• No results found

Een onderzoek naar de betekenis van seksuele prikkels bij vrouwen met en vrouwen zonder negatieve seksuele ervaringen (NSE)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een onderzoek naar de betekenis van seksuele prikkels bij vrouwen met en vrouwen zonder negatieve seksuele ervaringen (NSE)"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een onderzoek naar de betekenis van seksuele prikkels bij vrouwen met en vrouwen zonder negatieve seksuele ervaringen (NSE)

Marjolein Abma Universiteit van Amsterdam

Amsterdam, juni 2015-06-24 Masterthese Gezondheidszorgpsychologie

Studentnr.: 5803187

Interne begeleider: Gerly de Boo

Externe begeleider: Ellen Laan, AMC, afdeling Seksuologie en Psychosomatische Gynaecologie

(2)

2 Samenvatting

In deze studie is onderzocht of voor vrouwen met negatieve seksuele ervaringen (NSE) seksuele stimuli een negatieve betekenis hebben vergeleken met vrouwen zonder NSE. Aan de hand van computertaken en vragenlijsten werden de automatische associatie bij en de expliciete waardering na het zien van seksuele stimuli onderzocht. Uit de resultaten is gebleken dat vrouwen met NSE even positieve associaties bij seksuele stimuli hadden als vrouwen zonder NSE. Vrouwen met NSE rapporteerden in het algemeen even positieve gevoelens, even veel verlangen en even weinig afkeer na het zien van seksuele afbeeldingen als vrouwen zonder NSE. Ook werd er tussen beide groepen geen verschil gevonden in het rapporteren van seksuele problematiek of seksuele onvrede. Deze studie ondersteunt daarmee niet de hypothese dat het meemaken van een NSE alleen een voorspeller is van negatieve associaties bij seksuele stimuli. Een niet significant, maar wel een negatief effect van NSE op de betekenis van seksuele prikkels, is in de huidige studie alleen terug gevonden wanneer de NSE voor het zesde levensjaar heeft plaatsgevonden. Het aantal deelneemsters met een NSE voor het zesde levensjaar was echter beperkt. De belangrijkste verklaring voor de onverwachte resultaten is dat in de huidige studie PTSS als exclusiecriterium aangehouden werd waardoor wellicht vrouwen met de meest negatieve associaties en de meest negatieve gevoelens ten aanzien van seksuele stimuli uitgesloten waren van deelname. Bij vervolgonderzoek zouden vrouwen met PTSS, maar ook meer vrouwen met een NSE op jonge leeftijd, geïncludeerd dienen te worden om te onderzoeken of er wel verschil in betekenis is te vinden tussen vrouwen met NSE met PTSS, vrouwen met NSE zonder PTSS en vrouwen zonder NSE.

(3)

3 Voorwoord

Als onderdeel van mijn master Gezondheidszorgpsychologie heb ik 12 maanden stage gelopen bij de afdeling Seksuologie en Psychosomatische Gynaecologie. Vanwege mijn master in de Seksuologie was mijn interesse om op deze afdeling stage te lopen erg groot en was ik ook zeer blij dat ik dit heb mogen doen. Ellen Laan maakte mij daar met het onderzoek van Brauer en collega’s (2012) enthousiast om dit huidige onderzoek uit te gaan voeren.

Het uitvoeren van het onderzoek en schrijven van het onderzoeksverslag heb ik als positief maar, met name in de beginfase, als zwaar ervaren. Wetenschappelijk schrijven en een onderzoek opzetten was voor mij een aantal jaar geleden waardoor ik in het begin moeite had om op het gewenste niveau te komen. Daarnaast zorgde het wachten op verschillende commissies voor vertraging en stress. Ik ben erg blij geweest met alle hulp en steun die ik tijdens deze these heb ontvangen. In het bijzonder wil ik Ellen Laan en Gerly de Boo bedanken voor hun goede begeleiding en feedback. Daarnaast wil ik Linde de Hoop bedanken voor haar steun, gedachtewisseling en hulp door aan te haken bij het onderzoek.

(4)

4 Inhoudsopgave Voorwoord ... 3 Inhoudsopgave... 4 Inleiding ... 5 Methoden ... 9 Respondenten... 9 Materialen ... 9 Statistische Analyses ... 13 Resultaten ... 14 Respondenten... 14 Impliciete taken ... 16

Single Target Implicit Association Task (ST-IAT) ... 16

Picture Association Task (PAT) ... 17

Zelfrapportagevragenlijst affectieve respons ... 18

Single Target Implicit Association Task (ST-IAT) ... 18

Picture Association Task (PAT) ... 18

Seksuele problemen en seksuele onvrede ... 19

Exploraties ... 20

Behandeling ... 20

Karakteristieken van NSE ... 21

Discussie ... 22

Literatuur ... 26

Appendix ... 30

Appendix A, Tabellen ... 30

Appendix B, vragenlijsten ... 31

DEMOGRAFISCHE GEGEVENS EN SEKSUELE VOORGESCHIEDENIS ... 31

SEXUAL AND PHYSICAL ABUSE QUESTIONNAIRE (SPAQ) ... 36

FEMALE SEXUAL FUNCTION INDEX (FSFI) ... 41

FEMALE SEXUAL DISTRESS SCALE – REVISED (FSDS-R) ... 45

ZELFRAPPORTAGE VRAGENLIJST (ZRV) ... 46

EXIT-interview NSE studie ... 49

(5)

5 Inleiding

Veel vrouwen maken gedurende hun leven een seksueel trauma of negatieve seksuele ervaring (NSE) mee. Eén derde van 1054 Nederlandse vrouwen tussen de 20 en 40 jaar gaf aan voor het 16de levensjaar een ervaring te hebben gehad met seksueel geweld (Draijer, 1998). Uit recenter onderzoek in Nederland bleek dat 17 procent van 3915 meisjes tussen de 12 en 25 jaar ervaring heeft met ongewenst seksueel contact (de Graaf, Kruijer, van Acker & Meijer 2005). NSE werd in de huidige studie gedefinieerd als elk fysiek seksueel contact dat tegen de wil of zonder toestemming van het slachtoffer plaatsvindt (Kooiman, Ouwehand & Ter Kuile, 2002).

Het doormaken van één of meerdere NSE heeft het gevolg dat het de kans vergroot op het ontwikkelen van seksuele disfuncties (Becker, Skinner, Abel & Chicon, 1986; Kinzl, Traweger & Biebl, 1995; De Silva, 2001; Najman, Dunne, Purdie, Boyle, & Coxeter, 2005; Leonard, Iverson & Follete, 2008; Staples, Rellini & Roberts, 2010). Uit onderzoek bij 372 Amerikaanse vrouwen met NSE bleek dat 58,6 procent van de vrouwen een seksueel probleem ervoer, waarvan 69,4 procent van de vrouwen hun seksuele probleem relateerde aan hun seksuele voorgeschiedenis (Becker et al., 1986). Ook recenter onderzoek van Najman en collega’s (2005) bij 898 Australische vrouwen liet zien dat het meemaken van een of meer NSE’s de kans vergroot op seksuele disfuncties zoals problemen met het seksuele verlangen, seksuele opwinding, orgasme, en pijn bij en angst voor seksuele activiteit. Uit een recente Nederlandse studie blijkt zelfs dat bij vrouwen die vanwege een eenmalige verkrachting zijn behandeld voor een posttraumatische stressstoornis (PTSS) gemiddeld 3 jaar na deze behandeling er nog steeds een 2,4 grotere kans aanwezig is op het hebben van seksuele problemen in vergelijking met vrouwen zonder NSE (Postma, Bicanic, van der Vaart & Laan, 2013). Het hebben ondergaan van een traumabehandeling is dus niet voldoende om te voorkomen dat vrouwen met NSE seksuele problemen krijgen. Om deze vrouwen beter te kunnen behandelen is er meer inzicht nodig in de onderliggende cognitieve mechanisme die betrokken zijn bij de ontwikkeling en in stand houding van seksuele problematiek bij vrouwen met NSE. De huidige studie beoogt hieraan een bijdragen te leveren.

Een mogelijk gevolg van het meemaken van een NSE zou kunnen zijn dat seksuele situaties en prikkels door het seksuele trauma hun seksuele betekenis hebben verloren of een negatieve betekenis hebben gekregen (Rellini, 2008). Als seksuele prikkels een niet-seksuele of negatieve betekenis hebben verkregen zouden seksueel verlangen en seksuele opwinding niet of maar in beperkte mate kunnen optreden (Janssen, Everaerd, Spiering & Janssen, 2000; Laan & Janssen, 2002; Brauer, van Leeuwen, Janssen, Newhouse, Heiman & Laan., 2012).

(6)

6

Daardoor zou een negatieve betekenis bij seksuele stimuli een mogelijke verklaring kunnen zijn voor het ontstaan van seksuele problemen bij deze groep vrouwen.

Er zijn twee modellen waarop deze theorieën over de mogelijke gevolgen van het meemaken van een NSE gebaseerd zijn; het incentive motivation model en het information processing model. In het incentive motivation model wordt verondersteld dat seksuele motivatie ontstaat door een interactie tussen stimuli uit de omgeving en de gevoeligheid van het seksuele responssysteem van een individu (Singer & Toates, 1987; Both & Everaerd, 2003; Both, Everaerd, & Laan, 2007; Both, Laan, Spiering, Nilsson, Oomens & Everaerd, 2008; Gijs, et al., 2009; Toates 2009). Door seksuele ervaringen leren mensen welke stimuli belonend zijn en een positieve betekenis hebben en welke juist vermeden moeten worden en een negatieve betekenis hebben (Gijs et al., 2009; Brauer et al., 2012). Het toenaderen van stimuli kan hierbij worden omschreven als motivatie of toenaderingsgeneigdheid. Wanneer seksuele ervaringen belonend zijn zullen de daarbij horende stimuli zorgen voor activatie van het seksuele responssysteem en, als onderdeel daarvan, voor seksuele motivatie. Wanneer seksuele ervaringen niet belonend zijn geweest of aversieve consequenties hebben gehad zullen seksuele stimuli het individu motiveren om de stimuli te vermijden, waardoor het seksuele responssysteem niet wordt geactiveerd.

