• No results found

Alcohol drinken in goede en in slechte tijden : een onderzoek naar het verband tussen (wenselijke) identificatie en parasociale interactie met soappersonages uit Goede Tijden, Slechte Tijden en de attitude van jongvolwa

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Alcohol drinken in goede en in slechte tijden : een onderzoek naar het verband tussen (wenselijke) identificatie en parasociale interactie met soappersonages uit Goede Tijden, Slechte Tijden en de attitude van jongvolwa"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Alcohol drinken in goede en in slechte tijden

Een onderzoek naar het verband tussen (wenselijke) identificatie en

parasociale interactie met soappersonages uit Goede Tijden, Slechte

Tijden en de attitude van jongvolwassenen ten opzichte van

alcoholgebruik

Marloes IJkema 6318177 Masterscriptie 26 juni 2015 Begeleiding door mw. dr. M. Timmers Graduate School of Communication Communicatiewetenschap: Jeugd & Media

(2)

2

Abstract

Er werd onderzocht in hoeverre er een verband bestaat tussen parasociale interactie (PSI), wenselijke identificatie en identificatie met personages uit Goede Tijden, Slechte Tijden die veel alcohol drinken en de attitude van jongvolwassenen ten opzichte van alcoholgebruik. Om te onderzoeken in welke mate de personages uit de soap drinken, werd een inhoudsanalyse uitgevoerd. Vervolgens werd er een survey uitgevoerd om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden. Omdat veelvuldig alcoholgebruik onder jongvolwassenen in Nederland een probleem vormt, kunnen de resultaten van dit onderzoek bijdragen aan een oplossing hiervoor. De resultaten laten zien dat een gevoel van ‘vriendschap’ met het favoriete soappersonage (PSI), het willen zijn zoals het favoriete soappersonage (wenselijke

identificatie) en zich identificeren met het favoriete soappersonage (identificatie) een positief verband hebben met de houding van jongvolwassenen (n = 38) tegenover alcohol. Hierbij is nog niet gekeken naar de mate waarin het favoriete soappersonage alcohol drinkt in de soapserie. Er blijkt namelijk een negatief verband te zijn tussen de mate waarin het favoriete soappersonage drinkt en PSI. Dit geldt echter niet voor identificatie en wenselijke

(3)

3

Inhoudsopgave

Inleiding 4

Theoretisch kader 6

Attitudes 6

Theorie van Bandura 7

Identificatie 7 Parasociale interactie 9 Methode 12 Vooronderzoek 12 Steekproef 13 Procedure 13 Meetinstrument 13 Variabelen 14 Parasociale interactie 14 Wenselijke identificatie 14 Identificatie 14 Kijkfrequentie 15 Favoriete personage 15

Attitude ten opzichte van alcohol 15

Algemene vragen 15

Resultaten 16

PSI, wenselijke identificatie en identificatie 17

PSI en attitude t.o.v. alcohol 18

PSI en kijkfrequentie 18

Wenselijke identificatie en attitude t.o.v. alcohol 18

Identificatie en attitude t.o.v. alcohol 18

Conclusie 19

Discussie 21

Literatuur 25

(4)

4

Inleiding

Dagelijks om 8 uur ‘s avonds zit menig Nederlander voor de buis naar de soapserie Goede Tijden Slechte Tijden te kijken. Het is één van de best bekeken televisieprogramma’s in Nederland. Volgens cijfers van Stichting Kijkonderzoek trekt de soap iedere dag rond de 2 miljoen kijkers (Stichting Kijkonderzoek [SKO], 2015). De personages in de serie drinken regelmatig een biertje of wijntje en ook komt er geregeld een fles champagne in beeld. Eén van de personages, Anton, heeft in de serie zelfs te maken gehad met een alcoholverslaving. Kortom, vele Nederlanders worden regelmatig geconfronteerd met alcoholische dranken terwijl ze het leven volgen van de bewoners van Meerdijk, het fictieve dorp waar de serie zich afspeelt.

Er is de afgelopen jaren veel onderzoek gedaan naar de effecten van blootstelling aan alcohol op televisie. Zo hebben verschillende onderzoeken uitgewezen dat er een direct effect bestaat van het zien van alcohol in een televisieprogramma op onmiddellijk alcoholgebruik tijdens het zien van het programma (Koordeman, Kuntsche, Anschutz, van Baaren & Engels, 2011; Koordeman, Anschutz, Van Baaren & Engels, 2011). Koordeman, Anschutz, Van Baaren en Engels (2011) concludeerden dat mensen die een film zagen waarin alcohol voorkwam meer alcohol dronken tijdens het kijken naar de film dan de mensen die een film zagen waarin geen alcohol voorkwam. Dit was echter alleen het geval voor mannen. Koordeman, Kuntsche, Anschutz, van Baaren en Engels (2011) onderzochten het moment waarop mensen dronken tijdens het zien van een film met alcohol. Uit de resultaten bleek dat mensen op hetzelfde moment dronken als het filmpersonage. Ook lijkt er een verband te bestaan tussen de blootstelling aan alcohol op televisie en de attitude ten opzichte van alcohol. Resultaten van het onderzoek van Kotch, Coulter en Lipsitz (1986) laten bijvoorbeeld zien dat jongeren die een programma zagen waarin alcohol voorkwam vaker verklaarden dat de positieve effecten van alcohol drinken belangrijker zijn dan de negatieve effecten van alcoholgebruik. Kortom, er lijkt een verband te bestaan tussen de blootstelling aan alcohol op televisie, de attitude ten opzichte van alcohol drinken en alcoholgebruik.

Dagelijks kijken honderdduizenden mensen naar Goede Tijden Slechte Tijden (SKO, 2015). Volgens Hoffner en Cantor (1991) spelen de personages in series een belangrijke rol bij het aantrekken en behouden van het kijkerspubliek. Mensen kunnen een relatie opbouwen met een mediapersonage en net zo reageren als bij een relatie met iemand in de werkelijkheid (Giles, 2002). Zo’n eenzijdige relatie wordt in de literatuur een parasociale relatie genoemd.

(5)

5

Zo worden spin-offs en vervolgfilms gemaakt op basis van de veronderstelling dat mensen al een band hebben met de personages en deze willen volgen in verdere situaties. Niet alleen parasociale interactie, maar ook identificatie speelt hierbij een rol. Bij identificatie gaat het om de mate waarin een kijker zich identificeert met een bepaald mediapersonage. Hoffner en Buchanan (2005) veronderstellen dat mensen die langere tijd naar een serie kijken, steeds vertrouwder raken met sommige mediapersonages en zich vervolgens kunnen gaan identificeren met een mediapersonage. Deze twee begrippen, parasociale interactie en

identificatie, zouden mogelijkerwijs een rol kunnen spelen bij alcoholgebruik en attitudes ten opzichte van alcohol. Als iemand zich met een bepaald mediapersonage dat vaak alcohol drinkt identificeert, of dit personage ziet als zijn of haar vriend, zou dat consequenties kunnen hebben voor de manier waarop deze persoon over alcohol denkt. En ook wanneer een kijker wil zijn zoals een bepaald mediapersonage dat veel drinkt (wenselijke identificatie), kan dat gevolgen hebben voor zijn of haar houding ten opzichte van alcohol.

In de huidige studie wordt onderzocht of er een relatie bestaat tussen parasociale interactie, identificatie en wenselijke identificatie enerzijds, en de attitude ten opzichte van alcohol anderzijds. De doelgroep van deze studie is jongvolwassenen, tussen de 18 en 30 jaar, die de soapserie Goede Tijden, Slechte Tijden volgen. Deze doelgroep ‘jongvolwassenen’ is

interessant om te onderzoeken omdat deze individuen vaak los aan het komen zijn van hun ouders en hun identiteit aan het ontwikkelen zijn (Arnett, 2004). Daarnaast leiden zij vaak een relatief instabiel leven waarbij veel dingen veranderen (bv. relaties, woningen, bijbaan). Ze zijn vaak erg zelfgericht en maken beslissingen zonder invloed van hun ouders. Ze voelen zich nog geen ‘echte’ volwassene, maar voelen zich ook zeker geen jongere meer. Bovendien verkeren jongvolwassenen in een periode waarin nog veel dingen mogelijk zijn en nog weinig dingen vastliggen. Volgens Coyne, Padilla-Walker en Howard (2013) gebruiken

jongvolwassenen de media om verschillende behoeftes, zoals autonomie, identiteit en

intimiteit, te bevredigen. Onder jongvolwassenen is het gebruiken van media populairder dan welke andere activiteit ook: ze besteden de meeste tijd van hun dag aan de media. Dat aantal ligt volgens Alloy Media & Marketing op gemiddeld 12 uur per dag (“College students spend”, 2009). De meeste tijd wordt besteed op internet en aan muziek luisteren, maar jongvolwassenen kijken ook vaak naar de televisie (Coyne et al., 2013).

