• No results found

De relatie tussen slachtofferschap van kindermishandeling en antisociaal gedrag in de latere levensjaren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen slachtofferschap van kindermishandeling en antisociaal gedrag in de latere levensjaren"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Relatie tussen Slachtofferschap van Kindermishandeling en Antisociaal Gedrag in de Latere Levensjaren

Universiteit van Amsterdam

Bachelorscriptie Pedagogische Wetenschappen

Aysha Malik, 10355383 Begeleider: Mark Assink Datum: 30 Januari 2017 Aantal woorden: 5145

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 3

Inleiding 4

Slachtofferschap van Kindermishandeling en Agressief Gedrag 8 Slachtoffer van Kindermishandeling en Delinquent Gedrag 13

Discussie 18

(3)

Abstract

In dit literatuuroverzicht is de relatie tussen slachtofferschap van kindermishandeling en daaropvolgend antisociaal gedrag in de adolescentie en volwassenheid onderzocht. Hierbij is antisociaal gedrag onderverdeeld in agressief en delinquent gedrag. Het vertonen van

agressief gedrag in de latere levensjaren blijkt een positieve relatie te hebben met slachtofferschap van kindermishandeling. Als er wordt gekeken naar het verschil tussen mannelijke en vrouwelijke slachtoffers van kindermishandeling, blijkt dat fysieke en

emotionele kindermishandeling voor mannen een significant verband heeft met agressie maar voor vrouwelijke slachtoffers niet. Ook als deze relatie wordt onderzocht bij specifieke doelgroepen zoals delinquenten en psychopathische patiënten, bleek het verband tussen kindermishandeling en agressief gedrag significant te zijn. Vervolgens wordt ook de relatie tussen kindermishandeling en delinquent gedrag onderzocht. Deze relatie blijkt een positief verband te hebben. Hierbij geldt dat als kindermishandeling in de eerste vijf levensjaren van het slachtoffer heeft plaatsgevonden, er een verhoogde kans is dat het slachtoffer delinquent gedrag gaat vertonen. Ook blijkt dat de ernstmaat waarop kindermishandeling gerapporteerd wordt, bepaalt in welke mate delinquent gedrag bij slachtoffers aanwezig is. Uit dit

literatuuronderzoek kan geconcludeerd worden dat kindermishandeling een positieve relatie heeft met antisociaal gedrag.

(4)

De Relatie tussen Slachtofferschap van Kindermishandeling en Antisociaal Gedrag in de Latere Levensjaren

Ongeveer 120.000 kinderen in Nederland worden jaarlijks geconfronteerd met een vorm van kindermishandeling (Euser et al., 2013). Kindermishandeling is een fenomeen dat zich voornamelijk binnen het gezin afspeelt en daarom onzichtbaar is voor de buitenwereld. In veel gevallen wordt kindermishandeling niet direct herkend of gemeld door de omgeving. Hierdoor is het lastig de exacte cijfers van het werkelijke aantal kinderen, dat blootgesteld is aan kindermishandeling in kaart te brengen (Springer, Sheridan, Kuo, & Carnes, 2007). Kindermishandeling is een vroege levenservaring waarin verwaarlozing en mishandeling centraal staan en vormt een ernstig maatschappelijk probleem. Aandacht voor de gevolgen van kindermishandeling op lange termijn is in de laatste decennia sterk toegenomen (Euser et al., 2013). Slachtoffers van kindermishandeling hebben een grotere kans op negatieve

ontwikkelingsuitkomsten, waaronder het vertonen van allerlei gedragsproblemen (Maschi, Schwalbe, Morgen, Gibson, & Violette, 2009). Het is daarom relevant om te kijken naar antisociale gedragingen in de latere levensjaren als gevolg van het slachtofferschap van kindermishandeling.

In de literatuur wordt kindermishandeling opgedeeld in vier vormen: fysieke, emotionele, seksuele mishandeling en verwaarlozing (Norman et al., 2012; Smith Slep, Heyman, & Foran, 2015). In het huidig onderzoek wordt fysieke kindermishandeling

gedefinieerd als: ‘Het aanrichten van opzettelijke fysieke schade bij een kind door een ouder, verzorger of andere volwassene’. Bij seksuele mishandeling gaat het om elke seksuele handeling, die bedoeld is voor seksuele bevrediging, die een ouder, verzorger of een andere volwassene verricht bij een kind. Als het gaat om emotionele mishandeling wordt de interactie tussen ouders /verzorgers en kind, die door het kind als kwetsend of deprimerend ervaren wordt bedoeld. Onder verwaarlozing wordt het niet voorzien in basisbehoeften van

(5)

een kind op fysiek, emotioneel en/of intellectueel gebied door de ouders/verzorgers bedoeld. Naar schatting krijgt ongeveer 35 tot 64 procent van de kinderen die slachtoffer zijn van kindermishandeling te maken met meer dan één vorm van kindermishandeling (Norman et al., 2012; Smith Slep, Heyman, & Foran, 2015).

Slachtoffers van kindermishandeling hebben een verhoogde kans op het vertonen van gedragsproblemen (Maschi et al., 2009). In het huidig onderzoek wordt onder

gedragsproblemen antisociale gedragingen verstaan, die worden onderverdeeld in agressief en delinquent gedrag. Hierbij wordt agressief gedrag gedefinieerd als het gedrag waarmee

iemand de intentie heeft om een ander individu te schaden. Onder delinquent gedrag wordt het plegen van een strafbaar feit verstaan (Berkowitz, 1993; Anderson & Bushman, 2002). Er wordt steeds meer empirisch bewijs geleverd voor het feit dat kindermishandeling leidt tot negatief gedrag en problemen met emotieregulatie bij slachtoffers (Milot, Éthier, St-Laurent, & Provost, 2010). Als een kind herhaaldelijk blootgesteld wordt aan één of meerdere vormen van kindermishandeling, kan gesproken worden over een complex trauma. Dit complex trauma kan zich op verschillende manieren uiten bij het slachtoffer, zoals in een verstoorde hechtingsrelatie met ouders, een negatief zelfbeeld, dissociatie, problemen in de

emotieregulatie, verslechterd cognitief functioneren en problemen in de gedragsregulatie (Greeson et al., 2011). Hierdoor is de kans groot dat slachtoffers van kindermishandeling antisociaal gedrag gaan vertonen en/of te maken krijgen met verschillende psychische problemen (Chen, Coccaro, Lee, & Jacobson, 2012).

