• No results found

Brug tussen strafrecht en GGZ : voldoende toekomstbestendig? : professionele zorgen over de uitvoeringspraktijk van de Wet forensische zorg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Brug tussen strafrecht en GGZ : voldoende toekomstbestendig? : professionele zorgen over de uitvoeringspraktijk van de Wet forensische zorg"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Brug tussen strafrecht en GGZ:

voldoende toekomstbestendig?

P r o f e s s i o n e l e z o r g e n o v e r

d e u i t v o e r i n g s p r a k t i j k v a n

d e W e t f o r e n s i s c h e z o r g

Esmee Boerema

(2)

Brug tussen strafrecht en GGZ: voldoende

toekomstbestendig?

In hoeverre wordt de aansluiting tussen het strafrecht en de GGZ, als gevolg

van de voorgenomen wetswijziging omtrent artikel 37 Sr, bevorderd?

Student: Esmee Boerema Studentnummer: 10655093

Master: Publiekrecht, traject Gezondheidsrecht Studiejaar: 2013/2014

Scriptiebegeleider: dhr. Prof. dr. J. Legemaate Inleverdatum: 21 juli 2014

(3)

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave ... 2 Hoofdstuk 1. Inleiding... 4 1.1 Onderwerp ... 4 1.2 Onderzoeksvraag... 5 1.3 Onderzoeksopzet ... 6 1.4 Methode ... 7

Hoofdstuk 2. De strafrechtelijke last tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis8 2.1 Definitie ... 8 2.2 Strekking ... 9 2.3 Vereisten ... 9 2.3.1 Bewezenverklaring delict ... 9 2.3.2 Psychische stoornis ... 10 2.3.3 Causaal verband ... 10 2.3.4 Gevaar ... 11 2.3.5 Advies deskundigen ... 11 2.4. Procedure ... 12 2.5 Toepassing in de rechtspraktijk ... 13 2.6 Conclusie ... 16

Hoofdstuk 3. Juridisch kader Wet forensische zorg ... 18

3.1. Achtergrond ... 18

3.2 Strekking Wet forensische zorg ... 20

3.3 Beoogde doelen ... 22

3.3.1 De juiste zorg voor de patiënt ... 22

3.3.2 Het ontwikkelen van voldoende forensische zorgcapaciteit ... 22

3.3.3 Kwalitatief goede forensische zorg ... 22

3.3.4 Creëren goede aansluiting tussen forensische zorg en de GGZ ... 23

3.4 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en Wet zorg en dwang ... 24

3.4.1 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg ... 24

3.4.2 Wet Zorg en dwang ... 25

3.5 Het nieuwe artikel 37 Sr ... 25

3.5.1 Strekking ... 26

3.5.2 Verschillen met het huidige artikel 37 Sr ... 27

3.6 Conclusie ... 29

Hoofdstuk 4. Kritiek op de Wet forensische zorg ... 31

4.1 Directe gevolgen ... 31

(4)

4.1.2 Scenario: Wfz in combinatie met de WvGGz ... 32

4.2 Kritiek vernieuwing ... 33

4.2.1 Ontbreken causaal verband ... 34

4.2.2 Vrijwilligheid ... 35

4.2.3 Zelfstandige taak geneesheer-directeur ... 36

4.3 Conclusie ... 37

Hoofdstuk 5. Kritische analyse ... 38

5.1 Analyse ... 38

5.1.1 Introductie... 38

5.1.2 Ontbreken causaal verband ... 39

5.1.3 Vrijwilligheid ... 40

5.1.4 Zelfstandige taak geneesheer-directeur ... 41

5.2 Conclusie ... 42

Hoofdstuk 6. Conclusie en oplossingsrichtingen... 45

6.1 Conclusie ... 45

6.2 Oplossingsrichtingen ... 47

(5)

Hoofdstuk 1. Inleiding

1.1 Onderwerp

“Er is een groep mensen met psychische stoornissen die hulp nodig heeft. Er is een groep mensen die serieuze bedreigingen voor de have of voor het leven van anderen kan vormen. Beide groepen leveren kopzorgen op. Echt lastig wordt het waar deze beide groepen elkaar overlappen. Want dan rijst de vraag hoe intensieve hulp aan mensen en begrenzing van hun gedrag met elkaar te verenigen zijn.”1