In het information processing model van seksuele opwinding wordt de interactie beschreven tussen automatische en gecontroleerde cognitieve processen die een effect hebben op subjectieve en fysiologische seksuele opwinding (Janssen et al., 2000). In dit model wordt er vanuit gegaan dat een stimulus via zowel een automatische, reflexieve, onbewuste route als via een bewuste, bedachtzame route in het brein wordt geëvalueerd, geïnterpreteerd en gewaardeerd, waardoor deze wel of niet kan leiden tot een seksuele respons (Gijs et al., 2009). Het automatische proces zorgt ervoor dat de genitale respons (doorbloeding van de genitalia: een erectie bij mannen en zwelling van de clitoris en labia en vaginale lubricatie bij vrouwen) op gang komt. Daarnaast wordt het aandachtssysteem getriggerd en kan, via de langzamere route, die mogelijk via de hippocampus en de prefrontale cortex loopt (Le Doux, 1996; Gijs et al., 2009), de balans tussen de positieve betekenissen en eventuele negatieve betekenissen van de seksuele prikkel een verdergaande respons reguleren (Janssen et al., 2000). Doordat een seksuele stimulus meerdere betekenissen kan hebben zal niet bij iedere persoon de respons even sterk of hetzelfde zijn (Laan & Janssen, 2002; Janssen et al., 2000). Uit onderzoek bleek dat de fysiologische reacties vrijwel bij iedereen automatisch optreden bij het zien van een expliciete stimulus, zelfs wanneer men zich hier niet bewust van is en zelfs wanneer de stimulus expliciet negatief wordt geëvalueerd (Laan & Janssen, 2002). Een herinnering bij

(7)

7

een seksuele stimulus die gekoppeld is aan angst kan daardoor zorgen voor genitale opwinding maar tegelijkertijd voor negatief affect en negatieve cognities (Laan & Janssen, 2002; Rellini, 2008). De combinatie van de bewustwording van de fysiologische respons op de seksuele stimuli en de positieve waardering van de seksuele stimuli kan zorgen voor een volledige genitale respons, voor subjectieve opwinding en verlangen, en wellicht tot verdergaand seksueel gedrag (Janssen et al., 2000; Laan & Janssen, 2002; Gijs et al., 2009). Een niet-seksuele of negatieve betekenis zou ervoor kunnen zorgen dat er minder subjectieve seksuele opwinding plaatsvindt of wordt waargenomen, zodat er minder aandacht op de seksuele inhoud wordt gericht en de seksuele responsen zelfs gemist, genegeerd of geïnhibeerd worden (Laan & Janssen, 2002; Janssen et al., 2000; Brauer et al., 2012). Eerder onderzoek naar de betekenis van seksuele stimuli bij vrouwen met de seksuele disfunctie verminderd seksueel verlangen (HSDD) sluit hierbij aan laat zien dat vrouwen met HSDD een zwakkere positieve automatische associaties vertonen bij seksuele stimuli dan vrouwen zonder seksuele disfuncties (Brauer et al., 2012). De impliciete associatie van vrouwen met HSDD was net als bij vrouwen zonder seksuele problemen positief, maar in significant minder sterke mate. De minder sterke positieve associaties zouden in termen van het information processing model een verklaring kunnen zijn voor het verminderd verlangen bij deze vrouwen, aangezien seksueel neutralere stimuli minder in staat zijn een seksuele respons te genereren (Brauer et al., 2012).

De zojuist beschreven modellen laten zien dat na de niet-belonende aversieve ervaring die vrouwen met NSE hebben meegemaakt een negatieve respons op of een negatieve betekenis bij seksuele stimuli te verwachten is (Gijs et al., 2009; Brauer et al., 2012). Die negatieve betekenis zou op zijn beurt weer ten grondslag kunnen liggen aan de ontwikkeling en in stand houding van seksuele disfuncties bij deze groep vrouwen (Barlow, 1986; Staples et al., 2012). In de huidige studie werd dan ook onderzocht of voor vrouwen met NSE seksuele prikkels, zowel bewust als onbewust, een negatieve betekenis hebben in vergelijking met vrouwen zonder NSE. Daarnaast werd exploratief gekeken of er ook associaties bestaan tussen de betekenis van seksuele stimuli, seksuele problemen en seksuele onvrede.

Uit eerder onderzoek is al gebleken dat confrontatie met seksuele stimuli vaker negatief affect zoals boosheid, angst, afkeer en bezorgdheid oproept bij vrouwen met NSE dan bij vrouwen zonder NSE (Meston, Rellini & Heiman, 2006). Ook bleek uit onderzoek dat deze vrouwen vaak gevoelens van schuld en schaamte ervaren bij seksueel verlangen of opwinding (Westerlund, 1992, in Davis & Petretic-Jackson, 2000; Staples et al., 2012). Deze vrouwen hebben daarnaast een lagere zelfwaardering en zijn minder geneigd om positieve betekenis te

(8)

8

geven aan woorden over seksueel gedrag dan vrouwen zonder NSE (Meston & Heiman, 2000; Rellini & Meston, 2007). Het nadeel van vragenlijsten of andere taken waarbij bewust wordt gerapporteerd of nagedacht is dat sociaal wenselijke antwoorden gebaseerd op algemeen geaccepteerde normen en waarden mogelijk interfereren met de individuele beleving en attitudes ten aanzien van seksualiteit (Meston & Heiman, 2000; Rellini, Ing & Meston, 2011). Dit is de reden dat er impliciete associatietaken ontwikkeld zijn die geen bewuste elaboratie op de aangeboden stimulus toelaten (Rellini et al., 2011).

Impliciete, automatische associaties worden vaak gemeten door middel van taken waarbij een snelle reactietijd wordt gevraagd zodat er geen tijd is om stimuli in het bewuste geheugen te evalueren (Brauer et al., 2012). Bij vrouwen met NSE is weinig onderzoek gedaan naar de impliciete processen en responsen op seksuele stimuli. Eerder onderzoek heeft zich met name gericht op trauma gerelateerde stimuli (McNally, 1998). Onderzoek naar automatische associaties bij vrouwen met NSE waarin gebruik gemaakt werd van niet-trauma specifieke seksuele stimuli is van Rellini en collega’s (2011). Aan de hand van een impliciete computertaak werden de automatische associaties bij seksuele en romantische stimuli van 34 vrouwen met NSE voor het 16de levensjaar en 22 vrouwen zonder NSE onderzocht. Het bleek dat bij beide groepen romantische afbeeldingen een sterkere positieve associatie opriepen dan seksuele afbeeldingen. Voor vrouwen met NSE gold daarnaast dat er geen verschil was tussen de seksuele stimuli en neutrale stimuli en dat seks en dagelijkse activiteiten even aantrekkelijk zijn. Tegen verwachting in werd er in het onderzoek van Rellini et al. (2011) bij vrouwen met NSE geen negatieve associatie bij seksuele stimuli teruggevonden. De onderzoekers kwamen tot de conclusie dat seksuele stimuli een minder sterke positieve betekenis hebben voor vrouwen met NSE, wat resulteert in minder aandacht voor en minder motivatie naar seksuele stimuli. Het onderzoek van Rellini et al. (2011) heeft, zoals zij zelf al betogen, een aantal methodologische tekortkomingen, waaronder de complexe aard van de stimuli en geringe omvang van de steekproef. In de huidige studie werd er daarom gebruik gemaakt van twee verschillende impliciete associatie taken die in eerder onderzoek van Brauer et al. (2012) al gevoelig zijn gebleken voor het meten van de onbewuste betekenis van seksuele stimuli bij vrouwen met een seksuele disfunctie. Daarnaast werd er een grotere steekproef geworven.

In de huidige studie werd gekeken (1) of vrouwen met NSE negatieve automatische associaties bij seksuele stimuli hebben in vergelijking met vrouwen zonder NSE; (2) of vrouwen met NSE meer negatief affect, geringer seksueel verlangen en meer afkeer na het zien van seksuele stimuli rapporteren dan vrouwen zonder NSE. Daarnaast werd er exploratief

(9)

9

gekeken (3) of de mate waarin seksuele stimuli een negatieve betekenis hebben samenhangt met seksuele problemen en seksuele onvrede.

Methoden

In dit onderzoek werden vrouwen met en vrouwen zonder NSE vergeleken. De automatische associaties en de bewuste affectieve respons bij seksuele stimuli van deze vrouwen werd onderzocht. Voor dit onderzoek werden twee computertaken en enkele vragenlijsten gebruikt gelijk aan de studie van Brauer et al. (2012).

Respondenten

Deelneemsters werden geworven via de polikliniek seksuologie van het AMC en via de faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam. Vrouwen met of zonder NSE in de voorgeschiedenis, met en zonder seksuele klachten, die wel of geen behandeling hadden ondergaan voor hun seksuele problematiek of NSE, zijn benaderd voor deelname aan het onderzoek. Zij konden meedoen aan het onderzoek als hun moedertaal Nederlands was, zij tussen de 18 en 45 jaar waren, zij op dat moment premenopauzaal waren, in goede medische gezondheid verkeerden en wanneer hun seksueel functioneren niet beïnvloed werd door een ziekte, aandoening of medicatie. Om studenten en patiënten te beschermen voor emotionele schade werden vrouwen met PTSS uitgesloten van deelname en mochten vrouwen alleen meedoen wanneer het risico op angst en herbeleving bij het zien van seksuele prikkels klein was. Behandelaren van de polikliniek hebben hun vrouwelijke patiënten geïnformeerd over het onderzoek. Op de onderzoekswebpagina van de UvA werd het onderzoek aangeboden aan eerstejaars psychologiestudenten die een deel van een studiepunt verdienen door 20 uur als proefpersoon aan wetenschappelijk onderzoek deel te nemen. De respondenten geworven via de UvA kregen 1 proefpersoonpunt als beloning voor hun deelname, andere respondenten kregen geen beloning voor hun deelname.