Ongeveer dertig procent van de gediagnosticeerde psychische stoornissen onder volwassenen kunnen geassocieerd worden met negatieve ervaringen uit de kindertijd, zoals slachtofferschap van kindermishandeling (McLaughlin et al., 2010). Kindermishandeling blijkt namelijk een significante voorspeller te zijn voor psychische problemen die zich al tijdens de kindertijd kunnen openbaren. Het risico op psychische problemen in de

(6)

adolescentie en volwassenheid bij slachtoffers is minstens zo groot als problemen die zich al in de kindertijd hebben geopenbaard (Maschi et al., 2009). Verschillende studies hebben aangetoond dat het ervaren van kindermishandeling bij slachtoffers kan leiden tot ernstige gedragsproblemen. Adolescenten en volwassenen die mishandeld zijn als kind zijn eerder geneigd externaliserende gedragsproblemen te vertonen (Moylan et al., 2010). Het is interessant om te kijken naar hoe kindermishandeling en gedragsproblemen met elkaar samenhangen om in te kunnen spelen op de negatieve effecten ervan.

De vraag rijst waarom slachtoffers van kindermishandeling antisociaal gedrag kunnen vertonen naarmate zij ouder worden. Er zijn enkele theorieën beschikbaar die hiervoor een verklaring kunnen bieden, waaronder het ecologisch model van Bronfenbrenner (1994), het transactionele model van Sameroff en Chandler (1975) en Bugental, Mantayla, en Lewis (1989) en de sociale leertheorie van Bandura (1971).Uit het model van Bronfenbrenner (1994) kan afgeleid worden dat de mate waarin individuen die slachtoffer zijn van kindermishandeling aanzienlijk variëren als het gaat om het ontwikkelen van

gedragsproblemen. Dit is afhankelijk van de manier waarop het slachtoffer omgaat met de mishandeling en de beschikbaarheid van ondersteuning in de directe omgeving, zoals

vrienden, collega’s en familie. Als wordt gekeken naar het leven van een mishandeld kind ten gevolge van de kindermishandeling, blijven de beschermende factoren verminderen en de risicofactoren toenemen. Kindermishandeling kan een extra factor zijn in de reeds

accumulerende risicofactoren voor het vertonen van externaliserende gedragsproblemen bij slachtoffers. Hierdoor ontstaat er een verhoogde kans dat slachtoffers van kindermishandeling gedragsproblemen ontwikkelen en dat deze problemen aanhouden (Van Wert, Mishna, & Malti, 2016).

Vervolgens komt uit het transactionele model van Sameroff en Chandler (1975) naar voren dat moeilijk gedrag bij kinderen een relatie heeft met een harde, inconsistente en

(7)

inefficiënte ouderlijke reactie richting de kinderen. Ouders die een gebrek aan ouderlijke controle blijken te hebben, proberen deze controle terug te winnen door negatieve en inconsistente boodschappen over te brengen op hun kind, waardoor het moeilijk gedrag van het kind in stand blijft of verergert (Van Wert, Mishna, & Malti, 2016).

Ook wordt de sociale leertheorie van Bandura (1971) gebruikt om het verband tussen slachtofferschap van kindermishandeling en gedragsproblemen te begrijpen. De sociale leertheorie duidt aan dat gedrag aangeleerd wordt door observatie, modellering en bekrachtiging. Hierbij wordt gesteld dat het opgroeien in een gewelddadig gezin een aanleiding voor het kind is om later agressief gedrag te ontwikkelen, doordat het kind veel wordt blootgesteld aan geweld (Teague, Legosz, & Sanderson, 2008). Ook het slachtoffer zijn van geweld en het hebben van leercontexten voor het plegen van agressieve en gewelddadige gedragingen zijn een voorspellende factor voor kinderen die gedragsproblemen vertonen. Kinderen die slachtoffer zijn geweest van fysieke mishandeling, leren dat het gebruik van geweld een goede manier is om stress en conflicten op te lossen. Hierdoor gebruiken de slachtoffers van fysieke mishandeling veelal geweld om hun eigen problemen op te lossen. De sociale leertheorie biedt hiermee een verklaring voor het feit dat kinderen die slachtoffer zijn geweest van fysieke mishandeling vaker gedragsproblemen vertonen dan kinderen die geen fysieke kindermishandeling hebben ervaren in hun opvoeding (Teague, Legosz en Sanderson, 2008). Hoewel de gedachtegang van deze theorie wordt ondersteund door wetenschappelijk onderzoek, kan deze theorie niet verklaren waarom andere vormen van kindermishandeling eveneens een verhoogd risico hebben voor het vertonen van gedragsproblemen en met name antisociaal gedrag (Fagan, 2001).

Nu er een beeld is van de relatie tussen kindermishandeling en gedragsproblemen van kinderen, is het relevant om na te gaan in hoeverre antisociaal gedrag in de adolescentie en volwassenheid voorkomt als gevolg van het slachtofferschap van kindermishandeling. In deze

(8)

leeftijdsperiodes staat het onderhouden van sociale en emotionele relaties centraal. Negatieve ervaringen met relaties die zich voordoen tijdens de kindertijd kunnen deze ontwikkelingstaak ernstig bemoeilijken of slachtoffers van kindermishandeling kunnen zelfs een afkeer tegen het aangaan van positieve relaties ontwikkelen (Norman et al., 2012). Deze afkeer uit zich in het vertonen van antisociale gedragingen door de slachtoffers. Ook benadeelt dit antisociale gedrag de maatschappij, door onder andere vandalisme en de financiering van (intensieve) begeleiding en behandeling van deze slachtoffers. Antisociaal gedrag benadeelt dus niet alleen de persoon maar ook de maatschappij, waardoor het van groot belang is te onderzoeken in hoeverre dit probleem zich voordoet in de samenleving.

In het huidig literatuuronderzoek wordt getracht een duidelijk beeld te schetsen van het verband tussen slachtofferschap van kindermishandeling en antisociaal gedrag in de latere levensjaren. Hierbij wordt antisociaal gedrag opgesplitst in twee componenten, namelijk agressief en delinquent gedrag. Omdat er nog weinig empirisch onderzoek beschikbaar is naar het verband met elke afzonderlijke vorm van kindermishandeling en antisociaal gedrag, zal in dit literatuuroverzicht geen onderscheid worden gemaakt tussen verschillende vormen van kindermishandeling. Daarom gaat de hoofdvraag die in dit literatuuroverzicht centraal staat in op wat het verband is tussen kindermishandeling en antisociaal gedrag in de latere

levensjaren. Antisociaal gedrag wordt hierbij gedefinieerd als agressief gedrag en delinquent gedrag. Hierop aansluitend zal in de eerste deelparagraaf de relatie tussen kindermishandeling en agressief gedrag besproken worden. In de tweede deelparagraaf wordt de relatie tussen kindermishandeling en delinquent gedrag besproken.

