Uitwerkingen MULO-A Rooms-Katholiek 1956
Opgave 1
a) AC is bissectrice van BAD (diagonaal in ruit) en BE is bissectrice van CB(geg). Omdat BC // AD (ruit), is BAD CB.
Uit 1 1
2BAD 2 CB ofwel BAC EB volgt nu dat AC // BE.
b) BDBE omdat
BD
AC
(diagonalen van ruit) en BE // AC volgens de vorige vraag. c) BEC EB (Z-hoeken)
EBC
AFB
(want AF // BC).Driehoek FDE heeft dus twee gelijke hoeken en is dus gelijkbenig.
d) Uit de resultaten van de vragen b en d volgt nu dat BF = BE (hoogtelijn op basis in gelijkb. driehoek). Bovendien is BE = AC omdat ABEC een parallellogram is (twee paar evenw. zijden)
Nu hebben we:
1 1 2
2 2
DEF
Opp EF BD BE BD BE BD AC BD
Daar de oppervlakte van een ruit gelijk is aan het halve product van de diagonalen, volgt dus OppDEF AC BD 2 OppABCD ofwel 1
2
ABCD DEF Opp Opp
Opgave 2
a)
MA
AC
(straal loodrecht op raaklijn), zodat driehoek ABC rechthoekig is. De stelling van Pythagoras) in driehoek ABC luidt:BC2 AB2 AC2 6282 100 en dus BC = 10.
Uit AB2 BD BC volgt dan 62 BD10 en dus BD3, 6.
b) Uit AD2 BD CD volgt nu AD2 3,6 6, 4 23,04 en dus AD4,8. c) De oppervlakte van driehoek ABC is 1 1 6 8 24.
2AB AC 2
De oppervlakte van driehoek MAE is 1 1 3 4 6.
2AM AE 2
Opgave 3
Als punt van de middelloodlijn van AB ligt E even ver af van A als van B. Dit impliceert dat van driehoek AEC alle zijden gegeven zijn en daarmee is deze driehoek construeerbaar. De volledige constructie kan nu als volgt worden uitgevoerd.
1) Construeer driehoek AEC.
2) Verleng CE en pas hierop het gegeven lijnstuk EB af. 3) Verbind A met B.