Materialen

Gegevens over NSE werden verzameld door middel van zelfrapportage op de Sexual and Physical Abuse Questionnaire (SPAQ) (Kooiman et al., 2002) (interbeoordelaarsbetrouwbaarheid = .71). Op vier items over NSE konden deelneemsters aangeven of zij deze wel of niet in hun leven hebben meegemaakt en, indien positief, op welke leeftijd dit heeft plaatsgevonden. Een positief antwoord op één van de vragen was voldoende om van NSE te spreken (SPAQ > 0). Een voorbeeld van een item is: “Heeft ooit

(10)

10

iemand uw geslachtsdelen op een seksuele manier betast, terwijl u dat niet wilde?” (zie Appendix B voor de volledige vragenlijst).

Seksueel (dis)functioneren werd gemeten door middel van de Nederlandse vertaling van de Female Sexual Function Index (FSFI) (Ter Kuile, Brauer & Laan, 2006) (Cronbach’s alpha = .80). Deelneemsters beantwoordden 19 vragen over hun seksuele gevoelens en reacties gedurende de afgelopen 4 weken. De items zijn in 6 domeinen onderverdeeld: verlangen, opwinding, lubricatie, orgasme, tevredenheid en pijn. Afhankelijk van de vraag antwoordden deelneemsters op een 5- of 6-puntsschaal. Een voorbeeldvraag uit het domein opwinding is: “Hoe zeker was u er de afgelopen 4 weken van dat u seksueel opgewonden zou worden tijdens seksuele activiteit of geslachtsgemeenschap?” ( 1 = Geen seksuele activiteit, 2 = Heel zeker tot 6 = Heel onzeker) (zie Appendix B voor de volledige vragenlijst). Er werden domeinscores en een totaalscore berekend, waarbij de scores werden omgescoord. De totaalscore had een bereik van 2-36. Er werd een cut-off score van 26.55 gebruikt voor het onderscheid tussen functioneel en disfunctioneel (Wiegel, Meston & Rosen, 2005), waarbij een score onder de 26.55 seksueel disfunctioneren representeert. De scores op de FSFI van vrouwen zonder partner zijn echter onbetrouwbaar aangezien er bij deze vragenlijst een vaste relatie wordt veronderstelt. Deelneemsters zonder een vaste relatie zullen daarom uit de analyses over de FSFI en FSDS-R scores worden geexcludeerd.

Voor het meten van seksuele onvrede werd de Nederlandse vertaling van de Female Sexual Distress Scale-Revised gebruikt (FSDS-R) (Ter Kuile et al., 2006). De FSDS-R meet de mate waarin vrouwen persoonlijk hinder ondervinden van seksuele problemen (Derogatis, Clayton, Lewis-D’Agostino, Wunderlich, & Fu, 2008). De FSDS-R is intern consistent en heeft een goede discriminante validiteit en betrouwbaarheid. Aan de hand van 13 vragen werd de deelneemster gevraagd hoe vaak zij in de afgelopen 30 dagen gevoelens en problemen met betrekking tot haar seksleven ervoer, bijvoorbeeld: Hoe vaak heeft u: “Zich bedroefd gevoeld over uw seksleven” of “Zich bezorgd gevoeld over seks.” (zie Appendix B voor de volledige vragenlijst). Er werd een 5-puntsschaal gebruikt (0 = nooit tot 4 = altijd), waarbij een hogere score meer persoonlijke hinder betekent. De totaalscore had een bereik van 0-52. De optimale cut-off score in een eerste analyse met de herziende FSDS-R bleek >15 te zijn: een score van 15 of hoger impliceert, samen met een FSFI score van onder de 26.55, een seksuele disfunctie (Wiegel et al. 2005).

De automatische associatie bij seksuele stimuli werd gemeten aan de hand van twee impliciete associatie computertaken, de ST-IAT en de PAT. Brauer en collega’s (2012) ontwierpen een variant van de ST-IAT om de affectieve associatie van deelnemers bij

(11)

11

seksuele stimuli te meten (Hofmann, Gawronski, Gschwendner, Le & Schmitt, 2005; Cronbach’s alpha = .79, interbeoordelaarsbetrouwbaarheid = .51). Deelneemsters werd gevraagd om zo snel mogelijk een seksuele afbeelding, of een positief of negatief woord te classificeren in de juiste categorie (“positief”, “negatief”, of “seks”) door middel van één van twee toetsen op het toetsenbord in te drukken. Aan de experimentele trials gingen 10 oefentrials vooraf. In het congruente deel van de taak (bestaande uit 40 trials) moesten zij van eenzelfde toets gebruik maken wanneer de afbeelding of het woord hoort in de categorie “positief” of als de afbeelding of het woord hoort in de categorie “seks”, als de afbeelding of het woord hoort in de categorie “negatief” maakten zij gebruik van de andere toets. In het incongruente deel van de taak (eveneens 40 trials) deelden de categorieën “seks” en “negatief” dezelfde toets, en was de andere toets gereserveerd voor de categorie “positief”. Voor de ST-IAT data zijn voor elke deelneemster de mediane reactietijden van de correcte responsen in het congruente en incongruente blok berekend zoals beschreven in Brauer et al., 2012. Door de mediane reactietijden van de twee blokken van elkaar af te trekken werd er een ST-IAT-effect gecreëerd (ST-IAT effect = MedianeRT (Seks/negatief) – (Seks/positief). Relatief sterkere negatieve associaties met seksuele stimuli werden weergegeven door negatieve ST-IAT-scores en relatief sterkere positieve associaties werden weergegeven door positieve ST-IAT scores (Brauer et al., 2012). De volgorde positief/seks en negatief/seks werd tussen proefpersonen gecounterbalanced, om volgorde- en leereffecten tegen te gaan. De stimulus bleef zichtbaar totdat de deelneemster een respons had gegeven of tot een reactietijd van 3000 ms was verstreken. De 20 positieve en 20 negatieve woorden (zie Appendix A, Tabel 1) die in de taak gebruikt werden zijn in eerder onderzoek gevalideerd (Brauer et al., 2012). Brauer en collega’s (2012) hadden voor de taak vijf seksuele afbeeldingen geselecteerd uit het International Affective Picture System.

De PAT is een affectieve priming taak waarbij woorden en afbeeldingen tegelijkertijd op het computerscherm verschijnen (Brauer et al., 2012) (Strauss, Allen, Jorgensen, & Cramer, 2005; Cronbach’s alpha = .86 tot .94). De deelneemster werd gevraagd de (seksuele of neutrale) afbeelding te negeren en de woorden te categoriseren als “positief” of “negatief”. De rationale van deze taak is dat gelijktijdige aanbieding van woorden en afbeeldingen de snelheid waarmee de woorden worden gecategoriseerd beïnvloedt, afhankelijk van de mate waarin de afbeeldingen voor de deelnemer een positieve dan wel negatieve betekenis hadden. Voor de PAT data werden de gemiddelde reactietijden van de correcte responsen berekend zoals beschreven in Brauer et al. (2012). Om te corrigeren voor baseline reacties op positieve woorden werden verschil scores verkregen door de reactietijden op de positieve woorden

(12)

12

aangeboden met neutrale afbeeldingen af te trekken van de reactietijden op de positieve woorden aangeboden met seksuele afbeeldingen (Seks/+= RT (seks/positieve woorden) - (neutraal/positieve woorden)) (Brauer et al., 2012). Hetzelfde werd gedaan voor de negatieve woorden (Seks/-= RT (seks/negatieve woorden) - (neutraal/negatieve woorden)). Snellere reactietijden op positieve woorden (Seks/ + <Seks/ -) weerspiegelt de automatische positieve associaties met seks. Ook in deze taak werd de volgorde waarmee de afbeeldingen werden gecombineerd met positieve dan wel negatieve woorden gevarieerd. De eerste 10 trials waren oefentrials, de 80 daarop volgende waren de experimentele trials. De woorden werden op vier locaties op het scherm in willekeurige volgorde getoond zodat de reactietijd niet beïnvloed kon worden door de verwachting over waar op het scherm het volgende woord zou worden getoond. De vier mogelijke afbeelding-woord combinaties (positief woord en seksuele afbeelding, negatief woord en seksuele afbeelding, positief woord en neutrale afbeelding en negatief woord en neutrale afbeelding) werden elk 20 keer getoond. De stimulus bleef zichtbaar totdat de deelneemster een respons gaf of tot een reactietijd van 3000 ms was verstreken. De 10 positieve en 10 negatieve woorden uit deze taak (zie Appendix A, Tabel 2) waren toepasbaar op, maar verwijzen niet uitsluitend naar seksuele situaties, zodat er overlap werd gecreëerd tussen de inhoud van de woorden en seksuele afbeeldingen (Brauer et al., 2012). De tien seksuele afbeeldingen die werden gebruikt zijn gevalideerd in eerder onderzoek en variëren in type handeling (bv. kussen, cunnilingus, fellatio, coïtus) (Brauer et al., 2012). De neutrale afbeeldingen die gebruikt werden waren de gescrambelde seksuele afbeeldingen, waardoor kleur en licht van de neutrale stimuli niet verschilden van die van de seksuele stimuli, maar waardoor ze niet meer als seksuele stimulus waren te herkennen.

Voor het meten van de bewuste affectieve respons op de seksuele stimuli werd een zelfrapportage vragenlijst gebruikt (Brauer et al., 2012). De stimuli werden op drie verschillende dimensies gewaardeerd: algemeen affect (1= zeer negatief, 7 = zeer positief), seksueel verlangen (1= geen, 7 = zeer sterk) en afkeer (1=geen, 7 = zeer sterk).