Slachtofferschap van Kindermishandeling en Agressief Gedrag

Om inzicht te krijgen in de relatie tussen kindermishandeling en de ontwikkeling van agressief gedrag zijn in het onderzoek van Chen, Coccaro, lee en Jacobson (2012) 2752 participanten onderzocht. Hierbij werden vier vormen van kindermishandeling gemeten door

(9)

het afnemen van een zelfrapportage namelijk, fysieke verwaarlozing, emotionele

verwaarlozing, fysieke mishandeling en emotionele mishandeling. Uit de resultaten bleek dat kindermishandeling een significante voorspeller is voor agressief gedrag. Slachtoffers die veel zijn blootgesteld aan kindermishandeling in hun kinderjaren lieten een hoge mate van

agressief gedrag zien in de latere levens jaren. De bevindingen van deze studie suggereren dat alle vormen van kindermishandeling een lange termijn risicofactor zijn voor het ontwikkelen van agressief gedrag in de latere levensjaren bij slachtoffers van kindermishandeling.

Vervolgens wordt het onderzoek van Allen (2011) besproken om inzicht te krijgen in het verband tussen slachtofferschap van kindermishandeling en het vertonen van agressie in de volwassenheid. Allen (2011) heeft in tegenstelling tot het onderzoek van Chen en collega’s (2012) onderscheid gemaakt in verschillende vormen van agressie, namelijk het hebben van een agressieve houding, het vertonen van verbale agressie en het vertonen van fysieke agressie. Daarnaast onderzocht Allen (2011) ook agressie in het algemeen zonder dit op te splitsen in deelcomponenten. Uit dit onderzoek is gebleken dat emotionele

kindermishandeling een significante voorspeller is voor alle vormen van agressie in het latere leven van de slachtoffers van kindermishandeling. Daarnaast bleek fysieke

kindermishandeling een significante voorspeller te zijn voor alle vormen van agressie, behalve voor verbale agressie. Verwaarlozing bleek alleen een voorspeller te zijn voor een agressieve houding en het vertonen van fysieke agressie. Kortom, ook uit dit onderzoek is gebleken dat slachtofferschap van kindermishandeling een positief verband heeft met verschillende vormen van agressie in de latere levensjaren van de slachtoffers.

De onderzoekers Estévez, Ozerinjauregi en Herrero-Fernández (2016) onderzochten de relatie tussen seksuele kindermishandeling en verplaatste agressie. Verplaatste agressie definieerden de onderzoekers als agressie gericht op een object of persoon welke de agressie niet heeft veroorzaakt. Uit dit onderzoek is gebleken dat kindermishandeling een significante

(10)

positieve relatie heeft met verplaatste agressie, die zich manifesteert in de volwassenheid. Kindermishandeling is een traumatische gebeurtenis, dat tot gevolg heeft dat slachtoffers het agressief gedrag van de dader internaliseren en dit vervolgens richten op een derde. Dit komt overeen met de bevinding uit eerder onderzoek van Fonagy, Bateman en Luyten (2012), waaruit bleek dat kinderen met een traumatische geschiedenis het gedrag en andere

kenmerken van de dader kunnen internaliseren en dit vervolgens uiten in gevoelens van angst, woede en haat jegens anderen. Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat de relatie tussen slachtofferschap van kindermishandeling en agressief gedrag in stand wordt gehouden door het agressief gedrag van de dader te internaliseren en vervolgens te uiten op een derde (Estévez, Ozerinjauregi, & Herrero-Fernández, 2016).

Banducci, Hoffmana, Lejuez en Koenen (2014) onderzochten de relatie tussen verschillende vormen van kindermishandeling en negatieve uitkomsten daarvan in de volwassenheid. Één van deze negatieve uitkomst bleek agressief gedrag te zijn. In dit onderzoek is de relatie tussen kindermishandeling en agressief gedrag bevestigd, doordat is gebleken dat fysieke kindermishandeling een significante voorspeller is voor het vertonen van agressief gedrag in de latere levensjaren door slachtoffers van kindermishandeling. De

onderzoekers verklaren deze relatie door te suggereren dat slachtoffers van

kindermishandeling in de kindertijd hebben geleerd dat het vertonen van agressie een effectief middel is om woede jegens anderen te uiten. Hierdoor zijn de slachtoffers niet in staat

signalen van anderen goed te interpreteren en zien zij deze signalen vaak als vijandigheid, waardoor agressie vanuit hun perspectief een aannemelijke reactie is. Dit onderzoek

ondersteund de elementen uit de sociale leertheorie van Bandura (1971). De bevindingen van dit onderzoek suggereren namelijk dat slachtoffers van kindermishandeling in de kinderjaren een leercontext voor agressief gedrag hebben gehad, waardoor het vertonen van agressief

(11)

gedrag wordt ervaren als een effectief middel om een doel te bereiken (Banducci, Hoffmana, Lejuez, & Koenen, 2014).

Harforda, Yi en Grant (2014) hebben ook de relatie tussen kindermishandeling en agressie onderzocht. Ook uit dit onderzoek is gebleken dat kindermishandeling een positieve en significante relatie heeft met agressief gedrag. Hoewel deze relatie wel verzwakt,als er gekeken wordt naar factoren zoals andere negatieve ervaringen uit de kindertijd en

psychiatrische stoornissen, bleek de relatie vooralsnog significant te zijn. Ondanks er veelal wordt gesuggereerd dat emotionele kindermishandeling minder ernstige gevolgen heeft dan fysieke kindermishandeling (Harforda, Yi, & Grant, 2014), is uit dit onderzoek gebleken dat beide vormen van kindermishandeling evenveel geassocieerd zijn met agressie. Als het onderscheid in mannen en vrouwen in ogenschouw wordt genomen, dan bleek dat onder vrouwen beide vormen van kindermishandeling niet gerelateerd zijn aan agressie, maar dat dit wel het geval is onder mannen. Vervolgens hebben de onderzoekers ook gekeken naar

seksuele kindermishandeling, waarbij de relatie met agressie voor vrouwen wel significant bleek te zijn, maar niet voor mannen.

De relatie tussen slachtofferschap van kindermishandeling en agressie is ook onderzocht bij specifieke groepen, waaronder gedetineerden. Zo hebben Vahl en collega’s (2016) gedetineerden met psychopathische eigenschappen onderzocht, waarbij er gelet werd op de mate waarin de psychopathische eigenschappen aanwezig waren. Uit dit onderzoek bleek dat bij gedetineerden met relatief weinig psychopathische eigenschappen zowel reactieve als proactieve agressie toeneemt, als er sprake is van een verleden van

slachtofferschap van (vormen van) kindermishandeling. Als er werd gekeken naar het verband tussen agressie en gedetineerden met relatief veel psychopathische eigenschappen maakt het aantal vormen van kindermishandeling waarvan de gedetineerde slachtoffer is geweest geen verschil uit. De gedetineerden met relatief veel psychopathische eigenschappen zijn mogelijk

(12)

minder gevoelig voor de schadelijke effecten van kindermishandeling door hun primaire psychopathie. Hieruit bleek dat voor gedetineerden met relatief veel psychopathische eigenschappen het aantal vormen van kindermishandeling geen voorspeller te zijn voor agressie (Vahl et al., 2016).

