• No results found

Archeologische prospectie met ingreep in de bodem Poperinge, Burgemeester Bertenplein 22 (‘Vetten Os’)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Archeologische prospectie met ingreep in de bodem Poperinge, Burgemeester Bertenplein 22 (‘Vetten Os’)"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BAAC Vlaanderen bvba

Hendekenstraat 49

Archeologische prospectie met ingreep in de

bodem

Poperinge, Burgemeester Bertenplein 22

(‘Vetten Os’)

BAA

C Vl

aan

deren R

appo

rt Nr.

709

(2)

Titel Archeologische prospectie met ingreep in de bodem Poperinge, Burgemeester Bertenplein 22 (‘Vetten Os’) Auteurs Sarah De Cleer, David Demoen, Sarah Schellens en Jeroen Vanden Borre Opdrachtgever Simoen & Vermeulen nv Projectnummer 2013-135 Plaats en datum Gent, december 2017 Reeks en nummer BAAC Vlaanderen Rapport 709 ISSN 2033-6896

Niets uit deze uitgave mag zonder bronvermelding worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door print-outs, kopieën, of op welke andere manier dan ook.

(3)

Technische fiche

Naam site: Poperinge, Burgemeester Bertenplein

Ligging: Gemeente: Poperinge

West-Vlaanderen

Topografische kaart:

Kadaster:

Afdeling 1, Sectie F Perceel: 1282 E

(4)

Centrumcoördinaat: x: 34313,02 y: 172980,51

Onderzoek: Archeologische prospectie met ingreep in de bodem

Opdrachtgever: Simoen & Vermeulen nv

Uitvoerder: BAAC Vlaanderen bvba

Projectcode BAAC: 2013-135

Projectleiding: Jeroen Vanden Borre

Vergunningsnummer: 2013/264

Naam aanvrager: Jeroen Vanden Borre

Wetenschappelijke begeleiding: Jan Decorte (Archeo7)

Trajectbegeleiding: Jessica Vandevelde (Agentschap Onroerend Erfgoed)

Bewaarplaats archief: BAAC Vlaanderen bvba

Grootte projectgebied: ca. 1100 m²

Grootte onderzochte oppervlakte: 72 m2

Termijn: Veldwerk: 1 dag

Uitwerking: 3 dagen

Reden van de ingreep: Sloop van de bestaande bebouwing en bouw van een meergezinswoning met bijkomende garages binnen het projectgebied

Bijzondere voorwaarden: Opgesteld door het Agentschap Onroerend Erfgoed

Archeologische verwachting: Het perceel is gelegen in de historische stadskern van Poperinge, aan het Burgemeester Bertenplein. Het straatgedeelte vanaf de Sint-Bertinuskerk werd in de middeleeuwen het Vroonhof genoemd, een mogelijke verwijzing naar de oudste kern van de stad. Het pleingedeelte heette vroeger de Nieuwe markt.

Het plangebied is op verschillende historische kaarten aangegeven, o.a. Kaart van Deventer (ca. 1550), Kaart van Ferraris (ca. 1777), Atlas van de Buurtwegen en Popp-kaart. Daarop is te zien dat et perceel deels of volledig is ingenomen door bebouwing.

De kans dat er archeologische resten zouden aangetroffen worden binnen het projectgebied was dan ook groot.

(5)

Wetenschappelijke vraagstelling: Het doel van deze prospectie met ingreep in de bodem is een eerste archeologische evaluatie van het terrein. Er dienen tevens aanbevelingen te worden geformuleerd naar vervolgonderzoek en –strategie toe. Hierbij moeten minimaal volgende onderzoeksvragen beantwoord worden:

- Hoe is de stratigrafie van het terrein opgebouwd?

- Zijn er archeologische sporen aanwezig? Zijn de sporen onderdeel van grotere structuren?

- Wat is de relatie van de sporen met de stratigrafie? - Hoe is de bewaringstoestand van de sporen?

- Wat is de aard, datering en conservatiegraad van het eventueel aanwezige vondstmateriaal?

- Wat was de invloed van de bestaande

bebouwing/verhardingen op het archeologisch erfgoed? - Op welke hoogte bevindt zich de natuurlijke bodem? - Wat is de impact van de geplande werken op de

archeologische waarden?

- Welke onderzoeksvragen moeten bij een eventueel vervolgonderzoek beantwoord worden?

- Wat is de te volgen opgravingsstrategie bij een vervolgonderzoek?

Resultaten: Het onderzoek leverde waardevolle archeologische info op. Er

werd een gracht aangetroffen die mogelijks in verband staat met de proosdij, onmiddellijk ten oosten van het onderzoeksgebied. Ook enkele vage langwerpige spit(sporen) kunnen daarmee in verband staan. In het zuiden werden ook laatmiddeleeuwse en jongere bewoningsresten aangetroffen in de vorm van muren, vloertjes,…

Er wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen omdat binnen de zone die verstoord wordt nauwelijks nog onverstoord terrein aanwezig is. Extra onderzoek zou nauwelijks een meerwaarde bieden.

(6)

Inhoud

1 Inleiding ... 3

1.1 Algemeen ... 3

1.2 Doel van het onderzoek ... 4

1.3 Aard van de bedreiging ... 5

1.4 Opzet van het rapport ... 5

2 Methode ... 6

3 Bodemkundige en archeologische gegevens ... 7

3.1 Bodemkundige gegevens ... 7

3.2 Beknopte historiek en archeologische gegevens ... 8

3.2.1 Historische gegevens van de regio ... 8

3.2.2 Cartografische gegevens ... 14 3.2.3 Archeologische gegevens ... 20 3.2.4 Archeologische verwachting ... 21 4 Archeologisch onderzoek ... 22 4.1 Bodem ... 22 4.2 Sporen en structuren ... 23 5 Vondstmateriaal ... 29 5.1 Aardewerk ... 29 5.2 Vuursteen ... 29 6 Analyse en interpretatie ... 30 7 Besluit en waardering ... 32 7.1 Algemeen ... 32 7.2 Onderzoeksvragen ... 32 7.3 Advies ... 34 8 Bibliografie ... 35

9 Lijst met figuren ... 38

10 Bijlagen ... 39 10.1 Lijsten ... 39 10.1.1 Sporenlijst ... 39 10.1.2 Vondstenlijst ... 39 10.2 Kaartmateriaal ... 39 10.2.1 Overzichtsplan ... 39 10.2.2 Overzicht vlak 1 ... 39 10.2.3 Overzicht vlak 2 ... 39

(7)

Samenvatting

In opdracht van Simoen & Vermeulen nv heeft BAAC bvba een archeologische prospectie met ingreep in de bodem uitgevoerd op het perceel aan het Burgemeester Bertenplein 22 te Poperinge (provincie West-Vlaanderen). Binnen het plangebied zal de bestaande bebouwing gesloopt worden in functie van de bouw van een meersgezinswoning met bijkomende garages. Dit is ingeplant op een terrein van ca. 1100 m². Dit zal gepaard met graafwerken waardoor het bodemarchief met eventueel aanwezige resten zal verstoord worden (Figuur 1).

Dit rapport vormt de schriftelijke neerslag van het verloop van het archeologisch onderzoek en de resultaten van het project.

Figuur 1: Situering onderzoeksgebied op een orthofoto1

Er werd binnen het plangebied (1100 m² ha groot) 72 m2 onderzocht. Er werden 2 proefputten

aangelegd.

Het perceel is gelegen in de historische stadskern van Poperinge, aan het Burgemeester Bertenplein. Het straatgedeelte vanaf de Sint-Bertinuskerk werd in de middeleeuwen het Vroonhof genoemd, een mogelijke verwijzing naar de oudste kern van de stad. Het pleingedeelte heette vroeger de Nieuwe

markt. Het plangebied is op verschillende historische kaarten aangegeven, o.a. Kaart van Deventer (ca.

1550), Kaart van Ferraris (ca. 1777), Atlas van de Buurtwegen (1842) en Popp-kaart (1854). Daarop is te zien dat het perceel deels of volledig is ingenomen door bebouwing.

Omwille van de bedreiging door de nieuwe verkaveling en het nog onbekende archeologische potentieel van het terrein werd een archeologische prospectie door middel van proefputten opgelegd.

In de aangelegde proefputten werden 28 sporen aangetroffen. Het ging voornamelijk om muurresten die verwijzen naar vroegere bouwfases. Ook werd een gracht aangetroffen die mogelijks te identificeren is met de gracht die rond de proosdij lijkt te lopen op de kaart van Van Deventer. De

(8)

gracht staat mogelijk ook in verband met de Hondsgracht. Sporen in de noordelijke werkput op een zelfde niveau als de gracht kunnen wijzen op activiteiten binnen de proosdij.

Er wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen omdat binnen de zone die verstoord wordt nauwelijks nog onverstoord terrein aanwezig is. Extra onderzoek zou nauwelijks een meerwaarde bieden.

(9)

1 Inleiding

1.1 Algemeen

Naar aanleiding van de nieuwbouw op het perceel gelegen aan het Burgemeester Bertenplein 22 te Poperinge (Figuur 2) heeft BAAC Vlaanderen bvba in opdracht van Simoen & Vermeulen, een archeologische prospectie met ingreep in de bodem uitgevoerd. Deze prospectie was opgelegd door het bevoegd gezag omdat bij de geplande graafwerken het bodemarchief en eventueel aanwezige archeologische waarden verstoord zullen worden. De graafwerken zullen beperkt blijven tot het westelijk deel van het terrein.

