• No results found

De rol van impulsiviteit bij het aanpassen van snack- en sportgewoontes

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van impulsiviteit bij het aanpassen van snack- en sportgewoontes"

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De rol van impulsiviteit bij het aanpassen van snack- en sportgewoontes

Masterthese Psychologie van Gezondheidsgedrag Petri Antoinette Engelen

Studentnummer: 10850775 Aantal woorden: 11855

Eerste begeleider: Dr. S. de Wit Tweede begeleider: C. L. Zomer

(2)

Samenvatting

Recent onderzoek suggereert dat impulsiviteit een rol speelt bij de mate waarop een persoon geneigd is te handelen op de automatische piloot. Tevens wordt verondersteld dat de

effectiviteit van planningsstrategieën zoals doelintenties en implementatie intenties

afhankelijk is van de mate van impulsiviteit van een persoon. Om de rol van impulsiviteit bij gewoontegedrag te onderzoeken zijn er in de huidige studie twee hypothesen getoetst. In de eerste deelstudie is onderzocht of de mate van impulsiviteit zoals gemeten met de Barrat Impulsiveness Scale samenhangt met de individuele gewoontetendens. Hierbij werd verwacht dat een hoge impulsiviteitsscore geassocieerd is met een hoge mate van automatisch gedrag, ofwel een hoge gewoontetendens. In de tweede deelstudie is de effectiviteit van doelintenties en implementatie intenties onderzocht bij het initiëren van gezonde snack- en sportgewoontes in de praktijk. Hierbij werd verwacht dat implementatie intenties effectiever zijn naarmate een persoon hoger scoort op impulsiviteit. Resultaten uit de eerste deelstudie toonden geen samenhang aan tussen impulsiviteit en de gewoontetendens. Tevens bleken implementatie intenties niet effectiever te zijn bij impulsieve personen dan bij minder impulsieve personen. Vier weken na het opstellen van planningsstrategieën werd er een significante toename gevonden in de gewoontesterkte van snack – en sportgedrag. Tevens was het aantal

ongezonde snackmomenten in de dagboekmeting afgenomen vergeleken met de basismeting. Deze veranderingen kon echter niet verklaard worden door het verschil in strategie of de mate van impulsiviteit van een persoon. Verder onderzoek in een grotere en meer heterogene steekproef is vereist.

(3)

Inleiding

“Dit jaar ga ik écht gezond doen!” Stoppen met roken, meer sporten en minder drinken zijn veelgehoorde goede voornemens. Echter, het merendeel van deze voornemens is al verbroken nadat de klok twaalf uur slaat. Hoewel veel mensen goede intenties hebben om gezonder te gaan leven, blijkt dit in de praktijk vaak moeilijk. Enkele oude gezegdes zoals “Roi haar en schoiersstreken kunde nie wegfokken”, “een harde knoest heeft een scherpe bijl nodig” en “gewoonte is erger dan de derdendaagse koorts” geven aan dat het doorbreken van gewoontes niet eenvoudig is. Het hebben van een goede intentie weegt vaak niet op tegen de kracht van diepgewortelde gewoontes en is niet altijd voldoende om gedrag daadwerkelijk te veranderen (Webb & Sheeran, 2006). Veel gedrag is dan ook in strijd met de intenties die iemand heeft, waardoor er een flinke kloof bestaat tussen hetgeen iemand wil bereiken en het werkelijk uitgevoerde gedrag. Deze kloof, ook wel bekend als de intentie-gedragskloof (Orbell & Sheeran, 1998) wordt verklaard doordat veel gedragingen automatisch uitgevoerd worden (Bargh, 1994) en intenties een beperkte invloed hebben op automatisch gedrag (Webb & Sheeran, 2006).

Het handelen op de automatische piloot kan problematisch zijn wanneer het gewoontegedrag dat uitgevoerd wordt schadelijk is voor de gezondheid, zoals ongezond snacken. Overmatig snacken is bijvoorbeeld geassocieerd met de inname van meer vet, suiker en energie (McNutt, Hu, Schreiber, Crawford, Mellin, 1997), waardoor dit, in combinatie met inactiviteit tevens kan leiden tot overgewicht en aanverwante chronische aandoeningen (Jebb & Moore, 1999). Er wordt gesuggereerd dat de mate waarin iemand geneigd is te handelen op de automatische piloot verschilt tussen personen (de Wit, Watson, Harsay, Cohen, van de Vijver & Ridderinkhof, 2012) en dat dit mogelijk samenhangt met de persoonlijkheidsfactor impulsiviteit (Hogarth, Chase & Baess, 2012; Kirkeby & Robinson, 2005). Echter, er is nog weinig bekend over de relatie tussen impulsiviteit en gewoontegedrag. Wel is bekend dat impulsiviteit geassocieerd is met verschillende gezondheidsrisico’s, waaronder overgewicht (Nederkoorn, Smulders, Havermans, Roefs & Jansen, 2006). Daarom is het van belang te onderzoeken wat de relatie is tussen impulsiviteit en gewoontegedrag en of impulsiviteit mogelijk een rol speelt bij ongezond gewoontegedrag waaronder ongezond snacken en inactiviteit. Voorgaande literatuur heeft aangetoond dat planningsstrategieën, waaronder doelintenties en implementatie intenties effectief zijn in het veranderen van ongezonde snack- en sportgewoontes (Ziegelmann, Luszczynska, Lippke, & Schwarzer, 2007; Verplanken & Faes, 1999; Armitage, 2007; Gratton, Povey, & Clarke-Carter, 2007). Hierbij wordt

(4)

gesuggereerd dat implementatie intenties het meest effectief zijn bij personen die moeite hebben met de regulatie van het eigen gedrag (Gollwitzer & Sheeran, 2006) zoals bijvoorbeeld impulsieve personen. Er is er nog weinig bekend over de relatie tussen impulsiviteit en het initiëren van gezonde gewoontes in de praktijk en bovendien zijn voorgaande studies die de rol van impulsiviteit belichten bij ongezond gewoontegedrag voornamelijk uitgevoerd in klinische populaties. Daarnaast lijkt er in de huidige literatuur een tegenspraak te zijn over de relatie tussen impulsiviteit en de effectiviteit van

planningsstrategieën Daarom zal in de huidige studie de rol van impulsiviteit bij (ongezond) gewoontegedrag nader onderzocht worden. Allereerst zal de relatie tussen impulsiviteit en de neiging om habitueel te handelen experimenteel gemeten worden. Vervolgens zal de relatie tussen impulsiviteit en werkelijk gewoontegedrag onderzocht worden middels een

dagboekmethode.

Gewoontegedrag wordt omschreven als gedrag dat herhaaldelijk, in een stabiele context en grotendeels onbewust uitgevoerd wordt (Orbell & Verplanken, 2010). Hierdoor is het enerzijds erg efficiënt: het is niet belastend voor ons cognitieve vermogen, waardoor gewoontes gelijktijdig met andere gedragingen of mentale processen kunnen worden uitgevoerd (Aarts & Dijksterhuis, 2000). Echter, wanneer men kijkt naar ongezonde

gewoontes heeft deze automatische bewerkstelliging ook negatieve consequenties. Attitudes en intenties hebben een beperkte invloed op automatisch gedrag (Ouellette & Wood, 1998), waardoor veranderingen in motivatie niet zondermeer leiden tot gedragsverandering

(Verplanken & Wood, 2006). Tevens is het gedrag inflexibel en moeilijk te inhiberen, waardoor (ongezond) gewoontegedrag ook uitgevoerd wordt wanneer dit onwenselijk is (Bargh, 1994). Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer iemand die zich heeft voorgenomen om gezonder te gaan eten, zonder er bewust van te zijn toch een koekje consumeert dat bij de koffie wordt aangeboden.

Het uitvoeren van gedrag wanneer dit niet meer wenselijk of winstgevend is wordt ook wel een slip of action genoemd (de Wit et al., 2012). Slips of action kunnen verklaard worden door de duale-systeem theorie. Deze theorie stelt dat gedrag bepaald wordt door een doelgericht systeem en een gewoontesysteem (Balleine & Dickinson, 1991). Deze twee systemen zijn gelijktijdig actief en concurreren voor actiecontrole (de Wit & Dickinson, 2009). Het doelgerichte systeem gaat uit van de uitkomst van een bepaalde handeling, ofwel: welke respons (R) op een kritische stimuli (S) is nodig om een doel of gewenste eindstaat (O) te behalen. Dit is bijvoorbeeld het eten van een appel wanneer men trek heeft, ofwel: het consumeren (R) van de appel (S), leidt tot het stillen van de trek (O). Door herhaaldelijk

(5)

eenzelfde respons te geven op een bepaalde stimuli vindt er als het ware een transitie plaats van doelgericht naar gewoontegedrag (de Wit & Dickinson, 2009). Door herhaling wordt er namelijk een dusdanig sterke S-R associatie gecreëerd waardoor er geen O meer nodig is om het gedrag uit te voeren. Het tegenkomen van de appel (S) leidt automatisch tot het

consumeren (R) ervan. Het voorheen doelgerichte gedrag wordt ook uitgevoerd ondanks dat de opbrengst van de S-R reactie niet meer winstgevend is. Dit wordt ook wel omschreven door het habituele systeem, ofwel gewoontegedrag.

De mate waarin personen geneigd zijn om te handelen volgens dit habituele systeem wordt in het onderzoek van de Wit en collega’s (2012) omschreven als de gewoontetendens. Deze gewoontendens kan experimenteel gemeten worden aan de hand van een computertaak, ook wel bekend als de Fabulous Food Game (FFG)(de Wit, et al., 2012). In deze

computertaak wordt tijdens een instrumentele leerfase S-R-O associaties aangeleerd, waarna gedurende de devaluatie fase bepaalde uitkomsten (plaatjes van fruit) hun waarde zullen verliezen, oftewel zullen leiden tot een aftrek van punten. Participanten worden geïnstrueerd niet meer te reageren voor stimuli die bij deze uitkomsten horen. De mate waarin personen reageren voor stimuli die niet meer winstgevend zijn, geeft een relatieve score van

doelgerichtheid enerzijds en habitueel handelen anderzijds. De score op de FFG indiceert hiermee dus de gewoontetendens van een persoon.