Verder hebben Podubinski, Lee, Hollander en Daffern (2015) de relatie tussen agressie en kindermishandeling onderzocht bij psychiatrische patiënten. Ook in deze situatie is het aannemelijker dat er sprake is van antisociaal gedrag bij de participanten. Psychopathie en antisociaal gedrag gaan namelijk vaak samen. Podubinski, Lee, Hollander en Daffern (2015) onderzochten daarom of het antisociaal gedrag ook voorkomt in combinatie met het

slachtofferschap van kindermishandeling bij psychiatrische patiënten. De bevindingen van dit onderzoek ondersteunen de voorgaande resultaten van Brodsky en diens collega’s (2001), waarbij ook een toename aan agressie geassocieerd werd met het slachtofferschap van kindermishandeling. Verder is uit dit onderzoek gebleken dat het verband tussen emotionele mishandeling en agressie het sterkst is, gevolgd door fysieke mishandeling, seksuele

mishandeling en verwaarlozing. Al met al bleek ook uit dit onderzoek dat kindermishandeling een voorspeller is voor agressief gedrag in de latere levensjaren.

Geconcludeerd kan worden dat uit de besproken onderzoeken blijkt dat slachtofferschap van kindermishandeling en agressief gedrag in de adolescentie en de

volwassenheid een positieve relatie hebben. Uit één onderzoek blijkt dat slachtofferschap van fysieke en emotionele kindermishandeling onder vrouwen geen voorspeller is van agressief gedrag, maar onder mannen is deze relatie er wel. Als er wordt gekeken naar specifieke doelgroepen zoals gedetineerden en psychiatrische patiënten, dan blijkt er ook een relatie te zijn tussen slachtofferschap van kindermishandeling en agressief gedrag. Hierbij maakt het aantal vormen van kindermishandeling waarvan de gedetineerden slachtoffer zijn geweest niet uit als er ook nog sprake is van psychopathie bij de gedetineerden.

(13)

Slachtofferschap van Kindermishandeling en Delinquent Gedrag

Om de relatie tussen kindermishandeling en delinquentie in de latere levensjaren van de slachtoffers beter in kaart te brengen, hebben Landsford en collega’s (2007) onderzoek gedaan naar de relatie tussen beide aspecten. Uit dit onderzoek is gebleken dat adolescenten die slachtoffer zijn geweest van fysieke kindermishandeling in de eerste vijf levensjaren, vaker gearresteerd zijn voor gewelddadige en niet-gewelddadige misdrijven dan adolescenten die na het vijfde levensjaar slachtoffer zijn geweest van fysieke kindermishandeling. Deze resultaten zijn afkomstig uit de officiële misdaadgegevens van de justitie. Echter bleek uit de zelfrapportage dat de leeftijd waarop iemand slachtoffer is geweest van fysieke

kindermishandeling geen verschil uitmaakt voor het vertonen van delinquent gedrag in de latere levensjaren. Ondanks uit de bevindingen van de zelfrapportage bleek dat de leeftijd geen verschil uitmaakt hechten de onderzoeker van dit onderzoek meer waarde aan de resultaten die afkomstig zijn uit de officiële misdaadgegevens van de justitie. Dit omdat de betrouwbaarheid van de officiële misdaadgegevens groter is.

Kim, Park en Kim (2016) hebben ook de relatie tussen kindermishandeling en

delinquent gedrag onderzocht. Zij onderzochten deze relatie door onderzoek te doen naar het aantal recidive (herhaling van een misdrijf) voor volwassenen die een voorwaardelijk straf opgelegd hebben gekregen. Voor dit onderzoek hebben de onderzoekers gebruik gemaakt van een groep voorwaardelijke veroordeelden die slachtoffer zijn geweest van kindermishandeling en een groep voorwaardelijke veroordeelden zonder een geschiedenis van

kindermishandeling. Uit de resultaten bleek dat kindermishandeling een significant verband liet zien met het aantal recidieven. Ook nadat er gecontroleerd werd voor de aanwezigheid van psychiatrische stoornissen, bleek het verband significant. Het aantal slachtoffers van kindermishandeling bij de voorwaardelijk veroordeelde volwassenen uit dit onderzoek bleek 58.5 procent te zijn. Dit percentage is relatief hoger dan het percentage slachtoffers van

(14)

kindermishandeling uit de normale populatie. Hieruit kan opgemaakt worden dat er een relatie is tussen voorwaardelijk veroordeeld zijn en het slachtofferschap van kindermishandeling. Een voorwaardelijke veroordeling ontstaat door het vertonen van delinquent gedrag. Hiermee wordt ook de relatie tussen kindermishandeling en delinquent gedrag bevestigd.

Vervolgens wordt het onderzoek van Cuadra, Jaffe, Thomas en DiLillo (2014) besproken. Zij onderzochten 338 mannelijke participanten om de relatie tussen

kindermishandeling en delinquentie in de volwassenheid in kaart te brengen. Uit dit onderzoek is gebleken dat slachtofferschap van seksuele kindermishandeling tijdens de kindertijd een sterke samenhang heeft met het plegen van seksuele misdrijven als volwassene. Ook was seksuele kindermishandeling gerelateerd aan alle vormen van delinquentie. De verwachte relatie van de onderzoekers tussen fysieke kindermishandeling en verwaarlozing met niet-seksuele gewelddadige misdrijven tijdens de volwassenheid bleek niet gevonden te zijn. Naast de verwachting van de onderzoekers werd ook op basis van de sociale leertheorie van Bandura (1971) in het huidig literatuuronderzoek verwacht dat fysieke

kindermishandeling een relatie heeft met het plegen van misdrijven. Cuadra, Jaffe, Thomas en DiLillo (2014) hebben de niet gevonden relatie verklaard door de lage interne validiteit van de subschaal fysieke verwaarlozing. Hierdoor werd de fysieke verwaarlozing mogelijk niet goed in kaart gebracht. Als er werd gekeken naar alle vormen van kindermishandeling samen en delinquentie, is er een positieve significante relatie gevonden door de onderzoekers.

