PA aan de assumptie van normaliteit is voldaan

(15)

voor zowel de schizotypische conditie als de controleconditie. Voor de PANAS NA is deze echter wel geschonden voor de voor en de nameting van beide condities. Voor de PANAS NA in de schizotypische conditie op de voormeting is het D(27) = ,252, p < ,001, op de nameting is het, D(27)= ,228, p < ,001. Voor de PANAS NA in de controleconditie is het D(32)= ,207, p < ,001, en op de nameting D(32) = ,274, p < ,001. Om hiervoor te controleren is er gebruikt gemaakt van een logtransformatie op de variabele PANAS. Na de logtransformatie was de assumptie van normaliteit nog steeds geschonden, hierdoor is er geen verder gebruik gemaakt van de transformatie. Aan de assumptie van gelijkheid van variantie is voldaan. Er is geen hoofdeffect gevonden voor de conditie meetmoment op de PANAS NA (F(1,57) = 1,12 , p = ,279), echter is er wel een hoofdeffect gevonden voor meetmoment op de PANAS PA (F(1,57)= 76,96, p < ,001. Er is geen hoofdeffect gevonden voor de variabele conditie voor zowel de PANAS NA

(F(1,57) = ,655, p = ,422), als de PANAS PA(F(1,57) = ,046, p = ,830. Wel is er een interactie-effect aangetroffen voor de variabele meetmoment en conditie voor de PANAS NA (F(1,57)= 5,67, p = ,021. Er is geen interactie-effect aangetroffen voor de variabele meetmoment en conditie voor de PANAS PA (F(1,57)= ,045, p = ,834.

(16)

Grafiek 2, Gemiddelde PANAS-NA score

(17)

Als we het interactie effect van de PANAS NA exploratief analyseren met behulp van een pairwise t-test dan zien we op welke itemscores er een toe of afname geweest tussen de voor en de nameting tussen condities. Hieruit blijkt dat de

schizotypische conditie een verhoging laten zien op items “schuldig” en

“rusteloosheid” op de PANAS NA. De controleconditie toont een verlaging van itemscores van “overstuur”, “angstig”, “nerveus”, en “bang”. Wat betreft de PANAS PA is deze ook verder geanalyseerd met behulp van een exploratieve pairwise t-test. Hieruit blijkt dat de schizotypische conditie een verlaging laat zien op veel itemscores; “geïnteresseerd”, “uitgelaten”, “enthousiast”, ”trots”, ”geïnspireerd”, ”vastberaden”, ”aandachtig”, en ”actief”. Bij de controleconditie laat de pairwise t-test een verlaging zien van de itemscore op de items; ”geïnteresseerd”, ”uitgelaten”, ”enthousiast”, ”trots”, ”vastberaden”, ”aandachtig”, ”actief”.

(18)

4. Discussie

Met dit onderzoek is getracht om de invloed van positieve en negatieve symptomen van schizotypie op emotieherkenningsvaardigheden te bestuderen. De belangrijkste bevinding uit dit onderzoek is echter dat het induceren van schizotypie door middel van een zichtvervormende bril niet mogelijk is. Tegen de verwachting in vond er geen significante verhoging van schizotypie plaats onder de deelnemers. Hierdoor gaf het onderzoek geen uitsluitsel over de vraag of schizotypie verminderde emotieherkenning veroorzaakt. Ook kan op de vraag welk cluster van schizotypie een verminderde emotieherkenning veroorzaakt, geen concluderend antwoord worden gegeven. Op de beide emotieherkenningstaken is er geen significant verschil gezien bij deelnemers uit beide condities op de voor- en de nameting. In de controleconditie is bij de deelnemers echter wel een significante afname voor negatief affect aangetroffen. Voor deelnemers uit beide condities is overigens een afname van positief affect aangetroffen aan het einde van het afnemen van de testbatterij.

De verwachting was dat bij een geslaagde inductie van schizotypie een verminderde emotieherkenning veroorzaakte. Echter, er is geen vermindering van emotieherkenning aangetroffen in beide condities. Dit zou betekenen dat alleen het dragen van een zichtvervormende bril geen invloed heeft op emotieherkenning. Van positief affect is echter wel een afname aangetroffen. Een mogelijke verklaring hiervoor is voortgekomen uit exploratief onderzoek van de dataset. Bij het invullen van positieve woorden van de PANAS-NL blijken woorden als “enthousiast”, “aandachtig” en

“actief” significant te zijn gedaald. De daling van de waardering van deze woorden kunnen worden verklaard als gekeken wordt naar de inzet van de deelnemer en de duur van de testbatterij. De testbatterij duurde minimaal 60 minuten om in te vullen, maar vaak waren deelnemers 75 minuten bezig. Na vele vragenlijsten en herhalende

(19)

taken is het verklaarbaar dat het enthousiasme en de aandacht van de deelnemers afnemen.