Impulsiviteit lijkt overeenkomstig met habitueel handelen aangezien impulsief gedrag gekenmerkt word door een automatische reactie (R) op impulsen (S) en minder gebaseerd is op zorgvuldige beredenering (Stedman’s Medical Dictionary, 1995). Er wordt dan ook verondersteld dat de dominantie van het habituele systeem ten grondslag zou liggen aan individuele verschillen in impulsiviteit (Everitt et al., 2008). Barratt (1985) classificeert impulsiviteit in drie dimensies, namelijk non-planning impulsiviteit, cognitieve impulsiviteit en motorische impulsiviteit. Non-planning impulsiviteit heeft betrekking op de neiging om in het hier en nu te leven en niet vooruit te plannen. Cognitieve impulsiviteit heeft betrekking op de neiging om al dan niet bewust te handelen. Motorische impulsiviteit heeft betrekking op de neiging om (on)voorbedacht te handelen.

In de studie van Kirkeby en Robinson (2005) werden aanwijzingen gevonden dat impulsieve personen meer handelen volgens gewoontegedrag in vergelijking met minder impulsieve personen. Gewoontegedrag werd in deze studie gemeten aan de hand van een Strooptaak. De reactietijden tussen incongruente (het woord rood in het groen) en

congruentie items (het woord groen in het groen) gedurende deze taak varieerden minder bij impulsieve personen dan bij niet impulsieve personen. Dit indiceert dat impulsieve personen

(6)

meer gefocust zijn op de kleur (ofwel de S-R associatie) en minder op de betekenis van het woord (ofwel de S-R-O associatie). Ondersteunend werd in het onderzoek van Hogarth et al (2012) een relatie gevonden tussen doelgericht gedrag en motorische impulsiviteit (BIS-M). In het experiment werden participanten een S-R-O associatie aangeleerd, waarbij na verloop van tijd, de uitkomst (O) gedevalueerd werd. Er werd onderzocht of participanten in staat waren hun responsen op de gedevalueerde stimuli te inhiberen. Hierbij werd gevonden dat personen die hoog scoorden op BIS-M vaker reageerde op een gedevalueerde stimuli dan personen die laag scoorden op BIS-M. Dit indiceert dat personen die hoog scoren op deze dimensie van impulsiviteit meer geneigd zijn te handelen op de automatische piloot en terug te vallen in oude gewoontes dan personen die minder impulsief zijn (Hogarth et al, 2012). Hierdoor is het mogelijk dat met name impulsieve personen eerder terug zullen vallen in ongezond gewoontegedrag en moeite hebben met het vormen van nieuwe gezonde gewoontes.

Een relatief eenvoudige, goedkope en efficiënte methode om gezonde gewoontes te initiëren is het toepassen van planningsstrategieën. Deze strategieën kunnen twee vormen aannemen, namelijk doelintenties (DI) en implementatie intenties (II). DI verwijzen naar het voornemen om een bepaald doel te bereiken en hebben betrekking op een gewenst resultaat, zoals “ik ga meer sporten”(Ziegelmann, Luszczynska, Lippke, & Schwarzer, 2007). II zijn concrete actieplannen die geschetst worden in de als-dan vorm, waarbij een kritische situatie (als) verbonden wordt met een doelgerichte actie (dan)(Gollwitzer, 1999). II specificeren de context waarin het beoogde gedrag uitgevoerd wordt, waarbij de wijze (hoe?) en locatie (waar?) van het gedrag expliciet benoemd worden in de als-dan statement (Gollwitzer, 1999), bijvoorbeeld ‘Als ik s ’avonds thuis kom uit mijn werk, dan ga ik meteen een rondje

hardlopen’. Door het creëren van een mentale representatie van de situatie, kan het beoogde gedrag eenvoudig geactiveerd worden (Gollwitzer, 1999). Hierdoor zijn II over het algemeen effectiever dan DI (Gollwitzer & Sheeran, 2006). II zijn onder andere effectief gebleken voor het vormen van gezonde gedragingen zoals meer bewegen, gezonder eten en het consumeren van meer groente en fruit (Ziegelmann, Luszczynska, Lippke, & Schwarzer, 2007;

Verplanken & Faes, 1999; Armitage, 2007; Gratton, Povey, & Clarke-Carter, 2007). Tevens zijn II effectief bij het doorbreken van ongezonde gedragingen zoals het verminderen van vet inname (Armitage, 2004) en minder snacken (Milne, Orbell, & Sheeran, 2002).

Er is bekend dat impulsiviteit de uitvoering van vooraf opgestelde plannen kan verhinderen (Schweizer, 2002). Impulsieve personen hebben weinig inzicht in de gevolgen van gedrag, waardoor het nemen van juiste beslissingen, die bijdragen aan het behalen van de

(7)

gewenste eindstaat, belemmerd wordt (Hogarth, Chase & Baess, 2012). Daarom vinden impulsieve personen het moeilijk een directe beloning af te slaan in het belang van een grotere beloning op de lange termijn (Chamberlain & Sahakian, 2007). Hierdoor is het aannemelijk dat de algemene DI bij impulsieve personen die sterk de neiging hebben om te reageren op impulsen en mogelijk een verminderde doelgerichte controle hebben, weinig effectief zijn. Daarenboven wordt er gesuggereerd dat II voornamelijk effectief zijn bij personen die moeite hebben met de regulatie van het eigen gedrag (Gollwitzer & Sheeran, 2006; Brandstätter, Lengfelder, & Gollwitzer, 2001; Lengfelder & Gollwitzer, 2001). Deze effectiviteit van II is volgens de onderzoekers te danken aan de automatische

bewerkstelliging van gedrag. Dit houdt in dat wanneer II eenmaal geïmplementeerd zijn, er geen gedragsregulatie meer nodig is en gedrag onbewust en efficiënt geïnitieerd wordt

(Bayer, Achtziger, Gollwitzer, & Moskowitz, 2009). Hoewel boven omschreven onderzoeken voornamelijk zijn uitgevoerd in klinische populaties, zoals bij personen met een

drugsverslaving of hersenbeschadiging, is het op basis van deze bevindingen aannemelijk dat juist mensen die erg impulsief zijn, en dus moeite hebben met zelfregulerend gedrag,

eveneens baat zullen hebben bij het vormen van II. Daarom wordt er verwacht dat naarmate iemand hoger scoort op impulsiviteit, deze persoon meer baat zal hebben bij II dan bij DI bij het initiëren van gezonde snack- en sportgewoontes.

Samengevat, in dit onderzoek worden twee voorspellingen getoetst. Allereerst wordt de relatie tussen de gewoontetendens en impulsiviteit onderzocht. Hierbij wordt verwacht dat [a] personen die hoog scoren op impulsiviteit een hogere gewoontetendens hebben dan personen die laag scoren op impulsiviteit. Vervolgens wordt de relatie tussen impulsiviteit en het effect van planningsstrategieën onderzocht. Hierbij wordt er verwacht dat [b] naarmate een persoon hoger scoort op impulsiviteit, deze persoon meer baat zal hebben van II dan van DI bij het initiëren van gezonde snack- en sportgewoontes.

Aangezien de Barrat Impulsiveness Scale (BIS)(Patton, Stanford & Barratt, 1995) wereldwijd een van de meest geciteerde metingen voor impulsiviteit betreft, zal deze vragenlijst in huidige studie gebruikt worden voor de meting van impulsiviteit. De gewoontetendens zal gemeten worden door de FFG computertaak. Snack – en

sportgewoontes zullen gemeten worden door een dagboekmeting. Met snackgewoontes wordt verwezen naar alle consumpties (zowel gezond als ongezond) die genuttigd worden tussen de drie hoofdmaaltijden door. Sportgewoontes verwijzen naar een matige tot intensieve fysieke activiteit met een duur van minimaal 20 minuten. De mate en frequentie waarin dit snack- en sportgedrag (al dan niet automatisch) uitgevoerd wordt, wordt omschreven door de

(8)

routinematigheid ofwel de gewoontesterkte van dit gedrag. De gewoontesterkte wordt in deze dagboekstudie gemeten met de Self report habit index (SRHI vragenlijst). Aangezien de gewoontesterkte variabel is en afhankelijk van de soort gedraging wordt deze apart gemeten voor snack – en sportgedrag.

Allereerst is de huidige studie van belang aangezien er nog weinig bekend is over de relatie tussen impulsiviteit, gewoontegedrag en het initiëren van gezonde gewoontes in de praktijk. Bovendien is dit de eerste studie waarbij experimentele bevindingen en het doorbreken van gewoontes in de praktijk aan elkaar gekoppeld worden én waarbij het verbeteren van zowel ongezonde sport- als snackgewoontes in één studie gemeten worden. Daarenboven is de studie ook van praktisch belang. Ongezonde gewoontes kunnen namelijk ten grondslag liggen aan het ontwikkelen van veel chronische aandoeningen. De kennis van de effectiviteit van DI en II om ongezonde snack- en sportgewoontes te doorbreken en gezonde gewoontes te initiëren kan ingezet worden om leefstijlverandering in zowel de algehele populatie alsmede bij patiëntgroepen te bewerkstelligen. Hierbij kan de kennis van de individuele gewoontetendens en de mate van impulsiviteit van personen toegepast worden om leefstijlinterventies te optimaliseren.

Methode & Materialen

Dit onderzoek maakt deel uit van een grootschalig onderzoek naar gewoontegedrag genaamd

Healthyways1. Het onderzoek is goedgekeurd door de ethische commissie van de Universiteit

van Amsterdam.