De onderzoeksvraag van deze studie luidt: “Is er een relatie tussen attitudes van jongvolwassenen ten opzichte van alcoholgebruik en (wenselijke) identificatie en/of

(6)

6

de serie?”. De resultaten van deze studie dragen bij aan de theorievorming over identificatie en parasociale interacties. Dit onderzoek kan namelijk nieuwe inzichten geven in de relatie tussen deze twee psychologische processen en attitudevorming. In de huidige studie wordt gekeken naar attitudes ten opzichte van alcohol, maar dit kan in verder onderzoek uitgebreid worden door te kijken naar andere attitudes. Daarnaast dient deze studie ook een

maatschappelijk doel, aangezien overmatig alcoholgebruik in Nederland nog altijd een probleem is. Volgens recente cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek drinkt 87,2 procent van de jongvolwassenen tussen de 20 en 30 jaar alcohol (CBS, 2015). Daarvan wordt 18,6 procent geschaard onder de categorie ‘zware drinker’, wat betekent dat deze mensen minstens eenmaal in de week zes of meer glazen alcohol drinken. Volgens dezelfde cijfers zijn de jongvolwassenen de grootste alcoholconsumenten. De huidige studie bekijkt de rol die de media zouden kunnen spelen bij dit drankprobleem en daarmee misschien ook bij de oplossing ervan.

Theoretisch kader

Attitudes

Gedrag wordt bepaald door verschillende determinanten. Het is van belang om een duidelijk onderscheid te maken tussen beredeneerd gedrag en automatisch gedrag. Zo verloopt het grootste gedeelte van het menselijk gedrag automatisch en onbewust (Hoeken, Hornikx & Hustinx, 2009). Volgens de theorie van het gepland gedrag (Ajzen, 1991) kan gedragsintentie het beredeneerd gedrag het beste voorspellen. Gedragsintentie wordt weer bepaald door de attitude, de subjectieve norm en de waargenomen controle. De belangrijkste bepalende factor is de attitude. Attitude wordt door Eagly en Chaiken (1993) gedefinieerd als “a psychological tendency that is expressed by evaluating a particular entity with some degree of favor or disfavor”. Dit betekent dat een attitude een bepaalde evaluatie is van een bepaald object. In het huidige onderzoek wordt gekeken naar de attitude ten opzichte van alcohol. Hierbij gaat het dus om de evaluatieve houding van jongvolwassenen tegenover het drinken van

alcoholische dranken. Volgens Ajzen (1991) evalueren mensen of bepaald gedrag gunstig is of niet. Wanneer iemand denkt dat het gedrag positieve gevolgen zal hebben, dan zal dat een positieve attitude teweegbrengen. Wanneer iemand het idee heeft dat het juist negatieve consequenties met zich mee zal brengen, zal dit een negatieve attitude als gevolg hebben. Wanneer een jongvolwassene het idee heeft dat alcohol drinken positieve gevolgen zal hebben (bv. dat sociale contacten makkelijker gemaakt worden) zal deze persoon

(7)

7

alcoholconsumptie waarschijnlijk positiever evalueren dan iemand die denkt dat alcohol drinken negatieve gevolgen heeft (bv. dat het leidt tot agressief gedrag).

Theorie van Bandura

Volgens de sociale leertheorie van Bandura (1965) kunnen gedragingen op twee manieren worden aangeleerd. Als eerste kan men leren door zelf te proberen. Men kan echter ook leren door te kijken naar anderen, leren door te observeren. Wanneer het gedrag van de persoon die geobserveerd wordt beloond wordt, is het waarschijnlijker dat iemand het gedrag zal imiteren dan wanneer het gedrag wordt bestraft. Bovendien leert men niet alleen van ‘echte’

rolmodellen, maar kan iemand ook (observationeel) leren door te kijken naar figuren in de media. In het geval van alcoholgebruik, is het waarschijnlijker dat iemand het gedrag zal imiteren wanneer het geobserveerde rolmodel positieve consequenties ervaart van het alcohol drinken, dan wanneer er negatieve consequenties aan het alcoholgebruik verbonden zijn. Vanwege veel kritiek op de sociale leertheorie, herformuleerde Bandura in de jaren ’80 de theorie (Strasburger, Wilson & Jordan, 2014). De kritiek bestond eruit dat er teveel werd gefocust op de beloningen en straffen, en op het gedrag van mensen. De theorie was volgens velen te behavioristisch. De nieuwe theorie, de sociaal cognitieve theorie, stelt dat ook cognitieve processen, zoals aandacht en herinnering, een rol spelen bij observationeel leren. Cognitieve processen kunnen verklaren waarom sommige mensen een bepaald rolmodel zullen imiteren, terwijl anderen dat niet doen. Volgens de sociaal cognitieve theorie kan een individu leren door een mediapersonage te observeren en te imiteren; dit wordt ook wel plaatsvervangend leren genoemd. Het effect van plaatsvervangend leren is het grootst wanneer kijkers zich kunnen identificeren met het mediapersonage (Bouman, Maas & Kok, 1998). Dit zou betekenen dat iemand die zich sterk identificeert met een mediapersonage dat veel drinkt, dit drinkgedrag zou kunnen overnemen via observationeel leren. Het concept identificatie wordt in de volgende paragraaf verder uiteengezet.

Identificatie

Het concept van identificatie is door verschillende onderzoekers op verschillende manieren gedefinieerd. Voor het huidige onderzoek wordt gebruik gemaakt van de definitie en operationalisatie van Cohen (2001). Hij definieert identificatie als een “mechanism through which audience members experience reception and interpretation of the text from the inside, as if the events were happening to them”. Kijkers nemen hierbij de identiteit van het

(8)

8

De eerste betreft een gevoel van empathie voor het mediapersonage, waarbij de gevoelens van het personage worden gedeeld. De kijker voelt de emotie dan niet vóór het mediapersonage, maar samen mét het personage. De tweede dimensie is het delen van het perspectief van het mediapersonage. Het gaat hierbij om de mate waarin de kijker het gevoel heeft dat hij of zij kan begrijpen waarom het mediapersonage zich op een bepaalde manier gedraagt. De derde dimensie van identificatie gaat over de mate waarin de kijker dezelfde doelen als het

mediapersonage deelt. De laatste dimensie betreft de mate waarin het zelfbewustzijn verloren gaat tijdens de blootstelling aan het medium. Ook het psychologische concept wishful

identification komt veelvuldig voor in de literatuur. Het concept wordt door Hoffner en Buchanan (2005) omschreven als ‘de wens om te zijn of zich te gedragen zoals het personage’. Dit gaat dus nog wat verder dan identificatie, omdat het niet de identificatie tijdens de blootstelling aan het medium betreft, maar daarna. Het gaat om de identificatie op de lange termijn, waarbij een individu iemand anders wenst te zijn. Volgens Hoffner (1996) wordt wenselijke identificatie bij kinderen voorspeld door intelligentie van het

mediapersonage. Bij meisjes is ook humor een voorspellende factor voor wenselijke identificatie.

Verschillende onderzoeken en theorieën suggereren dat er een relatie bestaat tussen identificatie met een televisiepersonage en veranderingen in attitudes en gedrag. Zo vond Harrison (1997) bijvoorbeeld een verband tussen eetproblemen en identificatie met dunne personages. Basil (1996) beschrijft drie belangrijke theorieën in de communicatiewetenschap die beschrijven hoe identificatie gedrag zou kunnen beïnvloeden. Zo stelt de theorie van Kenneth Burke (1950) dat er een band opgebouwd kan worden met het mediapersonage wanneer de kijker er dezelfde ideeën, perspectieven en waarden op na houdt als het

personage. Wanneer mensen zich bewust zijn van deze band met het mediapersonage, dan is het waarschijnlijker dan ze beïnvloed kunnen worden door het personage. De theorie van Herbert Kelman (1961) stelt dat er drie processen zijn van sociale beïnvloeding: naleven, identificeren en internaliseren. Bij het identificeren gaat het erom dat mensen zich op een bepaalde manier gedragen omdat ze verwachten dat de persoon die zij belangrijk vinden, waarmee ze zich identificeren, dat goedkeuren (en dus het tegenovergestelde gedrag

afkeuren). Het accepteren van de invloed van het mediapersonage kan worden gezien als een manier waarop de relatie tussen de kijker en het personage behouden kan worden. De laatste theorie die Basil (1996) in zijn artikel beschrijft is Bandura’s Social Cognitive Theory (1977). Deze theorie, die in dit artikel al eerder werd besproken, gaat ervan uit dat de identificatie met

(9)

9

een mediapersonage bepaalt hoe waarschijnlijk het is dat het gedrag van het personage uitgevoerd zal worden. En wanneer mensen het gevoel hebben hetzelfde te zijn als het mediapersonage, dan wordt de kans groter dat het gedrag nagedaan wordt. Kortom, alle drie deze theorieën suggereren dat identificatie ten grondslag zou kunnen liggen aan de

veranderingen van attitude en gedrag (Basil, 1996). Omdat veel van de personages uit Goede Tijden, Slechte Tijden vaak alcohol drinken in de soapserie, zou dit gevolgen kunnen hebben voor de attitudes tegenover alcoholgebruik. Zo zou iemand die zich sterk identificeert met een personage dat veel drinkt, een positieve attitude ten opzichte van alcohol kunnen ontwikkelen. Zo’n positieve attitude ten opzichte van alcohol zou kunnen leiden tot (overmatig)

alcoholgebruik onder de kijkers van de soapserie. In het huidige onderzoek wordt gekeken of de identificatie met mediapersonages onder jongvolwassenen in verband staat met de

evaluatieve houding die zij hebben ten opzichte van alcohol.

Op basis van de hierboven beschreven theorie over identificatie wordt verwacht dat de mate van identificatie invloed heeft op de attitudes en gedragingen van de kijkers. De volgende hypothese is opgesteld:

H1: Er is een positief verband tussen (wenselijke) identificatie met personages in GTST die veel alcohol drinken en de attitude van jongvolwassenen ten opzichte van

alcoholgebruik.