Het perceel is gelegen in de historische stadskern van Poperinge. De stad ontwikkelde zich vanaf de 7de eeuw rond de huidige Sint-Bertinuskerk en was in het bezit van de Sint-Bertinusabdij van Sint-Omer.

Poperinge kreeg in 1147 zijn eerste stadskeure en in 1187 zijn eerste marktrechten. De stad beschikte nooit over verdedigingswerken, omwille van de rivaliteit met de middeleeuwse grootstad Ieper en het feit dat de stad in handen was van een abdij. De economische groei kwam vooral tot stand via de lakenhandel, wat tot een uitbreiding van de stad leidde met twee nieuwe parochiekerken (ca. 1290) en een meer planmatige uitbouw van de stad langs de belangrijkste invalswegen. Vanaf de 13de eeuw

volgden moeilijke economische tijden en na de godsdienstoorlogen verloor de regio haast al zijn belang.

Het perceel is gelegen aan het Burgemeester Bertenplein. Het straatgedeelte vanaf de Sint-Bertinuskerk werd in de middeleeuwen het Vroonhof genoemd, wat een mogelijke verwijzing kan zijn naar de oudste kern van de stad. Het pleingedeelte had vroeger de benaming van ‘Nieuwe Markt’ en werd vermoedelijk aangelegd bij het bevaarbaar maken van de Poperingevaart tot in Poperinge. Tijdens deze werken werd ook een keerpunt voor de boten (‘De Singel’) aangelegd, gelegen achter het projectgebied, in de tweede helft van de 14de eeuw. Op deze manier werden de percelen aan de

‘Nieuwe Markt’ interessant voor handelsactiviteiten.

Het onderzoeksgebied staat afgebeeld op verschillende historische kaarten; de kaart van Deventer (ca. 1550), kaart van Ferraris (ca. 1777), Atlas van de Buurtwegen (1842) en Popp-kaart (1854). Het perceel is telkens geheel of gedeeltelijk ingenomen door bebouwing.

Figuur 2: Situering onderzoeksgebied op de stratengids2

(10)

In het kader van het ‘archeologiedecreet’ (decreet van de Vlaamse Regering 30 juni 1993, houdende de bescherming van het archeologisch patrimonium, inclusief de latere wijzigingen) en het uitvoeringsbesluit van de Vlaamse Regering van 20 april 1994, is de eigenaar en gebruiker van gronden waarop zich archeologische waarden bevinden, verplicht deze waarden te behoeden en beschermen voor beschadiging en vernieling. In het licht van de bestaande wetgeving heeft de opdrachtgever beslist, in samenspraak met het Agentschap Onroerend Erfgoed, eventuele belangrijke archeologische waarden te onderzoeken voorafgaande aan de nieuwbouw. Dit kan door behoud in situ, als de waarden ingepast kunnen worden in de plannen, of ex situ, wanneer de waarden onomkeerbaar vernietigd worden. Aangezien behoud in situ niet mogelijk was, is gekozen voor een archeologische prospectie met ingreep in de bodem.

Figuur 3: Situering onderzoeksgebied op de topografische kaart3

Binnen het plangebied zal een meergezinswoning gerealiseerd worden in opdracht van Simoen & Vermeulen nv. Het projectgebied was ca. 1100 m². groot en stond gekarteerd als Bebouwde zone.

Op het ca. 1100 m² grote plangebied dienden 3 proefputten van elk ca. 16 m² te worden aangelegd. Uiteindelijk werden twee proefputten aangelegd met een gezamenlijke oppervlakte van 72 m2

Het onderzoek werd uitgevoerd op 8 en 9 juli 2013. Projectverantwoordelijke was Jeroen Vanden Borre. Annika Devroe, Jan Claesen, David Demoen en Sarah Schellens werkten mee aan het onderzoek. Contactpersoon bij de bevoegde overheid, Agentschap Onroerend Erfgoed West-Vlaanderen, was Sam De Decker. De wetenschappelijke begeleiding was in handen van Jan De Corte (Archeo7). Bij de opdrachtgever (Simoen & Vermeulen nv) was de contactpersoon Daniel Vermeulen.

1.2 Doel van het onderzoek

Het doel van deze prospectie met ingreep in de bodem is een eerste archeologische evaluatie van het terrein. Er dienen tevens aanbevelingen te worden geformuleerd naar vervolgonderzoek en –strategie toe. Hierbij moeten minimaal volgende onderzoeksvragen (opgenomen in de Bijzondere Voorwaarden voor dit onderzoek) beantwoord worden:

(11)

- Hoe is de stratigrafie van het terrein opgebouwd?

- Zijn er archeologische sporen aanwezig? Zijn de sporen onderdeel van grotere structuren? - Wat is de relatie van de sporen met de stratigrafie?

- Hoe is de bewaringstoestand van de sporen?

- Wat is de aard, datering en conservatiegraad van het eventueel aanwezige vondstmateriaal?

- Wat was de invloed van de bestaande bebouwing/verhardingen op het archeologisch erfgoed?

- Op welke hoogte bevindt zich de natuurlijke bodem?

- Wat is de impact van de geplande werken op de archeologische waarden?

- Welke onderzoeksvragen moeten bij een eventueel vervolgonderzoek beantwoord worden?

- Wat is de te volgen opgravingsstrategie bij een vervolgonderzoek?

1.3 Aard van de bedreiging

Op de betreffende locatie zal de bestaande bebouwing gesloopt worden in functie van de bouw van een meergezinswoning in opdracht van de Simoen & Vermeulen. Dit zal gepaard gaan met graafwerken, waardoor het bodemarchief onherroepelijk verstoord zal worden. Hierbij zullen eventueel aanwezige archeologische resten verloren gaan. Ook de in situ bewaring van mogelijke archeologische waarden is hierdoor uitgesloten. De geplande bodemverstoring beperkt zich tot de westgrens van het terrein.

1.4 Opzet van het rapport

Na de samenvatting en dit inleidende hoofdstuk wordt de toegepaste methode toegelicht. Vervolgens wordt er stilgestaan bij de bekende bodemkundige en archeologische gegevens betreffende het onderzoeksgebied en haar omgeving. Daarna worden de resultaten van de archeologische prospectie gepresenteerd. Hieruit volgen een synthese en een advies voor eventueel vervolgonderzoek.

(12)

2 Methode

De prospectie met ingreep in de bodem bestond uit de aanleg van 2 proefputten om een inzicht te krijgen op de stratigrafische opbouw van de te onderzoeken zones. Per relevant archeologisch niveau werd een vlak aangelegd en alles geregistreerd.

De totale oppervlakte van het onderzoeksgebied bedroeg 1100 m². Er werden 2 proefputten van samen ca. 72 m² aangelegd; werkput 1 mat 40 m2; werkput 2 mat 32 m2. De inplanting van deze putten werd in samenspraak met de opdrachtgever en Archeo7 op terrein vastgelegd. De proefputten werden uitgezet door een landmeter.

De proefputten werden gegraven tot in de moederbodem. Het maaiveld bevond zich op een hoogte van gemiddeld 18,80 m TAW. De vlakken werden op diverse niveaus aangelegd.

De proefputten werden aangelegd met behulp van een kraan op rupsbanden van 18 ton met gladde graafbak van min. 2 m breed. Er werden kleinere graafbakken voorzien om puinvullingen / verstoringen machinaal te verwijderen.

De afgraving van het bovenste niveau tot het eerste archeologische relevante niveau gebeurde onder begeleiding van minstens één archeoloog. Bij de aanleg van meerdere vlakken werd het bovenliggende vlak steeds volledig afgewerkt vooraleer er verdiept werd. De vlakken werden gelinkt aan de profielen.. Van alle werkputten werden overzichtsfoto’s gemaakt en van alle sporen ook detailfoto’s. De putten en sporen werden ingetekend door middel van een Robotic Total Station (RTS) en gedocumenteerd aan de hand van beschrijvingen. Sporen-, foto- en vondstenlijsten werden digitaal geregistreerd in het veld. Gebruik makend van het programma Autocad werden de verzamelde data van de opgravingsvlakken verwerkt tot een gedetailleerd en overzichtelijk grondplan. Indien een spoor zich tegen de putwand bevond, werd het werkputprofiel opgeschaafd om de relatie tussen het spoor en de bodemhorizonten te registreren.

Binnen de werkputten werden alle putwanden opgeschoond en gedocumenteerd wanneer relevant. Deze profielen boden een goed inzicht in de profielopbouw van het terrein.

Met behulp van een metaaldetector (Tesoro Silver) werd naar metaalvondsten gezocht. Sporen waarbij de metaaldetector een signaal gaf, werden aangeduid in de sporenlijst. Metaalvondsten zijn enkel ingezameld als zij zich aan het vlak bevonden of als ze zich in een spoor bevonden dat gecoupeerd werd. Ingezamelde vondsten werden op plan gezet met vondstnummer en de code Md. Tijdens de aanleg werden echter geen metaalvondsten aangetroffen.

Meteen na afloop van het onderzoek werden de proefsleuven gedicht om verdere degradatie en instabiliteit van het terrein te voorkomen. Dit gebeurde met instemming van het Agentschap Onroerend Erfgoed.

