• No results found

De invloed van extended contact op outgroup attitudes en de mediërende invloed van waargenomen groepsnormen en perspectief innemen hierop

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van extended contact op outgroup attitudes en de mediërende invloed van waargenomen groepsnormen en perspectief innemen hierop"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Invloed van Extended Contact op Outgroup Attitudes en

de Mediërende Invloed van Waargenomen Groepsnormen en

Perspectief Innemen hierop.

Sofia Maza

Universiteit van Amsterdam

Bachelorthese Sociale Psychologie

Studentnummer:

10168656

Begeleider:

Sanne Dobber

Aantal woorden abstract: 124

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 3

Inleiding 4

De invloed van extended contact op outgroup attitudes 6

De mediërende invloed van waargenomen groepsnormen op het effect

van extended contact op outgroup attitudes. 9

De mediërende invloed van perspectief innemen op het effect

van extended contact op outgroup attitudes. 13

Conclusie 15

(3)

Abstract

Het literatuuroverzicht beschrijft de invloed van extended contact op outgroup attitudes en de mediërende invloed van waargenomen groepsnormen en perspectief innemen hierop. Als eerst wordt er aandacht besteed aan het effect van extended contact op outgroup attitudes. In de twee opvolgende hoofdstukken worden de mediatie effecten van

waargenomen ingroup- en outgroup-normen en perspectief innemen op de associatie tussen

extended contact op outgroup attitudes onderzocht. De resultaten laten zien dat extended contact een positieve invloed heeft op outgroup attitudes en dat deze invloed gemedieerd

wordt door de waargenomen groepsnormen. Een mediërend effect van perspectief innemen wordt niet aangetoond. Deze bevindingen kunnen toegepast worden op plekken waar verschillende groepen met elkaar samen moeten leven en in situaties waar nauwelijks mogelijk is tot contact met de outgroup.

(4)

Inleiding

De Tweede Kamerverkiezingen in 2010 zorgden voor een politieke verschuiving in Nederland (Prins, 2010). Op 10 juni won de Partij voor de Vrijheid (PVV) fors in het zuiden. In Limburg was 1 op de 4 stemmen voor de vrijheidspartij van Geert Wilders. Zo werd deze in bijna alle Limburgse gemeenten de grootste (Korsten, 2010). Bij de Provinciale Staten-verkiezing op 3 maart 2011 werd de PVV met 20,6% van de stemmen wederom de grootste in Limburg (Uitslagen, 2011). Het is bekend dat Wilders zich profileert als een criticus van de islam en daarnaast uitgesproken standpunten heeft ten opzichte van immigratie (Geert Wilders, z.j.). Het opvallende aan deze uitslag is dat er in Limburg nauwelijkssprake is van een multiculturele samenleving (Korsten, 2010). Niet-westerse allochtonen wonen

voornamelijk in de westelijke provincies van Nederland. In 2005 lag het percentage niet westerse-allochtonen in Limburg rond de 5% (CBS, 2006). In de komende jaren wordt verwacht dat dit percentage in alle provincies zal toenemen (CBS, 2006). Wenselijk of niet, Limburg zal met de jaren meer immigranten huisvesten. Om eventuele conflicten in de toekomst te voorkomen, zouden negatieve attitudes ten opzichte van immigranten aangepast kunnen worden.

Om dit te bereiken kan de kennis gebruikt worden vanuit de extended contact-theorie van Wright, McLaughlin-Volpe & Ropp (1997). Extended contact is het contact dat je via via met iemand hebt en kan gezien worden als indirect of ‘verlengd’ contact. De extended

contact-hypothese stelt dat het kennis hebben van een ingroup-lid dat een hechte relatie heeft

met een outgroup-lid, kan leiden tot meer positieve intergroeps-attitudes. Outgroup attitudes zijn de attitudes die je hebt over de leden van een andere groep. Een attitude bestaat uit een cognitief, affectief en een gedragsmatig component en heeft een positieve of negatieve lading (Van der Pligt & Vliek, 2014). De ingroup is de groep waartoe je zelf behoort. In dit overzicht wordt na gegaan welke invloed extended contact heeft op outgroup attitudes en worden de mediërende invloeden van waargenomen groepsnormen en perspectief innemen bekeken. Het verwachte model is te zien in Figuur 1.

Extended contact kent verschillende voordelen ten opzichte van direct contact (Wright

et al., 1997). Ten eerste is het groepslidmaatschap van het outgroup-lid opvallender voor een derde, die niet bekend is met de individuele eigenschappen van die persoon, dan voor de persoon die direct interacteert met het outgroup-lid. Dit maakt dat de positievere attitudes worden gegeneraliseerd naar de outgroup in zijn geheel (Wright et al., 1997). Ten tweede is er minder sprake van intergroeps-angst bij extended contact, dan bij direct contact. Dit is een

(5)

fundamenteel aspect, omdat angst kan leiden tot het vermijden van dit soort interacties (Plant & Devine, 2003, aangehaald in Stasiuk & Bilewicz, 2013). Ten derde leidt het zien van een positieve interactie tussen een outgroup- en ingroup-lid tot een vermindering van negatieve verwachtingen over interacties met de outgroup in de toekomst (Wright et al., 1997). Tot slot maakt extended contact dat cross-group vriendschappen een bredere impact hebben, doordat niet elk groepslid zelf een outgroup-vriend hoeft te hebben. Zo kunnen groepsrelaties op een grotere schaal verbeteren en daarnaast op plekken waar geen mogelijkheid is voor direct contact.

Figuur 1. Verwachte relaties tussen de beschreven variabelen in de onderzoeken.