Identificatie wordt vaak verward met parasociale interactie. Hoewel deze twee psychologische begrippen op elkaar lijken, is er een wezenlijk verschil. Er is bij parasociale interactie

namelijk een sociale afstand nodig, omdat de kijker zijn of haar eigen identiteit nodig heeft voor de interactie met het mediapersonage (Horton & Wohl, 1956). Bij identificatie voelt het voor de mediagebruiker alsof hij of zij meemaakt wat het mediapersonage meemaakt, terwijl een individu bij parasociale interactie het gevoel heeft dat hij of zij een relatie heeft met het mediapersonage. Parasociale interactie wordt in de volgende paragraaf nader toegelicht.

Parasociale interactie

Het concept parasociale relatie werd voor het eerst genoemd door Horton en Wohl (1956). De auteurs beschrijven in hun artikel de interactie tussen mediagebruikers en personages uit de media die kan leiden tot een parasociale relatie, waarbij de mediagebruiker net zo reageert als bij een normale, sociale relatie (Giles, 2002). Het verschil met een normale relatie is echter dat het gaat om een eenzijdige relatie. Decennia lang werd er in de wetenschap weinig

(10)

10

van verschillende onderzoekers op het terrein van communicatiewetenschap. Volgens

Conway en Rubin (1991) is parasociale interactie een betere voorspeller van televisiegebruik dan de inhoud van het programma. Dit betekent dat parasociale interactie een belangrijk motief is om bepaalde programma’s te kijken. Veel andere onderzoeken focusten zich ook op parasociale interacties als motief voor televisiegebruik. Zulk soort onderzoek kan worden geplaatst binnen de uses-and-gratifications theorie. Deze theorie focust op de motieven die mensen hebben om bepaalde media te gebruiken om hun behoeftes te bevredigen (Rubin, 2009). Waar andere media-effecten zich richten op de vraag welke effecten media hebben op mensen, richt de uses-and-gratifications theorie zich op wat mensen met media doen.

Onderzoek van Grant, Guthrie en Ball-Rokeach (1991) suggereert dat er een correlatie bestaat tussen het hebben van een afhankelijkheidsrelatie met de televisie en parasociale relaties. Bovendien blijkt de sterkte van de afhankelijkheidsrelatie een belangrijkere voorspeller van de parasociale relaties dan de tijd die wordt gespendeerd aan televisie kijken.

Communicatiewetenschappers hebben verschillende componenten van afhankelijkheid geïdentificeerd, waaronder hoge mate van blootstelling aan een medium, weinig

gebruikmaking van alternatieve media en affiniteit met het medium (Rubin, Perse & Powell, 1985). Volgens Rubin et al. speelt ook waargenomen realisme een belangrijke rol bij het ontwikkelen van afhankelijkheid met een bepaald medium. Als de kijker de inhoud van het programma niet gelooft, zal het medium minder invloed hebben dan een medium dat gezien wordt als geloofwaardiger. Rubin en Perse (1987) onderzochten parasociale relaties met soappersonages. Ook zij vonden een correlatie tussen waargenomen realisme en parasociale relaties.

Rubin et al. (1985) onderzochten de voorspellers van parasociale relaties en maakten hiervoor gebruik van lokale nieuwsuitzendingen op televisie. Hoewel de auteurs verwachtten dat parasociale relaties het resultaat waren van eenzaamheid, vonden ze geen correlatie tussen eenzaamheid en parasociale relaties. Daarnaast vonden ze geen bewijs dat de hoeveelheid televisie kijken een voorspeller was van parasociale interactie. Dit is in overeenstemming met de resultaten van Rubin en McHugh (1987) die ook geen relatie vonden tussen de lengte van de blootstelling aan een mediapersonage en parasociale relaties. Rubin en Perse (1987) vonden echter wel een correlatie tussen de aandacht die aan de inhoud van het programma werd besteed en parasociale interacties.

Volgens Vorderer, Klimmt en Ritterfeld (2004) bevorderen parasociale interacties het mediagebruik van de kijkers, omdat mensen in contact willen blijven met hun favoriete

(11)

11

personages. Men zou dus kunnen verwachten dat er een verband bestaat tussen het hebben van een parasociale interactie met een personage uit Goede Tijden, Slechte Tijden en de kijkfrequentie. Maar aan de ene kant stellen sommige onderzoekers dat er geen relatie bestaat tussen de hoeveelheid mediablootstelling aan een programma en de mate van parasociale interactie (Rubin et al., 1985; Rubin & McHugh, 1987), terwijl ander onderzoek laat zien dat de hoeveelheid aandacht voor een programma wel samenhangt met de mate van parasociale interactie. Het is dan ook de vraag of jongvolwassenen die een sterke mate van parasociale interactie ervaren ook vaker naar de soapserie Goede Tijden, Slechte Tijden kijken dan jongvolwassenen die in mindere mate een parasociale interactie ervaren met een

mediapersonage uit de soap. Omdat de bestaande literatuur niet een kant op wijst, is er een onderzoeksvraag opgesteld.

RQ1: Is er een verband tussen de mate van parasociale interactie met personages uit GTST en de kijkfrequentie van jongvolwassenen?

Ook zijn er verschillende onderzoeken die aantonen dat de overeenkomsten tussen de kijker en het mediapersonage belangrijk zijn bij het ontwikkelen van een parasociale relatie. Volgens Turner (1993) is de parasociale relatie sterker wanneer de kijker dezelfde

achtergrond, uiterlijke kenmerken of attitudes heeft als het mediapersonage. Attitude blijkt van deze drie de sterkste correlatie te hebben met parasociale interacties, wat suggereert dat het uiterlijk van het favoriete mediapersonage minder belangrijk is dan de gelijkenis in attitude, bij de ontwikkeling van parasociale relaties. Deze resultaten zijn in lijn met de resultaten van Rubin en McHugh (1987). Ook zij stellen dat het uiterlijk van het

mediapersonage een ondergeschikte rol speelt bij parasociale relaties. Zij onderzochten de fysieke en sociale aantrekkelijkheid van mediafiguren. Met sociale aantrekkelijkheid wordt bedoeld dat de kijker dezelfde attitudes heeft als het mediafiguur, net zoals dat met echte relaties in het leven het geval is. Volgens de auteurs is sociale aantrekkelijkheid belangrijker dan fysieke aantrekkelijkheid bij de ontwikkeling van parasociale interacties. Volgens Hoffner (1996) is de sekse van het mediapersonage erg belangrijk. Zij vroeg kinderen tussen de 7 en 12 jaar naar hun favoriete mediafiguur en de meerderheid koos voor een personage met hetzelfde geslacht. Voorspellers van parasociale interactie waren aantrekkelijkheid, intelligentie en kracht. De laatste was alleen een voorspeller bij de jongens. Bij vrouwelijke mediapersonages, gekozen door meisjes, was alleen aantrekkelijkheid een voorspeller van parasociale interactie.

(12)

12

Volgens Papa, Singhal, Law, Pant, Sood, Rogers en Shefner-Rogers (2000) wordt het effect van blootstelling aan de media op gedragsveranderingen vergemakkelijkt door parasociale interacties. In het geval van Goede Tijden, Slechte Tijden zou dit betekenen dat het effect van blootstelling aan alcohol in de soapserie op het alcoholgebruik van de kijker vergemakkelijkt kan worden door de mate van parasociale interactie met de personages uit de serie. Ook toont onderzoek aan dat alcoholgebruik van vrienden leidt tot alcoholgebruik onder participanten (Sieving, Perry & Williams, 2000). De vraag is of dit ook het geval is bij het alcoholgebruik van parasociale vrienden. Omdat onderzoek (Rubin & Perse, 1987) suggereert dat de

parasociale vriend(in) op dezelfde manier wordt geëvalueerd als een vriend(in) in de werkelijkheid, en parasociale relaties mensen het gevoel geven dat ze dat ze persoonlijke interacties met het mediapersonage ervaren (Vorderer, Klimmt & Ritterfeld, 2004), is de tweede hypothese opgesteld.

H2: Er is een positief verband tussen parasociale interactie met personages in GTST die veel alcohol drinken en de attitude van jongvolwassenen ten opzichte van

alcoholgebruik.

Methode

Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden werd er in dit onderzoek gebruik gemaakt van een survey. Met behulp van deze onderzoeksmethode kon er op systematische wijze te werk worden gegaan. Er kon een groot aantal vragen gesteld worden aan een grote groep mensen. In dit hoofdstuk worden het vooronderzoek, de steekproef, de procedure, het meetinstrument en de variabelen beschreven.