Muren werden in detail gedocumenteerd in functie van de identificatie van fundering en opgaand

muurwerk, bouwnaden en dergelijke meer. Van muren werden enkel de omtrek, bouwnaden en eventuele negatieve indrukken ingetekend. Baksteenformaten werden genoteerd (lengte x breedte x dikte). Muren werden in hun geheel en in delen volledig gefotografeerd, frontaal, met overlapping in de foto’s.

(13)

3 Bodemkundige en archeologische gegevens

3.1 Bodemkundige gegevens

Volgens de bodemkaart (zie

Figuur 4)4 is de bodem als OB (Bebouwde zones) gekarteerd.

In de buurt zijn wel Ldp- en Lca-bodems aanwezig.

Ldp: matig natte zandleembodem zonder profiel L: (Textuur): zandleem

d: (Drainage): matig nat, matig gleyig

p: (Profielontwikkeling): zonder profielontwikkeling Lca: matig droge zandleembodem met textuur B horizont L: (Textuur): zandleem

d: (Drainage): matig droog, zwak gleyig

p: (Profielontwikkeling): met textuur B horizont of met weinig duidelijke kleur B horizont

(14)

Figuur 4: Situering onderzoeksgebied op de bodemkaart van Vlaanderen5

3.2 Beknopte historiek en archeologische gegevens

3.2.1

Historische gegevens van de regio

Historiek stad Poperinge

De oudste schrijfwijze van Poperinge dateert uit ca. 850: “Pupurninga Villa”, wat zou verwijzen naar de woning of de verblijfplaats van Pupurn. Men dacht dat deze naam zou refereren naar een Frankische boer, maar vermoedelijk gaat het om een veel oudere, Keltische naam6.

De omgeving van Poperinge werd tijdens de 1ste eeuw v.Chr. bewoond door de Menapii, een Keltische

stam die in het gebied tussen de rivieren Aa, Leie, Deule en Schelde leefden. Deze streek veranderde na de verovering door Julius Caesar van naam en werd vanaf circa 15 v.Chr. volgens de Romeinse bestuurlijke indeling Civitas Menapiorum genoemd, met Cassel als hoofdstad7. De nederzetting

Poperinge ontstond aan de kruising van de Romeinse heirbaan en de Vleterbeek, een kleine bijrivier

5 AGIV 2013c.

6 Stad Poperinge 2013k.

(15)

van de IJzer. De huidige Grote Markt van Poperinge ontstond in de onmiddellijke omgeving van de Romeinse weg of het kruispunt met de Vleterbeek8.

De heirbaan was een diverticulum aangelegd tussen Cassel en Aardenburg en vormde een vertakking van de grote heirbaan die van Bavay over Cassel naar de Noordzee liep. Deze weg, de Steenstraat, liep over Poperinge, Steenvoorde, Elverdinge, Merken en Torhout9 (

Figuur 5). 1. Buysscheure 2. Bourbourg 3. Capellebrouck 4. Crochte 5. Watten 6. Cassel 7. Loon-Plage 8. Thiennes 9. Bavinchove 10. Ledringhem 11. Flêtre 12. Estaires 13. Nieppe 14. Steenvoorde 15. Bailleul 16. De Panne 17. Wulpen 18. Veurne 19. Wulpen 20. Steen kerke 21. Zoutenaaie 22. Pervijze 23. Stuivekenskerke 24. Woumen 25. Roesbrugge/Haringe 26. Watou, Abeele 27. Poperinge 28. Merkem 29. Boezinge 30. leper 31. Zonnebeke 32. Reningelst 33. Kemmel 34. Dranouter 35. Loker 36. Wervik 37. Mesen 38. Ploegsteert 39.Thérouanne

Figuur 5: Romeinse wegennet in de Westhoek in 50 n.Chr.-275 n.Chr.10

Deze zijweg van de hoofdweg Boulogne-Keulen liep door Poperinge. De hoofdweg bestond ter hoogte van Wervik uit een weglichaam met greppels aan weerszijden. Oorspronkelijk was de weg 10 m breed en oppervlakkig verhard. Na heraanleg in de eerste helft van de 2de eeuw bedroeg de breedte nog 6 m

en was deze verhard met ronde silexkeien (Figuur 6).

Figuur 6: Doorsnede der “Steenstraete”11

8 Stad Poperinge 2013a.

9 Thevelin 1960, 20.

10 Roumegoux & Termote 1993, 70.

(16)

De weg in de omgeving van Poperinge had vermoedelijk een gelijkaardige opbouw met een verharding van brokken ijzerzandsteen12. Er werden reeds delen van deze weg aangetroffen tussen Abele en het

centrum van Poperinge, maar over het verdere verloop van deze weg bestaat nog steeds discussie. Ofwel liep de weg verder via Woesten, ofwel via Elverdinge naar Steenstrate13. Onderzoek uitgevoerd

door H. Adriaen in de jaren 1930-1940, veearts en amateurarcheoloog te Poperinge, toonde aan dat de Romeinse Steenstraat, bestaande uit rotsblokken en keien, door de Gasthuisstraat liep, gemiddeld 1 m onder de grond, 5 m breed en 20 cm dik. De weg liep verder langs de Noordstraat en de Casselstraat. De diepte waarop de weg werd aangetroffen volgde duidelijk het microreliëf14 en

varieerde van 0,70 tot 1,50 m15. De weg tussen Poperinge en Abele werd in 1844 geleid, de vroegere

bocht van de Steenstraat was bij het onderzoek van Adriaen in 1943 nog duidelijk zichtbaar in het landschap en bevond zich ter hoogte van herberg ‘De Brijkerij’, ongeveer 1 km buiten de toenmalige stad16.

Na de Romeinse periode zou een Frankische familie zich in 431 n.Chr. gevestigd hebben in de buurt van het marktplein. Dit is echter zeer onzeker. Het zou gaan om de familie “Poppe” of “Pupurn”, waarvan dan de naam Poperinge zou afgeleid zijn17. Mogelijk lag de Frankische nederzetting in de buurt

van het vroonhof in een vierkant tussen de Grote Markt, de Burg, het Bertenplein, de Deken De Bolaan en het Rekhof, waar de oorspronkelijke Catharinakapel vervangen werd door de Sint-Bertinuskerk18.

Chlodion, een Frankische koning, schonk volgens de overlevering het grondgebied Poperinge aan Wallius, de hertog van de Gothen. Eén van zijn nakomelingen, de graaf van Arcques, schonk het omstreeks 666 aan de Sint-Peter-en-Paulus-abdij in Sithiu. Later veranderde de abdijnaam naar de abdij van Sint-Bertinus in Sint-Omaars19. Deze kloostergemeenschap had een sterke invloed op de

verdere ontwikkeling van Poperinge. Poperinge werd bijvoorbeeld nooit ommuurd, in tegenstelling tot andere steden afhankelijk van de graaf van Vlaanderen20. De eerste vermelding van Pupurninga villa

dateerde uit de periode tussen 844 en 859, in 877 werd Pupurningahem vermeld, oorkonden van de graaf of abt spraken tussen 1107 en 1226 van Poperinghem. Vanaf 1233 werd de naam Poperinghes gebruikt21. Uit een oorkonde blijkt dat graaf Arnulf de Villa Poperinghem aan de Sint-Bertijnsabdij

schonk in 1107. Eigenlijk ging het om een teruggave, zoals de vermelding van Poperinge in een polypticum met beschrijving van de goederen van de abdij opgesteld tussen 844 en 859 aantoont22.

Poperinge behoorde alleszins reeds in de tweede helft van de 9de eeuw toe aan de abdij, de

opbrengsten van de villa dienden voor het onderhoud van de monniken23. Mogelijk werd de

nederzetting in 880 en 891 geplunderd door Vikingen, wat echter enkel in 17de-eeuwse bronnen werd

vermeld24. In 892 werd Boudewijn II lekenabt, waardoor Poperinge rechtstreeks onder zijn gezag viel.

Gerard de Brogne begeleidde de hervormingen onder abt Arnulf I, eveneens graaf van Vlaanderen en werd nadien abt. Poperinge werd daarop aan hem teruggeschonken25.

Volgens de beschrijving van het domein bezat de abdij in Poperinge 2392,59 ha grond, opgesplitst in vruchtbare grond, bossen en woeste gronden. De nederzetting had de indeling van een klassiek domein met een rechstreeks door de eigenaar uitgebate mansus indominicatus (vroonhof, een grote

12 Roumegoux & Termote 1993, 65.

13 Stad Poperinge 2013a.

14 Adriaen 1947, 3.

15 Adriaen 1947, 5.

16 Adriaen 1947, 6.

17 Stad Poperinge 2013a.

18 Tillie 1987, 7.

19 Stad Poperinge 2013a.

20 Stad Poperinge 2013a.

21 Thevelin 1960, 18.

22 Thevelin 1960, 21-22.

23 Thevelin 1960, 24.

24 Thevelin 1960, 25-26.

(17)

hoeve met grond) en de terra mansionaria, uitgebaat door lijfeigenen (47 in totaal). Verder kregen ambtenaren en personen met een speciale dienst, zoals de meier en varkenshouder, enkele speciale mansi26.