Procedure

Nadat respondenten de deelnemersinformatie (zie Appendix C) gelezen hadden werden zij gebeld om de in- en exclusiecriteria door te nemen en een afspraak in te plannen. Voor aanvang van het onderzoek konden zij verklaren de informatie begrepen te hebben en naar waarheid aan het onderzoek deel te nemen. Het onderzoek duurde ongeveer 45 minuten. Ten eerste werd er gevraagd naar gegevens zoals leeftijd, opleiding en seksueel gedrag. Vervolgens werden de drie vragenlijsten ingevuld. Tot slot werden de twee computertaken uitgevoerd en werd de zelfrapportage vragenlijst ingevuld. Na afloop konden deelneemsters

(13)

13

hun e-mailadres en eventuele vragen of opmerkingen invullen. Ook werd er gevraagd of zij na deelname aan het onderzoek behoefte voelden aan hulp.

Statistische Analyses

Om de onderzoeksvragen te beantwoorden zijn er verschillende statistische analyses gedaan. Om te bekijken of vrouwen met NSE negatieve automatische associaties bij seksuele stimuli hebben in vergelijking met vrouwen zonder NSE (hypothese 1), is er gekeken naar verschillen in reactietijden tussen beide groepen op de IAT en PAT. Voor zowel de ST-IAT en de PAT taken werden incorrecte responsen en reactietijden korter dan 300ms of langer dan 3000ms niet geïncludeerd voor de analyses (Brauer et al., 2012). Voor de ST-IAT data is een one-way variantieanalyse (ANOVA) uitgevoerd om te zoeken naar een verschil in ST-IAT scores tussen de 2 groepen (NSE vs. geen NSE) met ST-ST-IAT effect als afhankelijke variabele.

Voor de PAT data is een variantieanalyse (repeated measures ANOVA) uitgevoerd met als tussen-proefpersonen variabele NSE (NSE vs. geen NSE), als binnen-proefpersoon variabele Seks Betekenis (Positief vs. Negatief) en als afhankelijke variabele de RT verschil scores. Aangezien de reactietijden op de positieve woorden in combinatie met de seksuele afbeeldingen vermindert met de reactietijden op de positieve woorden in combinatie met neutrale afbeeldingen niet normaal verdeeld waren is er eveneens een non-parametrische analyse uitgevoerd (Mann-Whitney).

Om te bekijken of vrouwen met NSE meer negatief affect, geringer seksueel verlangen en meer afkeer rapporteren na het zien van seksuele stimuli (hypothese 2) werden voor beide groepen de gemiddelde scores van deze dimensies op de ST-IAT en de PAT berekend aan de hand van de zelfgerapporteerde responsen op de seksuele stimuli. Een multivariate analyse (MANOVA) werd uitgevoerd om te zoeken naar een verschil in affectieve rapportage tussen de 2 groepen (NSE vs. geen NSE) met algemeen affect, seksueel verlangen en afkeer als afhankelijke variabelen.

Om eventuele verschillen tussen vrouwen met NSE en vrouwen zonder NSE in seksuele problemen en seksuele onvrede te toetsen, is er een Mann-Whitney toets uitgevoerd over de totale FSFI en FSDS-R scores. Als laatste is gekeken of er associaties bestaan tussen seksuele problemen, seksuele onvrede en de ST-IAT scores (hypothese 3) door middel van een Spearman rangcorrelatie.

(14)

14 Resultaten Respondenten

Het oorspronkelijke aantal respondenten was 85. Hiervan hebben 15 respondenten niet deelgenomen aan het onderzoek: 6 omdat zij geen vergoeding kregen voor deelname aan het onderzoek, 4 omdat zij niet binnen de inclusiecriteria vielen, 2 omdat zij van deelname afzagen in verband met gebrek aan tijd en 3 omdat zij om onbekende reden toch afzagen van deelname aan het onderzoek. Het uiteindelijke aantal deelnemers was 70, waarvan 37 vrouwen zonder NSE en 33 vrouwen met NSE. De demografische gegevens waren niet normaal verdeeld waardoor de verschillen tussen de groepen non-parametrisch (Mann-Whitney) vergeleken zijn, zie Tabel 1. De vrouwen met NSE waren significant ouder (Mdn = 24) dan de vrouwen zonder NSE (Mdn = 20)(U = 406, p = 0.015, r =.29). De meeste (84,3%) deelnemers hebben een Nederlandse achtergrond. Van de vrouwen zonder NSE was 54,1% student en had 43,2% een betaalde baan, van de vrouwen met NSE was dit respectievelijk 27,3% en 66,7% (U = 462.5, p = 0.047, r =.24). De vrouwen zonder NSE gaven aan significant minder middelen te gebruiken dan vrouwen met NSE (U = 442, p = 0.025, r =.27). De meeste vrouwen zonder NSE (70,3%) gaven aan geen middelen te gebruiken, tegenover ongeveer de helft van de vrouwen met NSE (48,5%). Daarnaast hebben vrouwen met NSE (Mdn = 3) significant meer one-night stands gehad dan vrouwen zonder NSE (Mdn = 1)(U = 411.5, p = 0.017, r =.28). De twee groepen verschilden niet significant in opleidingsniveau, inkomensniveau, geloof, geaardheid en burgerlijke staat. In de NSE groep vond 6,1% van de NSE plaats voor het zesde levensjaar, 6,1% voor het twaalfde levensjaar, 36,4% voor het zestiende levensjaar en 51,5% na het zestiende levensjaar. Het ging hierbij om betasting van de eigen geslachtsdelen tegen de wil in (36,4%), gedwongen betasting van de geslachtsdelen van de ander (30,3%) en gedwongen geslachtsgemeenschap (33,3 %).

Tabel1 Demografische gegevens in NSE en geen NSE inabsolute waarden (procenten)

Karakteristieken NSE (n = 33) Geen NSE (n = 37)

Leeftijd (in jaren) M(SD) 25.5 7.6 21.4 3.8

Klinische populatie 6 (18.2%) 5 (13.5%)

Afkomst

Nederlands 26 (78.8%) 33 (89.2%)

Elders 7 (21.2%) 4 (10.8%)

Hoogst behaalde opleidingsniveau

Middelbaar beroepsonderwijs 3 (9.1%) 2 (5.4%)

HAVO, VWO, Atheneum, HBS, Gymnasium 18 (54.5%) 24 (64.9%)

(15)

15 Wetenschappelijk onderwijs 7 (21.2%) 5 (13.5%) Betaalde baan 22 (48.5%) 16 (43.2%) Geen baan 11 (51.5%) 21 (56.1%) Huismoeder 1 (3.0%) - Gepensioneerd - - scholier of student 9 (27.3%) 20 (54.1%) vanwege gezondheidsredenen - - andere redenen 1 (3.0%) 1 (2.7%) Inkomensniveau Bijstandsniveau 6 (18.2%) 5 (13.5%) Onder modal 14 (42.4%) 18 (48.6% Modaal 8 (24.2%) 12 (32.4%) Boven modal 5 (15.2%) 2 (5.2%) Religieus 7 (21.2%) 6 (21.2%) Niet religious 26 (78.8%) 31 (78.8%) Seksuele voorlichting

Ja, uitgebreid mbt voortplanting en gevoelens 8 (24.2%) 8 (21.6%)

Ja, alleen mbt voortplanting 25 (75.8%) 29 (75.8%)

Nee - -

Houding ouders tov seks

Zeer liberal 6 (18.2%) 8 (21.6%) Liberaal 10 (30.3%) 12 (32.4%) Neutraal 13 (39.4%) 14 (37.8%) Conservatief 3 (9.1%) 2 (5.4%) Zeer conservatief 1 (3.0%) 1 (2.7%) Relatie 22 (66.7%) 25 (67.6%) Geen relatie 11 (33.3%) 12 (32.4%) Seksuele voorkeur

Valt uitsluitend op vrouwen - -

Valt voornamelijk op vrouwen, soms mannen - 2 (5.4%)

Valt op vrouwen en mannen in gelijke mate 1 (3.0%) -

Valt voornamelijk op mannen, soms vrouwen 8 (24.2%) 6 (16.2%)

Valt uitsluitend op mannen 23 (69.7%) 29 (78.4%)

Onzeker 1 (3.0%) -

Wel kinderen 2 (6.1%) 1 (2.7%)

Middelen gebruik

Nee 16 (48.5%) 26 (70.3%)

Ja: Bijna nooit 4 (12.1%) 6 (16.22%)

Ja; Soms 6 (18.2%) 3 (8.1%) Ja; Regelmatig 5 (15.2%) 2 (5.4%) Ja: Vaak 2 (6.1%) - Leeftijd NSE NSE < 6 jaar 2 (6.1%) - NSE < 12 jaar 2 (6.1%) - NSE < 16 jaar 12 (36.4%) - NSE > 16 jaar 17 (51.5%) -

(16)

16 Impliciete taken

Gegevens van 3 deelneemsters op de ST-IAT en 8 deelneemsters op de PAT waren outliers en werden geexcludeerd van de analyses (Field, 2005), zodat voor de analyses met de ST-IAT uiteindelijk 34 deelneemsters in de groep met NSE en 33 deelneemsters in de groep zonder NSE konden worden gebruikt. Voor de analyses met de PAT konden uiteindelijk 31 deelneemsters in de groep met NSE en 31 deelneemsters in de groep zonder NSE worden gebruikt.

Single Target Implicit Association Task (ST-IAT)

Er werd geen significant verschil gevonden tussen beide groepen vrouwen aan de hand van de ST-IAT data (F(1,65) = 0.32, p>.86, n²=.0), zie Tabel 2. Dit houdt in dat het hebben van NSE niet geassocieerd is met de betekenis van seksuele stimuli.