Vooronderzoek

Om te onderzoeken welke personages uit de soapserie Goede Tijden, Slechte Tijden alcohol drinken, werd er een inhoudsanalyse uitgevoerd. In totaal werden er 20 afleveringen van de soapserie gecodeerd (aflevering 5132 t/m aflevering 5151). Het waren afleveringen uit seizoen 25 uit de maanden april en mei 2015. Het codeboek bestond uit een tweetal vragen. Allereerst werd gecodeerd welke personages er dronken en vervolgens werd er gecodeerd of de aanleiding om te drinken positief of negatief was. Zo zei het soappersonage Bianca in aflevering 5151 bijvoorbeeld dat ze zich het liefste iedere dag in een roes zou willen drinken. Ze had namelijk net gehoord dat ze waarschijnlijk de ziekte ALS heeft en ze dronk veel wijn om hier niet aan te hoeven denken. In dit geval was de aanleiding om te drinken negatief. Maar in aflevering 5149 bijvoorbeeld was de aanleiding om alcohol te drinken positief. Rikki

(13)

13

nam Thijs mee naar een restaurant om te vieren dat alles zo goed ging met haar carrière. Ze aten oesters en dronken champagne. Na het coderen werd voor alle 21 personages opgeteld hoe vaak zij alcohol dronken tijdens de gecodeerde afleveringen. Lucas, Vincent, Laura en Bing dronken tijdens deze afleveringen helemaal geen alcohol. Sjors en Anton dronken het vaakst, in totaal vier keer. Ieder personage kreeg vervolgens een score op een vijfpuntschaal. Degenen die nooit dronken kregen een 1, de personages die eenmaal gedronken hadden kregen een 2, enzovoorts. Sjors en Anton scoorden het hoogst op de schaal met een 5. Deze scores werden in de analyse gebruikt om te onderzoeken of er een relatie bestaat tussen de mate van alcoholgebruik door het favoriete soappersonage en de mate van parasociale

interactie en (wenselijke) identificatie. In Bijlage 2 zijn de resultaten van de inhoudsanalyse te vinden. In totaal werd er tijdens 19 gelegenheden door de personages alcohol gedronken.

Steekproef

In totaal deden er aan dit onderzoek 60 jongvolwassenen mee tussen de 18 en 30 jaar. Daarvan werden er 22 respondenten verwijderd omdat zij ergens halverwege de vragenlijst gestopt waren. In totaal werden in dit onderzoek 38 respondenten meegenomen waarvan 5 mannen en 32 vrouwen. Eén van de respondenten had het geslacht niet aangegeven. Deze persoon werd wel meegenomen in het onderzoek, omdat de vragen die van belang waren voor de analyses wel ingevuld waren. De gemiddelde leeftijd van de proefpersonen was 25 jaar (M = 24,65, SD = 2,62). De respondenten werden geworven via een gelegenheidssteekproef. Dat wil zeggen dat bekenden van de onderzoeker werden benaderd via e-mail en Facebook. Verder werd er een link naar het onderzoek geplaatst op de fan pagina van Goede Tijden Slechte Tijden op Facebook. De respondenten vulden de vragenlijst in tussen 10 maart 2015 en 25 maart 2015.

Procedure

De respondenten kregen een linkje en kwamen zo bij de elektronische vragenlijst. Voor dit onderzoek werden respondenten vanaf 18 jaar meegenomen, dus er was geen ouderlijke toestemming nodig om deel te nemen. De vragenlijst bestond uit verschillende vragen over parasociale interactie, wenselijke identificatie, identificatie en enkele andere vragen die als achtergrondvariabelen dienden (zie Bijlage 1).

Meetinstrument

(14)

14

eens hadden gekeken waarbij twee antwoordmogelijkheden waren, met 0 (nee) en 1 (ja). Wanneer een respondent de soapserie nog nooit gezien had, dan werd de persoon bedankt voor de deelname en daarbij eindigde de vragenlijst. Alleen mensen die de soap wel eens gekeken hadden, werden in dit onderzoek meegenomen.

Variabelen

Parasociale interactie. Om parasociale interactie te meten werd gebruik gemaakt van de schaal van Rubin en Perse (1987). Zij maakten gebruik van 10 items, met een score tussen 1 (zeer mee oneens) en 5 (zeer mee eens). Voor dit onderzoek werden de items vanuit het Engels vertaald naar het Nederlands. Voorbeelden van items die parasociale interactie meten waren “Ik kijk ernaar uit om mijn favoriete soappersonage morgen weer te zien” en “Ik zou mijn favoriete soappersonage graag in het echt willen ontmoeten”. De Cronbach’s alfa werd berekend om te zien of het een betrouwbare schaal betrof. Omdat deze hoog genoeg was, α = 0,89, konden de tien items samengenomen worden om samen de nieuwe variabele

‘parasociale interactie’ te vormen.

Wenselijke identificatie. Om wenselijke identificatie te meten, werd gebruik gemaakt van de schaal van Hoffner (1996). Met wenselijke identificatie werd gemeten in hoeverre individuen wensen te zijn of zich te gedragen als hun favoriete personage. Er werden drie items gebruikt met een schaal van 1 (zeer mee oneens) op 5 (zeer mee eens). De items werden voor dit onderzoek aangepast zodat ze betrekking zouden hebben op het kijken naar de

soapserie Goede Tijden Slechte Tijden. Eén van de items was bijvoorbeeld “Ik doe graag dezelfde dingen als mijn favoriete soappersonage doet in de serie”. De Cronbach’s alfa werd berekend om te zien of er sprake was van een betrouwbare schaal. De drie items konden samengenomen worden omdat de Cronbach’s alfa zeer hoog was, α = 0,94, en de nieuwe variabele ‘wenselijke identificatie’ werd gemaakt.

Identificatie. Om identificatie te meten werd dezelfde schaal gebruikt die Cohen (2001) gebruikte. Ook deze schaal werd aangepast aan Goede Tijden Slechte Tijden en respondenten gaven voor alle tien items aan in hoeverre ze het ermee eens waren, met 1 (zeer mee oneens) tot 5 (zeer mee eens). Voorbeelden van items waren “Wanneer ik Goede Tijden Slechte Tijden kijk, vergeet ik mijzelf en word ik volledig opgeslokt door de serie” en “Wanneer mijn favoriete soappersonage succes heeft voel ik blijdschap, maar wanneer hij of zij faalt voel ik me verdrietig”. Vervolgens werd de Cronbach’s alfa berekend om te zien of deze items bij

(15)

15

elkaar samengenomen mochten worden. De betrouwbaarheid was hoog, α = 0,93, dus de nieuwe variabele ‘identificatie’ werd gemaakt op basis van deze tien items.

Kijkfrequentie. De kijkfrequentie van de respondenten werd gemeten door te vragen hoe vaak ze gemiddeld per maand naar Goede Tijden Slechte Tijden kijken. Hierbij konden de

respondenten kiezen tussen vier categorieën, (1) 1-5 keer per maand, (2) 6-10 keer per maand, (3) 11-15 keer per maand of (4) meer dan 16 keer per maand.

Favoriete soappersonage. De respondenten kregen een lijst met alle huidige personages uit Goede Tijden Slechte Tijden. Ze konden uit deze lijst personages hun favoriete soappersonage kiezen. Personages die slechts tijdelijk, of helemaal niet meer in de soap voorkwamen, konden niet gekozen worden. In totaal was er keuze tussen 21 personages waarbij er slechts één antwoord mogelijk was. Al deze personages werden in de

inhoudsanalyse meegenomen waardoor elk personage een score kon krijgen op een 5-puntschaal, met 1 (geen drinker) op 5 (zware drinker).

Attitude ten opzichte van alcohol. Om de attitude ten opzichte van alcohol te meten, werd gebruik gemaakt van de items van Basu, Malhotra, Varma en Malhotra (1998). Deze auteurs gebruikten in totaal 29 items om attitudes ten opzichte van alcoholconsumptie en alcoholisme te meten. De items over attitudes ten opzichte van alcoholisme werden voor dit onderzoek weggelaten. Ook werden enkele andere items weggelaten, die voor dit onderzoek niet relevant waren. De rest van de items, in totaal 12, werden vervolgens uit het Engels vertaald naar het Nederlands. Voorbeelden van items waren “Alcohol drinken in een gematigde hoeveelheid is goed voor de gezondheid” en “Een drankje drinken is één van de geneugten van het leven”. Vervolgens werden nog vijf items toegevoegd waarbij werd gevraagd hoe aantrekkelijk, lekker, gezellig, positief en aangenaam de respondenten alcohol drinken vinden, op een 5-puntschaal. Er werden dus 17 items gebruikt om attitude ten opzichte van alcohol te meten. Om te meten of deze 17 items samen een betrouwbare schaal vormen werd de Cronbach’s alfa berekend. Deze was zeer betrouwbaar, α = 0,92, en daarom konden alle items samengenomen worden en kon de nieuwe variabele ‘attitude t.o.v. alcohol’ gemaakt worden.

Algemene vragen. De vragenlijst werd afgesloten met enkele vragen over de demografische kenmerken, zoals geslacht, leeftijd, opleidingsniveau en favoriete soort televisieprogramma.

(16)

16

Resultaten

In totaal vulden 38 respondenten de gehele vragenlijst in. Van hen was de meerderheid vrouw (32) en een klein aantal man (5). Van één van de respondenten was het geslacht onbekend. De respondenten hadden een gemiddelde leeftijd van 24,65 jaar oud (SD = 2,62), en waren allemaal tussen de 18 en 31 jaar. De respondenten hadden allerlei opleidingsniveaus. De meesten hadden een HBO opleiding afgerond. In Tabel 1 is te zien wat de hoogst afgeronde opleiding was van de respondenten.

Tabel 1 Hoogst afgeronde opleiding met n =37

Alle respondenten werd in de vragenlijst gevraagd aan te geven wie hun favoriete personage uit de soapserie Goede Tijden, Slechte Tijden is. Eén van de personages, Ludo Sanders, was duidelijk het meest gekozen personage. Van de in totaal 21 soappersonages, werden slechts 15 personages genoemd als favoriet. In Tabel 2 is te zien wie de respondenten aangaven als favoriete personage. Alle personages kregen ook een score, van 1 tot 5, waarmee werd aangegeven of het een lichte of zware drinker betrof. In Tabel 3 is af te lezen in welke mate de gekozen favoriete soappersonages dronken tijdens de serie. Er werd duidelijk dat dit redelijk goed verdeeld is. Mensen hadden dus ongeveer even vaak een lichte drinker als favoriet als een zware drinker.