Cuadra, Jaffe, Thomas en DiLillo (2014) onderzochten vervolgens ook het

onderliggende mechanisme dat de relatie tussen kindermishandeling en delinquentie in de volwassenheid kan verklaren. Uit het onderzoek is gebleken dat er een relatie is tussen een criminele gedachtegang van slachtoffers, fysieke mishandeling en verwaarlozing en het delinquent gedrag in de volwassenheid. Slachtoffers van kindermishandeling bleken een verhoogd risico te hebben om een criminele gedachtegang te ontwikkelen waardoor het risico

(15)

op het vertonen van delinquent gedrag in de latere levensjaren ook groter wordt. Deze bevinding suggereert dus dat de relatie tussen kindermishandeling en het vertonen van delinquent gedrag in de volwassenheid ontstaat door een verstoring in de cognitieve processen.

Watts en Mcnulty (2013) hebben ook de relatie tussen kindermishandeling en delinquent gedrag onderzocht. Uit het onderzoek is gebleken dat fysieke en seksuele kindermishandeling positief samenhangt met delinquent gedrag in de volwassenheid.

Slachtoffers van kindermishandeling in de kindertijd lieten meer delinquent gedrag zien in de volwassenheid. Seksuele kindermishandeling bleek bij mannen meer effect te hebben op het vertonen van delinquent gedrag dan bij vrouwen. Hoewel slachtofferschap van seksuele kindermishandeling tijdens de kindertijd vaker voorkomt bij meisjes, bleek dit voor jongens meer gevolgen te hebben. Als er werd gekeken naar kindermishandeling zonder onderscheid te maken in de verschillende vormen ervan, bleek kindermishandeling een belangrijke rol te spelen in het vertonen van delinquent gedrag in de latere levensjaren bij mannen en vrouwen.

Uit het onderzoek van Teague, Legosz en Sanderson (2008) is gebleken dat kindermishandeling geassocieerd wordt met negatieve langetermijneffecten, inclusief een verhoogde kans op delinquentie in de latere levensjaren. In dit onderzoek werd delinquentie gemeten door zelfrapportage en officiële meldingen van misdaad bij justitie. Hieruit bleek dat slachtoffers van kindermishandeling significant meer delinquent gedrag vertoonden dan delinquenten die geen slachtoffer zijn van kindermishandeling. Delinquent gedrag werd in dit onderzoek onderverdeeld in vandalisme en geweld. Ook de totale delinquentie waarbij er geen onderscheid wordt gemaakt in vandalisme of geweld, werd in kaart gebracht. Er is geen significant verschil gevonden in de twee manieren waarop delinquent gedrag gemeten werd. Veder hebben de onderzoekers in dit onderzoek ook gekeken naar de mogelijke verschillen tussen mannen en vrouwen voor het vertonen van delinquent gedrag ten gevolge van

(16)

slachtofferschap van kindermishandeling. Vandalisme blijkt de enige vorm van delinquentie te zijn waarin er een verschil tussen mannen en vrouwen is gevonden. Vrouwen bleken meer kans te hebben om vandalisme te plegen dan mannen. Ook is er gekeken naar de mate van ernst waarop kindermishandeling werd gerapporteerd in de zelfrapportages. Hieruit bleek dat hoe ernstiger de kindermishandeling was, hoe hoger de kans op het vertonen van delinquent gedrag bleek te zijn.

Tevens is door Topitzez en Mersky (2011) onderzoek gedaan naar het verband tussen kindermishandeling en delinquent gedrag, waarbij er gekeken wordt naar het verschil in uitkomstmaten bij mannen en vrouwen. Dit onderzoek verschilt van het onderzoek van Watts en Mcnulty (2013) doordat er bij dit onderzoek alleen participanten zijn onderzocht met een lage sociaal- economische status. Een lage sociaal- economische status is bij voorbaat al een risicofactor voor delinquentie (Whitney, Renner, & Herrenkohl, 2010). Topitzez en Mersky (2011) onderzochten hoe de relatie tussen kindermishandeling en delinquentie is opgebouwd als er sprake is van een lage sociaal- economische status. Uit de resultaten is gebleken dat kindermishandeling een significante voorspeller is voor jeugddelinquentie bij mannen maar niet bij vrouwen. Als er werd gekeken naar delinquentie tijdens de volwassenheid, bleek dat kindermishandeling voor zowel vrouwen als mannen een significante voorspeller is. Het percentage delinquentie tijdens de volwassenheid bleek wel hoger te zijn bij vrouwen dan bij mannen. Opmerkelijk is dat kindermishandeling bij vrouwen geen significante voorspeller is voor jeugddelinquentie, maar wel als het gaat om delinquentie tijdens de volwassenheid. Deze bevinding suggereert dat criminogene invloeden van kindermishandeling mogelijk vertraagd zijn voor vrouwelijke slachtoffers. Dit verklaart waarom vrouwelijke slachtoffers van

kindermishandeling geen delinquent gedrag vertonen tijdens de adolescentie maar wel tijdens de volwassenheid.

(17)

Als laatste wordt het onderzoek van Mersky en Reynolds (2007) besproken waaruit bleek dat slachtoffers van kindermishandeling een hogere score op delinquent gedrag hebben dan jongvolwassenen die geen slachtoffer zijn geweest van kindermishandeling. Wanneer delinquent gedrag werd opgesplitst in gewelddadige en niet-gewelddadige delinquentie bleek gewelddadig delinquentie wel een verband te hebben met kindermishandeling maar niet-gewelddadige delinquentie niet. Verder bleek dat er een groot verschil is in de incidentie en frequentie van gewelddadige en niet-gewelddadige delinquentie tussen mannen en vrouwen.

Naar aanleiding van de besproken onderzoeken kan geconcludeerd worden dat er een positieve relatie is tussen kindermishandeling en delinquent gedrag in de latere levensjaren. Hierbij blijkt dat als de kindermishandeling plaatsvindt in de eerste vijf levensjaren van het slachtoffer, er vaker sprake is van delinquent gedrag. Ook blijkt de ernstmaat waarop kindermishandeling gerapporteerd wordt van invloed te zijn op de kans waarop slachtoffers delinquent gedrag vertonen. Verder blijft deze relatie ook significant als er gecontroleerd wordt voor psychiatrische stoornissen bij slachtoffers van kindermishandeling. Als er wordt gekeken naar de relatie tussen kindermishandeling en delinquentie zonder onderscheid te maken in de verschillende vormen van kindermishandeling en delinquentie, wordt er geen verschil gevonden tussen mannen en vrouwen. Er wordt wel een verschil in incidentie en frequentie van delinquentie gevonden tussen mannelijke en vrouwelijke slachtoffers van kindermishandeling. Ook blijken vrouwelijke slachtoffers van kindermishandeling meer vandalisme te plegen dan mannelijke slachtoffers. Als het gaat om delinquentie tijdens de adolescentie wordt er alleen een verband gevonden bij mannen, omdat de criminogene invloed van kindermishandeling bij vrouwen mogelijk vertraagd is en pas tot uiting komt in de volwassenheid.