Tabel2. ST-IAT scores. Gemiddelde mediane ST-IAT scores, standaard deviatie (SD) en steekproefgrootte (n) worden beschreven voor vrouwen met NSE (NSE) en vrouwen zonder NSE (Geen NSE)

n M SD

NSE 33 29.9 46.5

Geen NSE 34 32.5 69.0

Noot. ST-IAT effect = MedianeRT (Seks/negatief) – (Seks/positief). Hogere ST-IAT scores indiceren sterkere positieve associaties met seks

Om een gedetailleerder beeld te krijgen van de betekenis van seksuele stimuli binnen de groepen vrouwen zijn de ST-IAT scores en hun feitelijke betekenis vergeleken. Scores tussen de -10 en 10 werden hierbij als neutrale scores gerekend waardoor seksuele stimuli bij deze scores een neutrale betekenis hebben. In de NSE groep heeft 30,3% vrouwen een negatieve ST-IAT score en dus hebben seksuele stimuli voor 30,3% van deze groep een negatieve betekenis. Voor vrouwen zonder NSE was dit 25,4%. Van de vrouwen met NSE had daarnaast 60,6% van de vrouwen een positieve ST-IAT score en 9,1% een neutrale ST-IAT score. Voor vrouwen zonder NSE was dit respectievelijk 61,8% en 11,8%. De negatieve Aard NSE

Betasting eigen geslachtsdelen 12 (36.4%) -

Betasting geslachtsdelen van de ander 10 (30.3%) -

(17)

17

betekenis van seksuele stimuli was uiteindelijk niet significant hoger voor vrouwen met NSE vergeleken met vrouwen zonder NSE (Pearson’s χ² (1,N= 16)= 16.9, p>.38).

Picture Association Task (PAT)

Er werd geen significant hoofdeffect van Groep op reactietijden gevonden (F(1,60)=.236, p>.62 n²=.004), zie Tabel 3. Er werd wel een significant hoofdeffect van Seks Betekenis gevonden (F(1,60)=18.17, p<.001 n²=.232), wat impliceert dat beide groepen vrouwen sneller waren wanneer zij moesten reageren op positieve woorden getoond met seksuele afbeeldingen dan negatieve woorden getoond met seksuele afbeeldingen. Er werd echter geen significant interactie effect van Groep x Seks Betekenis gevonden (F(1,60)=.742, p>.39 n²=.012), wat impliceert dat voor beide groepen de reactietijden op positieve woorden getoond met seksuele afbeeldingen even snel waren, en de reactietijden op negatieve woorden getoond met seksuele afbeeldingen even langzaam waren. Aangezien de reactietijden op de positieve woorden in combinatie met de seksuele afbeeldingen vermindert met de reactietijden op de positieve woorden in combinatie met neutrale afbeeldingen niet normaal verdeeld waren is er eveneens een non-parametrische analyse uitgevoerd. Non-parametrisch werden eveneens geen significante verschillen gevonden tussen vrouwen met NSE (Mdn = -21.0) en vrouwen zonder NSE (Mdn = -24.0) en de positieve woorden getoond met seksuele afbeeldingen (U = 423, p = 0.418, r =.10). Dit geldt voor eveneens voor de negatieve woorden getoond met seksuele afbeeldingen (NSE = Mdn = 25.0) (Geen NSE = Mdn = 39.5) (U = 435, p = 0.522, r =.08).

Tabel3. PAT scores. Verschilscores mediane reactietijden (in milliseconden [ms]) op negatieve en positieve woord stimuli tijdens de PAT test fase

NSE (n = 31) Geen NSE (n = 31) M SD M SD Negatief 34.2 72.4 37.0 76.6 Positief -6.3 85.7 -24.0 71.2

Noot. Negatief = RT (seks/negatieve woorden) - (neutraal/negatieve woorden), Positief = RT (seks/positieve woorden) - (neutraal/positieve woorden)

(18)

18 Zelfrapportagevragenlijst affectieve respons Single Target Implicit Association Task (ST-IAT)

Er werd geen significant multivariaat hoofdeffect van Groep gevonden (F(3,68)=.913, p>.44 n²=.040), zie Tabel 4. Univariate follow-up laat eveneens geen significante verschillen tussen de groepen vrouwen zien. Dit impliceert dat de vrouwen met NSE even positieve gevoelens (F(1,68)=1.08, p>.3 n²=.016), even sterk seksueel verlangen F(1,68)=.068, p>.85 n²=.00) en even weinig afkeer (F(1,68)=1.31, p>.25 n²=.019) rapporteren bij de seksuele afbeeldingen van de ST-IAT dan de vrouwen zonder NSE.

Ratings NSE Geen NSE

(n = 33) (n =37) M SD M SD ST-IAT Affect 5.8 0.9 5.5 1.1 Seksueel Verlangen 4.8 1.5 4.9 1.4 Afkeer 1.8 1.1 2.1 1.1 PAT Affect 5.5 0.9 5.2 1.3 Seksueel Verlangen 4.5 1.4 4.3 1.4 Afkeer 2.2 1.2 2.6 1.3

Noot. Range voor algemeen affect op seksgerelateerde stimuli, 1 (zeer negatief) – 7 (zeer positief). Range voor verlangen, 1 (geen verlangen) – 7 (zeer sterk verlangen). Range voor afkeer, 1 (geen afkeer) – 7 (zeer sterke afkeer).

Picture Association Task (PAT)

Er werd geen significant multivariaat hoofdeffect van groep gevonden (F(3,68)=1.053, p>.37 n²=.046), zie Tabel 3. Univariate follow-up laat eveneens geen significante verschillen tussen de groepen vrouwen zien. Dit houdt in dat vrouwen met NSE en vrouwen zonder NSE even sterke positieve gevoelens (F(1,68)=1.82, p>.18 n²=.026), even sterk seksueel verlangen F(1,68)=2.23, p>.67 n²=.032) en even zwakke gevoelens van afkeer (F(1,68)=.175, p>.14 n²=.070) rapporteren op de seksuele afbeeldingen van de PAT.

(19)

19 Seksuele problemen en seksuele onvrede

Aangezien de FSFI vragenlijst uit gaat van een vaste relatie zijn gegevens van 11 deelneemsters met NSE (n = 22) en 12 deelneemsters zonder NSE (n = 25) uit de analyses over de FSFI en FSDS-R scores geexcludeerd, zie Tabel 5.

Vrouwen met NSE (Mdn = 30.6) en vrouwen zonder NSE (Mdn = 29.4) verschilden niet in de mate waarin ze seksuele problemen rapporteren op de FSFI (U = 257, p = 0.701, r =.06). Ook verschilden vrouwen met NSE (Mdn = 10) en vrouwen zonder NSE (Mdn = 6) niet in seksuele onvrede zoals gemeten met de FSDS-R (U = 531, p = 0.140, r =.22). Gebruikmakend van de criteria van Wiegel et al. (2005) hebben 5 vrouwen met NSE (22,7%) en 7 vrouwen zonder NSE (28%) een seksuele disfunctie met FSFI scores <26.55 en FSDS-R scores >15, zie Tabel 5. De prevalentie van seksuele disfunctie was niet significant hoger voor vrouwen zonder NSE vergeleken met vrouwen met NSE (Pearson’s χ² (1,N= 47)= 44.9, p>.34).

Tabel5. Seksuele problemen en seksuele onvrede gemiddelden (M) en standaard deviatie (SD) voor

vrouwen

NSE (n = 22) Geen NSE (n = 25)

M SD M SD FSFI totaal 28.2 6.1 27.5 6.1 Verlangen 3.9 1.4 3.6 .95 Opwinding-cognitief 4.7 1.5 4.6 1.4 Opwinding-lubricatie 5.3 1.2 5.3 1.1 Orgasme 4.7 1.2 4.9 1.1 Satisfactie 4.5 1.2 5.0 .86 Pijn 5.1 1.6 4.1 2.5 FSDS-R 14.9 14.2 10.4 11.3 FSFI <26.55 6(27.3%) 11(44%) FSDS-R>15 7(31.8%) 8(32%) FSFI <26.55 & FSDS-R >15 5(22.7%) 7(28.0%)

Er is gekeken of er associaties bestaan tussen het rapporteren van seksuele problemen, seksuele onvrede en de ST-IAT scores, oftewel de mate waarin seksuele stimuli geassocieerd zijn met positieve dan wel negatieve betekenissen (hypothese 3), bij zowel de vrouwen met NSE als de vrouwen zonder NSE. Een correlatiematrix is te vinden in Tabel 6.

Seksuele problemen hebben vertoont een niet significante, zeer zwakke positieve correlatie met de ST-IAT scores (Rs (45) = .042, p>.78). Seksuele onvrede vertoont een niet significante, zeer zwakke negatieve correlatie met de ST-IAT scores (Rs (45) = -.043, p>.77).

(20)

20

Tabel 6. Correlaties tussen seksuele problemen, seksuele onvrede en ST-IAT effect scores

Variabelen ST-IAT effect FSFI FSDS-R

ST-IAT effect - FSFI .042 - FSDS-R -.043 -.648*** - Noot. *p<.05, **p <.01, ***p < .001(2-zijdig) Exploraties Behandeling

Om een gedetailleerder beeld te krijgen van de groep vrouwen met NSE is exploratief gekeken of het wel of niet hebben ondergaan van een behandeling in verband met de NSE zorgt voor verschillen in reactietijden op de ST-IAT binnen de groep NSE. In totaal hebben 12 vrouwen met NSE gesproken met een hulpverlener of zijn in behandeling geweest, 21 vrouwen geven aan niet gesproken te hebben met een hulpverlener. Exploratief is voor de ST-IAT score dezelfde analyse uitgevoerd als bij de hoofdanalyses.