(17)

17

Tabel 2 Favoriete soappersonage met n = 37

Tabel 3 Soort drinker als favoriete soappersonage met n = 37

PSI, wenselijke identificatie en identificatie

Allereerst werd berekend in hoeverre er een verband bestaat tussen de drie variabelen

parasociale interactie, wenselijke identificatie en identificatie. Er is een significante correlatie tussen parasociale interactie en wenselijke identificatie, r = 0,67, p < 0,01. De correlatie is hoog en positief. Ook is er een significante correlatie tussen parasociale interactie en identificatie, r = 0,77, p < 0,01. Deze correlatie is hoog en positief. De correlatie tussen wenselijke identificatie en identificatie is ook significant, r = 0,78, p < 0,01. Deze correlatie is hoog en positief. Alle drie de variabelen vertonen een hoge, positieve correlatie met elkaar.

(18)

18

De respondenten scoorden gemiddeld 2,47 op de schaal van parasociale interactie (SD = 0,87). Op de schaal van wenselijke identificatie werd gemiddeld 2,03 gescoord (SD = 1,07). De gemiddelde score op de schaal van identificatie was 2,49 (SD = 0,88). Al deze drie variabelen werden gemeten op een 5-puntschaal.

PSI en attitude t.o.v. alcohol

Om te onderzoeken of er een verband bestaat tussen parasociale interactie met een

soappersonage in de serie Goede Tijden, Slechte Tijden in het algemeen en de attitude ten opzichte van alcohol, werd de correlatie berekend. Er blijkt een correlatie te zijn die neigt naar significantie, r = 0,29, p = 0,082, tussen de mate van parasociale interactie en de

alcoholattitude. De correlatie is positief en laag. Hoe meer iemand een parasociale interactie met een soappersonage uit GTST ervaart, hoe positiever de attitude tegenover alcohol.

Er werd ook gekeken of er een verband bestaat tussen parasociale interactie en de mate waarin het favoriete personage alcohol drinkt. Er is een significante correlatie, r = -0,32, p < 0,05. De correlatie is negatief en laag. Dit betekent dus dat hoe meer het lievelingspersonage drinkt, hoe minder een individu parasociale interactie ervaart met dat personage.

PSI en kijkfrequentie

Om te kijken of er een verband is tussen parasociale interactie en hoe vaak iemand gemiddeld naar GTST kijkt, werd de rangcorrelatie berekend. Omdat de kijkfrequentie gemeten werd met een ordinale schaal was dit de beste test om te gebruiken. Er is geen significante

rangcorrelatie gevonden tussen parasociale interactie en kijkfrequentie, r s = -0,06, n.s.

Wenselijke identificatie en attitude t.o.v. alcohol

Er is een significante correlatie, r = 0,43, p < 0,01, tussen wenselijke identificatie met het lievelingspersonage uit GTST en de attitude tegenover alcohol. De correlatie is positief en redelijk hoog. Dus hoe meer iemand wil zijn zoals een personage uit de soap, hoe positiever zijn of haar attitude ten opzichte van alcoholgebruik.

Ook werd er onderzocht of er een verband bestaat tussen wenselijke identificatie en de mate waarin het favoriete personage alcohol drinkt. De correlatie is niet significant, r = 0,19, n.s.

Identificatie en attitude t.o.v. alcohol

(19)

19

lievelingspersonage uit GTST en de attitude ten opzichte van alcohol. De correlatie is positief en redelijk hoog. Dit betekent dat hoe meer iemand zich identificeert met een personage uit de soap, hoe positiever de attitude ten opzichte van alcohol.

Er werd onderzocht of er een relatie bestaat tussen identificatie en de mate waarin het favoriete personage alcohol drinkt. De correlatie is niet significant, r = 0,17, n.s.

Conclusie

De onderzoeksvraag van deze studie was “Is er een relatie tussen attitudes ten opzichte van alcoholgebruik en (wenselijke) identificatie en/of parasociale relaties met personages in Goede Tijden Slechte Tijden die veelvuldig alcohol drinken in de serie?”. Om deze vraag te kunnen beantwoorden werden er twee hypotheses opgesteld en één deelvraag.

De eerste hypothese luidde: “Er is een positief verband tussen (wenselijke) identificatie met personages in GTST die veel alcohol drinken en attitudes van jongvolwassenen ten opzichte van alcoholgebruik”.

De resultaten van dit onderzoek laten zien dat er een positief verband bestaat tussen de mate van identificatie met het favoriete personage uit Goede Tijden, Slechte Tijden en de attitude tegenover alcohol. In dit geval gaat het om identificatie in het algemeen en is er nog geen onderscheid gemaakt tussen personages die weinig drinken en personages die veel drinken. Dus hoe meer iemand zich identificeert met zijn of haar favoriete soappersonage, hoe

positiever de attitude ten opzichte van alcohol, ongeacht of het favoriete personage een lichte of zware drinker is. Daarnaast werd onderzocht of er een verband bestaat tussen het soort drinker dat het favoriete personage is, d.w.z. de mate waarin het personage alcohol

consumeert in de soapserie, en de mate van identificatie met het favoriete soappersonage. De resultaten van dit onderzoek kunnen dit niet bevestigen. Er is geen bewijs gevonden voor een verband tussen de mate waarin het lievelingspersonage alcohol drinkt en de mate waarin een individu zich identificeert met het personage. Kortom, het is dus niet zo dat wanneer het lievelingspersonage meer (of minder) drinkt, de kijker zich sterker (of minder sterk) met dat personage identificeert. Wel blijkt dat wanneer iemand zich sterker met het

lievelingspersonage identificeert, hij of zij positievere attitudes heeft ten opzichte van alcohol dan iemand die zich minder sterk met zijn of haar lievelingspersonage identificeert.

Hiernaast is onderzocht of er een positief verband bestaat tussen wenselijke identificatie met het favoriete soappersonage en de attitude ten opzichte van alcohol. Dit blijkt het geval te zijn.

(20)

20

Hoe meer iemand wil zijn zoals zijn of haar lievelingspersonage uit Goede Tijden, Slechte Tijden, hoe positiever de houding tegenover alcoholgebruik. Ook hier is geen onderscheid gemaakt tussen personages die veel drinken en personages die dit weinig doen. Dus ongeacht of iemand zich wenselijk identificeert met een lichte of een zware drinker, de mate van wenselijke identificatie met het lievelingspersonage in de soap in het algemeen heeft een positieve relatie met alcoholattitudes. Daarnaast is onderzocht of er een relatie bestaat tussen de mate waarin het favoriete personage alcohol nuttigt in de soap en de mate waarin iemand wil zijn zoals het personage. Er is geen bewijs gevonden voor zo’n verband.

De eerste hypothese van dit onderzoek kan daarom slechts deels bevestigd worden. Uit de inhoudsanalyse die werd uitgevoerd blijkt dat er gedurende 20 afleveringen van de soapserie tijdens 19 gelegenheden werd gedronken door de personages. Er komt dus veelvuldig alcohol voor in de serie. Uit het huidige onderzoek blijkt dat, ongeacht of het lievelingspersonage veel of weinig drinkt, er een positief verband is tussen de mate waarin iemand zich (wenselijk) identificeert met het favoriete personage en zijn of haar houding tegenover alcohol. Deze resultaten zouden verklaard kunnen worden door de sociale leertheorie van Bandura (1965). Volgens die theorie kunnen mensen leren door mediafiguren te observeren. Door het kijken naar een soapserie als GTST, waarin door de personages veel gedronken wordt, kunnen de kijkers hiervan leren. Zo leren zij bijvoorbeeld dat dit gedrag ‘normaal’ is. Daarnaast leiden de personages uit de soap een veelbewogen en spannend leven. Men zou het zo kunnen zien dat hun gedragingen worden beloond. Hierdoor kan het gedrag van de personages in het dagelijks leven door de kijker worden overgenomen. Volgens Basil (1996) zijn er verschillende theorieën die suggereren dat identificatie ten grondslag zou liggen aan attitudeveranderingen. De resultaten van de huidige studie lijken te bevestigen dat

(wenselijke) identificatie zou kunnen leiden tot attitudeverandering rondom het onderwerp alcoholgebruik. Er is meer onderzoek nodig om dit zeker te stellen aangezien de huidige studie geen causaal verband legt en daarnaast niet kijkt naar de verandering van de attitude ten opzichte van alcohol.

De tweede hypothese van dit onderzoek was: “Er is een positief verband tussen parasociale interactie met personages in GTST die veel alcohol drinken en attitudes van jongvolwassenen ten opzichte van alcoholgebruik”.