Aangezien Poperinge op ongeveer 40 km afstand van de abdij in Sint-Omaars lag, stelde de abt een proost aan die het plaatselijke bestuur waarnam. De proosdij werd onder andere vermeld in een oorkonde van 110727 en bevond zich tussen de Vleterbeek en het koor van de Sint-Bertinuskerk, op

het vroonhof28. Poperinge lag juridisch gezien in de pagus Isereticus of IJzergouw en behoorde kerkelijk

tot het aartsbisdom Reims en bisdom Terwaan. Pas vanaf 1559 maakte de stad deel uit van het bisdom Ieper29. De graaf van Vlaanderen was de leenheer van de abt, die verantwoordelijk was voor de

rechtspraak en een deel van de openbare macht in Poperinge. De graaf behield het recht militaire dienst te eisen van de inwoners30. Tegelijkertijd fungeerde hij ook als beschermheer van de

onderdanen van de abdij31.

In 1147 verleende graaf Diederik van de Elzas aan Poperinge een keure die de reeds bestaande gebruiken omtrent bestuurs- en rechtzaken binnen de stad vastlegde. Een tweede keure dateert uit 1208, de derde uit 123332. Vermoedelijk kende Poperinge reeds voordien een eigen rechtspraak met

schepenen en een voogd33. De keure van Arcques vertoonde veel gelijkenissen met deze van

Poperinge. Inwoners van beide steden mochten genieten van dezelfde keure als de plattelandsbewoners van de kasselrij Veurne34. De eerste keure werd in 1187 door Fillips van de Elzas

bevestigd en zelfs uitgebreid met het recht tot het houden van een wekelijkse vrijdagsmarkt en het graven van een vaart die Poperinge zou verbinden met de IJzer35.

Het verlenen van een stadskeure aan Poperinge toonde aan dat een deel van de bevolking kon leven van handel en nijverheid, wat steeds meer plattelandsbewoners aantrok. De uitvoer van laken in de tweede helft van de 13de eeuw leidde tot een groeiende nood aan ambachtslieden en bijgevolg een

bevolkingstoename36. De bevolking groeide zo sterk aan dat in 1290 toestemming werd gevraagd om

twee nieuwe kerken te bouwen, namelijk de Onze-Lieve-Vrouwekerk aan de zuidkant van het centrum langs de heirbaan en de Sint-Janskerk aan het oostelijke uiteinde. De lakenindustrie vormde de basis van de nieuwe welvaart en bevolkingstoename37. Een oorkonde van de abt uit 1269 vermeldde voor

het eerst de lakenindustrie van Poperinge en handelde over een speciale markt voor de lakenverkoop en de vertegenwoordiging van de Poperingse handelaars in Brugge en Ieper38. Poperings laken werd

verhandeld op de jaarmarkten van Parijs en Champagne. Na 1285 werd Poperinge, naast Diksmuide, genoemd als nieuwe stad binnen de Hanze der XVII steden39. Tijdens de tweede helft van de 13de eeuw

kwam laken uit Poperinge ook voor in Genua en op het Iberisch schiereiland. Voor de uitvoer naar Engeland sloten de Vlaamse steden zich omstreeks 1200 aaneen in de Hanze van Londen. Vanuit de Zuid-Duitse handelscentra Nurnberg, Regensburg en Kempten werd het laken, aangekocht op de jaarmarkten van Champagne, verhandeld tot Praag en Hongarije. Langs de Baltische Zee, via Riga, ging het naar het Scandinavische binnenland40.

26 Thevelin 1960, 38-46. 27 Thevelin 1960, 73-74. 28 Thevelin 1960, 76. 29 Thevelin 1960, 21. 30 Thevelin 1960, 68-69. 31 Thevelin 1960, 72. 32 Thevelin 1960, 78-79. 33 Thevelin 1960, 87. 34 Thevelin 1960, 80.

35 Stad Poperinge 2013a.

36 Thevelin 1960, 198-199.

37 Thevelin 1960, 200.

38 Thevelin 1960, 168.

39 Thevelin 1960, 174.

(18)

De bevolkingstoename lag aan de basis van een grote uitbreiding van het bestaande stadscentrum in de 12de en 13de eeuw. Omwille van de rijkdom verworven door de lakennijverheid kwamen er

regelmatig conflicten met de stad Ieper. Deze kenden hun hoogtepunt in de 14de eeuw, toen Lodewijk

van Nevers in 1322 aan Ieper het privilege schonk dat er in een straal van drie mijlen rond de stadsmuren geen lakennijverheid mocht plaatsvinden, dit op straf van 50 pond boete en het verbeurd verklaren van de weefgetouwen41. In 1341 werd Poperinge gedeeltelijk door een brand verwoest bij

een inval van een groep Ieperlingen. Ook de weefgetouwen werden vernield42. De steden Brugge, Gent

en Ieper beslisten in 1343 dat in Poperinge bepaalde soorten laken niet meer geproduceerd en verkocht mochten worden43. Dit verbod werd verschillende keren overtreden waarop Ieper Poperinge

in 1372 voor de graaf van Vlaanderen daagde44.

De kanalisering van de Vleterbeek moest bijdragen tot een toename van de lakenhandel. Via een rechtstreekse verbinding met de kust via de IJzer kon het laken makkelijker naar Engeland vervoerd worden en bereikte de Engelse wol sneller het binnenland. De concurrentie met Ieper maakte een andere uitweg naar zee dan de Ieperlee noodzakelijk. In een oorkonde van 1187 gaf Filips van de Elzas voor het eerst toelating tot de kanalisering. Deze toelating werd bevestigd door Johanne van Constantinopel in 1223, Gwijde van Dampierre in 1272 en door Lodewijk van Male in 1366, waarna de werkzaamheden in 1367 uiteindelijk van start gingen45 (Figuur 7).

Figuur 7: De bevaarbare Vaart (Vleterbeek) van Poperinge tot aan de IJzer46

De stadskern evoleerde mee met de economie. De markt werd uitgebreid met kleinere marktplaatsen in de omgeving ervan, zoals de vismarkt aan de oostzijde, de koren- en eiermarkt aan de zuidzijde en de vleesmarkt op het vroonhof. De poort van het Gasthuis diende als laken- en vlasmarkt, de Garenstraat als garenmarkt. De veemarkt vond plaats in de Ieperstraat en Guido Gezellestraat. Het ruimtegebrek leidde tot de aanleg van een ‘Nieuwe Marct’, gelegen op het huidige Burgemeester Bertenplein. Tussen de hoofdstraten werden in deze periode ook verschillende dwarsstraten aangelegd, zoals de Priesterstraat, Hondstraat,… (Figuur 8). Het Gasthuis werd vermoedelijk in 1312 41 Fiers 1947, 21. 42 Stad Poperinge 2013b-c. 43 Stad Poperinge 2013b . 44 Stad Poperinge 2013b-c. 45 Fiers 1947, 19. 46 Fiers 1947, 20.

(19)

opgericht, een eerste schriftelijke vermelding dateert echter pas uit 1413. In 1312 werd toestemming gegeven voor de stichting van een leprozerie Sint-Magdalena lans de Ieperseweg. In 1413 werd het Penitentenklooster gesticht in de Bruggestraat.

Figuur 8: Stratenplan van Poperinge tussen de 13de en 15de eeuw47

Figuur 9: Zicht op de Sint-Bertinuskerk, proosdij en stadhuis van Poperinge (ets Vedastus de Plouich, 1619)

Tijdens de 15de eeuw kende Poperinge een periode van verval. De Sint-Bertinuskerk brandde af in 1419

en werd nadien heropgebouwd. Na het mislukt beleg van Calais in 1436 door Filips de Goede namen de Engelsen wraak op Poperinge door plundering en brandstichting. Het Engelse leger keerde nog een

(20)

tweede keer terug in 145548. Hongersnood brak uit en tussen 1478, het jaar waarin de Fransen

Poperinge plunderden, en 1490 slonk het bevolkingsaantal door de pest49. Ook de steeds hoger

wordende onderhoudskosten van het aangelegde kanaal brachten de stad in de problemen. De lakennijverheid stond sterk onder druk van de Engelse politiek, waardoor noodzakelijk een andere bron van inkomsten gezocht moest worden. Deze werd gevonden in de hopteelt50.

Werkloosheid, rampen en oorlogen waren typisch voor de 16de en 17de eeuw. Vooral tussen de jaren

1550-1600 vond er een ware exodus vanuit Poperinge plaats. Het calvinisme vond veel aanhangers in de omgeving. Een brand in 1562 en de hongersnood van 1565-1565 verhoogden de armoede. De Beeldenstorm van 1566 trof ook Poperinge51. Een geuzenleger verwoestte de stadskerken in 1568, die

korte tijd later hersteld werden. Soldaten van het leger van Alexander Farnese plunderden de stad in 1582, een jaar later brandde de stad, op de kerken na, volledig af door toedoen van een Iepers garnizoen52. Hongesnoden, geweld, het gebrek aan arbeidsplaatsen en de groeiende religieuze

onverdraagzaamheid dreef de mensen weg uit de stad. Drie kwart van de ambachtslieden en intellectuelen verruilden Poperinge voor een beter bestaan in Nederland, Engeland en Duitsland53. De

Poperingse lakenproductie was in 1591 bijgevolg volledig verdwenen54.