Er is geen significant verschil gevonden tussen de vrouwen met NSE en behandeling (n = 12) en vrouwen met NSE zonder behandeling (n = 21) op de ST-IAT (F(1,31) = .80, p>.37, n² = .025), zie Tabel 7. Dit houdt in dat het hebben van behandeling niets samenhangt met de betekenis van seksuele stimuli. De groepen vrouwen lieten daar een even sterke positieve associatie zien bij seksuele stimuli. Een ANCOVA over de data van zowel de vrouwen met NSE als de vrouwen zonder NSE (tussen-proefpersonen variabele: NSE (NSE vs. geen NSE); covariaat: behandeling) liet eveneens geen significante hoofdeffecten zien van NSE (F(1,64) = .31, p>.58, n²=.005), of behandeling, (F(1,64) = .50, p>.48, n²=.008).

Tabel7. ST-IAT scores. Gemiddelde mediane ST-IAT scores, standaard deviatie (SD) en steekproefgrootte (n) worden beschreven voor vrouwen met NSE met behandeling(NSE + B) en vrouwen met NSE zonder behandeling (NSE)

n M SD

NSE + B 12 20.3 34.8

NSE 21 35.4 52.0

Noot. ST-IAT effect = MedianeRT (Seks/negatief) – (Seks/positief). Hogere ST-IAT scores indiceren sterkere positieve associaties met seks

(21)

21 Karakteristieken van NSE

Om een gedetailleerder beeld te krijgen van de groep vrouwen met NSE is exploratief gekeken of de leeftijd waarop de NSE plaats heeft gevonden en of de aard van de NSE zorgt voor verschillen in (automatische associatie) reactietijden op de ST-IAT.

Er is geen significant verschil gevonden tussen vrouwen met NSE voor het zesde levensjaar (n = 2), voor het twaalfde levensjaar (n = 2), voor het zestiende levensjaar (n = 12) en na het zestiende levensjaar (n = 17) op de ST-IAT (F(3,29) = .561, p>.645, n²= .055), zie Tabel 8. Dit houdt in dat leeftijd bij de NSE niet geassocieerd is met de betekenis van seksuele stimuli. Wel laat het zien dat vrouwen die voor het zesde levensjaar een NSE hebben meegemaakt een negatieve associatie hebben bij seksuele stimuli. Naarmate de NSE op oudere leeftijd plaatsvindt, lijkt de associatie positiever te worden. Omdat de spreiding binnen de drie oudste leeftijdscategorieën groot is en het aantal proefpersonen per groep klein, is er vervolgens een t-toets uitgevoerd om de vrouwen die een NSE voor het zesde levensjaar (n = 2) hebben meegemaakt te vergelijken met de drie andere groepen vrouwen (n = 31). Met een t-toets is er op de ST-IAT eveneens geen significant verschil gevonden tussen vrouwen met NSE voor het zesde levensjaar (M = -5.8, SD = 8.1) en vrouwen met NSE na het zesde levensjaar (M = 32.2, SD = 47.0) (t(31) = 1.124, p>.26, d =.81).

Tabel8. ST-IAT scores. Gemiddelde mediane ST-IAT scores, standaard deviatie (SD) en steekproefgrootte (n) worden beschreven voor de verschillende leeftijdsgroepen waarop de NSE plaatsvond n M SD NSE < 6 jaar 2 -5.8 8.1 NSE < 12 jaar 2 9.8 39.2 NSE <16 jaar 12 34.3 41.8 NSE >16 jaar 17 33.4 52.7

Noot. ST-IAT effect = MedianeRT (Seks/negatief) – (Seks/positief). Hogere ST-IAT scores indiceren sterkere positieve associaties met seks

Ook is er geen significant verschil gevonden op de ST-IAT tussen vrouwen met NSE die hun eigen geslachtsdelen hebben moeten betasten (n = 12), die de geslachtsdelen van de ander hebben moeten betasten (n = 10) of die gedwongen zijn tot geslachtsgemeenschap (n = 11) (F(2,30) = .112, p>.894, n²=.007), zie Tabel 9. Dit houdt in dat aard van de NSE niet

(22)

22

geassocieerd is met de betekenis van seksuele stimuli. De groepen vrouwen lieten daar een even sterke positieve associatie bij seksuele stimuli zien.

Tabel9. ST-IAT scores. Gemiddelde mediane ST-IAT scores, standaard deviatie (SD) en steekproefgrootte (n) worden beschreven voor de verschillende soorten NSE

n M SD

Betasting eigen geslachtsdelen 12 26.6 53.3

Betasting geslachtsdelen van de ander 10 29.4 33.7

Gedwongen geslachtsgemeenschap 11 35.1 52.1

Noot. ST-IAT effect = MedianeRT (Seks/negatief) – (Seks/positief). Hogere ST-IAT scores indiceren sterkere positieve associaties met seks

Discussie

Uit de resultaten van dit onderzoek is gebleken dat vrouwen met NSE in het verleden, tegen verwachting, positieve associaties hebben bij seksuele stimuli, en niet te onderscheiden zijn van vrouwen zonder NSE. Vrouwen met NSE verschillen, eveneens tegen verwachting, niet van vrouwen zonder NSE in het rapporteren van affect, seksueel verlangen en afkeer na het zien van seksuele stimuli. Beide groepen vrouwen rapporteerden in het algemeen even positieve gevoelens, even veel verlangen en even weinig afkeer na het zien van seksuele stimuli. Ook verschillen vrouwen met NSE in de huidige studie niet van vrouwen zonder NSE in het rapporteren van seksuele problemen of seksuele onvrede.

Het lijkt erop dat naarmate de NSE op oudere leeftijd plaatsvindt de associatie bij seksuele stimuli positiever is. Vanuit het incentive motivation model zou een verklaring hiervoor kunnen zijn dat op oudere leeftijd vrouwen al meer positieve seksuele ervaringen hebben gehad of meer positieve betekenissen aan seks hebben gegeven waardoor zij geleerd hebben dat seksuele stimuli ook belonend kunnen zijn (Gijs et al., 2009; Brauer et al., 2012). Het is mogelijk dat zij hierdoor een groter beroep doen op hun positieve ervaringen waardoor wellicht onbewust hun negatieve associaties worden afgezwakt of hun positieve associaties worden versterkt, ondanks hun NSE. Wanneer op jonge leeftijd een NSE een van de eerste ervaringen is met seks kan het zijn dat deze ervaring de betekenis van seks negatief kleurt en verdere ervaringen overschaduwt of zelfs zorgt voor vermijding en het uitblijven van andere positieve ervaringen. Er werd echter geen significant gevonden tussen de verschillende leeftijdscategorieën waarop een NSE plaatsvond. Het aantal deelneemsters is hiervoor beperkt en niet gelijk verdeeld over de vier categorieën waardoor de resultaten voorzichtig

(23)

23

geïnterpreteerd moeten worden. Bij vervolgonderzoek zou een grotere groep vrouwen nodig zijn om voldoende power te hebben in de groep vrouwen met NSE op jonge leeftijd.

In tegenstelling tot het onderzoek van Brauer et al. (2012) waarin er, met dezelfde impliciete taken, bewijs werd gevonden dat seksuele stimuli voor vrouwen met HSDD een meer neutrale dan seksuele betekenis hebben, werd in de huidige studie geen verschil in betekenis van seksuele stimuli gevonden tussen vrouwen met NSE en vrouwen zonder NSE. Dit verschil kan verklaard worden doordat in de huidige studie geen onderscheid werd gemaakt in seksueel (dis)functioneren, dus beide groepen bevatten zowel vrouwen met en vrouwen zonder seksuele disfuncties, waardoor de steekproef in de huidige studie sterk verschilt met die van de studie van Brauer et al. (2012). De prevalentie van seksuele disfunctie was niet hoger voor vrouwen zonder NSE (28%) vergeleken met vrouwen met NSE (22,7%) waardoor de scores van beide groepen meer vergelijkbaar zijn met die van seksueel functionerende vrouwen. Op de PAT laten de deelneemsters in de huidige studie zelfs snellere scores zien dan de seksueel functionerende vrouwen uit de studie van Brauer et al. (2012). Wellicht zijn de effecten van seksuele disfunctie op de betekenis die seksuele stimuli op volwassen leeftijd voor vrouwen hebben sterker dan de effecten van het hebben meegemaakt van seksueel misbruik in het verleden, waardoor eventuele effecten van dat misbruik op de betekenis van seksuele stimuli is overschaduwd. Een ander verschil met de deelneemsters van Brauer et al. (2012) is dat de steekproef voor de helft uit Amerikaanse vrouwen en voor de helft uit Nederlandse vrouwen bestond. Het is mogelijk dat verschil in culturele achtergrond of andere groepskarakteristieken, grotendeels door de deelname van de Amerikaanse vrouwen in de steekproef, de verschillen in reactietijden op woorden getoond met seksuele afbeeldingen kunnen verklaren. In de literatuur komt bijvoorbeeld naar voren dat Nederland een meer tolerant seksueel klimaat heeft dan de VS (Van den Akker, Halman & de Moor, 1994, in Friedrich, Sandfort, Oostveen & Cohen-Kettenis, 2000). Opgroeien in een meer tolerant seksueel klimaat zou wellicht voor positievere associaties bij seksuele stimuli kunnen zorgen dan wanneer men is opgegroeid in een minder tolerant seksueel klimaat.

In tegenstelling tot Rellini et al. (2011) die een relatie vonden tussen impliciete attitudes en seksuele satisfactie is er in de huidige studie sprake van een zeer zwakke correlaties tussen de automatische associatie, seksuele problemen en seksuele onvrede. Het is mogelijk dat met name seksuele problemen maar ook seksuele onvrede constructen zijn die niet zoveel met impliciete evaluatie samenhangen, waardoor er ook geen relatie te vinden is, omdat zij sterk gebaseerd zijn op symptomen (Rellini et al., 2011). Vragen over het bereiken van orgasme of het ervaren van seksuele opwinding hebben een meer objectief en expliciet karakter.