De resultaten laten zien dat er een positieve relatie is tussen de mate waarin iemand een parasociale relatie met zijn of haar favoriete personage ervaart en zijn of haar attitude ten opzichte van alcohol. Dit betekent dat wanneer iemand een sterkere ‘vriendschap’ voelt met

(21)

21

het lievelingspersonage uit Goede Tijden, Slechte Tijden, deze persoon positiever tegenover alcoholgebruik staat. Daarentegen werd ook onderzocht of het soort drinker, oftewel in hoeverre het lievelingspersonage alcohol drinkt in de serie, samenhangt met de mate van parasociale interactie. Dit verband bleek negatief te zijn. Dus hoe meer het

lievelingspersonage drinkt in de soap, hoe minder de kijker een ‘vriendschap’ met het karakter ervaart. De tweede hypothese kan dus slechts deels bevestigd worden. Dit komt overeen met de resultaten van Sieving, Perry en Williams (2000), die stellen dat

alcoholgebruik onder vrienden ertoe kan leiden dat men zelf ook gaat drinken. Omdat men bij parasociale interactie het gevoel heeft ‘vrienden’ te zijn met het televisiepersonage, zou het goed kunnen dat alcoholgebruik onder die ‘vrienden’ ook leidt tot zelf gaan drinken. In de huidige studie is echter niet gekeken naar gedrag, maar enkel naar attitudes. Bovendien werd er in de huidige studie niet gekeken naar de attitudes ten opzichte van veelvuldig

alcoholgebruik. De stellingen over alcohol waren bijvoorbeeld “Ik vind alcohol drinken gezellig” of “Ik drink soms alcohol om me zelfverzekerder te voelen”. De attitude ten opzichte van gematigd alcoholgebruik werd gemeten. Toch zijn de resultaten interessant omdat de attitude een belangrijke voorspeller is van het gedrag (Ajzen, 1991).

De enige deelvraag van dit onderzoek was: “Is er een verband tussen de mate van parasociale interactie met personages uit GTST en de kijkfrequentie van jongvolwassenen?”. De

resultaten laten zien dat hiervoor geen bewijs is gevonden. Iemand die vaker naar Goede Tijden, Slechte Tijden kijkt ervaart geen hogere mate van parasociale interactie dan iemand die minder vaak naar de soap kijkt. Dit is in lijn met de resultaten van Rubin et al. (1985) en Rubin en McHugh (1987), die ook geen relatie vonden tussen de hoeveelheid televisie kijken en parasociale interactie. Daarentegen bevorderen parasociale interacties, volgens Vorderer, Klimmt en Ritterfeld (2004) het mediagebruik van de kijkers, aangezien ze hun favoriete personages willen blijven volgen. Men zou daarom kunnen verwachten dat er een positief verband bestaat tussen de mate van parasociale interactie en de kijkfrequentie. Er is meer onderzoek nodig om dit verband vast te kunnen stellen.

Discussie

De conclusie van dit onderzoek is duidelijk: hoe hoger de mate van parasociale interactie, wenselijke identificatie en identificatie met het lievelingspersonage uit de soap GTST , hoe positiever de attitudes van jongvolwassenen ten opzichte van alcohol. Toch bracht dit onderzoek enkele moeilijkheden met zich mee. Zo was de drop-out rate erg hoog. In totaal begonnen 60 mensen aan het onderzoek, terwijl er 22 mensen tijdens het invullen van de

(22)

22

vragenlijst afhaakten. Het is goed mogelijk dat mensen de link enkel openden omdat ze nieuwsgierig waren naar de inhoud, zonder dat ze de intentie hadden om te vragenlijst in te vullen. Dit zorgde ervoor dat er slechts 38 respondenten meegenomen konden worden in dit onderzoek. Voor vervolgonderzoek zou het beter zijn om meer controle uit te oefenen over het invullen van de vragenlijst. Dit zou bijvoorbeeld gedaan kunnen worden door het beantwoorden van de vragen verplicht te stellen, d.w.z. dat respondenten niet door kunnen gaan naar de volgende vraag als ze niet alles ingevuld hebben. Bovendien zou het beter zijn als er in het vervolg meer respondenten gevonden worden die willen deelnemen aan het onderzoek. Dit zou zorgen voor een betere generaliseerbaarheid naar de gehele populatie (jongvolwassenen in Nederland). Daarnaast werd de vragenlijst op de Facebookpagina van de onderzoeker gezet wat ertoe heeft geleid dat de meeste respondenten waarschijnlijk bekenden van de onderzoeker zijn. Dit zou kunnen betekenen dat alleen een bepaald ‘soort’ mensen terecht is gekomen in de steekproef, waardoor de resultaten niet kunnen worden

gegeneraliseerd.

Een ander discussiepunt betreft de resultaten van de inhoudsanalyse. Zo werd er gedurende 20 afleveringen gekeken welke personages alcohol dronken. Vervolgens kregen alle personages een score die indiceerde of het personage een lichte of zware drinker is. Het is goed mogelijk dat een personage dat normaal gesproken wel veelvuldig alcohol consumeert, tijdens de gecodeerde afleveringen toevallig geen alcohol dronk. Eén van de personages bijvoorbeeld, Lucas Sanders, kreeg een lage score voor alcoholgebruik omdat hij tijdens de gecodeerde afleveringen geen alcohol gedronken had. Van de 38 respondenten kozen er zeven voor Lucas als favoriete personage. Zij kozen dus voor een personage dat onder het kopje lichte drinker werd geschaard, terwijl Lucas juist (buiten de gecodeerde afleveringen) vaak drinkt en soms zelfs dronken is. Om dit op te lossen zou in vervolgonderzoek een inhoudsanalyse kunnen worden uitgevoerd gedurende een langere periode. Daarnaast werd er in de inhoudsanalyse niet alleen gekeken wie er dronk, maar ook met welke aanleiding er werd gedronken. Zo dronken personages soms omdat ze zich slecht voelden, terwijl er ook vaak werd gedronken voor de gezelligheid. Uiteindelijk is er in deze studie niet gekeken naar een eventueel verschil tussen personages die vaak dronken om zich beter te voelen en personages die zich al goed voelden toen ze alcohol dronken. Uit de inhoudsanalyse kwam namelijk naar voren dat de personages vaak zowel voor de gezelligheid, als om zich beter te voelen dronken (zie Bijlage 2). Het is echter wel goed mogelijk dat de aanleiding om te drinken invloed zou kunnen hebben op de attitude ten opzichte van alcohol. In vervolgonderzoek zou dit onderzocht

(23)

23

kunnen worden door meer afleveringen te coderen, om duidelijker in beeld te krijgen wat de aanleiding voor de personages is om te drinken.

Omdat er een survey werd uitgevoerd, was het niet mogelijk om een causaal verband vast te stellen. Het is dus niet mogelijk om te stellen dat PSI, wenselijke identificatie en identificatie met het favoriete soappersonage uit GTST leidt tot positievere attitudes ten opzichte van alcohol. Het zou ook kunnen zijn dat mensen die positief over alcohol denken, zich meer (wenselijk) identificeren en meer gevoel van parasociale interactie ervaren dan mensen die negatief over alcohol denken. Misschien kijken de mensen die negatief over alcohol denken met afschuw naar de personages uit de soap, omdat ze het vele alcoholgebruik in de serie afkeuren. Om een causaal verband vast te kunnen stellen, zou er in de toekomst een experiment uitgevoerd kunnen worden zodat duidelijk wordt welke richting het gevonden verband heeft.

Ten slotte is er in dit onderzoek een op het eerste gezicht tegenstrijdig verband gevonden. Zo is er een positief verband tussen parasociale interactie met het lievelingspersonage en de attitude tegenover alcohol gevonden. Daarentegen bleek het verband tussen de mate waarin het lievelingspersonage alcohol consumeerde en de mate van parasociale interactie juist negatief. Dit betekent dus dat wanneer er veel door het lievelingspersonage wordt gedronken, er minder parasociale interactie wordt ervaren door de kijker. Maar hoe meer iemand

parasociale interactie met het lievelingspersonage ervaart, hoe positiever zijn of haar attitude ten opzichte van alcohol is. In vervolgonderzoek zou gekeken kunnen worden welke factoren dit kunnen verklaren. Zo zou het kunnen zijn dat mensen minder snel een parasociale relatie opbouwen met een personage dat veel drinkt, maar als ze dan uiteindelijk toch zo’n relatie hebben opgebouwd, dit kan leiden tot positievere attitudes ten opzichte van alcohol. Of dit het geval is, zou in de toekomst onderzocht kunnen worden. Zo zou ook gemeten kunnen worden welke attitudes de kijkers hebben tegenover veelvuldig alcoholgebruik. In het huidige

onderzoek werd enkel gekeken naar de attitudes tegenover gematigd alcoholgebruik. Het zou zo kunnen zijn dat personages die overmatig drinken een lagere mate van parasociale

interactie oproepen, omdat mensen dat gedrag afkeuren. Daarnaast kan het zo zijn dat mensen wel een positieve attitude hebben tegenover gematigd alcoholgebruik, dat ze het gezellig en lekker vinden, terwijl ze alcoholisme en dronkenschap afkeuren. Het gevonden resultaat hoeft dus geen tegenstrijdigheid te zijn.

Kortom, positieve alcoholattitudes van jongvolwassenen hangen samen met de mate van parasociale interactie, wenselijke identificatie en identificatie met het favoriete personage uit

(24)

24

de soapserie Goede Tijden, Slechte Tijden. Deze resultaten kunnen maatschappelijk relevant zijn omdat dit aangeeft dat, ook al is er geen causaal verband vast te stellen, de populaire soapserie invloed lijkt uit te oefenen op alcoholattitudes. Aangezien veelvuldige

alcoholconsumptie onder jongvolwassenen in Nederland nog altijd een probleem is, zouden televisiemakers en de overheid rekening kunnen houden met deze resultaten. Wel is er nog meer onderzoek nodig om ook andere factoren mee te nemen die een rol zouden kunnen spelen in deze kwestie, maar de eerste stap is gezet.

(25)

25

Literatuur

Arnett, J. J. (2004). Emerging adulthood: The winding road from the late teens through the

twenties. New York: Oxford University Press

Bandura, A. (1965). Influence of models' reinforcement contingencies on the acquisition of

imitative responses. Journal of personality and social psychology, 1(6), 589-595.