Voortdurende oorlogen, afwisselend onder Frans of Spaans gezag, in de periode tussen 1621 en 1713 troffen de omgeving van Poperinge55. Lodewijk XIV lijfde het Zwijnland in 1673 en Poperinge in 1678

in bij Frankrijk. Zwijnland was een heerlijkheid die een deel van Proven, Krombeke, Watou, Westvleteren en andere gemeenten besloeg en werd pas in de 17de eeuw door de Sint-Bertinusabdij

aangekocht. De Recolletten kregen in 1627 toestemming van de abt om een klooster te bouwen langs de Gasthuisstraat56. Tijdens de 17de eeuw werden de laatste pogingen om de Vleterbeek bevaarbaar

te maken gestaakt. De nieuwe steenweg tussen Ieper en Duinkerke had de vaart immers overbodig gemaakt57.

Pas in de 18de eeuw, onder het Oostenrijks bewind (vanaf 1713), kreeg de landbouw een stimulans

door de invoer van nieuwe bemestingsmethoden en de introductie van de aardappel. Door enkele stadsbranden in 1734, 1740 en 1751 besloot het stadsbestuur daken van stro te verbieden en een tegemoetkoming te voorzien voor wie zijn dak van dakpannen voorzag58 .

In 1794 werd Poperinge definitief een deel van de Franse Republiek. Verschillende kloosters werden afgeschaft en de stad viel vanaf nu onder Franse bevoegdheid59. In de loop van de 19de eeuw

verschenen in Poperinge nieuwe hoeves en industriële gebouwen, alsook een spoorlijn van Kortrijk naar Poperinge. Poperinge was tijdens de Eerste Wereldoorlog één van de weinige steden die niet volledig vernield werden60. Veurne en Poperinge waren de enige steden die nooit bezet werden.

Burgemeester Bertenplein

Het Burgemeester Bertenplein strekt zich uit vanaf het Vroonhof in het noordoosten tot aan de Boeschepestraat in het zuidwesten. Tijdens de economische bloeiperiode, 13e – 15e eeuw, is het plein

48 Fiers 1947, 25. 49 Fiers 1947, 25. 50 Stad Poperinge 2013d. 51 Fiers 1947, 30-31. 52 Fiers 1947, 32.

53 Stad Poperinge 2013e.

54 Fiers 1947, 32. 55 Fiers 1947, 33. 56 Stad Poperinge 2013j. 57 Fiers 1947, 21. 58 Stad Poperinge 2013f. 59 Stad Poperinge 2013g. 60 Stad Poperinge 2013h.

(21)

ontstaan als nieuwe marktplaats ten zuiden van de Grote Markt, met de oude benaming "Nieuwe

Marct", later “Kleine Markt”. In 1906 werd het omgedoopt tot Burgemeester Bertenplein, naar Felix

Berten, burgemeester van 1871 tot 1904. Het rechthoekige plein omvat architectuur uit 18e, 19e en

20e eeuw.

Burgemeester Bertenplein Nr. 22 was een lage herberg (bouwaanvraag van 1831), tevens slachthuis tot in 1941 (binnenkoer). Het opschrift gaf de naam aan, z.g. "De vette os".61.

Het plein heeft overwegend een woonfunctie, naast ook handel en horeca. Verder zijn er nog het Vredegerecht en het St.-Stanislascollege gevestigd, beide respectievelijk geheel en deels ondergebracht in een 18e-eeuws herenhuis, naast een voormalige pottenbakkerij (teruggaand tot 16e

eeuw)62.

3.2.2

Cartografische gegevens

Om na te gaan of er bebouwing is geweest op het terrein in historische tijden, of dat het landgebruik van het perceel is gewijzigd door de tijd heen, zijn historische kaarten geraadpleegd. Er werden verschillende historische kaarten bestudeerd: de kaart van Deventer (2de helft 16de eeuw), de

Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden (2de helft 18de eeuw), de Atlas van de Buurtwegen (ca.

1840) en de kadasterkaart opgesteld door Philippe-Christian Popp (2de helft 19de eeuw).

Kaart van Deventer (1550-1565)

Op de Kaart van Deventer is de Nieuwe Markt aangegeven en ter hoogte van het onderzoeksgebied is bebouwing afgebeeld aan de voorzijde van het perceel (Figuur 10) 63. Maar deze kaart is onvolledig,

aan de achterzijde van het perceel is De Singel niet weergegeven, terwijl deze in de historische bronnen gekend is. De Singel, keerpunt voor boten, werd vermoedelijk aangelegd achter het projectgebied, bij het bevaarbaar maken van de Poperingevaart.

61 Inventaris Onroerend Erfgoed 2013a.

62 Inventaris Onroerend Erfgoed 2013b.

(22)

Figuur 10: Situering onderzoeksgebied op de Kaart van Deventer (ca. 1550) 64

Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden (1771-1778)

Op de Ferrariskaart is de Nieuwe Markt aangegeven en het onderzoeksgebied ligt aan de rand van een groot gebouwencomplex dat eigendom was van de Proosdij. Het perceel staat als tuingebied aangegeven (Figuur 11)65. Opmerkelijk is dat op de Ferrariskaart het Bertenplein kleiner is

weergegeven dan vandaag. Ofwel is de kaart fout, wat een ernstige afwijking zou betekenen, ofwel moeten we rekening houden met het feit dat het Bertenplein na de 16de eeuw is verkleind en voor

1840 pnieuw is vergroot (Atlas van de Buurtwegen, zie verder). We vermoeden dat een fout meer plausibel is dan de tijdelijke inname van een deel van het Bertenplein.

64 Digitale Bibliotheek van de koninklijke bibliotheek van België 2013a.

(23)

Figuur 11: Situering onderzoeksgebied op de Kabinetskaart der Oostenrijkse Nederlanden (Ferrariskaart) (1771-1778)66

Atlas van de Buurtwegen (ca. 1840)

Op de Atlas van de Buurtwegen (ca. 1840) is te zien voor het onderzoeksgebied enkel aan de westzijde van het perceel bebouwing is aangeduid (Figuur 12)67. De Nieuwe Markt is duidelijk herkenbaar in de

percelering.

66 Digitale Bibliotheek van de koninklijke bibliotheek van België 2013b.

(24)

Figuur 12: Situering onderzoeksgebied op de Atlas van de Buurtwegen (ca. 1840) 68

Popp-kaart (1842-1879)

De kadasterkaart van Philippe-Christian Popp (Atlas cadastral parcellaire de la Belgique,2de helft 19de

eeuw) vertoont een zeer gelijkaardig beeld (Figuur 13)69. De Nieuwe Markt is duidelijk herkenbaar in

de percelering en staat aangeduid als Petite Place (Kleine Markt). Binnen het onderzoeksgebied is er enkel aan de westzijde van het perceel bebouwing weergegeven.

68Provincie West-Vlaanderen 2013b.

(25)

Figuur 13: Situering onderzoeksgebied op de Popp-kaart (ca. 1855)70

Op een aangepaste Popp-kaart (ca. 1860) is te zien dat binnen het onderzoeksgebied meer bebouwing is weergegeven (Figuur 14)71. Ter hoogte van Petite Place is de volledige lengte van het perceel

bebouwd (huidige gebouwen). Verder is er aan de noord- en oostzijde ook bebouwing afgebeeld.

70 Digitale Bibliotheek van de koninklijke bibliotheek van België 2013c.

(26)

Figuur 14: Situering onderzoeksgebied op de Popp-kaart, aangepaste versie (ca. 1860) 72

(27)

3.2.3

Archeologische gegevens

Voorgaande archeologische vondsten

Om in te schatten wat het archeologisch potentieel van het perceel aan het Burgemeester Bertenplein in Poperinge is, werd gekeken naar wat er archeologisch al bekend is uit de omgeving van het plangebied. Daarvoor is de Centrale Archeologische Inventaris (CAI) als uitgangspunt gebruikt. In de CAI zijn archeologische waarden uit heel Vlaanderen verzameld. Hoewel de inventaris niet geheel volledig is, kan ze toch dienen als eerste inzicht in wat er archeologisch in een gebied aangetroffen is. Rondom het plangebied zijn enkele archeologische waarden bekend (Figuur 15)73.

Figuur 15: CAI-kaart van het onderzoeksgebied met de archeologische vindplaatsen in de omgeving74

Locatie 77059, Burgemeester Bertenplein 22, structuur 77190, archeologische objecten uit de vroege en late middeleeuwen, en de 16de eeuw. Meer bepaald een bronzen mantelspeld (met vegetale

motiefversiering), concentratie aan reducerend gebakken aardewerk (kannetje, randfragment van voorraadpot en een kom), bronzen mantelhaak (versierd met ingegrift spiraallijntje).

Daarnaast zijn de volgende archeologische waarden gekend ten zuidwesten van het onderzoeksgebied:

- Locatie 77063, structuur 77191, Casselstraat 64, archeologische objecten uit de 16de eeuw (losse

vondsten): fragmentaire grape, rode scherf met loodglazuur op de binnenzijde.

- Locatie 70239, structuur 70297, O.L.Vrouwekerk, grondsporen uit de late middeleeuwen: enkele gotische funderingen en kettingmuren.

Ten noodwesten van het plangebied zijn ook reeds enkele archeologische waarden gekend:

- Locatie 70008, structuur 70216, Hondstraat 1, grondsporen uit de late middeleeuwen (tonwaterput met 1 m diameter en 1,48 m hoogte, in aanlegtrechter, met kruiken uit blauwgrijs hard gebakken aardewerk).