Participanten

Deelnemers zijn o.a. geworven via het Universitair sportcentrum van Amsterdam (USC). De inclusiecriteria zijn: vrouwen tussen de 18-35 jaar oud, met een BMI tussen de 20-35, die vloeiend Nederlands spreken, minimaal 3 keer per week ongezond snacken, maximaal 4 keer per week sporten, gemotiveerd zijn om zowel sport- als snack gedrag te verbeteren en in het bezit zijn van een smartphone met internettoegang. Daarnaast mogen participanten geen eetstoornis hebben of deze in het verleden gehad hebben. Aangezien intrinsieke motivatie gewenst is, wordt er geen financiele vergoeding verstrekt. Een totaal van 30 participanten heeft de tweede testdag voltooid, waarvan 17 participanten het onderzoek (nog) niet volledig hadden afgerond ten tijde van de data-analyse voor deze these. Een totaal aantal van 13

1 Het Healthyways project wordt uitgevoerd door de S. de Wit, C. Zomer, en A. Verhoeven Voor meer

(9)

participanten heeft het onderzoek volledig afgerond. Hiervan zaten 6 personen in conditie A (DI voor sport; II voor snack) en 7 personen in conditie B (DI voor snack; II voor sport). Een overzicht van de participant karakteristieken wordt per deelstudie weergegeven in het

resultaten overzicht.

Materialen

Entry questionnaire

Om te controleren of participanten geschikt zijn voor deelname aan het onderzoek, en tevens achtergrond informatie van de participant te vergaren zijn demografische gegevens en exclusiecriteria, gemeten aan de hand van 14 items. Sportgedrag werd gemeten door te vragen naar a: de soort fysieke activiteit(en) die uitgevoerd werden en b: het aantal minuten dat hier wekelijks aan besteed werd. Snackgedrag werd gemeten door één item: “Heeft u ongezonde snackgewoontes? Indien ja, specificeer”. De motivatie om meer te gaan sporten, meer gezond te snacken en minder ongezond te snacken werd gemeten aan de hand van een 7-point Likert-schaal, variërend van “helemaal niet gemotiveerd” tot “zeer sterk

gemotiveerd”. Tevens werden persoonlijke drijfveren voor onderzoeksdeelname zoals meer vitamine inname of gewichtsverlies opgevraagd, evenals eventuele lichamelijke beperkingen of voedsel allergieën.

Fabulous food game (FFG)

Deze computertaak is gebaseerd op het ontwerp van de Wit en collega’s (2012)en meet de eerder omschreven gewoontetendens. De FFG zoals gepresenteerd in de huidige studie is opgebouwd uit drie fases: een instrumentele discriminatie training, de slips-of-action taak en de expliciete kennis vragenlijst.

Instrumentele trainingsfase

Gedurende de instrumentele discriminatie training leren participanten door middel van het trial en error principe een stimulus-respons-uitkomst associatie (S-R-O associatie) aan. De trainingsfase bestaat uit 8 blokken met een totaal van 96 trials, waarbij gedurende elk blok bestaande uit 12 trials, de verschillende S-R-O associaties in een random volgorde tweemaal naar voren komen. Bij elke trial wordt er een stuk fruit aan de buitenkant van een doos weergegeven. Dit is de discriminatieve stimulus (S) welke signaleert welke respons (R), ofwel het drukken van de linker ‘Z’ toets ofwel de rechter ‘ M’ toets, resulteert in de

(10)

en punten. Bijvoorbeeld door bij de aardbei op de rechter toets te drukken, verdient de participant een tros bananen en punten (Figuur 1a). Voorafgaand aan de taak worden participanten geïnstrueerd zoveel mogelijk fruit en punten te verzamelen door snel en accuraat te reageren. Het aantal punten dat per trial verdiend kan worden varieert van 0 tot 5 waarbij een snelle juiste respons beloond wordt met meer punten dan een langzame juiste respons. De hoeveelheid gewonnen punten wordt afgebeeld in combinatie met de betreffende beloning. Bij een onjuiste respons, zoals bijvoorbeeld de Z toets bij de aardbei, worden geen punten verdiend. Er is geen maximale reactietijd in deze fase van de taak. Participanten krijgen auditieve feedback gedurende de taak, waarbij het rinkelen van muntjes een juiste respons indiceert en een afkeurende lage toon een onjuiste respons indiceert.

Slips of action fase

Tijdens het tweede onderdeel van de taak, de slips-of-action taak, welke bestaat uit 9 blokken met een totaal van 108 trials, worden participanten geïnstrueerd niet meer te reageren op een stimulus wanneer de uitkomst van deze stimuli gedevalueerd wordt. Voorafgaand aan een serie trials wordt er aangegeven welke uitkomst gedevalueerd wordt door een kruis over de afbeeldingen van de voorheen belonende uitkomst te tonen (Figuur 1b). Uitgaande van het onderstaand voorbeeld is het de bedoeling dat participanten niet meer reageren wanneer het plaatje van de aardbei getoond wordt, aangezien de bijhorende beloning (trosje bananen) gedevalueerd is. Participanten worden geïnstrueerd dat indien zij toch reageren op deze stimuli, ze punten zullen verliezen. De devaluatie van de uitkomst wordt gerandomiseerd over blokken, waarbij er altijd een uitkomst van een linkerrespons en een rechterrespons gedevalueerd wordt. Een blok bestaat uit 12 trials waarbij elk van de 6 stimuli tweemaal getoond wordt. De maximale reactietijd in deze taak is 1 seconde. Participanten krijgen geen feedback gedurende dit onderdeel van de taak. Net als in de instrumentele trainingsfase zijn de S-R, S-O, R-O relaties gerandomiseerd.

Expliciete kennis vragenlijst

In het laatste onderdeel wordt de kennis van S-R, S-O en R-O associaties expliciet gemeten door middel van een digitale vragenlijst. Deze vragenlijst telt 18 items, waarbij elke

associatie gemeten wordt door 6 items. Er wordt zowel gemeten of de participant de juiste relaties tussen de plaatjes aan de binnenkant en aan de buitenkant van de doos heeft

aangeleerd (S-O), welke respons behoort bij welk plaatje aan de buitenkant van de doos (S-R) en welke respons behoort bij welke beloning aan de binnenkant van de doos (R-O). Tevens wordt gemeten hoe zeker de participant is van het gegeven antwoord. De zekerheid van de

(11)

gegeven S-R, S-O en R-O associaties wordt aangegeven door een schaal variërend van 0:‘heel onzeker’ tot 100: ‘heel zeker’. De vragen zijn gerandomiseerd binnen de S-R, S-O en R-O onderdelen.

Figuur 1. a Voorbeeld van een S-R-O associatie gedurende de instrumentele discriminatie training. b.

Devaluatie van de uitkomst gedurende de slips of action taak.

Demo versie

Om te controleren of de participant de instructies begrepen heeft, wordt er voorafgaand aan de afname van de werkelijke FFG een demoversie uitgevoerd van de instrumentele

(12)

weergegeven door plaatjes van drankjes in plaats van fruit. Tevens wordt er gebruik gemaakt van een PowerPoint presentatie om visueel instructie te geven van de taak. Een uitgebreide omschrijving van de instructies zoals aangeboden aan de participant is uiteengezet in Appendix A.

Barratt Impulsiveness Scale (BIS)

Impulsiviteit wordt gemeten aan de hand van de BIS-11. Deze 30-item tellende zelfrapportage vragenlijst meet naast de globale score van impulsiviteit (BIS-T) drie verschillende niveaus van impulsiviteit namelijk motorische M), non-planning (BIS-NP) en cognitieve (BIS-C) impulsiviteit. BIS-M wordt gemeten aan de hand van 10 items waaronder ‘Ik doe dingen spontaan’. BIS-NP wordt gemeten aan de hand van 12 items, waaronder ‘Ik zeg dingen zonder nadenken’. BIS-C wordt gemeten door 8 items waaronder ‘Ik ben gemakkelijk afgeleid wanneer ik moet nadenken’ (Barrat, 1985).

De items worden gemeten op een 4-punt Likert schaal variërend van “1: zelden of nooit” tot “4: bijna altijd of altijd”. De mate van impulsiviteit wordt verkregen door de itemscores bij elkaar op te tellen waarbij een hoge gesommeerde score overeenkomt met een hoge mate van impulsiviteit. Na omscoring van de omgekeerde items2, kunnen de

gesommeerde itemscores variëren van 30 tot 120 voor BIS-T, van 8 tot 32 voor BIS-C en van 11 tot 44 voor zowel BIS-M als BIS-NP. De gemiddelde BIS totaal score voor vrouwen uit de algemene volwassen bevolking is 62.1 (SD = 10.6)(Standford et al, 2009).

De BIS-11 is het meest geciteerde meetinstrument voor impulsiviteit en heeft een goede interne consistentie (variërend van α =.79 tot α =.83) en test-hertest betrouwbaarheid (r =.83)(Patton et al. 1995; Stanford et al., 2009). Hoewel de validiteit van de BIS in

verschillende talen is aangetoond, (Patton et al., 1995; Fossati, Di Ceglie, Acquarini, & Barratt, 2001) is de Nederlandstalige versie van de vragenlijst tot dusver niet gevalideerd.

Self-Report Habitual Index (SRHI)

De SRHI is een 12- item tellende zelfrapportage vragenlijst waarmee de sterkte van een gewoonte gemeten wordt. Hierbij worden drie niveaus onderscheiden namelijk, automatisme: ‘.. is iets wat ik doe zonder na te denken’, frequentie: ‘.. is iets wat ik vaak doe’ en

persoonlijke identificatie: ‘.. is iets wat typisch iets voor mij is’. Items worden gemeten aan de hand van een 7-punt Likertschaal variërend van 1: “helemaal mee oneens” tot 7: “helemaal mee eens”. De mate van gewoontesterkte wordt verkregen door itemscores bij elkaar op te

2

(13)

tellen, waarbij een hoge gesommeerde score een hoge gewoontesterkte indiceert. Gesommeerde scores kunnen variëren van 12 tot 84. De SRHI is het meest gebruikte instrument voor het meten van gewoontes met betrekking tot gezondheidsgedrag (Verplanken, Myrbakk & Rudi, 2005). Deze gestandaardiseerde, gevalideerde en

betrouwbare vragenlijst heeft een goede interne consistentie bij zowel snackgedrag (α =.90) als bij sportgedrag (α =.93) (Adriaanse, de Ridder & Evers, 2011; Verplanken & Melkevik, 2008).