Bovenstaand citaat komt uit het vooronderzoek ‘Tussen zorgen en begrenzen’ van de Raad voor Maatschappelijke ontwikkeling (hierna: RMO). Hoewel het onderzoek uit 2005 stamt, wordt met deze passage wel de verhouding tussen het strafrecht en de reguliere hulpverlening uitgedrukt. Dit vooronderzoek van de RMO is op aanvraag van het toenmalige kabinet uitgevoerd en ziet toe op de wijze waarop moet worden omgegaan met delictplegers die met psychiatrische problematiek kampen.2 Dit blijkt in

de praktijk een heikel punt: justitiabelen in Nederlandse penitentiaire inrichtingen die lijdende zijn aan psychiatrische stoornissen, worden volgens de wetgever lang niet altijd behandeld. Tevens hoort een aanzienlijk deel hiervan niet eens thuis in dergelijke inrichtingen.3 Onder andere deze constateringen hebben (bijna) tot nieuwe wetgeving

geleid: de Wet forensische zorg (hierna: Wfz) treedt – als alles volgens de politieke plannen verloopt – op 1 januari 2015 in werking. Eén van de belangrijkste doelstellingen van dit wetsvoorstel is het optimaliseren van de verbinding tussen de forensische –en curatieve zorg.4 In een poging dit doel te bereiken verdwijnt de huidige strafrechtelijke

last tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis (artikel 37 Wetboek van Strafrecht, hierna: Sr) en mag de strafrechter na inwerkingtreding van de Wfz een civiele zorgmachtiging afgeven.5

Naast de totstandkoming van de Wfz wordt de huidige Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Wet Bopz) door een tweetal wetten opgevolgd: de

1 J.M. Barendrecht e.a. 2005, p. 7. 2 J.M. Barendrecht e.a. 2005, p. 1. 3 Kamerstukken II 2009/10, 32 398, nr. 3, p. 2. 4 Kamerstukken II 2009/10, 32 398, nr. 3, p. 3. 5 Kamerstukken II 2009/10, 32 398, nr. 3, p. 35.

(6)

Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: de WvGGz) en de Wet zorg en dwang (hierna: de WZD). Het is de bedoeling dat deze wetten vanaf 1 juli 2015 geldend zijn. In het kader van de nieuwe civiele zorgmachtiging speelt in eerste instantie de Wet Bopz en later in de toekomst de WvGGz een belangrijke rol. De uitgangspunten van deze wetten dienen namelijk bij oplegging van een dergelijke rechterlijke machtiging in acht te worden genomen.6 Er ontstaat hierdoor dus een civiel wettelijk kader dat door de

strafrechter nageleefd moet worden.7

Terwijl de wetgever probeert het strafrecht en de geestelijke gezondheidszorg (hierna: GGZ) zo nauw mogelijk op elkaar aan te laten sluiten, wordt er vanuit het werkveld kritiek geleverd op de bovengenoemde plannen. Onder meer wordt gevreesd dat niet iedereen die nu wél onder de strafrechtelijke last tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis valt, straks ook nog een civiele zorgmachtiging door de strafrechter opgelegd mag krijgen. Met andere woorden: er zou een specifieke groep, die een delict heeft begaan en zorg behoeft, ‘buiten de boot’ vallen. Is dit het geval en zo ja, wat zijn hiervan de mogelijke consequenties?

Een ander kritiekpunt betreft de wijze waarop de functie van de geneesheer-directeur wordt ingevuld. Hoe deskundig hij ook is: krijgt hij teveel ruimte om naar eigen belang te handelen?

1.2 Onderzoeksvraag

Naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wfz en de hierop bestaande kritiek wordt in deze scriptie onderzocht of er hierdoor daadwerkelijk een betere verbinding tussen de forensische -en de curatieve zorg ontstaat. Binnen dit verband is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: in hoeverre wordt de aansluiting tussen het strafrecht en de GGZ, als gevolg van de voorgenomen wetswijziging omtrent artikel 37 Sr, bevorderd? De bestaande zorgen over de toekomstige uitvoeringspraktijk van de Wfz zijn in de beantwoording van deze vraag een cruciaal onderdeel.

Hoewel in deze scriptie wel wordt ingegaan op de achtergrond en doelstellingen van de Wfz, moet voor de volledigheid worden benadrukt dat het onderzoek in deze scriptie

6 Tussen 1 januari 2015 en 1 juli 2015 geldt de Wet Bopz en vanaf 1 juli 2015 de WvGGz. 7 Kamerstukken II 2009/10, 32 399 nr. 3, p. 1 en kamerstukken II 2009/09, 31 996 nr. 3, p.1.

(7)

zich specifiek richt op kritiek die door deskundigen wordt geleverd als het gaat om (nieuwe) tekortkomingen in de behandelde wetgeving. Niet, of slechts zijdelings, staat centraal de vraag of de initiële aanleiding van de wetgever om deze wet te ontwikkelen, een adequaat antwoord weet te bieden op de problematiek die hieraan ten grondslag lag.