73 Centraal Archeologische Inventaris 2013.

(28)

- Locatie 77054, structuur 77184, Burgemeester Bertenplein 15, archeologische objecten uit de (Gallo-)Romeinse periode (aardewerk, losse vondst) en de late middeleeuwen (aardewerkfragmenten van kookpot, kom, kannetje,…).

- Locatie 77055, structuur 77186, Burgemeester de Sagherplein, archeologische objecten uit de 14de

eeuw (aardewerkfragmenten met bruin loodglazuur, slibversiering) en 16de eeuw (steengoed

Langerwehe, Raeren,…).

- Locatie 77057, structuur 77188, Hondsgracht, archeologische objecten uit 15de eeuw

(aardewerkfragmenten met lood- en tinglazuur, sliblaag, sgraffitoversiering,…) en 16de eeuw

(aardewerkfragmenten met loodglazuur, Raeren,…).

- Locatie 77058, structuur 77189, St.-Omer, archeologische objecten uit 14de – 15de eeuw

(reduceren gebakken aardewerk, o.a. kookpot, schaal, kannetje,…), 16de – 17de eeuw (koperen

mantelhaak, bronzen grafiethouder).

- Locatie 77064, structuur 77195, Casselstraat 30, archeologische objecten uit de late middeleeuwen (reducerend gebakken aardewerk, o.a. kruik, drinkbeker, schotel,… met glazuur, sliblaag, Sgraffitoversiering,…).

- Locatie 77065, structuur 77196, Duinkerkestraat 4, archeologische objecten uit 15de – 16de eeuw

(losse vondsten: olielamp, brede voetschaal).

- Locatie 77066, structuur 77197, Priesterstraat 23, archeologische objecten uit 14de – 15de eeuw

(losse vondsten: aardewerk: randfragment kom).

- Locatie 77067, structuur 77198, Priesterstraat 16, archeologische objecten uit 15de – 16de eeuw

(losse vondsten: aardewerk: fragment braadpan, bruin loodglazuur).

Daarnaast zijn de volgende archeologische waarden gekend ten noorden en noordoosten van het onderzoeksgebied:

- Locatie 77000, structuur 77181, Grote Markt 1, archeologische objecten uit 14de eeuw

(aardewerkfragment met loodglazuur) en 18de eeuw (aardewerk: witte pijpfragmenten).

- Locatie 77007, structuur 77182, Sint-Bertinuskerk, archeologische objecten (losse vondsten: aardewerk, bouwmateriaal)

- Locatie 77079, structuur 77211, Grote Markt 9, archeologische objecten uit de 16de eeuw (losse

vondst: metaalfragment van dolk).

- Locatie 77081, structuur 77213, Ieperstraat 24, archeologische objecten uit de 14de – 15de eeuw

(losse vondsten: fragmenten reducerend gebakken aardewerk).

- Locatie 77082, structuur 77214, Goudenhoofdstraat 19, archeologische objecten uit 17de eeuw

(losse vondst: aardewerk met o.a. glazuur- en sgraffitoversiering).

- Locatie 77083, structuur 77215, Goudenhoofdstraat 4, archeologische objecten uit 15de eeuw

(losse vondst: aardewerk met o.a. glazuurversiering).

3.2.4

Archeologische verwachting

Op basis van de geconsulteerde historische kaarten en de gekende archeologische gegevens is aangetoond dat het plangebied bewoond is vanaf de Late Middeleeuwen. Mogelijks is ook oudere bewoning aanwezig. Deze kan terug tot de metaaltijden.

Het is waarschijnlijk dat deze oudere bewoning verstoord is door jongere bewoning. Het is echter niet duidelijk hoe omvangrijk deze verstoring is.

(29)

4 Archeologisch onderzoek

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het veldonderzoek beschreven. Aan de hand van de beschrijvingen van de resultaten van het onderzoek wordt een interpretatie gegeven van de gevonden sporen. De vondsten worden uitvoeriger beschreven in het volgende hoofdstuk.

4.1 Bodem

Tijdens het onderzoek werd in beide werkputten minstens één profiel gedocumenteerd om inzicht te krijgen in de bodemopbouw van het plangebied.

In werkput 1 merken we vanaf 17,95 m TAW de top van de moederbodem, een geelbruin, lemig pakket. De top is afgegraven: we zien geen bodemvorming of een oud loopvlak. Bovendien loopt de top hellend af richting het oosten. Bovenop de moederbodem rust een heterogeen puinpakket. In de top van het profiel merken we onder spoor 6 (muur) een geelbruin laagje dat vermoedelijk als fundering voor spoor 6 is aangebracht.

In werkput 2 zien we een gelijkaardige situatie. De top van de natuurlijke lemige bodem bevindt zich hier op een hoogte van 18,05 m TAW. Ook hier zien we een helling in de top van het

moedermateriaal; deze keer richting het noorden. Bovenop de moederbodem rust een pakket bruin pakket, dat baksteenbrokken bevat. Het pakket is beduidend minder heterogeen dan het pakket in werkput 1 boven de natuurlijke bodem.

(30)

Samenvattend kunnen we stellen dat in het plangebied de natuurlijke bodem aanwezig is vanaf ongeveer 18,00 m TAW, maar dat de oorspronkelijke top van het maaiveld nergens is aangetroffen.

4.2 Sporen en structuren

Bij aanvang van het onderzoek was de ruimte ten noordwesten van beide werkputten reeds verstoord door een kelder. Deze hoorde bij de bewoning die was gesloopt voorafgaand aan het archeologisch onderzoek.

Werkput 1 (in westen)

Vlak 1 bevatte verschillende muurresten (meer recente en enkele vermoedelijk laatmiddeleeuwse met zandmortel), vloeren, een haard.

Spoor 1 is opgebouwd uit rode en gele bakstenen (?x10x5 cm) en cement. De muur was tot net onder het maaiveld bewaard (tot ongeveer 19,66 m TAW). Tegen de muur was in het zuidoosten een tegelvloer geplaatst (spoor 2). De vloer was slechts deels bewaard en bestond uit bakstenen (? x9x5,5 cm en 20,5x8x6 cm). De meeste bakstenen waren gebroken. Nog tegen spoor 1 merkten we de restanten op van een beerkelder (spoor 4). Deze was opgebouwd uit bakstenen van 22x6,5x5,5 cm. De binnenzijde was bepleisterd.

Meer naar het zuidoosten vallen sporen 6, 10, 12 en 15 op. Het gaat telkens om muren opgebouwd uit eenzelfde baksteenformaat (ruwweg 21x10x6 cm) en zandmortel.

(31)

De overige muren in de zuidelijke helft van deze werkput zijn tegen deze muren aangebouwd (sporen 8 en 16) of dateren we jonger op basis van het gebruik van cement (spoor 7).

Spoor 9, de vloer tussen sporen 7 en 10, was slechts fragmentair bewaard. De vloer was opgebouwd uit halve bakstenen (minimum x10x5 cm). De bovenzijde van de vloer vertoonde duidelijke

brandsporen, in de vorm van een ruwe halve cirkel tegen de westelijke putwand. Dat kan verwijzen naar een mogelijke haard op deze plaats. De vloer leek afgewerkt in het noordoosten door middel van een lijn noordwest-zuidoost lopende bakstenen.

Sporen 13 en 14 zijn vloerresten die vermoedelijk tot éénzelfde vloer behoren. Ze bestaan uit rode en gele bakstenen die op de rug zijn gelegd.

Figuur 16 Overzicht werkput 1

De muren scheiden een drietal ruimtes (vakken genummerd van west naar oost van 1 tot en met 3) van elkaar. In elk van deze ruimtes werd een dieper vlak aangelegd. In de meest westelijke en meest oostelijke ruimte werd de westelijke oever van een brede gracht aangetroffen. De bovenzijde van de gracht bevond zich een 1,80 tal meter onder het maaiveld. Omwille van veiligheidsredenen werd de gracht slechts gecoupeerd tot een 2,20 meter onder maaiveld. Hoewel de coupe stelselmatig werd gedocumenteerd stortte deze erg snel in, wat registratie bemoeilijkte. Er werd een boring geplaatst waaruit bleek dat de gracht alles samen ongeveer één meter diep was. Deze boring was zeker niet in het centrum van de gracht. We vermoeden dat we het centrum niet hebben aangetroffen en dat de gracht eerder een vijf à zes meter breed was.

De datering van de gracht is moeilijk door het gebrek aan vondstmateriaal. Wel vonden we

ijzerzandsteen, baksteenspikkels en een mogelijk dakpanfragment. De gracht kenmerkt zich verder door duidelijke accumulatie van natuurlijke afzettingen en afwezigheid van concentraties afval. Dit is in tegenstelling met wat men van een gracht in een middeleeuwse stadskern verwacht.

(32)

In de centrale ruimte werden geen archeologische sporen aangetroffen door de aanwezigheid van een recente waterput die niet werd verwijderd ten behoeve van het archeologische onderzoek. De waterput heeft sowieso de onderliggende sporen vernietigd.

Figuur 17 Zicht op gracht in werkput 1, vak 1

Werkput 2

In het eerste vlak werd een oud wegtracé (spoor 18) aangetroffen dat identiek verloopt aan het bestaande wegtracé. Het bestaande wegtracé bestond uit asfalt die een laag kasseien afdekte. De oudste weg eronder bestaat uit onregelmatige brokken ijzerzandsteen en wordt afgeboord in het zuiden met een rij bakstenen. Van de bakstenen kon het formaat niet achterhaald worden: ze waren in dermate slechte staat dat ze verbrokkelden .