Ook de afname van negatief affect bij deelnemers uit de controleconditie is na een exploratieve statistiek mogelijk verklaarbaar. Deelnemers uit de controleconditie gaven lagere waarderingen op de nameting voor woorden als “overstuur”, “angstig”, “nerveus” en “bang”. Dit kan zijn omdat ze aan het begin van het onderzoek weinig afweten van de onderzoeksopzet: de manipulatie is voor de deelnemers onbekend. Dit kan de deelnemers mogelijk een wat angstig en nerveus gevoel geven. Zodra ze merken dat ze een doorzichtige bril opgezet krijgen en een neutraal filmpje kijken in het donker kunnen ze misschien wat meer ontspannen en minder nervositeit ervaren. Wel moet rekening gehouden worden met het feit dat deze uitkomsten zijn getoets door Pairwise T-test, dit stelt vele toetsen op en daardoor is de kans op significante resultaten hoger.

Een reden waarom ditzelfde effect niet wordt aangetroffen bij de deelnemers uit de schizotypie-conditie is omdat zij eerder te maken hebben gehad met een

ongemakkelijke manipulatie. De deelnemers hebben vaak gerapporteerd aan de

onderzoekers dat ze de zichtvervormende bril als ongemakkelijk en soms zelfs als naar ervaarden. Vanwege deze nadelige effecten van de bril kan het negatief affect bij deze deelnemers gelijk zijn gebleven gedurende het onderzoek.

Aan dit onderzoek zijn enkele beperkingen gesteld die benoemd moeten worden. Allereerst is er in de data een gebrek aan normaliteit. Voor elke ANOVA is de

assumptie van normaliteit dan ook geschonden. Dit houdt in dat de accuraatheid van de resultaten van dit onderzoek verminderd is. Om dit te ondervangen wordt er

aangeraden in volgend onderzoek meer deelnemers te werven. Meer deelnemers in het onderzoek meenemen heeft ook als resultaat dat de betrouwbaarheidsintervallen kleiner worden, hierdoor kan er alsnog een klein effect worden gevonden in

(20)

tegnestelling tot onderzoeken met minder deelnemers. Dit was in dit onderzoek niet mogelijk vanwege de korte tijd waarin de data verzameld werd.

Een andere beperking van dit onderzoek bestaat uit het gebruik van de PANAS-NL om positieve en negatieve symptomen van schizotypie te meten, omdat de

correlatie tussen negatief en positief affect met positieve en negatieve symptomen kleiner is dan vooraf gedacht. Tijdens het uitvoeren van het onderzoek bleek tijdens extra literatuuronderzoek dat de correlatie minder goed empirisch is onderbouwd dan werd aangenomen. Hierdoor lijkt de PANAS-NL niet de beste methode om de mate van positieve en negatieve schizotypie te bepalen. Voor mogelijk vervolgonderzoek zou er kunnen worden gekeken naar vragenlijsten als de Schizotypal Personality

Questionnaire-B (SPQ-B; Raine en Benishay, 1995). Deze vragenlijst bestaat uit een negatief en positief cluster.

Een laatste mogelijke beperking die in dit onderzoek aanwezig was, was het gebruik van de SSQ. De SSQ is gebruikt in eerder onderzoek (Renard, in prep), maar is nog niet gevalideerd. Omdat in dit onderzoek, door het gebruik van dit

meetinstrument, geen significante verandering van mate van schizotypie is aangetoond, is het van belang de SSQ te valideren voordat volledig uitgesloten kan dat de

manipulatie niet heeft gewerkt. Bij deelnemers met de zichtvervormende bril is een kleine maar niet significante toename van schizotypie geweest, misschien was dit effect wel significant geweest bij een gevoeliger meetinstrument voor schizotypie. Voor volgend onderzoek wordt dan ook aangeraden om bijvoorbeeld gebruik te maken van de Kings Schizotypy Questionnaire (KSQ; Williams, 1993). Deze test is wel gevalideerd.