Volgens Wright’s model (1997) bestaan er verschillende mediatoren die het effect van

extended contact op outgroup attitudes kunnen beïnvloeden. Een daarvan is waargenomen in-

en outgroup-normen (Wright, 1997). Ingroup-normen kunnen een belangrijke invloed hebben op attitudes over cross-group vriendschappen. Ze geven ingroup-leden een indicatie over hoe situaties geïnterpreteerd moeten worden en hoe ze zouden moeten reageren (Wright, 1997).

Outgroup-normen kunnen van invloed zijn wanneer men concludeert dat de outgroup positief

staat ten opzichte van de ingroup en geïnteresseerd is in harmonieuze intergroeps-relaties. Zo kunnen groepsnormen bij het zien van vriendelijk gedrag tussen een outgroup-lid en een

ingroup-lid leiden tot een positieve outgroup atttitudes. Een tweede mediator die mogelijk

van invloed kan zijn is het innemen van het perspectief van de outgroup. Dit betreft het

vermogen om de invalshoek van een ander aan te nemen (Stephan & Finlay, 1999, aangehaald in Vezzali & Giovannini, 2012) en dat te begrijpen (Davis, 1994, aangehaald in Aberson & Haag, 2007). Uit eerder onderzoek blijkt dat perspectief innemen tot meer positieve raciale

Extended Contact Waargenomen groepsnormen Outgroup Attitudes Perspectief innemen

(6)

attitudes kan leiden (Vescio, Sechrist & Paolucci, 2003, aangehaald in Pettigrew & Tropp, 2008). Daarnaast blijkt een positieve interactie met outgroup-leden het vermogen om iemands perspectief in te nemen te vergroten (Pettigrew & Tropp, 2008). Ondanks deze bevindingen is er nog weinig onderzoek gedaan naar de mediërende invloed van perspectief innemen.

Vanwege de heersende onduidelijkheid rondom de mogelijke mediatie effecten, worden de invloeden van de mediatoren waargenomen groepsnormen en perspectief innemen op de relatie tussen extended contact en outgroup attitudes in dit overzicht nader bekeken.

Als eerst wordt de invloed van extended contact op outgroup attitudes belicht. Vervolgens worden verschillende onderzoeken besproken die de mediërende invloeden van waargenomen groepsnormen en perspectief innemen nader bekijken.De termen extended

contact en indirect contact worden in de literatuur vaak door elkaar gebruikt. Om verwarring

tegen te gaan wordt in dit overzicht de term extended contact gebruikt.

De invloed van extended contact op outgroup attitudes.

Deze paragraaf beschrijft het effect van extended contact op outgroup attitudes. Het eerste onderzoek dat beschreven wordt maakt gebruik van minimale groepen. Dit zijn groepen die willekeurig gevormd zijn en waartussen slechts een betekenisloos onderscheid bestaat, zoals de voorkeur voor een bepaalde schilder (Minimal Group, z.j.).

Wright et al. (1997) onderzochten de invloed van indirecte cross-group

vriendschappen op intergroeps-attitudes. Tijdens het onderzoek keken de deelnemers naar een interactie tussen een ingroup-lid en een outgroup-lid die samen een taak oplosten. Er

bestonden drie mogelijke interacties: een hechte vriendschap, neutrale vreemden of personen die elkaar niet mochten. Uit de resultaten bleek dat de minst negatieve outgroup-attitude werd opgegeven wanneer een deelnemer getuige was geweest van een hechte-vriendschap

interactie tussen een ingroup-lid en een outgroup-lid. Hieruit kan geconcludeerd worden dat indirecte cross-group vriendschappen een positieve invloed hebben op intergroeps-attitudes.

In het voorgaande onderzoek werd experimenteel aangetoond dat extended contact groepsattitudes kan verbeteren bij minimale groepen. Om na te gaan of het gevonden resultaat ook stand houd bij bestaande groepen, onderzoekt het volgende experiment het effect op attitudes naar een etnische outgroup. Dit wordt gedaan aan de hand van videofragmenten.

Mazziotta, Mummendey en Wright (2010) onderzochten de invloed van indirect contact op outgroup attitudes. In het onderzoek zagen de deelnemers een videofragment van een succesvolle interactie tussen een etnisch ingroup-lid en een etnisch outgroup-lid. In een zogenaamd ander experiment werd aan de deelnemers gevraagd zich in te beelden dat ze een

(7)

vraaggesprek moesten voeren met mensen van twee verschillende etnische groepen. Hoe ze zich daarover voelden werd opgeschreven. Geconcludeerd kon worden dat indirect contact een positieve invloed had op outgroup attitudes.

De twee hiervoor beschreven experimenten vonden plaats in een laboratorium. Het voordeel hiervan is dat de deelnemers een zo gelijk mogelijk proces ondergaan. Een groot nadeel is dat het onduidelijk blijft of de resultaten ook te generaliseren zijn naar de

werkelijkheid. Deze zogenaamde ecologische validiteit is van belang om iets te kunnen zeggen over de invloed van extended contact buiten het lab. De volgende studie werd uitgevoerd in een real life setting.

Paolini, Hewstone, Cairns en Voci (2004) onderzochten de invloed van indirecte

cross-group vriendschappen op outgroup vooroordelen. Tijdens het onderzoek vulden de

deelnemers een vragenlijst in om indirecte cross-group vriendschappen te meten. Outgroup attitudes werden gemeten door de deelnemers een gevoelsthermometer in te laten vullen. Geconcludeerd kan worden dat indirecte cross-group vriendschappen zorgen voor een vermindering van vooroordelen.

De drie vorige beschreven studies lieten een positieve invloed van extended contact op

outgroup attitudes zien. In alle drie de onderzoeken werd er een studentensample onderzocht.

Om na te gaan of de gevonden effecten ook van invloed zijn op een andere groep uit de samenleving, onderzochten Chirst et al. (2010) het mogelijke effect van extended contact bij volwassenen.