(24)

24

Daarnaast kan de relatie tussen automatische betekenissen van seksuele stimuli en het hebben van een seksuele disfunctie wellicht ook niet goed worden onderzocht in een overwegend seksueel functionele (NSE = 77,3%, Geen NSE = 72%) onderzoeksgroep. Toekomstige studies zouden de rol van automatische associaties en de richting van de relatie tussen attitudes en satisfactie kunnen onderzoeken om zo de relevantie van deze onderliggende mechanisme bij seksuele disfuncties en de behandeling daarvan te bepalen en wellicht beter te begrijpen (Rellini et al, 2011).

Een beperking van de huidige studie is dat de representativiteit van de steekproef werd aangetast omdat UvA studenten mogelijk een andere motivatie hadden om deel te nemen aan het onderzoek dan patiënten van de afdeling seksuologie en psychosomatische gynaecologie van het AMC. Deze laatste groep gaf aan dat zij andere vrouwen met seksuele problematiek of NSE wilden helpen door mee te doen aan dit onderzoek. De UvA studenten hadden als voornaamste reden om mee te doen het behalen van een proefpersoonpunt. Daarnaast kunnen zij meer bekend zijn met dergelijke computertaken en onderzoeken waardoor zij snellere scores laten zien dan vrouwen die voor het eerst hieraan deelnemen. Hierdoor zijn de resultaten beperkt generaliseerbaar.

Overeenstemmend met de literatuur komt uit de huidige studie naar voren dat het meemaken van een NSE alleen niet zorgt voor seksuele problematiek (Becker et al., 1986; Najman et al., 2005) of, zoals uit deze studie blijkt, voor een verschil in betekenis van seksuele stimuli. Een verklaring voor de onverwachte resultaten is dat in de huidige studie PTSS als exclusiecriterium aangehouden werd waardoor wellicht vrouwen met de meest negatieve associaties en de meest negatieve gevoelens ten aanzien van seksuele stimuli uitgesloten waren van deelname. Uit onderzoek blijkt namelijk dat PTSS een directe voorspeller is van seksuele problemen (Letourneau, Resnick, Kilpatrick, Saunders & Best, 1996; Leclerc, Bergeron, Binik & Khalifé, 2010). Seksuele problematiek blijkt vaker voor te komen bij vrouwen met PTSS dan bij vrouwen zonder PTSS. Dit sluit aan bij het onderzoek van Rellini et al. (2011) waarin naar voren komt dat slechts een subgroep van vrouwen met NSE op seksuele stimuli reageert met stress en negatieve impliciete attitudes. Bij vervolgonderzoek zouden vrouwen met PTSS geïncludeerd dienen te worden om te onderzoeken of er wel verschil in betekenis is te vinden tussen vrouwen met NSE met PTSS, vrouwen met NSE zonder PTSS en vrouwen zonder NSE.

Daarnaast verschilt de huidige onderzoekssetting wellicht sterk met de werkelijkheid. Vanuit het information processing model gezien zouden de seksuele stimuli in deze veilige setting meer positief gewaardeerd kunnen zijn omdat er voor de deelneemsters na het zien van

(25)

25

de stimuli geen verdere (negatieve) consequenties zoals verdergaand seksueel gedrag zouden volgen (Janssen et al., 2000). Omdat er in de werkelijkheid wellicht wel (negatieve) consequenties volgen na seksuele stimuli zouden voor vrouwen met NSE de stimuli daar veel meer als een bedreiging kunnen aanvoelen waardoor de stimuli op dat moment wel negatief gewaardeerd worden.

Een andere verklaring voor de onverwachte resultaten is dat mogelijk de gerapporteerde NSE van vrouwen in de NSE groep teveel variëren en niet voor iedereen dezelfde negatieve impact heeft gehad. Hoewel er geen aanwijzingen werden gevonden dat de aard van de NSE zorgt voor verschil in betekenis van seksuele stimuli zouden andere karakteristieken van NSE (zoals of er sprake is van incest of een onbekende dader, of er sprake is geweest van een eenmalige, meerdere malen of langdurige NSE, wat het tijdsbestek is tussen de NSE en het onderzoek en wat voor impact de NSE op iemand leven heeft gehad) in vervolgonderzoek gerapporteerd en onderzocht kunnen worden om een gedetailleerder beeld van de NSE groep te krijgen. Tevens was de respons uit de klinische populatie beperkt (NSE = 18,2%, Geen NSE = 13,5%). Hierdoor is er in het huidige onderzoek geen evenwicht tussen de klinische populatie en niet klinische populatie en is wellicht niet de beoogde NSE groep onderzocht. Een steekproef bestaande uit enkel een klinische populatie zou slechts de vrouwen met de meest negatieve gevolgen bevatten en zou wellicht voor minder variatie binnen de NSE groep kunnen zorgen.

Een alternatieve verklaring voor het ontbreken van steun voor de hypothesen is dat vrouwen met negatieve automatische associaties of affect bij seksuele stimuli zichzelf niet hebben aangemeld voor deelname aan seksuologisch onderzoek omdat dit niet aantrekkelijk voor hen is. Zij kunnen bang zijn voor wat zij te zien gaan krijgen of ongemak voelen bij het beantwoorden van vragen over hun seksuele leven. Het is mogelijk dat een zelfselectie bias een rol heeft gespeeld in de resultaten van de huidige studie. Vrouwen die zich hebben aangemeld voor het huidige onderzoek weten dat het een onderzoek betrof naar seksualiteit en staan wellicht positiever tegenover seksuele stimuli. Vrouwen die niet mee wilden doen kunnen hierdoor andere karakteristieken hebben en voor andere resultaten zorgen dan vrouwen die wel mee wilden doen.

Een andere mogelijke verklaring voor de onverwachte resultaten is dat impliciete taken niet in staat zijn expliciete processen geheel te elimineren omdat bewustwording van de stimuli vraagt om activatie van expliciete mechanismen. Daardoor is het mogelijk dat vrouwen die bekender zijn met seksueel materiaal snellere reactietijden hebben. Ook andere expliciete processen zoals ongemak bij het zien van seksuele stimuli en andere attitudes die

(26)

26

niet in verband staan met seks kunnen invloed gehad hebben op de responsen. Dit laatste lijkt in de huidige studie echter onwaarschijnlijk omdat zowel de automatische en gecontroleerde cognitieve processen een positieve richting opwijzen. In termen van het information processing model zou het interessant zijn om te onderzoeken of beide groepen vrouwen ook evenveel subjectieve en fysiologische seksuele opwinding bij seksuele stimuli vertonen (Janssen et al., 2000).

In de huidige studie was het niet duidelijk wat voor soort behandeling vrouwen hebben ondergaan na hun NSE of wanneer de behandeling heeft plaatsgevonden. Onderzoek van Postma et al. (2013) liet zien dat enkel een traumabehandeling waarschijnlijk niet voldoende is om seksuele prikkels positiever te maken en seksuele problemen in de toekomst te voorkomen. Daarnaast zullen de vrouwen die geen behandeling hebben gehad dit wellicht ook niet nodig hebben omdat zij (nog) geen negatieve gevolgen hebben ondervonden van hun NSE. Hoewel er in de huidige studie geen significant verschil werd gevonden tussen vrouwen met en vrouwen zonder behandeling voor hun NSE komt uit de feedback van de deelneemsters naar voren dat enkele vrouwen met negatieve seksuele ervaringen aangaven dat zij door hun behandeling seks en seksuele stimuli weer als positief waren gaan ervaren. Zij gaven aan dat zij voor hun behandeling veel negatiever tegenover seks stonden en dit wellicht andere resultaten zou hebben gegeven wanneer zij op dat moment hadden deelgenomen. Bij vervolgonderzoek kan onderscheid gemaakt worden tussen vrouwen met negatieve seksuele ervaringen die therapie naïef zijn, die alleen traumaverwerking hebben gehad en vrouwen die traumaverwerking met sekstherapie hebben gehad.

Concluderend lijkt deze studie aan te tonen dat het meemaken van een NSE alleen nog geen voorspeller is van een negatieve associaties bij seksuele stimuli of seksuele disfuncties. Een niet significant, maar wel een negatief effect van NSE op de betekenis van seksuele prikkels, is in de huidige studie alleen terug gevonden wanneer de NSE voor het zesde levensjaar heeft plaats gevonden. Om de onderliggende mechanismen van seksuele problematiek bij vrouwen met NSE en de behandeling hiervoor meer te onderbouwen is er meer onderzoek nodig met name bij vrouwen uit een klinische populatie die hier ook het meeste baat bij zouden hebben. Hierbij zouden meer vrouwen die op jonge leeftijd een NSE hebben meegemaakt en vrouwen met PTSS geïncludeerd moeten worden.

Literatuur

Barlow, D. H. (1986). Causes of sexual dysfunction: The role of anxiety and cognitive interference. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 54, 140-148.

(27)

27

Becker, J.V., Skinner, L.J., Abel, G. G., & Cichon, J. (1986). Level of post assault sexual functioning in rape and incest victims. Archives of Sexual Behavior, 15, 37-49. Both, S., & Everaerd, W. (2003). Over seksueel dwingend gedrag: Van teveel

geslachtsdrift naar onvoldoende regulatie. Tijdschrift voor Seksuologie, 27, 125-132. Both, S., Everaerd, W., & Laan, E. (2007). Desire emerges from excitement: A

psychophysiological perspective on sexual motivation. University of Amsterdam. Both, S., Laan, E., Spiering, M., Nilsson, T., Oomens, S., & Everaerd, W. (2008).

Appetititve and aversive classical conditioning of female sexual response. Journal of Sexual Medicine, 5, 1386-1401.

Brauer, M., van Leeuwen, M., Janssen, E., Newhouse, S.K., Heiman, J. R., & Laan, E. (2012). Attentional and affective processing of sexual stimuli in women with hypoactive sexual desire disorder. Archives of Sexual Behavior, 41, 891-905. Davis, J. L., & Petretic-Jackson, P. A. (2000). The impact of child sexual abuse on adult

interpersonal functioning: A review and synthesis of the empirical literature. Aggression and Violent Behavior, 5, 291-328.