Ondanks deze beperkingen blijkt uit dit onderzoek dat een zichtvervormende bril schizotypie niet sterk genoeg kan induceren. Het gevonden effect op de mate van schizotypie bleek te klein. Om in volgend experimenteel onderzoek toch te kijken naar het induceren van schizotypie bestaan meerdere mogelijkheden: allereerst moet worden

(21)

gekeken of, met het gebruik van een gevalideerde methode om schizotypie te meten, er wel een effect plaatsvindt van de bril op mate van schizotypie. Wanneer dat alsnog niet het geval blijkt te zijn, kan worden gekeken naar een andere methode van het induceren van schizotypie. Hiervoor kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van een

stroboscoop (Ter Meulen, Tavy en Jacobs, 2009).

Een mogelijke andere methode om symptomen van schizotypie mee op te wekken kan zijn door middel van Virtual Reality. Uit onderzoek (Broome et al., 2013) is namelijk gebleken dat middels Virtual Reality het mogelijk is om tijdelijk paranoïde gedachtens te induceren bij mensen. Ook zou het mogelijk zijn dat de persoon geïsoleerd wordt in het contact met andere online virtuele personificatie van

deelnemers (avatars). Mogelijk zou hierdoor een verminderd affect kunnen worden geïnduceerd. Ook kan een deelnemer in Virtual Reality worden geplaatst in een virtuele beangstigende of moeilijke sociale situatie, bijvoorbeeld het presenteren van een

belangrijke presentatie voor een groep van 100 personen (Anderson et al., 2012). Dit wordt gebruikt voor exposure therapie voor sociale angst maar zou ook sociale angst tijdelijk kunnen oproepen bij gezonde deelnemers. Deze symptomen zijn ook aanwezig in een schizotypische-persoonlijkheidsstoornis. Het is voor toekomstig onderzoek daarom ook van belang om te kijken naar het relatief nieuwe onderzoeksvlak van Virtual Reality om schizotypie te induceren.

Als laatste is het van belang om meer deelnemers te betrekken bij dit soort onderzoek. Hiermee wordt het gebrek aan normaliteit van dit onderzoek ondervangen, en wordt de accuraatheid van het mogelijke effect van de manipulatie verhoogd. Als er wordt gekeken naar de mate van positieve en negatieve symptomen van schizotypie kan er beter geen gebruik meer worden gemaakt van de correlatie met negatief en positief affect, maar eerder naar testen die direct de positieve en negatieve symptomen van schizotypie meten. Ondanks dat het onderzoek geen direct effect heeft aangetoond

(22)

van schizotypie op emotieherkenningsvaardigheden heeft het naar onze mening wel bijgedragen aan mogelijke toekomstige onderzoeksopzetten naar dit onderwerp.

(23)

Literatuurlijst

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.). Arlington, VA: American Psychiatric Publishing.

Anderson, P. L.., Price, M., Edwards, S. M., Obasaju, M. A., Schmertz, S. K., Zimand, E., Calamaras, M. R. (2012). Virtual Reality Exposure Therapy for Social Anxiety Disorder: A Randomized Controlled Trial. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 81(5), 751-760.

Barrentes-Vidal, N., Grant, P., & Kwapil, T. R. (2015). The Role of Schizotypy in the Study of the Etiology of Schizophrenia Spectrum Disorders. Schizophenia Bulletin, 42(2), 408-416.

Bell, M., Bryson, G., & Lysaker, P. (1997). Positive and negative affect recognition in schizophrenia: a comparison with substance abuse and normal control subjects. Psychiatry Research, 73(1-2), 73-82.

Broome, M. R., Zanyo, E,. Hamborg, T., Selmanovic, E., Czanner, S., Birchwoord, M., … Singh, S. P. (2013). A high fidelity Virtual Environment for the Study of Paranoia. Schizophrenia Research and Treatment, 2013, 1-7.

Brown, L. A., & Cohen, A. S. (2010). Facial emotion recognition in schizotypy: the role of accuracy and social cognitive bias. Journal of the International Neuropsychological Society, 16(3), 474-483. Gooding, D. C., & Pflum, M. J. (2011). Theory of Mind and psychometric schizotypy. Psychiatry Research,

188(2), 217-223.

Heider, F., & Simmel, M. (1944). An experimental study of apparant behaviour. American Journal of Psychology, 57(1), 243-259.

de Jong, S., Renard, S.B., Lysaker, P.H., Bell, M. Update and translation of the Bell-Lysaker Emotion Recognition Test. (in prep).