Christ et al. (2010) onderzochten de invloed van extended contact op de attitudes naar buitenlanders onder Duitse volwassenen. De gebruikte data kwam van interviews waarin verschillende vragen gesteld werden over contact met en attitudes over buitenlanders. Er werd gevraagd een indicatie aan te geven van de hoeveelheid vrienden die bevriend waren met buitenlanders. Vanuit de resultaten kan geconcludeerd worden dat extended contact een positieve invloed had op outgroup attitudes.

Voorgaande onderzoeken lieten een positieve invloed van extended contact zien onder voornamelijk studenten en volwassen samples. Het is de vraag of de resultaten ook te

betrekken zijn op cross-group interacties bij kinderen. Verder konden er in voorgaande onderzoeken geen causale verbanden getrokken worden. Het vorige onderzoek liet een positief correlationeel verband zien tussen extended contact en outgroup attitudes. Correlationele studies en cross-sectionele studies kunnen geen indicatie geven over de richting van het verband. De volgende studie zal daarom experimenteel van aard zijn.

(8)

Cameron, Rutland, Brown en Douch (2006) onderzochten of interventies die

gebaseerd zijn op de extended contact hypothese zorgen voor positievere intergroeps-attitudes over vluchtelingen onder Britse kinderen. Aan de kinderen werden verhalen voorgelezen waarin ingroup-leden hechte vriendschappen hadden met outgroup-leden. Om de attitude te meten kenden de kinderen verschillende positieve en negatieve eigenschappen toe aan plaatjes van Britten en aan plaatjes van vluchtelingen. Uit de resultaten bleek dat deelnemers in de extended contact conditie meer positieve kenmerken toekenden aan de vluchtelingen, dan deelnemers in de controle conditie. Geconcludeerd kan worden dat extended contact leid tot positievere attitudes ten opzichte van de outgroup.

De beschreven studies hebben een positieve invloed van extended contact op outgroup attitudes onder verschillende soort respondenten laten zien. Deze effecten zijn allemaal op de korte termijn onderzocht. Tot nu toe is er nog weinig bekend over de effecten van exended

contact op de lange termijn. Een aantal onderzoekers stelt dat lange termijn interventies

vereist zijn om echte, langdurige veranderingen in outgroup attitudes te veroorzaken (Cameron & Rutland, 2006). Het volgende onderzoek zal daarom de longitudinale effecten nader bekijken. Tot slot ligt de focus zowel op de cognitieve component, als op het

gedragscomponent van attitudes. Deze worden onderzocht door te kijken naar vooroordelen en gedragsintenties.

Cameron en Rutland (2006) onderzochten het effect van een zes weken durende

extended contact interventie op de attitude over en het intentie-gedrag naar de outgroup bij

jonge kinderen. De kinderen lazen verhalen over invalide en niet-invalide kinderen in vriendschapscontexten. Uit de resultaten bleek dat extended contact leidde tot meer

positiviteit naar invaliden, wat zich uitte in een hogere mate van de intentie om in contact te zijn met de outgroup.

Uit bovenstaande onderzoeken is gebleken dat extended contact leidt tot positievere

outgroup attitudes. Dit werd aangetoond onder zowel volwassenen, studenten en kinderen.

Het positieve effect blijkt onder verschillende leeftijdsgroepen te bestaan. Er zijn verschillende mediatoren die mogelijk ten grondslag liggen aan dit effect (Wright et al., 1997). Een daarvan is waargenomen in- en outgroup normen. Wanneer mensen in groepen met elkaar interacteren zijn er altijd groepsnormen aanwezig. Deze normen zijn van groot belang, omdat ze een sterke invloed kunnen hebben op de groepsleden.Zo geven ingroup-leden informatie over hoe groepsingroup-leden een situatie moeten begrijpen en hoe ze erop moeten reageren (Wright et al., 1997). De werking van waargenomen groepsnormen nog niet

(9)

mogelijke mediërende invloed van waargenomen groepsnormen op de relatie tussen extended

contact en outgroup attitudes.

De mediërende invloed van waargenomen groepsnormen op het effect van

extended contact op outgroup attitudes.

Deze paragraaf belicht de mediërende invloed van waargenomen ingroup- en

outgroup-normen, op het effect van extended contact op outgroup attitudes. Groepsnormen

blijken een belangrijke rol te spelen wanneer het gaat om het beïnvloeden van groepsattitudes. Zo blijkt uit eerder onderzoek dat de mate van vooroordelen die iemand uit naar verschillende groepen, hoog gecorreleerd is met de sociale acceptatie van die uiting (Crandall, Eshleman, & O’Brien, 2002, aangehaald in De Tezanos-Pinto, Bratt, & Brown, 2010). Naast ingroup-normen, spelen ook waargenomen outgroup-normen een rol. Een outgroup-lid dat positief interacteert met een ingroup-lid kan informatie aanbieden over de aard van de outgroup (Wright, in press). In een dergelijke situatie kan de invloed van een positief outgroup-voorbeeld gegeneraliseerd worden naar de gehele outgroup.De volgende studie onderzocht zowel ingroup- als outgroup-normen en werd uitgevoerd onder studenten tussen de 17 en 26 jaar oud.

Turner, Hewstone, Voci en Vonofakou (2008) onderzochten de mogelijke mediatie van waargenomen ingroup en outgroup normen op het effect van extended contact op

outgroup attitudes. De deelnemers vulden een vragenlijst in waarmee extended contact en

waargenomen groepsnormen gemeten werden. De attitude naar de outgroup werd gemeten met een outgroup gevoelsthermometer.De resultaten wezen op een hoge mogelijkheid voor mediatie effecten van groepsnormen.