In de huidige studie wordt voorafgaand aan de afname van de SRHI het gedrag waarop de vragenlijst betrekking heeft gespecificeerd door middel van een DI en II. Wanneer een participant een DI heeft opgesteld voor snacken bijvoorbeeld ‘Mijn doel is om driemaal per dag een stuk fruit te eten’ heeft de SRHI voor snacken betrekking op dat specifieke doel. Participanten worden geïnstrueerd de vragenlijst afzonderlijk voor hun desbetreffende snackplan en sportplan in te vullen. Om te beoordelen in welke mate de planningsstrategieën effectief zijn bij het initiëren van gezonde gewoontes wordt de vragenlijst viermaal

afgenomen. De eerste twee vragenlijsten worden afgenomen op testdag 2 (T2) waarop de DI en II geformuleerd worden, de vervolgmeting wordt afgenomen op testdag 3 (T3), na 28 dagen. Om verandering in gewoontesterkte vast te stellen voor zowel snack- als sportgedrag wordt de verschilscore tussen de twee metingen, SRHI na – SRHI voor, afzonderlijk

berekend.

Digitaal dagboek

Participanten houden gedurende het onderzoek via hun smartphone een digitaal dagboek bij, waarin alle geconsumeerde snacks en uitgevoerde fysieke activiteiten (matige inspanning >20 minuten) gerapporteerd worden . Participanten ontvangen dagelijks tweemaal een

sms-bericht, respectievelijk om 09:00 en 21:00 met daarin de link van het digitale dagboek. Hoewel het dagboek gedurende de hele dag toegankelijk is, worden de participanten

geïnstrueerd de snacks en fysieke activiteiten direct na het nuttigen of uitvoeren in te vullen in het digitale dagboek. Om 03:00 middernacht wordt de link automatisch afgesloten. Mocht de participant na deze periode nog snacken of sporten, kan dit de volgende dag ingevuld worden. De participant wordt verzocht aan het eind van de dag aan te geven het dagboek waarheidsgetrouw te hebben ingevuld. De vragenlijsten en het digitale dagboek zijn opgezet door middel van Qualtrics software. Voor het versturen van de sms-berichten wordt Lotus software gebruikt. Het invullen van het digitale dagboek bestaat uit twee periodes namelijk de basismeting en de dagboekmeting.

(14)

In de basismeting wordt de participant gedurende een periode van 7 dagen gevraagd zowel haar genuttigde snacks als uitgevoerde fysieke activiteit te rapporteren. Tijdens de basismeting wordt bij het invullen van een snack gevraagd naar de soort snack (wat?), de genuttigde hoeveelheid (hoeveel?), de locatie (waar?) en het tijdstip (wanneer?). Bij het invullen van fysieke activiteit wordt er gevraagd naar de soort (wat?), de duur (hoelang?), de locatie (waar?) en het tijdstip (wanneer?). Tevens wordt gevraagd of de snack als gezond of ongezond kan worden gekwalificeerd. Participanten worden geïnstrueerd het dagboek zo eerlijk en volledig mogelijk in te vullen, om op deze manier een duidelijk inzicht te krijgen in de patronen en gewoontes van de participant. Daarnaast wordt participanten verteld dat het een basismeting betreft, dus dat het van belang is dat ze proberen zich te gedragen zoals gewoonlijk.

Aansluitend op de basismeting volgt de vier weken durende dagboekmeting.

Afwijkend van de basismeting wordt er gedurende de dagboekmeting niet gevraagd naar de locatie en tijdstip van de fysieke activiteit of de geconsumeerde snack. Bij de fysieke activiteit wordt enkel de soort activiteit en de duur van deze activiteit in het dagboek geregistreerd. Bij het invullen van een snack wordt de soort snack en de genuttigde

hoeveelheid van de snack geregistreerd. Tevens moeten de snacks gecategoriseerd worden als gezond of ongezond. Wanneer er op een moment meerdere snacks geconsumeerd zijn,

kunnen participanten dit registreren als één snackmoment. Hierbij is het wel van belang dat gezonde en ongezonde snacks apart geregistreerd worden. Bij elk ingevuld snack – of sportmoment wordt er gevraagd of deze behoorde tot het opgestelde doel of als-dan plan van de participant. Tenslotte wordt er gedurende de dagboekmeting driemaal gevraagd om het opgestelde doel en als-dan plan te herhalen. Daarom krijgt de participant op dag 15, 22 en 37 naast de gebruikelijke sms-berichten een digitale link toegestuurd waarmee zij haar

opgestelde doel en als-dan plan kan registreren.

Motivatie

De motivatie voor deelname is op drie momenten gemeten, respectievelijk T1, T2 en T3. Op T1 wordt de motivatie om meer te gaan sporten, meer gezond te snacken en minder ongezond de snacken uitgevraagd, zoals omschreven bij de entry questionnaire. Op T2 en T3 wordt tevens gevraagd in welke mate participanten gemotiveerd zijn hun opgestelde snack- en sport plan uit te voeren. Dit wordt net als op T1 gemeten aan de hand van een 7-point Likert-schaal, variërend van “helemaal niet gemotiveerd” tot “zeer sterk gemotiveerd. De motivatie items op T2 en T3 worden aansluitend aan de SRHI vragenlijst uitgevraagd.

(15)

Exit questionnaire

Aan de hand van 21 items wordt gemeten hoe de participant de onderzoeksdeelname ervaren heeft. Er wordt hierbij gevraagd naar de ervaren gedragsverandering bv. “Heeft u het gevoel gehad dat het invullen van het dagboek heeft geleid tot meer veranderingen dan besproken met de coach?”, persoonlijke beleving bv. “Ik vond het leuk om mee te doen aan het onderzoek” en de nauwkeurigheid van het invullen van het dagboek bv. “Ik ben weleens vergeten om snacks in te vullen in het digitale dagboek”. Daarnaast wordt de motivatie voor deelname, eventuele ziekte of vakanties gedurende de onderzoeksperiode en het

waargenomen verschil tussen het opgestelde doel en als-dan plan opgevraagd. Afsluitend wordt er ruimte geboden voor eventuele opmerkingen ter bevordering van het onderzoek.

Additionele metingen

Aangezien deze studie deel uitmaakt van een groter onderzoek, zijn er tijdens de sessies een aantal additionele testen en vragenlijsten afgenomen, welke in het kader van deze studie niet geïnterpreteerd zullen worden. De metingen betreffen een Stop Signal Task (SST), de General Self-efficacy Scale (GSE) en de Nederlandse vragenlijst voor eetgedrag (DEBQ).

Procedure

Screening

Nadat participanten zich via de website hadden aangemeld voor onderzoeksdeelname, werden zij binnen een week telefonisch benaderd. Tijdens dit telefoongesprek werd het onderzoeksdoel bekend gemaakt, werd de onderzoeksopzet nader toegelicht en werden de participanten gescreend op exclusiecriteria. Na blijkende geschiktheid van de participant werd er een eerste afspraak ingepland. Alle afspraken werden ingepland op een locatie van het USC.

Dag 1: Eerste afspraak

Tijdens deze 30-minuten durende bijeenkomst wordt het onderzoeksdoel en de onderzoeksprocedure nogmaals toegelicht. Daarbij wordt er een informatiebrochure

uitgereikt waarin de onderzoeksprocedure duidelijk uiteengezet word. Participanten krijgen de tijd deze door te nemen en eventueel vragen te stellen. Er wordt benadrukt dat

onderzoeksdeelname niet verplicht is en dat participanten wanneer gewenst, op elk moment van de studie kunnen stoppen. De participanten wordt gevraagd een informed consent te ondertekenen en de entry questionnaire in te vullen. Vervolgens wordt er een gewicht en taillemeting uitgevoerd en wordt de BMI van de participant berekend. Aansluitend worden er

(16)

instructies gegeven betreffende de dagboekmeting. Wanneer deze door de participant begrepen zijn, wordt er een vervolgafspraak ingepland.

Dag 2 t/m 8: Basismeting

Participanten houden gedurende deze periode dagelijks hun snack –en sportgedrag bij middels het digitale dagboek zoals omschreven in de materiaalsectie.

Dag 9: Tweede afspraak

Bij binnenkomst worden participanten geïnformeerd over het verloop van de twee uur durende afspraak. Dit betreft het afnemen van een twee computertaken, 5 vragenlijsten, het analyseren van huidig snack- en sportgedrag en het opstellen van een plan ter verbetering van dit gedrag. Allereerst worden de SST en de FFG afgenomen, waarbij de volgorde van afname gerandomiseerd is over de participanten. Aansluitend worden drie

zelfrapportagevragenlijsten, de BIS, GSE en de DEBQ afgenomen op de computer.

Participanten worden nogmaals gewogen en er wordt een taillemeting uitgevoerd. Vervolgens worden gegevens uit de basismeting besproken. Hierbij wordt besproken wat de participant wilt verbeteren aan huidig snack- en sportgedrag. Aan de hand van motivationele

gesprekstechnieken stimuleert de proefleider de participant zowel een DI als een II te formuleren3 ter verbetering van zowel haar snack- als sportgedrag. Deze DI en II worden driemaal door de participant opgeschreven op het doelformulier4 en vervolgens vijf maal uitgesproken. De SRHI vragenlijst wordt tweemaal afgenomen voor het specifieke gedrag dat de participant in haar DI en II omschreven heeft. Aansluitend worden er instructies gegeven betreffende de dagboekmeting en wordt er een vervolgafspraak ingepland.

Dag 10 t/m 37: Dagboekmeting

Gedurende deze periode houden participanten dagelijks het digitale dagboek bij zoals omschreven in de materiaalsectie.