(18)

Discussie

In het huidig literatuuroverzicht is de relatie tussen kindermishandeling en antisociaal gedrag in de adolescentie en volwassenheid onderzocht. Om deze relatie te onderzoeken is antisociaal gedrag opgesplitst in agressief en delinquent gedrag. Uit dit literatuuroverzicht kan geconcludeerd worden dat er een positief verband is tussen kindermishandeling en antisociaal gedrag. Op basis van de besproken onderzoeken blijkt dat fysieke en emotionele

kindermishandeling een relatie heeft met agressie bij mannen maar niet bij vrouwen. Ook blijkt deze relatie bij specifieke doelgroepen significant te zijn. Veder blijkt het aantal vormen van kindermishandeling waarvan iemand slachtoffer is geweest niet van invloed te zijn op het agressief gedrag als er ook sprake is van psychopathie.

Daarnaast blijken er een aantal belangrijke bevindingen te zijn over de relatie tussen kindermishandelingen en delinquent gedrag. Het blijkt dat slachtofferschap van

kindermishandeling in de eerste vijf levensjaren en de ernstmaat waarop kindermishandeling gerapporteerd wordt, bepalend zijn voor een verhoogde kans op later delinquent gedrag. Verder zijn er een aantal verschillen in de relatie tussen kindermishandeling en delinquent gedrag tussen mannen en vrouwen gevonden. Een opmerkelijke bevinding is dat vrouwen minder delinquent gedrag in de adolescentie vertonen dan mannen, omdat de criminogene invloed van kindermishandeling bij vrouwen mogelijk vertraagd is en pas tot uiting komt in de volwassenheid. De reden voor de vertraagde criminogene invloed bij vrouwen is niet duidelijk.

Bij huidig literatuuronderzoek zijn ook een aantal kanttekeningen te plaatsen. De besproken onderzoeken hebben veelal gebruik gemaakt van retrospectieve zelfrapportages voor het meten van kindermishandeling, agressie en delinquentie. Hierbij is het mogelijk dat deze constructen over- gerapporteerd of onder- gerapporteerd worden (Widom, & Morris, 1997; Widom, & Shepard, 1996). Bij kindermishandeling wordt over- rapportage vaak niet

(19)

verwacht. Agressie en delinquentie daarentegen kunnen wel over gerapporteerd worden. Hoewel populariteit niet afgedwongen kan worden, is antisociaal gedrag wel een middel voor adolescenten om een bepaalde status in groep te krijgen en te behouden. Ook bij het

rapporteren van deze gedragingen door de participant zelf, kan deze gedachtegang worden gehanteerd. Hierdoor ontstaat er een mogelijkheid dat agressie en delinquentie over- gerapporteerd worden. Ondanks dat agressie over- gerapporteerd kan worden bij

retrospectieve zelfrapportages, is dit vaak de enige manier om het construct in kaart te kunnen brengen.

Bij het meten van delinquentie is naast de zelfrapportages vaak gebruik gemaakt van officiële meldingen van misdaad bij justitie. Ook bij het gebruiken van cijfers uit officiële meldingen van misdaad kunnen kanttekeningen geplaatst worden. Delinquentie wordt alleen geregistreerd als er genoeg bewijsmateriaal verzameld is, om de verdachte schuldig te kunnen verklaren. Delinquenten die hun misdrijven goed verborgen weten te houden, worden

hierdoor niet geregistreerd in de officiële misdaadcijfers. Hierdoor is het daadwerkelijke aantal delinquenten onbekend. Om de nadelen van beide meetinstrumenten in te perken, is het daarom van belang beide meetinstrumenten te hanteren, waardoor onderzoekers zoveel

mogelijk informatie kunnen verzamelen.

Daarnaast blijkt bij het meten van kindermishandeling door retrospectieve

zelfrapportages onder- rapportage mogelijk een probleem te zijn. Kindermishandeling blijkt een grote impact te hebben op het emotioneel welbevinden van het slachtoffer. Hierdoor is het mogelijk dat kindermishandeling voor vele adolescenten en volwassenen een onverwerkt trauma is gebleven. De slachtoffers kunnen het spreken over dit onderwerp of het rapporteren ervan als moeilijk ervaren. Ontkenning, schaamte en een geblokkeerd geheugen kunnen ook een rol spelen in het onder- rapporteren van kindermishandeling bij retrospectieve

(20)

zelfrapportages. Ondanks de nadelen van retrospectieve zelfrapportage is dit vaak het enige meetinstrument om kindermishandeling in kaart te brengen.

In dit literatuuronderzoek is er geen onderscheid gemaakt in de verschillende vormen van kindermishandeling, agressie en delinquentie. Door een tekort aan wetenschappelijke literatuur is onderscheid hierin voor het huidig literatuuronderzoek niet haalbaar geweest. Uit huidig literatuuronderzoek blijkt dat de antisociale gedragingen bij slachtoffers van

kindermishandeling uitmonden in agressief en delinquent gedrag. De details over hoe de agressie of delinquentie eruitziet, ontbreken. Voor vervolgonderzoek is het daarom wenselijk om meer onderzoek te doen naar de relatie tussen de verschillende vormen van

kindermishandeling en de verschillende vormen van agressief en delinquent gedrag. Hierdoor is het mogelijk een vollediger beeld te krijgen van de negatieve ervaring van

kindermishandeling die zich uit in antisociaal gedrag.

Daarnaast heeft huidig literatuuronderzoek geen rekening gehouden met verschillende factoren die de relatie tussen kindermishandeling en antisociaal gedrag kunnen beïnvloeden. Hierbij kan gedacht worden aan intelligentie, invloed van leeftijdgenoten en mentale

gezondheid van de slachtoffers van kindermishandeling. Ook is meer onderzoek nodig om de denkprocessen van slachtoffers van kindermishandeling in kaart te brengen om in te kunnen spelen op de eventuele verstoringen in cognitieve processen (Cuadra, Jaffe, Thomas, &

DiLillo, 2014). Gedacht kan worden aan een onverwerkt trauma door het slachtofferschap van kindermishandeling, waardoor de cognitie van het slachtoffer verstoord raakt.

Voor vervolgonderzoek is het ook wenselijk aandacht te besteden aan overige factoren om de relatie tussen kindermishandeling en antisociaal gedrag in kaart te brengen. Huidig literatuuronderzoek heeft bij de relatie tussen kindermishandeling en delinquent gedrag de invloed van sekse in kaart gebracht. Er was voor dit literatuuronderzoek echter niet genoeg wetenschappelijke literatuur voor handen om de invloed van sekse op de relatie tussen

(21)

kindermishandeling en agressief gedrag in kaart te brengen. Bij vrouwen bleek de

criminogene invloed van kindermishandeling pas tot uiting te komen in de volwassenheid, terwijl dit bij mannen al aanwezig is vanaf de adolescentie (Topitzez, & Mersky, 2011). De criminogene invloed blijkt dus bij vrouwen vertraagd te zijn. Voor vervolg onderzoek is het daarom raadzaam te onderzoeken naar de mogelijke verklaringen voor de vertraagde

criminogene invloed van kindermishandeling bij vrouwen.