Het hierboven beschreven onderzoek werd uitgevoerd in een laboratorium. Zoals eerder genoemd is het de vraag of resultaten van labonderzoek, toepasbaar zijn op de werkelijkheid. Om de ecologische validiteit te waarborgen vindt het volgende onderzoek in het veld plaats. Daarnaast wordt er een jongere sample onderzocht, schoolkinderen met een gemiddelde leeftijd van 13 jaar. Uit onderzoek blijkt dat vooral jongeren vatbaar zijn voor de normen die in een groep spelen. Meerdere onderzoeken hebben een positief verband

aangetoond tussen raciale attitudes van jongeren en die van hun leeftijdsgenoten (Keisner, Maass, Cadinu, & Vallese, 2003, aangehaald in Turner et al., 2008).

De Tezanos-Pinto, Bratt en Brown (2010) onderzochten de invloed van indirecte vriendschappen op attitudes naar etnische minderheden in Noorwegen, met de mediërende rol

(10)

van waargenomen ingroup-normen over contact met de outgroup. De deelnemers vulden online een vragenlijst in die gefocust was op de drie grootste etnische minderheden uit het gebied. Hiermee werden cross-group vriendschappen en groepsnormen gemeten. Attitudes naar de outgroup werden gemeten aan de hand van een gevoelsthermometer. Uit de resultaten bleek dat extended contact invloed heeft op het bevorderen van outgroup attitudes, door middel van het veranderen van de perceptie van de ingroup-normen over contact met de

outgroup.

Zoals eerder genoemd lijken de intergroeps-attitudes van kinderen erg flexibel te zijn. Experimenteel onderzoek dat laat zien dat sociale normen een directe invloed hebben op de intergroeps-attitudes van jonge kinderen (Nesdale, Maass, Durkin & Griffiths, 2005,

aangehaald in Feddes, 2009). Extended contact zou dus de grootste invloed moeten hebben bij jongere samples. In de volgende studie worden daarom kinderen tussen de 7 en 11 jaar

onderzocht. Het onderzoek vond plaats op een basisschool.Deze setting is voor onderzoek naar intergroepsrelaties erg interessant, omdat dit de plek is waar het meeste contact plaatsvindt tussen kinderen met verschillende etnische achtergronden (Schofield, 1995, aangehaald in Feddes, Noack & Rutland, 2009). De klas zorgt daarnaast voor de ideale condities van coöperatie, gelijke status en institutionele support (Feddes et al., 2009), welke van belang zijn als condities voor succesvol intergroepscontact (Allport, 1954).Tot slot hebben de eerder beschreven onderzoeken geen informatie gegeven over de effecten van

extended contact op de lange termijn. Het volgende onderzoek zal dit wel doen en maakt

gebruik van een longitudinaal design van zeven maanden. Op die manier kan er iets gezegd worden over de houdbaarheid van het effect van extended contact. 2

Feddes, Noack en Rutland (2009) onderzochten het effect van directe en indirecte cross-etnische vriendschappen op outgroup attitudes, met de mediërende invloed van waargenomen groepsnormen. Dit werd gedaan met een sample van Turkse en Duitse

kinderen. De deelnemers vulden een vragenlijst in waarbij ze de namen noemden van hun drie beste vrienden en aangaven of zij een Duitse, Turkse of andere etniciteit hadden. Daarna werd gevraagd hoeveel vrienden van deze beste vrienden een Duitse of Turkse etniciteit hadden. Om groepsnormen te meten werden plaatjes gebruikt van Duitse en Turkse kinderen die samen speelden. Aan de deelnemers werd gevraagd wat andere ingroup-leden of outgroup-leden zouden vinden van deze interactie. Om de attitude te meten gaven de deelnemers aan in hoeverre ze de outgroup aardig, beleefd en slim vonden. Uit de resultaten bleek dat extended

(11)

kinderen. Direct contact deed dat wel. De mediatie-analyse liet zien dat waargenomen groepsnormen dit effect van direct contact op outgroup attitudes medieerden.

Uit bovenstaand onderzoek blijkt dat extended contact op de lange termijn geen positievere outgroup attitudes veroorzaakt. Vanuit de eerder beschreven onderzoeken wordt dit niet verwacht. Mogelijk is dit resultaat te wijten aan de opzet van het onderzoek. Er werd gevraagd naar de vrienden van de vrienden van de respondenten. Deze kunnen van een andere groep zijn, maar ook ingroup-leden zijn. Mogelijk heeft dit consequenties gehad voor het effect van extended contact. Deze vage meting van extended contact is een belangrijke limitatie in de opzet van het onderzoek van Feddes et al. (2009). Verder was er geen sprake van een experimentele opzet, waardoor het niet mogelijk is om causale verbanden te trekken. Ook de vorige beschreven onderzoeken hadden een correlationeel of cross-sectioneel design. Om meer zekerheid te krijgen over het mediërende effect van groepsnormen bij extended

contact, zal het volgende onderzoek quasi-experimenteel van aard zijn. Daarnaast wordt er

aandacht besteed aan het gedragscomponent van attitudes. Tot nu toe is het cognitieve aspect van attitudes onderzocht, bijvoorbeeld door vooroordelen naar de outgroup te onderzoeken. Het is interessant om na te gaan of de effecten van extended contact ook doorgetrokken worden naar gedrag.

Cameron, Rutland, Hossain en Petley (2011) onderzochten het mogelijke mediatie effect van waargenomen in- en outgroup-normen op de relatie tussen extended contact en attitudes naar de outgroup. De outgroup attitude werd gemeten door intenties voor

vriendschapsgedrag te onderzoeken. Aan de kinderen werden verhalen voorgelezen over vriendschappen tussen de ingroup en de outgroup. Groepsnormen werden gemeten door de beoordeling van vier stellingen over vriendschappen tussen de ingroup en de outgroup. De intentie om vriendschapsgedrag te vertonen werd gemeten met een scenario over een

ontmoeting met een outgoup-lid en de vraag in hoeverre de deelnemer zou willen spelen met dit outgroup-lid. Uit de resultaten bleek dat waargenomen groepsnormen significant

gerelateerd waren aan het intentie gedrag van kinderen. Hoe meer er een positieve outgroup-norm waargenomen werd, hoe positiever hun intentiegedrag was naar de outgroup.