Dag 38: Derde afspraak

Bij binnenkomst worden participanten geïnformeerd over het verloop van de één uur durende afspraak. Dit betreft het afnemen van 4 vragenlijsten, een korte evaluatie van het onderzoek, het bespreken van de voortgang in snack- en sportgedrag en eventueel het aanpassen van de opgestelde plannen. Allereerst wordt de SRHI vragenlijst tweemaal afgenomen betreffende het specifieke snack- en sportgedrag zoals omschreven in de DI en de II. De volgorde van

3 Conditie A = DI sport, II snack en Conditie B = DI snack; II sport 4

(17)

afname is gelijk verdeeld over de participanten. Vervolgens wordt de GSE en de

exit-questionnaire afgenomen. Aanvullend wordt er gevraagd of de participant nog opmerkingen heeft die niet in de vragenlijst aan bod zijn gekomen. Daarna worden participanten gedebriefd waarbij het onderzoeksdoel en bijhorende hypothesen voorzichtig geformuleerd worden. Aan de hand van grafieken wordt het snack- en sportgedrag van de afgelopen periode (5 weken) in kaart gebracht. De vorderingen worden besproken en de zelf waargenomen effectiviteit van de planningsstrategieën worden opgevraagd. Indien gewenst wordt er samen met de

participant een nieuwe DI of II opgesteld of worden de huidige plannen aangepast. Daarbij wordt gevraagd of de participanten na een periode van 4 weken nogmaals telefonisch benaderd mogen worden om de voortgang de bespreken. Tenslotte worden de participanten hartelijk bedankt voor hun deelname en wordt er een overzicht van de resultaten aan de participanten meegegeven. Een schematische weergave van de onderzoeksprocedure is weergegeven in Figuur 2.

Design

Het huidig onderzoek is opgedeeld in twee deelstudies. In de eerste deelstudie is de relatie tussen impulsiviteit en de FFG onderzocht. De afhankelijke variabele is de gewoontetendens zoals gemeten met de FFG, de onafhankelijke variabele is impulsiviteit zoals gemeten met de BIS-11. In de tweede is het effect van planningsstrategieën bij het initiëren van gezonde gewoontes in relatie met impulsiviteit onderzocht. De afhankelijke variabelen zijn hierbij het verschil in gewoontesterkte zoals kwantitatief en discreet gemeten met de SRHI vragenlijst en het verschil in werkelijk gewoontegedrag tussen de basis- en dagboekmeting. De

onafhankelijke variabelen zijn impulsiviteit (BIS-11) en planningsstrategie (DI vs II). Participanten zijn random toebedeeld aan de condities. In conditie A vormen participanten een DI voor sporten en een II voor snacken. In conditie B vormen participanten een DI voor snacken en een II voor sporten.

Data-analyse

Deelstudie 1

De gewoontetendens score wordt verkregen door het percentage responsen op de winstgevende uitkomsten minus het percentage van de responsen op de gedevalueerde uitkomsten. FFG verschilscore = % respons winstgevende stimuli uitkomst - % respons gedevalueerde uitkomst. De mate van impulsiviteit wordt verkregen door de itemscores bij elkaar op te tellen. Om de relatie tussen impulsiviteit en gewoontetendens te onderzoeken

(18)

wordt Pearsons correlatie berekend tussen de FFG verschilscore en de BIS schalen:

respectievelijk de totale BIS score (BIS-T), motorische impulsiviteit (BIS-M), non-planning impulsiviteit (BIS-NP) en cognitieve impulsiviteit (BIS-C).

Figuur 2. Schematische weergave van onderzoeksprocedure zoals omschreven in de Healthyways standard

operating procedure.

Deelstudie 2

Om te onderzoeken of hoog impulsieve personen inderdaad minder profiteren van planningsstrategieën bij het initiëren van gezonde gewoontes wordt er een multipele regressieanalyse uitgevoerd met de SRHI verschilscore als afhankelijke variabele. Hierbij wordt er gebruikt gemaakt van drie voorspellers: conditie (II vs. DI), impulsiviteit (BIS-totaalscore) en conditie x impulsiviteit. Allereerst worden conditie en impulsiviteit in het model opgenomen, conditie is een dummyvariabele (0,1) met de waarde 0 voor conditie A en

(19)

1 voor conditie B. Wanneer deze als significante voorspellers voor de SRHI verschilscore wordt gevonden, zal interactieterm wordt toegevoegd wat leidt tot de formule X (=SRHI: t2-t1) = cons + α1 BIS-T + α2 conditie + α3 BIS x Conditie [0,1].

Aanvullend wordt er door middel van een herhaalde metingen ANOVA onderzocht of werkelijk snack – en sportgedrag afhankelijk is van de gebruikte planningsstrategie. Hierbij wordt de verbetering in gedrag van DI en II als binnen proefpersoon variabele en conditie als tussenproefpersoon variabele gebruikt. Eén persoon had in de basismeting niet gesport, waardoor het niet mogelijk is de percentuele verbetering van deze persoon te berekenen. Dit zal immers resulteren in een vooruitgang van 0, terwijl deze persoon wel degelijk meer was gaan sporten in de dagboekmeting. Daarom is de absolute verschil tussen basis en

dagboekmeting bepaald. Deze verschilscores zijn omgerekend naar Z-scores5, om op deze manier de verbetering van snack – en sportgedrag te kunnen vergelijken.

Ten slotte is er door middel van een herhaalde metingen ANOVA gecontroleerd of de motivatie van de proefpersonen gelijk was over T1, T2 en T3. Hoewel het aantal

participanten in de tweede deelstudie (N=13) feitelijk niet toereikend genoeg is voor de beoogde analyses is er besloten de analyses zoals gepland in het onderzoeksvoorstel reeds uit te voeren.

Resultaten

Aannames zijn ongeschonden, tenzij anders vermeld. De gerapporteerde correlaties zijn tweezijdig waarbij correctie voor attentuatie is toegepast. Analyses worden apart uitgevoerd voor snack- en sportgedrag, waarbij een significantieniveau van α = .05 gehanteerd wordt. Deelstudie 1

Participant karakteristieken

In totaal zijn er 40 participanten gestart met onderzoeksdeelname. Hiervan zijn 10

participanten uitgesloten van metingen vanwege de volgende reden: Na het eerste gesprek zijn 3 participanten uitgesloten van de studie aangezien ze niet aan de inclusiecriteria

voldeden, 2 participanten hadden na afloop van het gesprek zelf besloten niet het 5 wekende durende project te doorlopen. Gedurende de basismeting zijn 3 participanten uitgesloten aangezien ze niet aan de inclusiecriteria voldeden, waarvan 2 wegens gebrek aan motivatie en 1 wegens te veel sporten. 2 participanten hebben zelf besloten hun deelname te stoppen,

5 Hierbij is gebruik gemaakt van de formule: (Absolute verschilscore – gemiddelde verschilscore) /

(20)

waarvan 1 wegens overgevoeligheid voor eetproblematiek en 1 wegens persoonlijke omstandigheden.

In totaal hebben 30 personen de FFG uitgevoerd. Eén persoon reageerde in deze taak vaker voor de gedevalueerde uitkomsten dan voor de winstgevende uitkomsten, waaruit geconcludeerd kan worden dat de participant de instructies niet heeft begrepen. Bijgevolg is deze persoon uitgesloten van analyse. De gemiddelde leeftijd van de overige participanten was 23 jaar (M = 23.17, SD =3.13 ; variërend van 18-30). Uit deze steekproef waren 25 participanten WO geschoold, 2 participanten HBO geschoold en hadden 2 participanten een VWO/Gymnasium als hoogst genoten opleiding.

Fabulous fruit game

1) Instrumentele trainingsfase

Gedurende de acht blokken van de instrumentele trainingsfase, scoorden alle participanten significant boven het 50% kans niveau (p <.001). Een herhaalde metingen ANOVA met het percentage correcte responsen, en de reactietijd van de responsen in milliseconde als tussen proefpersoon factoren en blok als binnen proefpersoon factor is uitgevoerd. Er werd een significant effect van blok gevonden F(3.84, 107.51) = 50.73, p <.001, wat indiceert dat participanten de correcte responsen gradueel aangeleerd hebben. Niet alleen de accuraatheid van de responsen nam toe, maar tevens de reactiesnelheid waarmee participanten reageerden nam gradueel toe F(1.37, 38.41) = 5.512, p = .016. De reactietijd waarmee de participanten reageerden was afgenomen van ongeveer één seconde naar iets meer dan een halve seconde. 2) Slips of action taak

Participanten reageerden gedurende de slips of action taak minder vaak voor gedevalueerde uitkomsten (M = 36.21, SD = 22.33) dan voor winstgevende uitkomsten (M = 77.73, SD = 13.89), t(28) = -8.498, p <.001. De verschilscores op de slips of action taak varieerde van 1.39 tot 93.06 met een gemiddelde verschilscore van 41.52 (SD = 26.31). De verschilscore kan worden gezien als een relatieve maat voor gedragscontrole. Een lage score wordt verkregen wanneer er aanhoudend gereageerd wordt voor stimuli die niet meer winstgevend zijn en indiceert dat gedrag gedreven wordt door S-R associaties, waarbij een score van 0 een sterke mate van gewoontegedrag indiceert. Een hoge score wordt verkregen wanneer er enkel gereageerd wordt voor stimuli die nog winstgevend zijn en indiceert een relatieve dominantie van S-O-R associaties, waarbij een waarde van 100 een sterke mate van doelgericht gedrag weergeeft.

(21)

3) Expliciete kennis vragenlijsten

De S-R, S-O en R-O associaties zijn elk gemeten aan de hand van zes items (totaal = 18). Het gemiddeld aantal fout beantwoorde items per onderdeel wordt weergegeven in Tabel 1. Participanten maakten minder fouten op het S-R associatie onderdeel dan op het S-O en R-O onderdeel t(28) = 2.678, p = .012 ; t(28) = 2.281 p = .030. Verschillen tussen het aantal fout beantwoorde items op het S-O en R-O onderdeel waren niet significant t(28)= – 1.395, p =.174. Er werden negatieve correlaties gevonden tussen het totaal aantal fout beantwoorde S-R-O associatie items en de zekerheid van de accuraatheid van het gegeven antwoord. Dit indiceert dat een toename in fout beantwoorde items samenhangt met een afname in de zekerheid van het gegeven antwoord.