Tot slot heeft huidig literatuuronderzoek de relatie tussen kindermishandeling en antisociaal gedrag in de latere levensjaren in kaart gebracht. Hierbij is er gekeken naar kindermishandeling die plaatsvond in de kinderjaren en antisociale gedragingen in de adolescentie en volwassenheid. Antisociaal gedrag kan zich in de adolescentie anders uiten dan in de volwassenheid bij slachtoffers, waardoor er sprake kan zijn van leeftijdsgebonden gedragingen. Het onderscheid in de verschillende leeftijdsfasen is in dit onderzoek niet

meegenomen. Voor vervolgonderzoek is het wenselijk onderscheid te maken in de uitkomsten van antisociaal gedrag gerelateerd aan de verschillende leeftijdsfasen van de slachtoffers van kindermishandeling.

Ondanks de kanttekeningen levert huidig literatuuronderzoek een bijdrage aan de kennis die er nu is op het gebied van kindermishandeling en antisociaal gedrag. Deze kennis kan aanknopingspunten bieden voor (preventieve-)interventies gericht op het voorkomen en/of reduceren van de gevolgen van kindermishandeling die in de latere levensjaren van de slachtoffers tot uiting komen. Hierbij kan gedacht worden mannen en vrouwen apart te

behandelen door in te spelen op het verschil in uitkomsten. Ook is naar voren gekomen dat het vertonen van agressief en delinquent gedrag een veel voorkomend gevolg is van het

slachtofferschap van kindermishandeling in de kindertijd. Doordat het duidelijk is geworden dat deze relatie bestaat, kunnen (preventieve-) interventies hierop in spelen, om de mogelijke gevolgen in te perken of de problematiek te verhelpen. Kindermishandeling is een belangrijke

(22)

voorspeller voor antisociaal gedrag in de latere levensjaren. Hierbij is het van belang dat behandelaars bij de risicotaxatie inzien dat mishandelde kinderen een verhoogde kans hebben op het ontwikkelen van antisociaal gedrag.

(23)

Literatuur

Allen, B. (2011). Childhood psychological abuse and adult aggression: The mediating role of self-capacities. Journal of Interpersonal Violence, 26, 2093-2110. doi:10.1177/088626 0510383035

Anderson, C. A., & Bushman, B. J. (2002). Human aggression. Annual Review of Psychology, 53, 27-51. doi:10.1146/annurev.psych.53.100901.135231

Banducci, A. N., Hoffmana, E. M., Lejuez, C. W., & Koenen, K. C. (2014). The impact of childhood abuse on inpatient substance users: Specific links with risky sex,

aggression, and emotion dysregulation. Child Abuse & Neglect, 38, 928-938. doi:10.1016/j.chiabu.2013.12.007

Bandura, A. (1971). Social learning theory. New York, USA: General Learning Press. Retrieved from: http://www.jku.at/org/content/e54521/e54528/e5452 9/e1780 59/Bandura_SocialLearningTheory_ger.pdf

Belsky, J. (1980). Child maltreatment: An ecological integration. American Psychologist, 35, 320-335. doi:10.1037/0003-066X.35.4.320

Berkowitz, L. (1993). Pain and aggression: Some findings and implications. Motivation & Emotion, 17, 277-293. doi:10.1007/BF00992223

Brodsky, B. S., Oquendo, M., Ellis, S. P., Haas, G. L., Malone, K. M., & Mann, J. J. (2001). The relationship of childhood abuse to impulsivity and suicidal behavior in adults with major depression. The American Journal of Psychiatry, 158, 1871-1877.

doi:10.1176/appi.ajp.158.11.1871

Bronfenbrenner, U. (1994). Ecological models of human development. International

Encyclopedia of Education, 3, 37-43. Retrieved from: http://www.psy.cmu.ed u/~sieg ler/35bronfebrenner94.pdf

(24)

Bugental, D. B., Mantayla, S. M., & Lewis, J. (1989). Parental attributions as moderators of affective communication to children at risk for physical abuse. In D. Cicchetti, & V. Carlson (Eds.), Child maltreatment: Theory and research on the causes and

consequences of child abuse and neglect (pp. 254-279). Cambridge, England: Cambridge University Press.

Chen , P., Coccaro, E. F., Lee, R., & Jacobson, K. C. (2012). Moderating effects of childhood maltreatment on associations between social information processing and adult

aggression. Psychological Medicine, 42, 1293-1304. doi:10.1017/S0033291711 002212

Cuadra, L. E., Jaffe, A. E., Thomas, R., & DiLillo, D. (2014). Child maltreatment and adult criminal behavior: Does criminal thinking explain the association? Child Abuse & Neglect, 38, 399-1408. doi:10.1016/j.chiabu.2014.02.005 0145-2134

Estévez, A., Ozerinjauregi, N., & Herrero-Fernández, D. (2016). Maladaptive schemas as mediators in the relationship between child sexual abuse and displaced aggression. Journal of Child Sexual Abuse, 25, 449-465. doi:10.1080/10538712.2016.1156207 Euser, S., Alink, L. R. A., Pannebakker, F., Vogels, T., Bakermans-Kranenburg, M. J., &

Van Ijzendoorn, M. H. (2013). The prevalence of child maltreatment in the Netherlands across a 5-year period. Child Abuse and Neglect, 37, 841-851. doi:10.1016/j.chiabu.2013.07.004

Fagan, A. A. (2001). The gender cycle of violence: Comparing the effects of child abuse and neglect on criminal offending for males and females. Violence and Victims, 16, 457-474. Retrieved from: https://www.researchgate.net/publication/11839523

Fonagy, P., Bateman, A. W., & Luyten, P. (2012). Introduction and overview. In A. W. Bateman, & P. Fonagy (Eds.), Handbook of mentalizing in mental health practice (pp. 3- 42). Washington, USA: American Psychiatric Publishing.