De resultaten van de beschreven onderzoek suggereren dat er werkelijk mediërende effecten van waargenomen groepsnormen bestaan. Het volgende onderzoek dat beschreven wordt heeft een experimentele opzet. Dit geeft de mogelijkheid met zekerheid iets te zeggen over eerder besproken resultaten. De studie van Liebkind en McAlister (1999) richt zich op

peer modelling onder adolescenten. Peer modelling ontstaat wanneer leeftijdsgenoten een

(12)

verspreiden van groepsnormen, waardoor de normen niet ambigue, maar zeer duidelijk worden. De twee vorig beschreven onderzoeken richtten zich op kinderen tussen de zes en elf jaar. Deze studie onderzocht een scholierensample tussen de 13 en 15 jaar. Uit eerder

onderzoek van Duckitt (1992, aangehaald in Liebkind & McAlister, 1999) blijkt dat

conformiteit aan groepsnormen betreffende intergroeps-attitudes in het bijzonder van belang tijdens de adolescentie.

Liebkind en McAlister (1999) onderzochten het effect van extended contact, via peer

modelling, op de tolerantie naar buitenlanders onder Finse scholieren. De deelnemers kregen

verhalen voorgelezen over succesvolle interacties tussen de ingroup en de outgroup. Op de deelnemende scholen werden communicatie sessies gehouden door model

vertegenwoordigers. Dit waren leeftijdsgenoten die hun eigen verhaal over attitude verandering vertelden of het waren universitaire studenten die kwamen vertellen over het belang van het vergroten van de tolerantie naar buitenlanders. Vervolgens werden er kleine groepsdiscussies gevoerd. Deze waren bedoeld om de groepsnormen en percepties over de sociale wenselijkheid van tolerantie te beïnvloeden. Tot slot werd een vragenlijst ingevuld om de attitudes naar de outgroup te meten. Uit de resultaten bleek dat de intergroeps-tolerantie op de scholen in de experimentele conditie een positieve verandering lieten zien of stabiel

bleven. De attitudes op de scholen in de controle conditie werden negatiever of bleven gelijk. Deze resultaten laten zien dat tolerantie verbeterd of behouden kan worden door extended

contact.

De bovenstaande onderzoeken hebben laten zien dat zowel waargenomen ingroup- als

outgroup-normen een mediërend effect hebben op de relatie tussen extended contact en outgroup attitudes. Opvallend is dat veel onderzoek gedaan is met vrij jonge samples,

kinderen en middelbare scholieren. Het is nog niet duidelijk of waargenomen groepsnormen ook een mediërend effect laten zien bij volwassenen. Er is vrij weinig bekend over de effecten onder samples van 30, 40, 50 jaar. Een tweede punt van kritiek is dat er weinig experimenteel onderzoek gedaan is met groepsnormen als mediator. In de meeste onderzoeken wordt er een correlationeel of een cross-sectioneel design gebruikt. Experimentele designs zijn van belang, omdat er anders geen uitspraken gedaan kunnen worden over causale verbanden. De richting van het effect kan zo niet bepaald worden. Een andere mogelijke mediator op de relatie tussen

extended contact en outgroup attitudes is perspectief innemen. Er is nog vrij weinig

onderzoek gedaan naar de effecten van deze mediator. De volgende paragraaf gaat daarom in op de mediërende invloed van perspectief innemen op de relatie tussen extended contact en

(13)

De mediërende invloed van perspectief innemen op het effect van

extended contact op outgroup attitudes.

Deze paragraaf focust zich op de mediërende invloed van perspectief innemen op de relatie tussen extended contact en outgroup attitudes. Verschillende onderzoeken laten zien dat perspectief innnemen een positieve invloed heeft op attitudes naar de outgroup. Zo blijkt dat het innemen van perspectief zorgt voor een effectieve vermindering van stereotypen (Galinsky & Ku, 2004). Daarnaast laat onderzoek bij kinderen zien dat vooroordelen naar een etnische groep afnemen, wanneer zij zich meer bewust worden van de perspectieven en ervaringen van deze groepen (Quintana, Ybarra, Gonzalez-Doupe & De Baessa, 2000, aangehaald in Aberson & Haag, 2007). Het vermogen om de wereld te aanschouwen vanuit het perspectief van de outgroup blijkt vergemakkelijkt te worden door een positieve en herhaalde interactie met gestigmatiseerde outgroup-leden (Pettigrew & Tropp, 2008). Deze resultaten wijzen op een mogelijk mediatie effect van perspectief innemen op de relatie tussen

extended contact en outgroup attitudes. Toch is er nog weinig onderzoek gedaan naar

perspectief innemen als mogelijke mediator.De volgende onderzoeken laten zien dat een mediërend effect van perspectief innemen goed mogelijk is.