Kay, S. R., Fiszbein, A., & Opfer, L. A. (1987). The positive and negative syndrome scale (PANSS) for schizoprenia. Schizophrenia bulletin, 13(2), 261-267.

Konings, M., Bak, M., Hanssen, M., Van Os, J., & Krabbendam, L. (2006). Validity and reliability of the CAPE: a self-report instrument for the measurement of psychotic experiences in the general population. Acta Psychiatrica Scandinavica, 114(1), 55-61.

Meehl, P. E., & John, G. (1962). Schizotaxia, schizotypy, schizophrenia. American Psychologist, 17(12), 827-838.

Mikhailova, E. S., Vladimirova, T. V., Iznak, A. F., Tsusulkovskaya, E. J., & Sushko, N. V. (1996). Abnormal recognition of facial expression of emotions in depressed patients with major depression disorder and schizotypal personality disorder. Biological Psychiatry, 40(8), 697-705.

Nelson, M. T., Seal, M. L., Pantelis, C., & Phillips, L. J. (2013). Evidence of a dimensional relationship between schizotypy and schizophrenia: A systematic review. Neuroscience and Biobehavioral Reviews, 37(3), 317-327. doi:DOI: 10.1016/j.neubiorev.2013.01.004

(24)

Peeters, F. P. M. L., Ponds, R. W. H. M., & Vermeeren, M. T. G. (1996). Affectiviteit en zelfbeoordeling van depressie en angst. Tijdschrift voor Psychiatrie, 38(1), 240-250.

Peeters, F. P. M. L., Ponds, R. W. H. M., Boon-Vermeeren, M. T. G., Hoorweg, M., Kraan, H., & Meertens, L. (1999). Handleiding bij de nederlandse vertaling van de Positive and Negative Affect Schedule (PANAS). Maatricht: Universiteit Maastricht, Vakgroep Psychiatrie en neuropsychologie.

Perner, J., Lang, B. (1999). Development of theory of mind and executive control. Trends in Cognitive Sciences, 3(9), 337-344.

Raine, A., & Benishay, D. (1995). The SPQ-B: a brief screening instrument for schizotypal personality disorder. Journal of personality disorders, 9(4), 346-355.

Renard, S. B., Huntjens, R. J. C., & Pijnenborg, G. H. M. (2017). Inducing Dissociation and Schizotypy through Stroboscopic Light and Vision Deforming Glasses. Department of Clinical Psychology and experimental psychopathology.

Ter Meulen, B. C., Tacy, D., & Jacobs, B. C. (2009). From stroboscope to dream machine: A history of flicker-induced hallucinations. European Neurology, 62(5), 316-320.

Van 't Wout, M., Aleman, A., Kessels, R. P., Larøi, F., & Kahn, R. S. (2004). Emotional processsing in a non-clinical psychosis-prone sample. Schizohrenia research, 68(2), 271-281.

Verdoux, H., & Van OS, J. (2002). Psychotic symptoms in non-clinical populations and the continuum of psychosis. Schizophrenia research, 54(1), 59-65.

Williams, M. B. (1993). The psychometric assessment of schizotypal personality. Institute of Psychiatry, University of London.

Wuthrich, V. M., & Bates, T. C. (2006). Confirmatory Factor Analysis of the Three-Factor Structure of the Schizotypal Personality Questionnaire and Chapman Schizotypy Scales. Journal of Personality Assesment, 87(3), 292-304.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De oplossing en zeer veel andere werkbladen om gratis te

2p 33 Leg uit dat er tussen deze receptoren meer variatie te verwachten is in bindingsplaatsen voor allosterische modulatoren, dan in de?. bindingsplaatsen van agonisten

Er zijn twee bindingsplaatsen voor GABA en er is een aparte bindingsplaats voor benzodiazepinen?. In afbeelding 1 is de receptor

Binne hierdie nuwe vertaalkultuur en teen die agtergrond van die behoefte om 'n teks toeganklik te maak, behoort die vertaler die taalverskynsels en -patrone,

Overall, 14 C characteristics of iso- and brGDGTs and the inferred turnover times that are far longer than those of dis- crete POM (free light density fraction) and signature lipids

The main focus of this study is on the punishment stage, where the study deeply analyzes how a junior punisher’s decision to punish the player given the player’s

map and opacity settings are exactly the same in the two plots. The flow morphology is essentially the same for the two boundary conditions: The vertically oriented salt fingers

The tool DFTCalc provides important support here: given an advanced maintenance strategy and a system model given as a fault tree, DFTCalc computes standard relia- bility measures