DeRogatis, L., Clayton, A., Lewis-D'Agostino, D., Wunderlich, G. and Fu, Y. (2008). Validation of the Female Sexual Distress Scale-Revised for Assessing Distress in Women with Hypoactive Sexual Desire Disorder. Journal of Sexual Medicine, 5, 357– 364.

De Silva, P. (2001). Impact of trauma on sexual functioning and sexual relationships. Sexual and Relationship Therapy, 16, 269-277.

Draijer, N. (1988). Seksueel misbruik van meisjes door verwanten: een landelijk onderzoek naar de omvang, de gezinsachtergronden, de emotionele betekenis en de psychische en somatische gevolgen. Den Haag : Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Field, A. (2005). Discovering statistics using SPSS. London: SAGE publications inc.

Friedrich, W. N., Sandfort, T. G., Oostveen, J., & Cohen-Kettenis, P. T. (2000). Cultural differences in sexual behavior: 2-6 year old Dutch and American children. Journal of Psychology & Human Sexuality, 12, 117-129.

Gijs, L., Laan, E. & Both, S. (2009). Psychologische benaderingen van seksualiteit. In L. Gijs, W. Gianotten, I. Vanwesenbeeck, & P. Weijenborg (Red.), Seksuologie (pp. 127-157). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Graaf, H. de, Kruijer, H., Acker, J. van, & Meijer, S. (2012). Seks onder je 25e: Seksuele gezondheid van jongeren in Nederland anno 20012. Delft: Eburon.

Hofmann, W., Gawronski, B., Gschwendner, T., Le, H., & Schmitt, M. (2005). A meta- analysis on the correlation between the Implicit Association Test and explicit self- report measures. Personality and Social Psychology Bulletin, 31, 1369-185.

(28)

28

Huijding, J., Borg, C., Weijmar-Schultz, W., & de Jong, P. J. (2010). Automatic affective appraisal of sexual penetration stimuli in women with vaginismus or dyspareunia. Journal of sex medicine, 8, 806-813

Janssen, E., Everaerd, W., Spiering, M., & Janssen, J. (2000). Automatic processes and the appraisal of sexual stimuli: Toward an information processing model of sexual arousal. The Journal of Sex Research, 37, 8-23.

Kinzl, J. F., Traweger, C., & Biebl, W. (1995). Sexual dysfunctions: Relationship to childhood sexual abuse and early family experiences in a nonclinical sample. Child Abuse & Neglect, 19, 785-792.

Kooiman, C.G., Ouwehand, A. W., & Ter Kuile, M.M. (2002). The Sexual and Physical Abuse Questionnaire (SPAQ). A screening instrument for adults to asses past and current experiences of abuse. Child Abuse & Neglect, 26, 939-953.

Laan, E., & E. Janssen. (2002). Beleefde seks: Determinanten van seksuele gevoelens. Psycholoog Amsterdam, 37, 370-376.

Le Doux, J. E. (1996). The emotional brain: the mysterious underpinnings of emotional life. New York: Simon & Schuster.

Leonard, L. M., Iverson, K.M., & Follete, V. M. (2008). Sexual functioning and sexual satisfaction among women who report a history of childhood and/or adolescent sexual abuse. Journal of Sex and Marital Therapy, 34, 375-384.

Letourneau, E. J., Resnick, H. S., Kilpatrick, D. G., Saunders, B. E., & Best, C. L. (1996). Comorbidity of sexual problems and posttraumatic stress disorder in female crime victims. Behavior Therapy, 27, 321-336.

Leclerc, B., Bergeron, S., Binik, Y. M., & Khalifé, S. (2010). History of sexual and physical abuse in women with dyspareunia: association with pain, psychosocial adjustment, and sexual functioning. The journal of sexual medicine, 7, 971-980.

McNally, R. J. (1998). Experimental approaches to cognitive abnormality in posstraumatic stress disorder. Clinical Psychological Review, 18, 971-982.

Meston, C. M., & Heiman, J. R. (2000). Sexual abuse and sexual function: An examination of sexually relevant cognitive processes. Journal of Consulting and Clinical

Psychology, 68, 399.

Meston, C.M., Rellini, A. H., & Heiman, J.R. (2006). Women’s history of sexual abuse, their sexuality, and sexual self-schemas. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 74, 229- 236.

Najman, J. M., Dunne, M. P., Purdie, D. M., Boyle, F. M., & Coxeter, P.D. (2005). Sexual abuse in childhood and sexual dysfunction in adulthood: An Australian population- based study. Archives of Sexual Behavior, 34, 517-526.

(29)

29

Postma, R., Bicanic, I., van der Vaart, H., & Laan, E. (2013). Pelvic floor problems mediate sexual problems in young adult rape victims. Journal of Sexual Medicine, 10, 1978-87. Rellini, A. H. (2008). Review of the empirical evidence for a theoretical model to

understand the sexual problems of women with a history of CSA. Journal of Sexual Medicine, 5, 31-46.

Rellini, A. H., Ing, A. D., & Meston, C. M. (2011). Implicit and explicit cognitive sexual processes in survivors of childhood sexual abuse. Journal of Sexual medicine, 8, 3098-3107.

Rellini, A. H., & Meston, C. M. (2007). Sexual desire and linguistic analysis: A comparison of sexually abused and non-abused women. Archives of Sexual Behavior, 36, 67-77. Singer, B., & Toates, F. M. (1987). Sexual motivation. The Journal of Sex Research, 23,

481-501.

Staples, J., Rellini, A. H., & Roberts, S. P. (2010). Avoiding experiences: Sexual dysfunction in women with a history of sexual abuse in childhood and adolescence. Archives of Sexual Behavior, 41, 341-350.

Strauss, G. P., Allen, D. N., Jorgensen, M. L., & Cramer, S. L. (2005). Test-retest reliability of standard and emotional stroop tasks an investigation of color-word and picture- word versions. Assessment, 12, 330-337.

Ter Kuile, M. M., Brauer, M., & Laan, E. (2006). The Female Sexual Function Index

(FSFI) and the Female Sexual Distress Scale (FSDS): Psychometric properties within a Dutch population. Journal of Sex & Marital Therapy, 32, 289-304.

Toates, F. M. (2009) An Integrative Theoretical Framework for Understanding Sexual Motivation, Arousal, and Behavior. The Journal of Sex Research, 46, 168-193,

Wiegel, M., Meston, C., & Rosen, R. (2005). The female sexual function index (FSFI): cross- validation and development of clinical cutoff scores. Journal of sex & marital

(30)

30 Appendix Appendix A, Tabellen Tabel 1. ST-IAT Positief Negatief LIEFDE KANKER VREDE OORLOG VEILIG ONGELUK GEZOND DOOD LEUK MARTELING AARDIG AGRESSIE GRAPPIG VERDRIET GELUK KWAAD BLIJ VERLIES VROLIJK PIJN GESLAAGD NOOD GEZELLIG WALGING WINNEN HAAT VERMAAK ARMOEDE VRIEND ZIEKTE VAKANTIE VERVELEND RESPECT GEMEEN MOOI GEVAAR PRETTIG BITTER FEEST TIRAN Tabel 2. PAT Positief Negatief FIJN NAAR PLEZIERIG ELLENDIG LIEF SLECHT VERTROUWD PIJNLIJK WARM DREIGEND PRETTIG VERVELEND VEILIG ONVEILIG BESCHERMD WALGELIJK GELIEFD VIES HEERLIJK AKELIG

(31)

31 Appendix B, vragenlijsten

DEMOGRAFISCHE GEGEVENS EN SEKSUELE VOORGESCHIEDENIS In deze vragenlijst worden vragen gesteld die betrekking hebben op o.a. uw familie, uw relaties, uw seksuele ervaringen en uw seksueel functioneren.

Het is belangrijk dat u alle vragen beantwoordt. Probeert u alstublieft zo eerlijk mogelijk te zijn bij het beantwoorden van de vragen. Kruis het antwoord aan dat op u van toepassing is. Er bestaan geen goede of foute antwoorden.

1. Wat is uw geboortedatum? 2. Wat is uw etnische achtergrond?

-Europees

-Europees ………

3. Wat is het hoogste door u behaalde opleidingsniveau? Basisonderwijs, lagere school

Lager beroepsonderwijs (lbo, lts, leao, huishoudschool, etc.) Mavo, (m)ulo, vmbo

Middelbaar beroepsonderwijs (mbo, mts, meao, verpleegkundigenopleiding etc.) Havo, mms, vwo, atheneum, hbs, gymnasium

Hogere beroepsopleiding (hts, heao, hbo-v, sociale academie, etc.) Wetenschappelijk onderwijs (doctoraal examen)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De feministische radioprogramma’s Radioweekblad en Hoor Haar en hun plaats in de

Ik won de Masters niet, maar het meisje dat won kwam uit Denemarken, dus ik was de beste Zweedse deelnemer.’ Dit jaar won ze voor de vijfde keer de Zweedse kampioenschappen en

PREVALENTIE VAN (KENMERKEN VAN) GD BIJ MENSEN MET ASS EN VERSCHILLEN TUSSEN BIJ DE GEBOORTE TOEGEWEZEN MANNEN EN VROUWEN Onderzoek naar kenmerken van gd bij mensen met ass

Jongere vrouwen doen in de geteste beroepen hun voordeel aan het vermelden van de lesbische seksuele geaardheid, vermoedelijk omdat werkgevers bij heteroseksuele vrouwen op die

Mean stremwise velocity profile and its fluctuating component for the cases A1-2 and A2-2 for different turbulent length and time scales used to generate turbulent inflow

The tool verifies programs by first encoding the specified program into a much simpler programming language and then applying the Chalice verifier to the simplified program.. In

These may include, but are not limited to, issues such as indigenous people’s right to free, prior and informed consent; ethical issues arising from the

Two pivotal questions were answered in this chapter: to what extent does the aquaculture zone spatially misfit with the place of implementation, and to what extent