Het onderzoek van Vescio, Sechrist en Paoluccio (2003) werd uitgevoerd onder studenten en belichtte de directe invloed van perspectief innemen op outgroup attitudes. Vescio et al. (2003) onderzochten de vraag of perspectief innemen intergroeps-attitudes kan verbeteren. Deelnemers kregen een interviewfragment te horen van een Afro-Amerikaanse student. Deze vertelde over de moeilijkheden die hij ervaart doordat hij behoort tot een negatief gestigmatiseerde minderheidsgroep. De helft van de deelnemers had de instructie gekregen om objectief te blijven tijdens het luisteren, de andere helft was gevraagd zich in te beelden hoe de geïnterviewde student zich voelde. Uit de resultaten bleek dat de deelnemers in de laatste conditie een positievere score op outgroup attitudes hadden. Hieruit kan

geconcludeerd worden dat perspectief innemen leidt tot verbeterde outgroup attitudes. Het vorige onderzoek liet met een experiment de positieve werking van perspectief innemen op outgroup attitudes zien. Of deze bevindingen ook buiten het lab gelden, wordt in de volgende studie onderzocht. De onderzoekers belichten in het veld de mediërende invloed van perspectief innemen op de relatie tussen direct contact en outgroup attitudes. Wanneer blijkt dat perspectief innemen een mediator van direct contact is, zou het mogelijk kunnen zijn dat het eenzelfde werking heeft voor extended contact.

(14)

Vezzali, Stathi en Giovannini (2012) onderzochten het effect van intergroeps-contact op outgroup attitudes. Naast positievere attitudes door meer contact, werd er een mediërende invloed van perspectief innemen gevonden. Middelbare scholieren vulden een vragenlijst in waarin de mate van direct contact met de outgroup en de mate van perspectief innemen gemeten werd.

Nu blijkt dat perspectief innemen mogelijk de relatie tussen direct contact en outgroup attitudes medieert, is het de vraag of dit ook het geval is bij extended contact. Andrighetto, Mari, Volpato en Behluli (2012, aangehaald in Stasiuk & Bilewicz, 2013) toonden aan dat de effecten van intergroep-contact overgedragen kunnen worden binnen families. Stasiuk en Bilewicz (2013) onderzochten of dit aantoonbaar was over generaties heen. Zij stellen dat het kennis hebben over voorouderlijk contact met de outgroup, mogelijk de waargenomen gelijkheid met de outgroup kan verhogen. Deze gelijkheid verhoogt zo de bereidheid om het perspectief van de outgroup in te nemen.

Stasiuk en Bilewicz (2013) onderzochten het effect van indirect contact over generaties heen op de outgroup attitudes van de Poolse afstammelingen naar Oekraïners. Mogelijke mediatie effecten van perspectief innemen werden ook onderzocht. Voorouderlijk contact werd gemeten met de vraag ‘Hoe vaak interacteerden jouw voorvaderen met

Oekraïners voor de oorlog?’. Het innemen van perspectief werd gemeten met de vragen: ‘Kun je een leven als Oekraïner voorstellen?’ en ‘Stel je je soms voor hoe het zou voelen om

Oekraïens te zijn?’. Uit de resultaten bleek dat voorouderlijk contact geassocieerd was met een hogere mate van het innemen van perspectief. De bevindingen laten zien dat er een positieve correlatie bestaat tussen voorouderlijk contact en attitudes over de outgroup.

De vorige studie laat zien dat er een hoge mogelijkheid bestaat dat perspectief innemen een mediërende invloed heeft op de relatie tussen extended contact en outgroup attitudes. Het onderzoek van Turner, Hewstone en Voci (2007) gaat in op de invloed van

self-disclosure. Uit onderzoek blijkt dat self-disclosure kan leiden tot positievere evaluaties van de outgroup door het opwekken van empathie (Batson, et al, 1997). In het onderzoek van Turner

et al. (2007) wordt perspectief innemen gezien als een cognitieve vorm van empathie tonen. Tot nu toe is er vooral veel bekend over de invloed van contact op expliciete attitudes. In deze studie zullen impliciete attitudes onderzocht worden. Dit zal meer duidelijkheid geven over de kracht van extended contact om attitudes op een positieve manier te veranderen.

Turner, Hewstone en Voci (2007) deden onderzoek naar het effect van extended

contact op impliciete outgroup attitudes onder middelbare scholieren. Om self-disclosure te

(15)

zouden delen met iemand uit de outgroup. Impliciete attitudes werden gemeten met behulp van de Impliciete Associatie Test (IAT). Uit de resultaten bleek dat extended contact leidde tot positievere impliciete outgroup attitudes. Self-disclosure verbeterde outgroup attitudes via

onder andere het opwekken van empathie.

De beschreven onderzoeken hebben laten zien dat er een mogelijkheid bestaat dat perspectief innemen een mediërende invloed heeft op de relatie tussen extended contact en

outgroup attitudes. Toch is daar nog weinig onderzoek naar gedaan. Een kritiekpunt op de

beschreven literatuur is dat er uitsluitend jonge samples gebruikt zijn. Er is nog niks bekend over het effect bij volwassenen. Dit zorgt ervoor dat de resultaten niet gegeneraliseerd kunnen worden op de gehele populatie. Toekomstig onderzoek naar de mediërende invloed van perspectief innemen zou onder een volwassen sample uitgevoerd kunnen worden.

Conclusie

De beschreven literatuur laat zien dat extended contact een positieve invloed heeft op

outgroup attitudes. Deze positieve invloed kwam in verschillend correlationeel en

experimenteel onderzoek naar voren. Daarnaast blijkt de mediator waargenomen groepsnormen dit positieve effect te beïnvloeden. Dit kwam naar voren in verschillende studies die vooral gericht waren op kinderen en middelbare scholieren. De mediërende rol van perspectief innemen blijft nog onduidelijk. Het vele onderzoek dat een positieve invloed van perspectief innemen op outgroup attitudes laat zien, kan een indicatie zijn voor een mogelijk mediërend effect. Ondanks deze bevindingen is de mediërende invloed in de literatuur nog niet expliciet onderzocht.

Er is een aantal kritiekpunten aan te merken op verschillende limiteringen van de beschreven literatuur. Ten eerste wordt er in veel onderzoek gebruik gemaakt van jonge samples. Dit zijn voornamelijk kinderen, middelbare scholieren en studenten.