1.3 Onderzoeksopzet

Allereerst zal in het tweede hoofdstuk de focus worden gelegd op de huidige vrijheidsbenemende maatregel die in het strafrecht wordt opgelegd: de strafrechtelijke last tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis. Aan de orde komt onder meer wat de vereisten voor oplegging zijn, in welke gevallen de maatregel wordt opgelegd en wat de geldende procedure is. Tevens wordt aan de hand van een aantal strafrechtelijke uitspraken een duidelijk beeld gecreëerd van de rechtspraktijk omtrent het huidige artikel 37 Sr.

In hoofdstuk drie wordt aandacht besteed aan de totstandkoming van de Wfz. Om de in deze wet centraal staande doelstellingen en specifieke veranderingen te behandelen, is het noodzakelijk eerst een beeld te scheppen van de achtergrond van dit wetsvoorstel. In aparte paragrafen zullen ook de met de Wfz verwante wetsvoorstellen WvGGz en WZD kort worden toegelicht. Voorts ziet ditzelfde hoofdstuk toe op de wijze waarop de strafrechtelijke last gaat veranderen en wat precies de verschillen zijn tussen de oude en nieuwe situatie.

In hoofdstuk 4 worden directe gevolgen in de uitvoeringspraktijk en de bestaande kritiek in kaart gebracht. Allereerst komen de verschillen tussen de Wet Bopz en de WvGGz aan bod. Daarna wordt besproken voor welke problematiek de geïnterviewde deskundigen vrezen en waar die vrees vandaan komt. In de inleiding is al een tipje van de sluier opgelicht.

Wanneer duidelijk is waar de kritiek zich precies op richt, staat in het vijfde hoofdstuk de kritische analyse ervan centraal. Zo zal worden onderzocht of de kritiek mogelijk gegrond is en zo ja, welke gevolgen dit eventueel met zich brengt. De vraag of de aansluiting tussen het strafrecht en de GGZ met de komst van de Wfz wordt geoptimaliseerd, is verweven in dit hoofdstuk en hangt nauw samen met de ongerustheid voor een aantal wellicht negatieve consequenties.

(8)

In het laatste hoofdstuk, het zesde, komt de conclusie aan de orde waarna diverse oplossingsrichtingen worden aangehaald met betrekking tot de wijze waarop het beste kan worden omgegaan met de eventueel negatieve gevolgen na de inwerkingtreding van de Wfz.

1.4 Methode

Op de in deze scriptie centraal staande onderzoeksvraag wordt getracht een antwoord te geven met behulp van diverse afgenomen interviews. Deze drie interviews zijn gehouden met deskundigen werkzaam in de praktijk die ziet op de huidige strafrechtelijke last en straks de civiele zorgmachtiging: Kitty van den Brand (OvJ), Simone Gooren (juridisch adviseur bij het NIFP, hierna: Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie) en Leonie Pronk (Bopz-OvJ). Naast de interviews maken de bevindingen uit de literatuur en rechtspraak ook onderdeel uit van de beantwoording van de onderzoeksvraag.

(9)

Hoofdstuk 2. De strafrechtelijke last tot plaatsing in een psychiatrisch

ziekenhuis

Het komt regelmatig voor dat het plegen van een delict zijn oorsprong in een psychische stoornis vindt.8 In dat geval kan er – in plaats van een straf – een maatregel door de

strafrechter worden opgelegd. In dit eerste hoofdstuk staat de strafrechtelijke maatregel centraal die de strafrechter op grond van artikel 37 Sr mag uitoefenen: de strafrechtelijke last tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis. Gesteld kan worden dat deze maatregel niet typisch strafrechtelijk te noemen is. Na opneming gelden de bepalingen die voortvloeien uit de Wet Bopz. Omdat een strafrechter toch een oordeel moet vellen over de strafbaarheid van een verdachte, heeft hij de bevoegdheid om deze maatregel al dan niet op te leggen.9

Achtereenvolgens zullen de definitie, de strekking, de procedure en de wijze waarop dit artikel in de rechtspraktijk wordt toegepast, aan de orde komen.

2.1 Definitie

De strafrechtelijke last tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis betreft één van de twee mogelijkheden waarin een strafrechtelijke vrijheidsbenemende maatregel kan worden opgelegd. De bevoegdheid tot het opleggen van deze maatregel is vastgelegd in artikel 37 Wetboek van Sr:

“De rechter kan gelasten dat degene aan wie een strafbaar feit wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend, in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor een termijn van een jaar, doch alleen indien hij gevaarlijk is voor zichzelf, voor anderen, of voor de algemene veiligheid van personen of goederen.”