(33)

Figuur 18 Wegtracé in werkput 2 (vlak 1)

In een tweede vlak werden een aantal (slecht zichtbare) sporen aangetroffen. We onderscheiden twee groepen:

sporen 20, 26 en 27 waren kuilen met een bruine rommelige vulling waarin we baksteenpuin en mortel herkenden; een tweede groep omvat sporen 21, 22, 23 en 24. Deze laatste sporen, hoewel fragmentair blootgelegd, lijken langwerpig van vorm te zijn. Coupes wijzen steevast op een ondiepe, komvormige structuur. Het vondstmateriaal in deze sporen varieert van steentijd tot Late

Middeleeuwen/Nieuwe Tijd. We vermoeden dan ook dat de vondsten afkomstig zijn van opspit. De sporen doen denken aan gelijkaardige sporen in archeologisch onderzoek onder meer in Temse (Doornstraat) en Sint-Niklaas (Vlasstraat)75. Daar werden deze sporen in verband gebracht met het

wegsteken van de vruchtbare grond voorafgaand aan ophoging van een terrein.

(34)

Figuur 19 Zicht uit het noorden op vlak 2 in werkput 2

(35)

Figuur 21 Coupe op spoor 21

De zuidelijke helft van de werkput (ten zuiden van spoor 19) was verstoord door de aanwezigheid van een stookolietank. Spoor 19 zelf is een betonnen funderingsbalk.

(36)

5 Vondstmateriaal

Hieronder volgt een opsomming van het aangetroffen aardewerk op de site te Poperinge. Er werden 6 vondstnummers uitgeschreven voor het vondstmateriaal dat werd verzameld.

5.1 Aardewerk

Tijdens het onderzoek werden weinig fragmenten aardewerk aangetroffen.

Enkel in de sporen uit het tweede vlak in werkput 2 zijn aardewerkvondsten aangetroffen. Spoor 21 bevatte een viertal fragmenten grijs en rood aardewerk. De wandscherven zijn erg klein en de vorm laat geen strikte datering toe. Er zijn ook geen versieringen of glazuur te zien. We stellen een erg brede datering voorop in de 13de-15de eeuw.

In spoor 23 is een erg klein fragment steengoed gevonden: het betreft een scherf van een kruik of kan met platte bodem. Hoewel ook hier het houvast beperkt is door de beperkte grootte van de scherf, gaan we uit van een datering in de 15de-16de eeuw.

5.2 Vuursteen

Tijdens het onderzoek werd, opvallend voor een stadskernonderzoek, redelijk wat vuursteen aangetroffen.

In werkput 1 werd in de top van de moederbodem vuursteen opgemerkt. Het gaat om een ongeretoucheerd klingetje van fijnkorrelige vuursteen (vondstnummer 1). De kling heeft dorsaal nog een rest cortex; aan beide uiteinden is de kling gebroken.

In datzelfde profiel is in de gracht een klein stukje vuursteen opgemerkt (vondstnummer 2). Het gaat om grijze, ondoorzichtige vuursteen, vermoedelijk betreft het geen rest van een artefact.

In werkput 2 is in de moederbodem een afslag aangetroffen van fijnkorrelige vuursteen. Dorsaal merken we twee negatieven; aan een rand zit nog een restant cortex.

Vondstnummer 5 (uit spoor 21 in het tweede vlak van werkput 2) tenslotte bevatte een kern die nog cortex toont. Opvallend is dat op de rand een stukje fossiel te zien is. Het stuk lijkt goed

geprepareerd, waarbij enkele goede afslagen werden afgehaald. Op het einde van de bewerkingen is het stuk meer dan uitgeput. De laatste afslagen eindigen in steps/hinges; de richting van afslag is ook niet steeds logisch. Misschien gebeurde de bewerking op het einde door een minder ervaren

(37)

6 Analyse en interpretatie

Het archeologische onderzoek aan het Bertenplein leverde volgende resultaten op.

In het noorden van het terrein zijn resten gevonden van een oud straattracé onder de bestaande asfaltering en kasseien. Een datering van dit oude tracé is onduidelijk. Op basis van de vondsten uit het tweede vlak, dus onder het oude tracé, is de weg erg waarschijnlijk jonger dan de 15de eeuw. De

historische kaarten van Van Deventer (16de eeuw) en Ferraris (18de eeuw) laten beide toe om een weg

te lokaliseren op deze locatie.

De sporen onder de weg, waaronder de langwerpige sporen, zouden zich in de tuinzone van de proosdij kunnen bevinden. Mogelijk wijzen ze op het opspitten van grond (bijvoorbeeld bij beddenbouw).

De zuidelijke werkput toonde meer concrete bewoningssporen in de vorm van muren, vloeren,… We herkennen twee fases. De oudste fase wordt gevormd door sporen 6, 10, 12 en 15. Deze muren zijn opgebouwd uit bakstenen (ruwweg 21x10x5/6 cm) en gele zandmortel.

De overige muren (1, 7 en 8) zijn opgebouwd met bakstenen uit vergelijkbare formaten, maar bevatten cement.

Het is moeilijk om het muurwerk te dateren. Bij gebrek aan dateerbaar vondstmateriaal zijn we aangewezen op de baksteenformaten en de historische kaarten. Beide elementen zijn niet echt accuraat: baksteenformaten zijn geen precieze dateringsmethode aangezien het aantal vergelijkende studies te beperkt is om op regionaal niveau scherpe uitspraken te doen. Bovendien kunnen bakstenen herbruikt worden. Historisch kaartmateriaal is niet altijd even precies aangezien metingen niet altijd exact gebeurden; bovendien biedt een kaart sowieso een heel tijdelijke inkijk op een terrein.

Op basis van het gebruikte baksteenformaat stellen we een ruime datering voorop vanaf de 16de eeuw

tot in de 19de eeuw76.

De historische kaarten laten toe om de meer moderne muren (met name spoor 1) toe te schrijven aan de situatie zoals we ze zien op het 19de eeuwse kadasterplan. Spoor 1 zou hier de achterzijde kunnen

zijn van het gebouw aan de straatzijde, waarbij de beerkelder tegen de zuidelijke muur buiten het gebouw lag.

De oudere resten (6, 10, 12 en 15) lijken eerder te passen bij de 16de eeuwse situatie die Van Deventer

schetst, waarbij het perceel druk bebouwd lijkt te zijn. Deze kaart is echter erg figuratief.

Onder deze resten is een gracht opgemerkt. Deze gracht liep noordwest-zuidoost over het terrein. In de gracht zijn geen vondsten opgemerkt: de grachtvulling bestond enkel uit natuurlijke pakketten. De gracht lijkt perfect aan te sluiten op de Hondsgracht. Deze gracht is te zien op de kaart van Van Deventer als een strook naast de Hondstraat. Ook op de kaart van Ferraris is de gracht nog duidelijk zichtbaar. De afwezigheid op beide kaarten van een gracht op het onderzochte perceel zelf kan eventueel wijzen op het feit dat de gracht reeds voor de 16de eeuw gedicht is binnen het

onderzoeksperceel.

Een tweede optie, schijnbaar zichtbaar op de kaart van Van Deventer, is dat de gracht de proosdij, onmiddellijk ten oosten ven het onderzoeksterrein, lijkt te omsluiten.

Beide opties hoeven elkaar niet tegen te spreken: de kans bestaat dat de Hondsgracht en de gracht rond de proosdij één geheel vormen. Dan zou een soort T-splitsing van grachten op het Bertenplein moeten hebben gelegen. De verbinding tussen Hondsgracht en gracht rond de proosdij zou kunnen doorbroken zijn bij de aanleg van de Nieuwe Markt in de 12de-13de eeuw (huidig Bertenplein).

(38)

Aanvullend kunnen we volgende zaken afleiden. Als de gevonden gracht daadwerkelijk de gracht is rond de proosdij, dan kunnen de ietwat vreemde sporen in de noordelijke werkput, die we als spitsporen interpreteren, linken aan activiteiten binnen de proosdij. De datering van de muurresten bovenop de proosdij in de 16de eeuw, kan duiden op het inkrimpen van de proosdij in die periode.

(39)

7 Besluit en waardering

7.1 Algemeen

De archeologische prospectie met ingreep in de bodem, uitgevoerd door BAAC Vlaanderen bvba in opdracht van Simoen & Vermeulen nv op het perceel aan het Burgemeester Bertenplein 22 in Poperinge, leverde interessante resultaten op. Door een gebrek aan vondstmateriaal blijven echter ook duidelijke leemtes over.

Een oud straattracé in het noorden kan teruggaan tot de 16de eeuw. Sporen onder deze weg duiden

op oudere activiteiten op het terrein. Deze activiteiten kunnen eventueel gelinkt worden aan de proosdij.

De muren en vloeren in het zuiden kunnen wijzen op bewoning vanaf de 16de eeuw.

Een gracht op een dieper niveau kan gelinkt worden aan de gracht rond de proosdij en/of de Hondsgracht.