Tabel 1. Overzicht van de gemiddelde scores op de expliciete kennis vragenlijst

Aantal fout beantwoorde items Zekerheid accuraatheid Correlatie M SD M SD r p S-R S-O R-O .24 .59 .90 .51 .87 1.18 92.07 79.51 74.33 10.21 16.92 20.56 -.29 -.62 - .49 .129 >.001* .009* Impulsiviteit

De gemiddelde score op impulsiviteit in deze populatie is 63.83 (SD = 8.07; range 52-75). Dit is gelijk aan de gemiddelde impulsiviteitscore voor vrouwen uit de algemene volwassen bevolking (M = 62.1, SD = 10.6, t(28) = 1.153, p = .259)(Standford et al, 2009). De

meerderheid van de scores viel binnen de normale range van impulsiviteit (BIS-T = 52-71), vier participanten hadden een hoge score van impulsiviteit (BIS-T ≥ 72). Betrouwbaarheid van de gehele schaal was 0.754. Een overzicht van de waarden op de BIS subschalen is weergegeven in Tabel 2.

Relatie BIS-impulsiviteit en FFG

In deze populatie zijn geen tot matige correlaties gevonden tussen de score op de FFG en impulsiviteit zoals gemeten met de BIS-11. Er bestond geen correlatie tussen de FFG verschilscore en de BIS- subschalen. Alle gerapporteerde correlaties zijn niet significant.

(22)

Tabel 2. Overzicht scores op de BIS- subschalen en correlaties met de FFG verschilscore

Overzicht waarden op de BIS- subschalen Correlatie FFG M SD Min Max α r p BIS-T BIS-M BIS-NP BIS-A 63.38 22.59 24.93 16.31 8.07 3.88 3.61 2.69 52 16 18 12 75 34 31 22 0.754 0.592 0.543 0.499 .09 -.12 .35 .03 .683 .639 .177 .908 Deelstudie 2 Participant karakteristieken

In totaal hebben 13 personen de volledige studie afgerond6. De gemiddelde leeftijd van de participanten is 23 jaar (M= 22.85, SD = 2.79; range 19-28). 12 participanten waren WO geschoold, 1 participant had VWO/Gymnasium als hoogst genoten opleiding. Bijna alle participanten beoefenden al een sport voor aanvang van het Healthyways programma. Eén participant beoefende nog geen sport op T1, maar heeft zich gedurende de basismeting ingeschreven bij een sportschool. In de entry questionnaire gaven participanten aan gemiddeld 1,5 keer per week te sporten (SD = 0.85), met een gemiddelde duur van 80 minuten (SD = 36.37). Bijna alle participanten gaven aan minstens één ongezonde

snackgewoonte te hebben. S ’avonds snacken, voornamelijk voor het avondeten of thuis op de bank werden het vaakst genoemd als ongezonde snackgewoontes. Eén participant gaf aan geen ongezonde snackgewoonte te hebben. Aangezien uit de basismeting bleek dat deze persoon wel degelijk ongezond snackte (>3 ongezonde snacks per week), is deze persoon geïncludeerd in de studie.

Participanten zijn gelijk verdeeld over de verschillende condities, waarvan zes participanten in conditie A en zeven participanten in conditie B. Aangezien er een binnen proefpersoon design gebruikt word zijn er 13 participanten met een DI en 13 participanten met een DI. Leeftijdsverschillen tussen de condities zijn niet significant t(11) = -.206, p = .841 evenals BMI t(11) = .014, p = .989, opleiding t(5) = -1.00, p = .363, motivatie om meer te gaan sporten, t(6) = .548, p = .604, motivatie om meer gezond te snacken, t(11) = .325, p = .751 en motivatie om minder ongezond te snacken t(11)= -.130, p = .899.

(23)

SRHI scores

Een herhaalde metingen ANOVA met SRHI scores als tussen proefpersoon variabele en II vs DI als binnen proefpersoon variabele toonde aan dat het verschil in SRHI scores tussen de voormeting (T2) en de nameting (T3) significant was voor zowel snackgewoontes F(1, 12) = 7.98, p = .016 als voor sportgewoontes F(1, 12) = 6.82, p = .023. Dit indiceert dat

participanten een hogere gewoontesterkte rapporteerden voor het desbetreffende sport en snackgewoontes na de implementatiefase van de studie. Er werd geen significante interactie gevonden tussen de toename in SRHI score en DI vs. II voor zowel snackgewoontes F(1, 11) = 1.54, p = .240, als voor sportgewoontes F(1, 11) = <1, p = .514. Dit indiceert dat de gewoontesterke evenveel toenam voor personen die een DI gevormd hadden, als voor personen die een II gevormd hadden. De gemiddelde verschilscore (SRHI na – SRHI voor) voor snackgedrag was 16 (SD = 19.69) variërend van -29 tot 51, waarbij negatieve waarden een afname van gewoontesterkte indiceren. De gemiddelde verschilscore voor sportgedrag was 15.77 (SD = 21.76, variërend van -36 tot 47).

Een standaard multipele regressie analyse met de SRHI verschilscore als onafhankelijke variabele is uitgevoerd om de voorspellende waarden van zowel impulsiviteit als de gebruikte planningsstrategie te onderzoeken. De forced entry methode is gebruikt om de invloed van random variatie te beperken. De onafhankelijke variabelen BIS-T en conditie7 zijn gelijktijdig aan het model toegevoegd. Zoals weergegeven in Tabel 3 wordt er door het opgestelde regressiemodel geen significante proportie variantie verklaard voor zowel snack- als sportgedrag. Dit indiceert dat zowel BIS-T als conditie in deze steekproef geen

significante voorspellers zijn voor de SRHI verschilscores.

Op basis van de residuen analyse werd één uitschieter gevonden waarvan de SRHI verschilscore >2 standaarddeviaties afweek van de gemiddelde SRHI verschilscore. Exclusie van deze participant leidde niet tot verandering van de gevonden waardes.

7

(24)

Tabel 3. Multipele regressie analyse voor de SRHI verschilscore voor snack- en sportgedrag Ongestandaardiseerde Gestandaardiseerde p F R² coëfficiënten coëfficiënten B SE β Snackgedrag Constant BIS Conditie -20.10 0.56 -1.97 39.38 0.57 11.45 .30 -.05 .621 .352 .867 .507 .092 Sportgedrag Constant BIS Conditie 19.62 -.138 9.89 44.29 .64 12.88 -.07 .236 .332 .667 .834 .460 .062 Dagboekmeting

Zoals weergegeven in Figuur 3 hadden participanten gedurende de basismeting gemiddeld ongeveer 2 ongezonde snackmomenten per dag (M = 1.80, SD = .72). Gedurende de dagboekmetingen hadden participanten gemiddeld per week minder dan 1 ongezond snackmoment per dag (M = .87, SD = .60). Het verschil in ongezonde snackmomenten gedurende de basis en dagboekmeting was significant t(12) = 5.875, p = >.001. Het aantal gezonde snackmomenten in de basismeting (M = .75, SD = .45) verschilde niet significant van het aantal gezonde snackmomenten in de dagboekmeting (M = .99, SD =), t(12) = -1.327, p = .209.

.

Figuur 3. Het gemiddeld aantal gezonde en ongezonde snackmomenten per dag per week in de basis- en

dagboekmeting (week 2 t/m week 5) 0,4 0,6 0,8 1 1,2 1,4 1,6 1,8 2

Basis Week 2 Week 3 Week 4 Week 5

G emi dd el d a an ta l sn ac kmo me nt en Gezond Ongezond

(25)

Zoals weergegeven in Figuur 4 sportten participanten gedurende de basismeting gemiddeld ruim 2 keer per week (M = 2.23, SD = 1.30) met een gemiddelde totale duur van ongeveer 2,5 uur (Mminuten = 149.23, SDminuten =109.88). Gedurende de dagboekmeting sportten

participanten gemiddeld bijna driemaal per week (M = 2.64, SD = 1.31) met een duur van iets minder dan 3 uur (Mminuten = 158.69, SDminuten = 98.76). Verschillen in gemiddeld aantal

sportmomenten tussen de basis – en dagboekmeting waren niet significant t(12) = -1.01, p = .331. Tevens was het verschil in de duur van deze sportmomenten gelijk tussen de basismeting en dagboekmeting t(12) = .483, p = .638.

Figuur 4. a. het gemiddeld aantal sportmomenten per week b. het gemiddeld aantal minuten gesport per week.

Een herhaalde metingen ANOVA met het gestandaardiseerde absolute verschil in snack- en sport gedrag van DI en II als binnen proefpersoon variabelen en conditie als tussen

proefpersoon variabele toonde aan dat DI en II even effectief waren in het bewerkstelligen van gezond gedrag F(1, 11) = >1, p = .937 binnen een persoon. Tevens was het interactie-effect tussen DI/II en conditie niet significant F(1, 10) = 1.088, p = .319. Wat indiceert dat

2 2,2 2,4 2,6 2,8 3 3,2

Basis Week 2 Week 3 Week 4 Week 5

G emi dd el d a an ta l sp ort mo me nt en p er w ee k a. 0 50 100 150 200 250

Basis Week 2 Week 3 Week 4 Week 5

G emi dd el d a an ta l mi nu te n ges po rt p er w eek b.

(26)

verandering in snack- en sportgedrag gelijk over de condities. Dit indiceert dat DI en II even effectief waren voor snack – als voor sportgedrag.