Volwassensamples worden nauwelijks gebruikt. Om er zeker van te zijn dat de gevonden resultaten te generaliseren zijn naar de gehele populatie, dienen ook oudere respondenten onderzocht te worden. Vooral voor de mediator waargenomen groepsnormen is dit een belangrijk punt. Meerdere malen is aangetoond dat voornamelijk kinderen en jongeren vatbaar zijn voor de invloed van groepsnormen. Om na te gaan of het mediërende effect niet uitsluitend van invloed is bij jongeren, dient de werking ervan ook bij volwassenen

onderzocht te worden. Een tweede punt van kritiek is dat er nauwelijks experimenteel onderzoek gedaan is. De grote meerderheid van de onderzoeken maakt gebruik van

(16)

correlationele data. Het probleem met zulke data is dat ze het ontdekken van een causale verbanden niet mogelijk maken.De precieze richting van de relatie tussen extended contact en outgroup attitudes blijft zo onduidelijk. Om een causaal verband van extended contact op

outgroup attitudes te achterhalen, dient er meer experimenteel onderzoek gedaan te worden.

Een derde punt is dat er nog weinig bekend is over de lange termijn effecten van extended

contact. Slechts twee onderzoeken maakten gebruik van een longitudinaal design. Wanneer er

niets bekend is over de werking op de lange termijn, blijft de precieze impact van extended

contact onduidelijk. Zo blijft het de vraag of extended contact een wezenlijke, positieve

invloed kan hebben negatieve attitudes tussen verschillende groepen. Wanneer er meer informatie is over lange termijn effecten, kunnen de bevindingen toegepast worden in de werkelijkheid. Als vierde kritiekpunt kan er gewezen worden op het feit dat er bijna uitsluitend onderzoek gedaan wordt naar expliciete outgroup attitudes. Impliciete attitudes worden nauwelijks onderzocht. Dit heeft gevolgen voor de betrouwbaarheid van de werking van extended contact. Expliciete attitudes naar outgroup-leden bleken te verbeteren door het ervaren van extended contact. Dit zegt echter niets over de verandering van impliciete

outgroup attitudes. Wanneer deze gelijk blijven, kunnen er vraagtekens gezet worden bij de

mate waarin extended contact kan zorgen voor positievere intergroeps-relaties als gevolg van positievere intergroeps-attitudes. Om een volledig beeld te krijgen over de invloed van

extended contact, dienen ook impliciete outgroup attitudes onderzocht te worden. Tot slot is

er nog geen bewijs gevonden voor het mediërend effect van perspectief innemen op de relatie tussen extended contact en outgroup attitudes. Zoals eerder genoemd wijzen de bevindingen van onderzoek naar perspectief innemen op een mogelijk mediatie effect. Ondanks deze suggestie is er nog weinig onderzoek gedaan naar perspectief innemen als mediator op de relatie tussen extended contact en outgroup attitudes. Om deze reden zal in het

onderzoeksvoorstel de invloed van extended contact op outgroup attitudes, met de mediërende invloed van perspectief innemen onderzocht worden. Het onderzoek zal experimenteel van aard zijn en zullen volwassenen respondenten onderzocht worden. Op deze manier wordt een aantal van de besproken limiteringen op het beschreven onderzoek meegenomen in het voorstel.

De bevindingen van de beschreven literatuur laat zien hoe eventuele toekomstige intergroeps-conflicten in Limburg voorkomen kunnen worden. Een toename aan niet-westerse immigranten leidt tot een hogere mogelijkheid tot extended contact. Deze indirecte wijze van contact zal op een positieve manier kunnen bijdragen aan een verandering van negatieve attitudes naar niet-westerse immigranten in Limburg. Zo kan extended contact zorgen voor

(17)

een meer harmonieuze leefsituatie voor verschillende groepen die op eenzelfde plek met elkaar willen samen leven.

(18)

Literatuur

Aberson, C. L., & Haag, S. C. (2007). Contact, perspective taking and anxiety as predictors of stereotype endorsement, explicit attitudes, and implicit attitudes. Group Processes

and Intergroup Relations, 10 (2), 179-201.

Allport, G. W. (1954). The nature of prejudice. Cambridge, MA: Addison-Wesley.

Brown, R., & Hewstone, M. (2005). An integrative theory of intergroup contact. Advances

in Experimental Social Psychology, 37, 255-343.

Cameron, L., & Rutland, A. (2006). Extended contact through story reading in school: reducing children’s prejudice toward the disabled. Journal of Social Issues, 62 (3), 469-488.

Cameron, L., Rutland, A., Brown, R. J., & Douch, R. (2006). Changing children’s intergroup attitudes toward refugees: Testing different models of extended contact. Child

Development, 77(5), 1208-1219.

Cameron, L., Rutland, A., Hossain, R., & Petley, R. (2011). When and why does extended contact work? The role of high quality direct contact and group norms in the

development of positive ethnic intergroup attitudes amongst children. Group

Processes and Intergroup Relations, 14, 193-206.

Centraal Bureau voor de Statistiek. (2006). Regionale bevolkings- en

allochtonenprognose 2005-2025, Amsterdam, juni 2014. Van Duin, C., de Jong, A., & Broekman, R.

Christ, O., Hewstone, M., Tausch, N., Wagner, U., Voci, A., Hughes, J., et al. (2010). Direct contact as a moderator of extended contact effects: Cross-sectional and longitudinal impact on outgroup attitudes, behavioral intentions and attitude certainty. Personality

and Social Psychology Bulletin, 36, 1662-1674.

De Tezanos-Pinto, P., Bratt C., & Brown, R. J. (2010). What will others think? In-group norms as the mediator of the effects of intergroup contact. British Journal of Social

Psychology, 49, 507-523.