Boon, S. D., & Lomore, C. D. (2001). Admirer-celebrity relationships among young adults:

Explaining perceptions of celebrity influence on identity. Human Communication

Research, 27, 432–465

Bouman, M., Maas, L., & Kok, G. (1998). Health education in television entertainment-

Medisch Centrum West a Dutch drama serial. Health Education Research. Theory and

Practice, 13(4), 503-518.

Caughey, J. L. (1986). Social relations with media figures. In G. Gumpert & R. Cathcart

(Eds.), Inter/media: Interpersonal communication in a media world ( pp. 219-252).

New York: Oxford University Press.

Cohen, J. (2001). Defining identification: A theoretical look at the identification of audiences

with media characters. Mass Communication & Society, 4(3), 245-264.

College students spend 12 hours/day with media, gadgets. (2009, 30 november).

Geraadpleegd op 23 juni 2015 op http://www.marketingcharts.com/television/college-

students-spend-12-hoursday-with-media-gadgets-11195/

Coyne, S. M., Padilla-Walker, L. M., & Howard, E. (2013). Emerging in a digital world a

decade review of media use, effects, and gratifications in emerging

(26)

26

Eyal, K., & Rubin, A.M. (2003). Viewer agression and homophily, identification, and

parasocial relationships with television characters. Journal of Broadcasting and

Electronic Media, 47(1), 77-98.

Francalanci, C., Chiassai, S., Ferrara, G., Ferretti, F., & Mattei, R. (2011). Scale for the

measurement of attitudes towards alcohol. Alcohol and alcoholism, 46(2), 133-137.

Giles, D. C. (2002). Parasocial interaction: A review of the literature and a model for future

research. Media psychology, 4(3), 279-305.

Grant, A. E., Guthrie, K. K., & Ball-Rokeach, S. J. (1991). Television Shopping A Media

System Dependency Perspective. Communication research, 18(6), 773-798.

Harrison, K. (1997). Does interpersonal attraction to thin media personalities promote eating

disorders? Journal of Broadcasting & Electronic Media, 41, 478–500.

Hoffner, C. (1996). Children's wishful identification and parasocial interaction with favorite

television characters. Journal of Broadcasting & Electronic Media, 40(3), 389-402.

Hoffner, C., & Buchanan, M. (2005). Young adults' wishful identification with television

characters: The role of perceived similarity and character attributes. Media

psychology, 7(4), 325-351.

Hoffner, C., & Cantor, J. (1991). Perceiving and responding to mass media characters. In J.

Bryant & D. Zillmann (Eds.), Responding to the screen: Reception and reaction

processes (pp. 63–103). Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum Associates, Inc.

Horton, D., & Wohl, R. R. (1956). Mass communication and para-social interaction.

(27)

27

Koordeman, R., Anschutz, D. J., van Baaren, R. B., & Engels, R. C. (2011). Effects of alcohol

portrayals in movies on actual alcohol consumption: an observational experimental

study. Addiction, 106(3), 547-554.

Koordeman, R., Kuntsche, E., Anschutz, D. J., van Baaren, R. B., & Engels, R. C. (2011). Do

we act upon what we see? Direct effects of alcohol cues in movies on young adults’

alcohol drinking. Alcohol and alcoholism, 393-398.

Kotch, J. B., Coulter, M. L., & Lipsitz, A. (1986). Does televised drinking influence children's

attitudes toward alcohol? Addictive behaviors, 11(1), 67-70.

Papa, M. J., Singhal, A., Law, S., Pant, S., Sood, S., Rogers, E. M., & Shefner‐Rogers, C. L. (2000). Entertainment‐education and social change: an analysis of parasocial

interaction, social learning, collective efficacy, and paradoxical communication.

Journal of Communication, 50(4), 31-55.

Rubin, A.M. (2009). The uses-and-gratifications perspective of media effects. In J. Bryant &

D. Zillmann (Red.), Media effects. Advances in theory and research (pp. 165-184).

Routledge: New York.

Rubin, A. M., Perse, E. M., & Powell, R.A. (1985). Loneliness, parasocial interaction, and

local television news viewing. Human Communication Research, 12(2), 155–180.

Rubin, A. M., & Perse, E. M. (1987). Audience activity and soap opera involvement a uses

and effects investigation. Human Communication Research, 14(2), 246-268.

Rubin, R. B., & McHugh, M. P. (1987). Development of para-social interaction

(28)

28

Sieving, R. E., Perry, C. L., & Williams, C. L. (2000). Do friendships change behaviors, or do

behaviors change friendships? Examining paths of influence in young adolescents'

alcohol use. Journal of Adolescent Health, 26(1), 27-35.

Stichting Kijkonderzoek. (2015). Weekoverzichten. Geraadpleegd op 23 juni 2015, op

https://kijkonderzoek.nl/weekoverzichten

Turner, J. R. (1993). Interpersonal and psychological predictors of parasocial interaction with

different television performers. Communication Quarterly, 41(4), 443–453.

Vorderer, P., Klimmt, C., & Ritterfeld, U. (2004). Enjoyment: At the heart of media

(29)

29

Bijlage 1: vragenlijst

Beste deelnemer,

Bedankt voor je deelname aan dit onderzoek. Jouw mening is erg waardevol. Het onderzoek gaat over Goede Tijden, Slechte Tijden. Probeer de vragen zo

waarheidsgetrouw mogelijk in te vullen. Er zijn geen foute antwoorden, omdat het jouw eigen mening is. Het onderzoek duurt ongeveer 10 minuten. Veel plezier met de

vragenlijst! Mocht je interesse hebben in de resultaten van dit onderzoek, stuur dan een e-mail naar Marloes.IJkema@student.uva.nl.

Met vriendelijke groeten, Marloes IJkema

Student Master Communication Science aan de Universiteit van Amsterdam 1. Kijk je weleens naar Goede Tijden, Slechte Tijden?

Nee/Ja

2. Hoe vaak kijk je per maand gemiddeld naar Goede Tijden, Slechte Tijden?

1. 1-5 keer per maand 2. 6-10 keer per maand 3. 11-15 keer per maand 4. Meer dan 16 keer per maand

3. Deze vraag gaat over hoe leuk je de soapserie Goede Tijden, Slechte Tijden vindt. Als je de serie een rapportcijfer moet geven, van 1 op 10, welk cijfer zou je dan geven?

4. Kun je op een 5-puntschaal aangeven in hoeverre je het met de volgende twee stellingen eens bent, met 1 is ‘zeer mee oneens’ en 5 is ‘zeer mee eens’.

1. Ik vind het leuk om naar Goede Tijden, Slechte tijden te kijken 2. Ik geniet ervan om naar Goede Tijden, Slechte tijden te kijken

5. Hoeveel jaren kijkt je al naar Goede Tijden, Slechte Tijden?

1. 1-5 jaar 2. 6-10 jaar 3. 11-15 jaar 4. 16-20 jaar 5. Meer dan 21 jaar

6. Wie is jouw favoriete personage uit Goede Tijden, Slechte Tijden? Er is slechts

één antwoord mogelijk.

(30)

30  Jef Alberts  Janine Elschot  Ludo Sanders  Sjors Langeveld  Bing Mauricius  Nina Sanders  Noud Alberts  Maxime Sanders  Lucas Sanders

 Wiet van Houten

 Rikki de Jong  Sjoerd Bouwhuis  Anton Bouwhuis  Aysen Baydar  Tim Loderus  Vincent Muller  Bianca Bouwhuis  Thijs Kramer  Anna Brandt  Sacha Kramer

7. De volgende tien stellingen gaan over jouw favoriete soappersonage. Geef op een schaal 5-puntschaal aan in hoeverre je het met de stellingen eens bent, met 1 is ‘zeer mee oneens’ en 5 is ‘zeer mee eens’.

 Mijn favoriete soappersonage zorgt ervoor dat ik me op mijn gemak voel, alsof ik met een vriend(in) ben

 Ik zie mijn favoriete soappersonage als een normaal en realistisch persoon

 Ik kijk ernaar uit om mijn favoriete soappersonage de volgende dag weer te zien

 Als mijn favoriete soappersonage in een ander televisieprogramma zou verschijnen, zou ik dat programma waarschijnlijk ook gaan kijken

 Het lijkt erop alsof mijn favoriete soappersonage weet wat ik wil weten

 Als ik een verhaal zou zien in een krant of tijdschrift over mijn favoriete soappersonage, dan zou ik het lezen

 Ik mis mijn favoriete soappersonage wanneer hij of zij niet in de aflevering voorkomt

 Ik zou mijn favoriete soappersonage graag in het echt willen ontmoeten

 Ik heb medelijden met mijn favoriete soappersonage als hij of zij een fout maakt

 Ik vind mijn favoriete soappersonage aantrekkelijk

8. De volgende drie stellingen gaan wederom over jouw favoriete soappersonage. Geef op een schaal 5-puntschaal aan in hoeverre je het met de stellingen eens bent, met 1 is ‘zeer mee oneens’ en 5 is ‘zeer mee eens’.

(31)

31

 Mijn favoriete soappersonage is het soort persoon dat ik zelf graag wil zijn

 Ik wou dat ik meer zou kunnen zijn als mijn favoriete soappersonage

9. Ook de volgende tien stellingen gaan over jouw favoriete soappersonage. Geef op een schaal 5-puntschaal aan in hoeverre je het met de stellingen eens bent, met 1 is ‘zeer mee oneens’ en 5 is ‘zeer mee eens’.