Motivatie

Zoals weergegeven in Figuur 5 was de gemiddelde motivatie voor deelname erg hoog. Alle participanten gaven op T1 en T2 aan licht (5) tot zeer sterk (7) gemotiveerd te zijn om minder ongezond te gaan snacken, meer gezond te gaan snacken en meer te gaan sporten. Een

herhaalde metingen ANOVA toonde aan dat de verschillen in motivatie tussen T1, T2 en T3 niet significant waren voor zowel sportgedrag F(1.22, 14.62) = < 1, p =.506 als voor snackgedrag waarbij F(2, 24) = <1, p =.723 voor de motivatie om minder ongezond te gaan snacken en F(2, 24) = 3.261, p = .056 voor de motivatie om meer gezond te gaan snacken. Hoewel de afname in motivatie om minder ongezond te gaan snacken niet significant is word hier een duidelijke trend naar significantie aangetoond. De motivatie om de opgestelde plannen uit te voeren bleef gelijk over de verschillende meetmomenten met F (1,12 ) = 3.76,

p = .076 voor het snackplan en F(1, 12) = 2.352, p = .151 voor het sportplan. Echter lijkt het

erop dat er wel eens een trend zou kunnen zijn voor een afname in motivatie.

Na de implementatiefase (T3) gaf een participant aan niet gemotiveerd te zijn om meer te gaan sporten, en om haar sportplan uit te voeren. Van belang is hierbij te vermelden dat deze participant gedurende de studie gemiddeld driemaal per week sportte (SD = .71) met een gemiddelde duur van 194 minuten per week (SD = 63.87) en dat ze haar huidige

sportgedrag wilde behouden. Twee participanten waren op T3 niet meer gemotiveerd om hun snackplan uit te voeren. Beide participanten hadden een plan gevormd om s ’avonds na het eten een gezonde snack te nemen. Eén persoon gaf aan zich gedurende te studie gerealiseerd te hebben dat deze snack voor haar overbodig was, en besloot in de avond helemaal niet meer te snacken. De andere participant had geen specifieke reden voor de afgenomen motivatie.

Discussie

In deze studie is de rol van impulsiviteit bij gewoontegedrag onderzocht. Allereerst is onderzocht of impulsiviteit samenhangt met de mate waarin een persoon geneigd is te handelen op basis van gewoontegedrag in een computertaak. Er werd verwacht dat er een positieve relatie bestond tussen impulsiviteit en de gewoontetendens, wat indiceert dat naarmate een persoon meer impulsief is, deze persoon meer geneigd zal zijn te handelen op de automatische piloot.

(27)

Figuur 5. Gemiddelde motivatie variërend van 5 ‘licht gemotiveerd’ tot 7 ‘zeer sterk gemotiveerd’ a. de

motivatie voor snacken b. de motivatie voor sporten.

In deze populatie werd er echter geen samenhang gevonden tussen de mate van impulsiviteit zoals gemeten met de BIS-11 en de gewoontetendens zoals gemeten met de FFG. Vervolgens werd er in een tweede deelstudie onderzocht of impulsiviteit samenhangt met de effectiviteit van DI en II voor het vormen van gezonde snack- en sportgewoontes in de praktijk. Hierbij werd er verwacht dat naarmate iemand meer impulsief is, deze persoon meer zal profiteren van II dan van DI hetgeen zou leiden tot een hogere gewoontesterkte na de implementatiefase van de planningsstrategieën. De gewoontesterkte van snack- en sportgewoontes werd direct na het opstellen van de DI en II gemeten (T2) en na afloop van de vier weken durende

dagboekmeting (T3). De toename in gewoontesterkte was significant toegenomen voor zowel sport - als snackgewoontes. Tevens werd gevonden dat participanten minder vaak ongezond waren gaan snacken in de dagboekmeting, ofwel in de implementatie fase van de studie. Zowel de toename in gewoontesterkte van snack – en sportgedrag, als de afname in ongezond

5 5,2 5,4 5,6 5,8 6 6,2 6,4

tijd 1 tijd 2 tijd 3

Ge m idde lde m oti va tie b. Sporten meer sporten aanhouden opgestelde plan 5 5,2 5,4 5,6 5,8 6 6,2 6,4

tijd 1 tijd 2 tijd 3

Ge m idde lde m oti va tie a. Snacken

meer gezond snacken minder ongezond snacken

aanhouden opgestelde plan

(28)

snackgedrag kon niet verklaard worden door de mate van impulsiviteit van een persoon, of door het verschil in planningsstratgieën. De hypothese dat II effectiever zijn bij meer impulsieve personen in het initiëren van gezonde gewoontes, werd in deze studie dus niet bevestigd. Hieronder zullen de resultaten van de twee deelstudies in meer detail worden besproken.

Deelstudie 1: Relatie tussen impulsiviteit en de gewoonte-tendens

In de eerste deelstudie werden er geen significante correlaties gevonden tussen impulsiviteit (BIS) en de gewoontetendens (FFG). Deze bevindingen lijken in strijd met voorgaande studies die suggereren dat impulsiviteit samenhangt met de mate van habitueel handelen. In de studie van Hogarth et al (2012) werd er een negatieve samenhang gevonden tussen BIS-M en doelgericht gedrag, waarbij personen die hoog scoorden op BIS-M minder doelgericht handelen, dan personen die laag scoorden op BIS-M. Echter werd een hoge mate van impulsiviteit in deze studie geclassificeerd als BIS-M scores boven de mediaan en laag impulsief als BIS-M scores onder de mediaan. Doelgericht gedrag werd in de studie van Hogarth en collega‘s gemeten met een experimentele computertaak, waarbij een natuurlijke beloning (chocolade en flesjes water) verdiend kon worden. Devaluatie werd bewerkstelligd door participanten zoveel van de beloning te laten consumeren totdat ze verzadigd waren. Naarmate het experiment vorderde was het consumeren van meer chocolade dus niet meer lonend. In de huidige studie wordt er gebruik gemaakt van een geïnstrueerde devaluatie. Mogelijk is de sterkere associatie tussen BIS-M en habitueel gedrag in de studie van Hogarth en collega’s te verklaren doordat er een natuurlijke beloning werd gemanipuleerd. De

motivatie voor deze beloning verschilt mogelijk van een geïnstrueerde devaluatie in de huidige studie. Tevens is belangrijk te vermelden, dat hoewel de correlatie tussen BIS-M en doelgericht gedrag in de studie van Hogarth en collega’s significant was, deze correlatie slechts r = -.26 bedraagt. Dit betekent dat de samenhang tussen BIS-M en doelgericht gedrag als zeer zwak geclassificeerd kan worden. De verklaarde variantie in een regressie analyse is immers minder dan 10%.

Een kanttekening bij de huidige studie is dat impulsiviteit gemeten wordt aan de hand van de BIS-11. Hoewel dit vergelijking met voorgaande onderzoeken naar impulsiviteit en gewoontegedrag mogelijk maakt, is de Nederlandstalige versie van de BIS-11 tot dusver niet gevalideerd. Zowel uit de reacties van de participanten op de vragenlijst als uit de

betrouwbaarheidsanalyse is gebleken dat er een aantal items zijn die nader bekeken moeten worden. Allereerst had item 11, ofwel: ‘Ik voel me ongemakkelijk bij toneelstukken of

(29)

lezingen’ een negatieve rit score8. Dit houdt in dat wanneer iemand een lage totaalscore heeft op de BIS er een hoge score verwacht wordt op dit item. Item 28, tevens een vraag over het theater: ‘Ik ben onrustig bij theatervoorstellingen en voordrachten’ had een zeer lage correlatie tussen item en totaalscore (r =.09). Deze afwijkende scores zijn mogelijk te

verklaren doordat er bij participanten verwarring bestond over hoe de vragen geïnterpreteerd moesten worden. Participanten begrepen niet of de items bedoeld waren om te meten hoe ze zich voelde bij het geven van een lezing / voorstelling / voordracht of bij het toeschouwen ervan. Hoewel scores op item 6, ofwel: ‘Ik heb een versnelde gedachtegang’ geen opvallende waarden in de betrouwbaarheidsanalyse opleverden werd dit item door de participanten als erg verwarrend ervaren. Een ‘versnelde gedachtegang’ is geen gebruikelijke Nederlandse term, waardoor participanten niet begrepen hoe ze dit item moesten interpreteren. Zo kan een versnelde gedachtegang enerzijds indiceren dat een persoon erg chaotisch is en als het ware van de ‘hak op de tak’ springt met zijn gedachten. Anderzijds kan het ook opgevat worden als een positieve vaardigheid van snel en doelgericht te werk gaan waarbij relevante zaken snel opgepikt worden. Alle bovenstaande items meten aandacht impulsiviteit, wat er mogelijk toe geleid heeft dat de betrouwbaarheid van deze subschaal in deze populatie onvoldoende betrouwbaar was ( r >.50).

Een andere opvallende bevinding is dat er relatief veel fouten gemaakt werden op de S-O en R-O associatie vragen in de expliciete kennisvragenlijst van de FFG. Een derde deel van de participanten beantwoorde op minstens een van deze onderdelen de helft of meer van de items fout. Dit indiceert dat deze personen niet in staat waren de S-O en R-O uitkomsten expliciet aan te leren. Dit grote gemaakte aantal fouten is problematisch aangezien op basis van de S-R-O associaties aannames worden gedaan over de mate waarin een persoon geneigd is al dan niet doelgericht te handelen. Wanneer een persoon een associatie simpelweg niet juist aangeleerd heeft en dit bepalend is voor het al dan niet reageren op een (gedevalueerde) stimuli, kan verwacht worden dat aannames over de mate van doelgerichtheid weinig valide zijn. Echter kan het aantal gemaakte fouten ook geïnterpreteerd worden als het gevolg van de neiging om associaties automatisch ofwel via S-R associaties aan te leren, in tegenstelling tot S-R-O associaties. Dit zou indiceren dat het gemaakte aantal fouten op de S-O en R-O associatie onderdelen vooralsnog een indirect gevolg is van een beperkte doelgerichte leercapaciteit. Daarenboven is het ook mogelijk dat de juiste associaties misschien niet expliciet maar wel impliciet juist aangeleerd zijn. Hoewel het aantal fout beantwoorde items

(30)

de lage correlaties tussen BIS en de FFG niet kan verklaren9, kan het wel gezien worden als een methodologische beperking van de studie.