Feddes, A. R., Noack, P., & Rutland, A. (2009). Direct and extended friendship effects on minority and majority children’s interethnic attitudes: a longitudinal study. Child

Development, 80, 337-390.

Galinsky, A. D., & Ku, G. (2004). The effects of perspective-taking on prejudice: The moderating role of self-evaluation. Personality and Social Psychology

(19)

Geert Wilders. (z.j.). Opgehaald 2 juni 2014, van http://nl.wikipedia.org/wiki/ Geert_Wilders

Korsten, A. (2010, 14 juni). Verlies CDA in Limburg door het verketteren van Wilders. De

Volkskrant.

Liebkind, K., & McAlister, A. L. (1999). Extended contact through peer modeling to promote tolerance in Finland. European Journal of Social Psychology, 29, 756-780. Mazziotta, A., Mummendey, A., & Wright, S. C. (2010). Vicarious intergroup contact

effects: applying social-cognitive theory to intergroup contact research. Group

Processes and Intergroup Relations, 14 (2), 255-274.

Minimal Group Paradigm. (z.j.). Opgehaald 18 juni 2014, van http://en.wikipedia.org/ wiki/Minimal_group_paradigm

Paolini, S., Hewstone, M., Cairns, E., & Voci, A. (2004). Effects of direct and indirect cross- group friendships on judgments of Catholic and Protestants in Northern Ireland: The mediating role of an anxiety-reduction mechanism. Personality and Social

Psychology Bulletin, 30, 770-786.

Pettigrew, T. F. (1997). Generalized intergroup contact effects on prejudice. Personality

and Social Psychology Bulletin, 23, 173-185.

Pettigrew, T. F., & Tropp, L. R. (2008). How does intergroup contact reduce prejudice? Meta-analytic test of three mediators. European Journal of Social Psychology, 38 (6), 922-934.

Pettigrew, T. F., Christ, O., Wagner, U., & Stellmacher, J. (2007). Direct and indirect intergroup contact effects on prejudice: A normative interpretation. International

Journal of Intercultural Relations, 31, 411–425.

Prins, N. (2010). Verschuiving in het politieke landschap. Opgehaald 2 juni 2014, van http://www.nicoleprins.nl/overpeinzingen/Verschuiving-in-het-politieke-landschap.html

Stasiuk, K., & Bilewicz, M. (2013). Extending Contact Across Generations: Comparison of Direct and Ancestral Intergroup Contact Effects on Current Attitudes Toward

Outgroup Members. Journal of Cummunity & Appied Social Psychology, 23(6), 481-491.

Turner, R. N., Hewstone, M., & Voci, A. (2007). Reducing explicit and implicit outgroup prejudice via direct and extended contact: The mediating role of self-disclosure and intergroup-anxiety. Journal of Personality and Social Psychology, 93(3), 369-388. Turner, R. N., Hewstone, M., Voci, A., & Vonofakou, C. (2008). A test of the extended

(20)

intergroup contact hypothesis: the mediating role of intergroup anxiety, perceived ingroup and outgroup norms, and inclusion of the outgroup in the self. Journal of

Personality and Social Psychology, 95, 843-860.

Uitslagen per provincie. (2011, 3 maart). De Stentor.

Van der Pligt, J., & Vliek, M. (2014). Overreden en verleiden: de psychologie van beïnvloeding (1e ed.). Amserdam: Pearson Education.

Vescio, T. K., Sechrist, G. B., & Paolucci, M. P. (2003). Perspective taking and prejudice reduction: the mediational role of empathy arousal and situational attributions.

European Journal of Social Psychology, 33, 455-472.

Vezzali, L., & Giovannini, D. (2012). Secondary transfer effect of intergroup contact: The role of intergroup attitudes, intergroup anxiety and perspective-taking. Journal of

Community and Applied Social Psychology, 22. 125–144.

Vezzali, D., Stathi, S., & Giovannini, D. (2012). Indirect contact through book reading: Improving adolescents’ attitudes and behavioral intentions towards immigrants.

Psychology in the Schools, 49 (2), 148-192.

Wright, S. C., Aron, A., McLaughlin-Volpe, T., & Ropp, S. A. (1997). The extended contact effect: knowledge of cross-group friendships and prejudice. Journal of personality and

Social Psychology, 73, 73-80.

Wright, S. C. (in druk). Ambiguity, shared consensus and collective action: Generating collective protest in response to tokenism. Personality and Social Psychology

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Coefficient of variation; AST, Auditory Stroop Task; RNT, Random Numbers Task; noCL, no additional cognitive load condition; VC, with visual cues; noVC, without visual cues;

rotation speed for wet particles with 100% (V/V) water (case 7) and we present the data with cross red symbols in Fig. We also vary the capillary force for drum rotation speed of 25

For that purpose, we perform a standard live/dead assay on HeLa microtissues, which are analysed before and after exposure to a model drug, using scanning electrochemical microscopy

Deze studie gaat over de opvattingen van regie over het levenseinde ten aanzien van plaatsen van sterven. Met het oog op de toenemende vraag naar palliatieve zorg binnen

Finally, the respondents indicated that travel time is by far the most important route choice factors for them, closely followed by traffic density.. Of lesser

In dit onderzoek wordt getracht te onderzoeken welk perspectief voor meer transportatie, identificatie en narratieve overtuigingskracht zorgt bij een gezondheidsboodschap over

1. Scheme Two is the algorithm for distributed channel assignment in CNRs [26] 3.. The selected parameters of this study are defined to include the ability to be

In Christian Cachin and Jan Camenisch, editors, Advances in Cryptology - EUROCRYPT 2004, International Conference on the Theory and Applications of Cryptographic Tech-