Wanneer ik Goede Tijden Slechte Tijden kijk, voelt het alsof ik een onderdeel ben van de actie

Wanneer ik Goede Tijden Slechte Tijden kijk, vergeet ik mijzelf en word ik opgeslokt door de serie

 Ik ervaar de gebeurtenissen in de soapserie net zoals mijn favoriete personage dat doet

 Ik denk dat ik mijn favoriet personage goed begrijp

 Meestal begrijp ik waarom mijn favoriete personage doet wat hij of zij doet

Wanneer ik Goede Tijden Slechte Tijden kijk, ervaar ik de emoties die mijn favoriete personage laat zien

Wanneer ik Goede Tijden Slechte Tijden kijk, voelt het alsof ik in het hoofd kan kijken van mijn favoriete personage.

 Op belangrijke momenten in de soapserie, voelde het alsof ik precies wist wat mijn favoriete personage doormaakte

Wanneer ik Goede Tijden Slechte Tijden kijk, wil ik dat mijn favoriete soappersonage succes heeft met het bereiken van zijn of haar doelen

 Wanneer mijn favoriete soappersonage succes heeft voel ik blijdschap, maar wanneer hij of zij faalt voel ik me verdrietig

10. De volgende vragen gaan over jouw attitude ten opzichte van alcohol. Het is de bedoeling dat je op een 5-puntschaal aangeeft hoe je denkt over alcohol in het algemeen. Hoe hoger de score, hoe positiever je denkt over alcohol drinken.

 Ik vind alcohol drinken aantrekkelijk

 Ik vind alcohol drinken lekker

 Ik vind alcohol drinken gezellig

 Ik vind alcohol drinken positief

 Ik vind alcohol drinken aangenaam

11. De volgende stellingen 12 stellingen gaan ook over jouw attitude ten opzichte van alcohol. Geef op een schaal 5-puntschaal aan in hoeverre je het met de stellingen eens bent, met 1 is ‘zeer mee oneens’ en 5 is ‘zeer mee eens’.

Ik drink soms alcohol om wat spraakzamer te worden

Alcohol drinken zorgt ervoor dat ik wat minder verlegen word

 Ik drink soms alcohol om wat makkelijker om te kunnen gaan met mensen van het andere geslacht

Ik drink soms alcohol om me zelfverzekerder te voelen

Alcohol drinken zorgt ervoor dat ik me op mijn gemak voel in een groep

(32)

32

Soms drink ik wanneer ik wanhopig ben

Soms drink ik wanneer ik boos ben

Soms drink ik alcohol om aan mijn dagelijkse problemen te ontsnappen

Soms drink ik alcohol om te kunnen relaxen

 Als iemand mij een gratis drankje aanbiedt, dan neem ik aan, ook al heb ik er geen zin in

Ik drink minder alcohol als ik voor ieder drankje zelf moet betalen

12. Hoeveel uur kijk je per dag gemiddeld televisie?

… uur per dag

13. Welk televisiegenre heeft jouw voorkeur? Er is slechts één antwoord mogelijk.

 Nieuws en informatie  Entertainment  Kunst en Cultuur  Natuur  Soap(serie)s  Sport  Muziek  Documentaire  Jongeren 14. Wat is je leeftijd? … jaar 15. Wat is je geslacht? Man/vrouw

16. Wat is je hoogst afgeronde opleiding?

 Basisonderwijs  VMBO  HAVO  VWO  MBO  HBO  Universiteit  Anders, namelijk…

(33)

33

Bijlage 2: inhoudsanalyse (vooronderzoek)

20 afleveringen Goede Tijden, Slechte Tijden (aflevering 5132 t/m aflevering 5151):

(1)Wie drinkt er? (2) Welke aanleiding? (Positief/negatief)

1. Anna, Wiet, Tim, Sjoerd drinken wijn (aan tafel bij de familie Bouwhuis). Anton komt binnen en zegt ‘wat een gezelligheid hier!’. Positief

2. Geen

3. Wiet en Anna drinken prosecco in De Koning. Ze komen net van het

politiebureau en hebben er een lange dag op zitten en ze zijn wel toe aan een processo’tje. Tijdens het drinken ervan biecht Anna een geheim op aan Wiet.

Negatief

4. Bij de herdenkingsdienst van Ardil drinken Wiet, Anna, Sjors, Tim, Jef Anton en Bianca een glas (lijkt op champagne) en ze proosten op Ardil.

Negatief

5. Ludo en Janine drinken thuis op de bank een rood wijntje. Ze halen herinneringen op. Het lijkt erop dat ze met elkaar aan het flirten zijn. Uiteindelijk zoenen ze. Positief

Noud en Sasha zijn thuis. Op tafel staat een fles witte wijn en twee glazen. Romantische date. Fles wijn is niet aangeraakt maar stond enkel op tafel.

Positief

6. Geen

7. Anton drinkt een wijntje in Boks bij de lancering van het nieuwe album van Rikki (feestje). Bij hetzelfde feestje zijn Sjors en Jef in beeld met een glas champagne. Positief

8. Thijs stelt aan Rikki voor om een champagnelunch te nemen om het succes van Rikki te vieren! Positief

9. Diner bij de familie Bouwhuis. Anton drinkt een biertje. Als ze later aan tafel zitten dan staan er glazen rode wijn op tafel. Sjoerd, Sjors, Tim en Anton. Positief

10. Geen

11. Aysen drinkt een flesje bier in de Koning. Ze voelt zich slechts (broer is dood en ze is op zoek naar de moordenaar). Negatief

(34)

34

12. Geen

13. Ludo drinkt een slok whisky of bourbon in de avond en er speelt beladen klassieke muziek. Denkt na omdat hij niet kan bewijzen wie zijn app heeft gesaboteerd. Negatief

14. Sacha krijgt bord pasta van Jef en een witte wijn van het huis. Ze begint te huilen en Jef zegt dat dat niet de bedoeling is. Ze voelt zich schuldig en Jef zegt dat ze er niets aan kan doen. Negatief

Julia heeft een nieuwe baan. Ze schuift na het verzoek van Bianca aan bij Anton en Bianca. Bianca bestelt hele goeie fles champagne om te vieren.

Positief

15. Geen

16. Nina in Boks met een wijntje. Positief

17. Rikki bestelt witte wijn in Boks. Ze is net een soort van afgewezen door Thijs en blijft alleen achter. Negatief

18. Janine en Sjors zitten te kletsen in Boks. Sjors vraagt Janine of ze ’s avonds nog even een glas wijn wil komen drinken bij haar. Die avond (latere scene) drinken ze samen gezellig een wijntje. Positief

Rikki en Thijs zitten in de Rozenboom. Rikki vindt Thijs leuk en neemt hem mee uit eten om te vieren dat het zo goed gaat met haar carrière. Ze drinken champagne en eten oesters. Positief

Maxime drinkt een wijntje in Boks. Positief

Ludo heeft een afspraak met twee (onbekende) mensen in de Rozenboom. Er wordt een fles champagne op tafel gezet en ze proosten op hun nieuwe app.

Positief

Thijs loopt thuis te piekeren en heeft een glas sterke drank in zijn hand.

Negatief

19. Geen

20. Bianca drinkt wijn met Julia. Ze hebben een zwaar gesprek over de ziekte die Bianca waarschijnlijk heeft. Later komt er nog een fles aan te pas.

(35)

35

Bianca zegt: “het liefst zou ik mezelf iedere dag in een roes drinken”.

Negatief

Personage Aantal keer

alcohol Waarvan motief positief (voor de gezelligheid) Waarvan motief negatief (om opgevrolijkt te worden) Score op een 5-puntschaal Rikki III II I 4 Sjoerd II II 0 3

Sjors IIII III I 5

Wiet III I II 4

Anna III I II 4

Tim III II I 4

Anton IIII III I 5

Bianca III I II 4 Aysen I 0 I 2 Thijs III II I 4 Sasha II I I 3 Janine II II 0 3 Ludo III II I 4 Nina I I 0 2 Lucas 0 0 0 1 Vincent 0 0 0 1 Maxime I I 0 2 Noud I I 0 2 Laura 0 0 0 1 Jef II I I 3 Bing 0 0 0 1

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The methodology of transdisciplinarity is founded on three postulates: there are, in Nature and in our knowledge of Nature, different levels of Reality and, correspondingly,

Slechte tijden  In een laagconjunctuur is de vraag na goederen en diensten laag o De consumenten zijn somber. o Het consumentenvertrouwen

Een verklaring voor deze tegenspraak tussen theorie en werkelijkheid kan mogelijk worden gevonden als er van uit wordt gegaan dat de lonen star zijn en niet snel reageren

 De regering van een ander land waar ook een hoge werkloosheid voorkomt, maar tevens een hoge inflatie van 12%, besluit de lonen met 4%.. te

In het rapport wordt een index geïntroduceerd, waaraan de stand van de natuur valt af te lezen, de Living Planet Index (LPI). Die index is samengesteld uit drie andere:

In dit overzicht is geen rekening gehouden met mutaties als gevolg van (des)investeringen, cash flow, mutaties voorzieningen, aantrekken vreemd vermogen, et cetera. Eerder is onder

In deze tijden blijkt overigens dat geestelijke verzorging de wind mee heeft; misschien wordt geestelijke verzorging wel aangemerkt als ‘vitaal beroep’. Los daarvan wordt wel

naar studenten De VVD Tweede Kamerfractie wil dat het bij de studiefinanciering voor vervoer gereserveerde bedrag weer terug gegeven wordt aan de studenten.. Het