Gezien bovenomschreven complicaties en de kleine steekproef waarop bevindingen gebaseerd zijn, is het te voorbarig te concluderen dat er geen relatie bestaat tussen

(motorische) impulsiviteit en de mate van doelgerichtheid van een persoon. Mogelijk worden er sterkere associaties gevonden in een grotere en meer heterogene steekproef. In vervolg onderzoek is het aan te raden de Nederlandse versie van de BIS-11 te herzien, of gebruik te maken van andere gevalideerde metingen van impulsiviteit. Tevens moeten er duidelijke richtlijnen komen voor het al dan niet excluderen van FFG scores, wanneer uit de vragenlijst blijkt dat personen niet in staat zijn de juiste S-R, R-O of S-O associaties expliciet aan te leren.

Deelstudie 2: Relatie tussen impulsiviteit en het aanpassen van sport- en eetgewoontes

In de tweede studie werd gevonden dat de gewoontesterkte voor snack- en sportgewoontes na de implementatie fase (T3), significant verschilden van de SRHI scores aan het begin van de studie (T2). Deze toename indiceert dat de gewoontesterkte van de gezonde gewoontes van de participant gedurende het coaching traject van de studie is toegenomen. Tevens was het aantal ongezonde snackmomenten in de dagboekmeting, afgenomen ten opzichte van het aantal ongezonde snackmomenten in de basismeting. Dit suggereert dat het coachingstraject zowel effectief is gebleken in het verhogen van de gewoontesterkte van gezonde snack- en sportgewoontes alsook in het verlagen van werkelijke ongezonde snackgedrag. Echter kon zowel de toename in gewoontesterkte van de snack- en sportgewoontes, als de afname in het aantal ongezonde snackmomenten niet verklaard kon worden door de mate van impulsiviteit van een persoon. Dit is mogelijk te verklaren doordat de steekproef zowel erg klein als homogeen is: er zijn enkel jonge- en hoog opgeleide vrouwen getest waartussen de impulsiviteitsscores weinig verschilde.

Reeds was al bekend dat planningsstrategieën effectief zijn in het verbeteren van gewoontegedrag. Zo toonden bevindingen uit voorgaande studie aan dat planningsstrategieën effectief waren in zowel het verhogen van de gewoontesterkte van snack- en sportgewoontes (Fleig et al, 2013; Verhoeven et al, 2014), alsmede werkelijk snack – en sportgedrag (Milne, Orbell & Sheeran, 2002; Luszczynska, Lippke, & Schwarzer, 2007; Verplanken & Faes, 1999). Daarbij werd gesuggereerd dat voornamelijk II effectief zijn in het verbeteren van

9 Er werden tevens geen significante associaties gevonden wanneer de 7 participanten die minstens de helft de

(31)

ongezond gewoontegedrag (Gollwitzer & Sheeran, 2006). Echter werd in huidige studie gevonden dat planningsstrategieën de toename in gewoontesterkte van het gezonde gewoontegedrag niet kon verklaren, en dat de strategieën even effectief waren in het verbeteren van snack – en sportgedrag.

Hoewel dit in strijd is met de vooropgestelde hypothesen is dit niet de eerste studie waarin geen effect van planningsstrategie gevonden werd. In een recente studie van Verhoeven, Adriaanse, De Vet, Fennis & De Ridder (2013) werd gevonden dat wanneer participanten hun snackgedrag monitoren aan de hand van een papieren dagboek, II geen toegevoegde waarde hadden met betrekking tot het reduceren van het aantal geconsumeerde ongezonde snacks. Een reden die in de studie genoemd werd voor de afwezigheid van het effect van II, was dat participanten door het monitoren van hun snackgedrag inzicht vergaren in het eigen gedrag. Hierdoor is het mogelijk dat participanten op basis van dit inzicht zelf plannen gaan maken om hun snackgedrag te verbeteren, waardoor het effect van de

specifieke II meer naar de achtergrond treedt. Dit zou kunnen verklaren waarom er ook in de huidige studie geen effect van conditie is gevonden in het verbeteren van het snackgedrag. Mogelijk hebben participanten door het inzicht in het eigen snackgedrag zich gerealiseerd dat veel van de geconsumeerde snacks onnodig zijn en plannen voor zichzelf bijgeschaafd van gezond snacken, naar niet meer snacken. Deze veronderstelling zou tevens kunnen verklaren waarom er wel een significante afname van ongezond snackgedrag is gevonden, maar geen significante toename van gezond snackgedrag.

Een alternatieve verklaring voor de afname van het aantal ongezonde snackmomenten kan gevonden worden in het monitoren zelf. Uit voorgaande studies is bijvoorbeeld bekend dat het dagelijks rapporteren van ongezond snacks leidt tot een afname van ongezonde snackconsumptie (Maas, Hietbrink, Rinck & Keijsers, 2013). Tevens is een voorwaarde voor de effectiviteit voor planningsstrategieën dat participanten gemotiveerd zijn hun gedrag te verbeteren (Sheeran, Webb & Gollwitzer, 2005). Hierdoor werden er in deze studie enkel personen geïncludeerd die gemotiveerd waren hun snackgedrag (en sportgedrag) te verbeteren. Mogelijk heeft deze gedrevenheid tevens bijgedragen aan de afname van de ongezonde snackmomenten.

Het monitoring effect lijkt niet alleen aanwezig bij het snackgedrag, maar lijkt tevens een rol te spelen bij het sportgedrag van de participanten. Hoewel er een toename gevonden werd in gewoontesterkte van sportgedrag, werd er geen significante toename gevonden in het aantal sportmomenten per week, of het totaal aantal gesporte minuten per week in de

(32)

sportgedrag is toegenomen, maar het werkelijke sportgedrag niet significant is toegenomen. Dit is mogelijk te verklaren doordat deze studie zich profileert als een coachingsprogramma, ter bevordering van een gezonde leefstijl. Hierdoor zijn participanten die zich aangemeld hebben voor de studie, reeds gemotiveerd om zich gezonder te gaan gedragen, waaronder meer fysiek actief te zijn. Hoewel participanten geïnstrueerd worden zich in de basismeting te gedragen als gewoonlijk, is het niet onontkoombaar dat participanten na T1 dusdanig

gemotiveerd zijn hun sportgedrag te veranderen, hier direct mee van start gaan. Hierdoor is het mogelijk dat de basismeting enigszins vertekend is en participanten in de basismeting al vaker gaan sporten dan dat zij normaliter doen. Hoewel dit niet direct te controleren is, zijn er wel aanwijzingen voor deze veronderstelling. In de entry questionnaire werd elke participant gevraagd zowel het gemiddeld aantal sportmomenten per week te noteren als de duur van deze momenten. Participanten gaven aan gemiddeld 1,5 keer per week te sporten (SD=0.85) met een gemiddelde duur van 80 minuten (SD = 36.37) per week. In de basismeting sportte de participanten gemiddeld 2 keer per week (M = 2.23, SD = 1.30) met een gemiddelde totale duur van ongeveer 2,5 uur (Mminuten = 149.23, SDminuten =109.88). Dit lijkt te veronderstelling te ondersteunen dat participanten in de basismeting inderdaad al meer zijn gaan sporten dan dat ze deden voor aanvang van de studie.

Een alternatieve verklaring waarom wel de automaticiteit van sportgewoontes is toegenomen, maar niet het werkelijke sportgedrag kan gevonden worden in de

nauwkeurigheid waarmee participanten hun dagboek invullen. In de basismeting noteerden bijna alle participanten één of meerdere fietstochten (>20 minuten) als sportmoment. Echter wordt er gedurende de dagboekmeting, relatief minder vaak gefietst dan in de basismeting. Dit is erg opvallend, aangezien deze participanten aangegeven hebben hun fiets als

belangrijkste vervoersmiddel te gebruiken. Hierdoor kan verwacht worden dat deze fiets momenten stabiel zijn, en er in de dagboekmeting dus met dezelfde regelmaat gefietst zal worden als in de basismeting. Echter was dit niet het geval. Wanneer op T3 gevraagd wordt naar het fietsgedrag van de participanten geven zij inderdaad aan gedurende de week meerdere malen naar het werk of de universiteit te fietsen. Een veelgehoorde verklaring waarom ze hun fietsmomenten niet in de dagboekmeting noteerden was dat fietsen voor hen dusdanig vanzelfsprekend was, dat het niet als een sportmoment gezien werd. Participanten konden geen specifieke verklaring geven waarom zij hun fietsmomenten wel in de basis meting gerapporteerd hadden maar dit achterwege lieten in de dagboekmeting. Aangezien een participant vaker fietsen als doel had opgesteld en een andere participant fietsen/wielrennen als sport had, konden de fiets momenten niet geexcludeerd worden van analyse. Het is in de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het COT Instituut voor Veiligheids-en Crisismanagement heeft in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Centrum voor Criminaliteitspreventie

In univariate regression analyses, Z-scores for all BTMs were significantly higher in women aged ≤ 50 years compared to women aged &gt; 50, which is in line with the finding that

Beyond the visible hallmarks of aged gait, i.e., slowed walking speed, shorter steps, and increased cadence [3,4], aging also affects the neuromuscular control of gait and

Het onderzoek van Filip Dewallens naar het statuut van de ziekenhuisarts kon niet op een beter moment komen. Het statuut bestaat nu bijna 30 jaar, maar grondig juridisch onderzoek

de houder van een Mbw-vergunning moet alle maatregelen nemen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden om te voorkomen dat als gevolg van de met gebruikmaking van

The National Collection of Nematodes (NCN), Biosystematics Programme, Agricultural Research Council, Plant Protection Research Institute, Pretoria, South Africa

Het niet meer uitleesbaar zijn van de transponder in het oormerk van systeem D kwam op alle vier de locaties voor, variërend van één tot vijf defecte transponders per locatie..

Therefore, based on these results of the crystallization unit exergy performance of Chapter 3, an integrated biorefinery concept was developed for the valorisation of A-molasses