(25)

Greeson, J. K. P., Briggs, E. C., Kisiel, C, L., Layne, C. M., Ake, G, S., Ko, S. J. et al., (2011). Complex trauma and mental health in children and adolescents placed in foster care: Findings from the national child traumatic stress network, Child

Welfare, 90, 91-108. Retrieved from: https://www.researchgate.net/publication/224845 521

Harforda, T. C., Yi, H., & Grant, B. F. (2014). Associations between childhood abuse and interpersonal aggression and suicide attempt among U.S. adults in a national study. Child Abuse & Neglect, 38, 1389- 1398. doi:10.1016/j.chiabu.2014.02.011

Kim, E. Y., Park, J., & Kim, B. (2016). Type of childhood maltreatment and the risk of criminal recidivism in adult probationers: A cross-sectional study. BMC Psychiatry, 16, 1-9. doi:10.1186/s12888-016-1001-8

Lansford, J. E., Miller-Johnson, S., Berlin, L. J., Dodge, K. A., Bates, J. E., & Pettit, G. S. (2007). Early physical abuse and later violent delinquency: A prospective

longitudinal study. Child Maltreatment, 12, 233-245. doi:10.1177/107755 9507301841

Maschi, T., Schwalbe, C. S., Morgen, K., Gibson, S., & Violette, M. N. (2009). Exploring the influence of gender on adolescents’ service needs and service pathways. Children and Youth Services Review, 31, 257-264. doi:10.1016/j.childyouth.2008.07.018

McLaughlin, K. A., Green, J. G., Gruber, M. J., Sampson, N. A., Zaslavsky, A. M., & Kessler, R. C. (2010). Childhood adversities and adult psychiatric disorders in the national comorbidity survey replication II: Associations with persistence of DSM-IV disorders. Archives of General Psychiatry, 67, 124-132. doi:10.100 1/archgenpsychiatry.2009.187

(26)

Mersky, J. P., & Reynolds, A. J. (2007). Child maltreatment and violent delinquency: Disentangling main effects and subgroup effects. Child Maltreatment, 12, 46-58. doi:10.1177/1077559507301842

Milot, T., Éthier, L. S., St-Laurent, D., & Provost, M. A. (2010). The role of trauma symptoms in the development of behavioral problems in maltreated preschoolers. Child Abuse & Neglect, 34, 225-234. doi:10.1016/j.chiabu.2009.07.006

Moylan, C. A., Herrenkohl, T. I., Sousa, C., Tajima, E. A., Herrenkohl, R. C., & Jean Russo, M. (2010). The effects of child abuse and exposure to domestic violence on

adolescent internalizing and externalizing behavior problems. Journal of Family Violence, 25, 53-63. doi:10.1007/s10896-009-9269-9

Norman, R. E., Byambaa, M., de, R., Butchart, A., Scott, J., & Vos, T. (2012). The

longterm health consequences of child physical abuse, emotional abuse, and neglect: A systematic review and meta-analysis, PLOS Medicine, 9, 1-31. doi:10.137 1/journal. pmed.1001349

Podubinski, T., Lee, S., Hollander, Y., & Daffern, D. (2015). Evaluating the relationship between childhood abuse and neglect, interpersonal hostile-dominance and

aggression in psychiatric hospitals. Journal of Aggression, Maltreatment & Trauma, 24, 986-1001. doi:10.1080/10926771.2015.1074634

Sameroff, A. J., & Chandler, M. J. (1975). Reproductive risk and the continuum of caretaking casualty. In F. D. Horowitz, E. M. Hetherington, S. Scarr-Salapatek, & G. Siegel (Eds.), Review of child development research (pp. 187-244). Chicago, USA: University of Chicago Press.

Smith Slep, A. M., Heyman, R. E., & Foran, H. M. (2015). Child maltreatment in DSM-5 and ICD-11. Family Process, 54, 17-32. doi:10.1111/famp.12131

(27)

Springer, K. W., Sheridan, J., Kuo, D., & Carnes, M. (2007). Long-term physical and mental health consequences of childhood physical abuse: Results from a large

population- based sample of men and women. Child Abuse and Neglect, 31, 517-530. doi:10.1016/j.chiabu.2007.01.003

Teague, R., Mazerolle, P., Legosz, M., & Sanderson, J. (2008). Linking childhood exposure to physical abuse and adult offending: Examining mediating factors and gendered relationships. Justice Quarterly, 25, 313-348. doi:10.1080/07418820802024689 Topitzez, J., & Mersky, J. P. (2011). Child maltreatment and offending behavior:

specific effects and pathways. Criminal justice and behavior, 38, 492-510. doi:10.1177/0093854811398578

Vahl, P., Colins, O. F., Lodewijks, H. P. B., Lindauer, R., Markus, M. T., Doreleijers, T. A. H., & Vermeiren, R. R. (2016). Psychopathic traits and maltreatment: Relations with aggression and mental health problems in detained boys. International Journal of Law and Psychiatry, 46, 129-136. doi:10.1016/j.ijlp.2016.02.006

Van Wert, M., Mishna, F., & Malti, T. ( 2016). A conceptual model of the relationship between maltreatment and externalizing, antisocial, and criminal behavior problems, and the intervening role of child welfare service delivery. Aggression and Violent Behavior, 29, 10-19. doi:10.1016/j.avb.2016.05.005

Watts, S. J., & Mcnulty, T. L. (2013). Childhood abuse and criminal behavior: Testing a general strain theory model. Journal of Interpersonal Violence, 28, 3023-3040. doi:10.1177/0886260513488696

Whitney, S. D., Renner, L. M., & Herrenkohl, T. I. (2010). Gender differences in risk and promotive classifications associated with adolescent delinquency. Journal of Genetic Psychology, 171, 116-138. doi: 10.1080/00221320903548092

(28)

Widom, C. S., & Morris, S. (1997). Accuracy of adult recollections of childhood

victimization, Part 2: Child sexual abuse. Psychological Assessment, 9, 34-46. doi:10.1 037/1040-3590.9.1.34

Widom, C. S., Shepard, R. L. (1996). Accuracy of adult recollections of childhood

victimization: Part 1. Childhood physical abuse. Psychological Assessment, 8, 412-421. doi:10.1037/1040-3590.8.4.412

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We compared the performance of motion-energy features to the performance of an encoding model that uses features from a trained convolutional neural network in order to cover

Table 2: Contextual equity factors at the international, national and sub-national level, that may determine access or capacity to participate in the design of REDD+ and at the

What is also interesting to mention, is that the recent changes in immigration/emigration rates in Portugal have created dynamics unseen to date in a country so strongly formed

The results have shown that the creation of job characteristics that lead to meaningful work is a possible partial solution to reduce the high personnel turnover amongst

A nationwide framework is needed because then there is one central institution where everything comes together and it acts as knowledge partner that secures the knowledge of

Thus, public authorities can use re- ward planning as a policy instrument to reward property owners with appealing spatial rights if these actors have made an effort to contribute to

Besides adapting source material written by Tolkien, Jackson connects his Hobbit films to his Lord of the Rings trilogy through reusing plot, visual and character tropes of

In relation to the second aim (refer Chapter 1.4.2), namely to ascertain whether training needs and identified shortcomings are addressed along the course of in-service among