7.2 Onderzoeksvragen

Minimaal volgende onderzoeksvragen (opgenomen in de Bijzondere Voorwaarden voor dit onderzoek) dienden te worden beantwoord:

1. Hoe is de stratigrafie van het terrein opgebouwd?

De moederbodem, geelbruine leem, vinden we vanaf 18,00 m TAW. Bovenin de moederbodem vinden we geen sporen van bodemontwikkeling of van een leefniveau (A-horizont). Wel zien we ophogingslagen tot aan het maaiveld, dat gemiddeld op 18,80m TAW ligt. We zien geen echte differentiatie in de ophogingslagen.

In de noordelijke werkput is de situatie iets anders omdat daar twee fases wegdek werden onderscheiden. Eén fase op het huidige maaiveld; een andere fase onder deze recente weg. Onder de oudste weg vinden we ook ophogingslagen.

2. Zijn er archeologische sporen aanwezig? Zijn de sporen onderdeel van grotere structuren?

Tijdens het onderzoek werden diverse sporen aangetroffen. In het noorden van de werkput gaat het om sporen van een wegdek, dat mogelijks kan teruggaan tot de 16de eeuw. Daaronder bevinden zich

langwerpige sporen, mogelijk spitsporen. Deze kunnen mogelijk in verband worden gebracht met activiteiten binnen de proosdij.

In de zuidelijke werkput werden op een eerste niveau muurresten aangetroffen die teruggaan tot de 16de eeuw. Eronder werd een gracht opgemerkt die mogelijks als ringgracht voor de proosdij kan

(40)

3. Wat is de relatie van de sporen met de stratigrafie?

De sporen bevinden zich op twee niveaus. Op het eerste niveau in de top van de ophogingslagen vinden we resten vanaf de 16de eeuw en een straatniveau. Op een dieper niveau tekenen zich onder de

ophogingslagen sporen af tegen de moederbodem. Deze sporen situeren we voorafgaand aan de 16de

eeuw. Deze datering gebeurt op basis van spaarzaam vondstmateriaal en de situering onder de gevonden muurresten.

4. Hoe is de bewaringstoestand van de sporen?

De sporen zijn redelijk goed tot goed bewaard binnen de werkputten. Op het terrein zelf waren grote verstoorde zones aanwezig, maar deze lagen buiten de werkputten.

De sporen op het bovenste niveau zijn goed bewaard. In het tweede niveau vermoeden we dat sporen eerder afgetopt zijn.

5. Wat is de aard, datering en conservatiegraad van het eventueel aanwezige vondstmateriaal?

Het vondstmateriaal is erg beperkt. Het aardewerk is erg fragmentair bewaard. Het helpt wel om de oudste sporen in werkput 2 in de 14de-16de eeuw te dateren. Opvallend is dat redelijk wat vuursteen

wed aangetroffen. Het gaat echter steevast om vondsten die niet in situ zitten. Het kan wel wijzen op de oudste occupatie van de wijde omgeving in de steentijd.

6. Wat was de invloed van de bestaande bebouwing/verhardingen op het archeologisch erfgoed?

Ten noordwesten van de werkputten bevond zich een grote kelder. Voor de rest zorgden de afgebroken gebouwen nauwelijks voor verstoringen.

7. Op welke hoogte bevindt zich de natuurlijke bodem? De top bevindt zich ruwweg op 18,00 m TAW.

8. Wat is de impact van de geplande werken op de archeologische waarden?

De geplande werken zullen de archeologische waarden lokaal verstoren. De verstoringen blijven echter beperkt tot de straatzijde (ten westen van de werkputten). De zone ten oosten van de werkputten wordt vooral opgehoogd.

Op de locatie ten westen van werkput 1 blijven behalve de aangelegde werkputten nauwelijks locaties over waar archeologisch onderzoek extra inzicht kan bieden.

(41)

9. Welke onderzoeksvragen moeten bij een eventueel vervolgonderzoek beantwoord worden?

Niet van toepassing.

10. Wat is de te volgen opgravingsstrategie bij een vervolgonderzoek?

Niet van toepassing.

7.3 Advies

In het plangebied zijn waardevolle archeologische resten gevonden. Ze bieden een bijdrage aan het laatmiddeleeuwse Poperinge. Concreet zijn sporen gevonden van een gracht die mogelijk de gracht is rond de proosdij, onmiddellijk ten oosten van het plangebied. Ook bestaat een mogelijke link met de Hondsgracht.

Ook zijn spore gevonden die kunnen te maken hebben met activiteiten binnen het terrein van de proosdij. Het gaat om vage sporen die we interpreteren als spitsporen.

Op een hoger vlak zijn resten gevonden van laatmiddeleeuwse en jongere bebouwing.

De geplande verstoringen op het terrein situeren zich in de westelijke helft (dus ten westen van de aangelegde werkputten). In deze zone rest nauwelijks onverstoord terrein, mede door de aanwezigheid van een grote kelder die de zone ten westen van werkput 1 volledig opvult. Aanvullend onderzoek op het terrein zou dan ook weinig extra info opleveren.

(42)

8 Bibliografie

ADRIAEN H. 1947: De Steenstraete, Poperinge.

AGENTSCHAP GEOGRAFISCHE INFORMATIE VLAANDEREN (AGIV) 2013a: Kleurenorthofoto’s [online], http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/kleurenortho/# (geraadpleegd op 5 juni 2013).

AGENTSCHAP GEOGRAFISCHE INFORMATIE VLAANDEREN (AGIV) 2013b: Stratengids – Positiebepaling [online], http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/straten/# (geraadpleegd op 5 juni 2013).

AGENTSCHAP GEOGRAFISCHE INFORMATIE VLAANDEREN (AGIV) 2013c: Digitale bodemkaart

Vlaanderen [online], http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/bodemkaart/# (geraadpleegd op

5 juni 2013).

CENTRALE ARCHEOLOGISCHE INVENTARIS (CAI) 2013: Poperinge [online],

http://geovlaanderen.gisvlaanderen.be/geo-vlaanderen/cai/?startup=zg(33021)# (geraadpleegd op 7 juni 2013).

DEWILDE M. 2007. Bouwen met baksteen in middeleeuws Ieper (in: Novi Monasterii volume 7)

DIGITALE BIBLIOTHEEK VAN DE KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK VAN BELGIE 2013a: Ferrariskaart

Poperinghe [online], http://belgica.kbr.be/nl/coll/cp/cpFerrarisCarte_nl.html, (geraadpleegd op 6 juni

2013).

DIGITALE BIBLIOTHEEK VAN DE KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK VAN BELGIE 2013b: Kaart van Deventer

Poperinghe [online], http://lucia.kbr.be/mapview/index.php?image=/deventer/1588494.imgf, (geraadpleegd op 6 juni 2013).

DIGITALE BIBLIOTHEEK VAN DE KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK VAN BELGIE 2013c: Atlas cadastral

parcellaire de la Belgique, Popp, Philippe-Christian [online],

http://dgtl.kbr.be:8881/R/K8AP53TNFHUF153RCTH7TCJDS5YGG8VD6IU1GRCEBLPDEFRVN4-03941 (geraadpleegd op 6 juni 2013).

DOV VLAANDEREN 2013: Databank Ondergrond Vlaanderen [online],

https://dov.vlaanderen.be/dovweb/html/index.html (geraadpleegd op XXX 2013).

FIERS O. 1947: Inhuldiging Burgemeester Deschodt, Poperinge.

INVENTARIS ONROEREND ERFGOED 2013a: Burgemeester Bertenplein. Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed [online]. ID 4088, https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/geheel/4088 (geraadpleegd op 7 juni 2013).

INVENTARIS ONROEREND ERFGOED 2013b: Relicten Poperinge. Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed [online], https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/relicten?gemeente=33021&pagina=6 (geraadpleegd op 7 juni 2013).

PROVINCIE WEST-VLAANDEREN 2013a: Topografische kaarten NGI [online], http://www.giswest.be/topografische-kaarten-ngi (geraadpleegd op 5 juni 2013).

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

En dat zou niet moeten: de provincies moeten assertiever zijn als ze landschappelijke belangen willen beschermen.. Toch hoeven provincies niet machteloos toe te

Met de nieuwe sensoren en satellietbeelden zou het mogelijk moeten zijn om ziekten en plagen vroegtijdig in het gewas op te sporen (detectie van besmettingshaarden) en

Daarnaast is de mechanische eenheid van belang, bijvoorbeeld bij het machinaal planten; - De hoeveelheid wit is bij gebruik van een plug meestal minder als bij een losse plant; -

Iets minder effectief, maar makkelijker, is een jute zak waar slakken zich onder kunnen verschuilen.. • Als (op basis van signalering) problemen met slakken zijn te verwachten, dan

Uit leliewortels met symptomen van het onbekende wortelrot zijn schimmels en bacteriën gevonden waarvan uit eerder onderzoek is gebleken dat ze niet in staat waren om in

De Kenniskring Weidevogels van het Ministerie van LNV, ingesteld in 2006, houdt zich bezig met de vraag welke kennis over weidevogels nodig is om te komen tot een

figuur 12: Totale kostprijs van een enkel geproduceerde pootvis van 5 gram (beneden) of 40g (boven) uitgezet tegen het uurloon voor de arbeid... De elektriciteitskosten kunnen

Mensen die via de media aan informatie komen zijn minder goed op de hoogte van de melkveehouderij en hebben een negatiever beeld dan mensen die hun kennis van de melkveehouderij uit