Zoals in het desbetreffende artikel naar voren komt, mag de rechter deze maatregel alleen opleggen indien de betrokkene een delict heeft begaan dat hem – wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens – niet kan

8 W.J.L.M Duijst 2009, p. 168. 9 M.C. van Esch 2012, p. 54.

(10)

worden toegerekend. 10 Met andere woorden: de betrokkene dient volledig

ontoerekeningsvatbaar te zijn. Van belang is verder dat plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis uitsluitend mag worden opgelegd voor een termijn van één jaar.

2.2 Strekking

Het doel dat de wetgever met de strafrechtelijke last tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis beoogt, ziet toe op de terugkeer in de maatschappij. De psychiatrische behandeling staat tijdens het verblijf in een instelling centraal. Daarnaast kan de strafrechtelijke plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis ook worden beschouwd als een beveiligingsmaatregel. Dat blijkt uit het gegeven dat de betrokkene – om op grond van dit artikel geplaatst te mogen worden – een gevaar dient te zijn voor zichzelf, voor anderen of voor de algemene veiligheid van personen of goederen.11 Ongeacht het feit

dat de desbetreffende daders (zeer) gevaarlijk zijn, kunnen juist deze daders geen straf worden opgelegd. In deze gevallen ontbreekt de schuld (ontoerekeningsvatbaar) of het opleggen van uitsluitend een straf wordt niet als afdoende beschouwd. Om toch een zekere mate van bescherming aan de maatschappij te bieden, kan bij volledige ontoerekeningsvatbaarheid artikel 37 Sr worden ingezet (of, indien mogelijk, TBS worden gelast). Indien de dader gedeeltelijk ontoerekeningsvatbaar is mag naast – of in plaats van – een straf in bepaalde gevallen TBS worden opgelegd.12

2.3 Vereisten

2.3.1 Bewezenverklaring delict

Allereerst is voor oplegging van de strafrechtelijke last tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis vereist dat de rechter bewezen acht dat de verdachte het delict heeft gepleegd. Indien er geen bewezenverklaring volgt, zal de civiele procedure volgens de Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (hierna: Wet Bopz) moeten worden gevolgd. In dat geval zal de Officier van Justitie (hierna: OvJ) een verzoek hiertoe bij de rechter moeten indienen.13

10 Beekman & Koenraadt 2002, p. 829. 11 Beekman & Koenraadt 2002, p. 830. 12 E.J. Hofstee 2012, p. 1.

13 P. de Bruin 2013, p. 2.

(11)

2.3.2 Psychische stoornis

De rechter dient overtuigd te zijn van de aanwezigheid van een psychische stoornis bij de verdachte, en wel tijdens het plegen van het strafbaar feit.14 Dit wordt ook wel het

gelijktijdigheidsverband genoemd.15 Personen met een gebrekkige ontwikkeling of een

ziekelijke stoornis van de geestvermogens die met het strafrecht te maken krijgen, hebben regelmatig een psychotische stoornis. Overigens kan het ziektebeeld ook bestaan uit waanstoornissen of schizofrenie.

Nauw verbonden met het bestaan van een psychische stoornis is de (on)toerekenbaarheid. Hiervan is sprake wanneer de stoornis het delict geheel, dan wel overwegend, heeft beheerst. Indien de psychische stoornis niet overtuigend kan worden gediagnosticeerd en ook de ontoerekenbaarheid niet wordt aangetoond, mag de strafrechtelijke last tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis niet worden opgelegd.16 In geval de diagnose positief uitpakt, zal de rechter (in de meeste gevallen)

ontslag van alle rechtsvervolging uitspreken.17

2.3.3 Causaal verband

Er dient een causaal verband te bestaan tussen het tenlastegelegde feit en de psychische stoornis die ten tijde van het delict aanwezig was. De geestelijke toestand waarin de betrokkene zich op dat moment bevond, staat – indien artikel 37 Sr van toepassing is – de toerekening van het delict namelijk in de weg. Dat een causaal verband vereist is, vloeit voort uit artikel 39 Sr: “niet strafbaar is hij die een feit begaat, dat hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend.” Het woord ‘wegens’ legt hier de verbinding tussen de ziekelijke stoornis en het strafbaar feit.18

Hoewel in artikel 37 Sr niet nadrukkelijk de eis wordt gesteld dat er een causaal verband moet bestaan tussen de psychische stoornis en de gevaarlijkheid van de betrokkene, is het vanzelfsprekend hier wel vanuit te gaan. Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van dit artikel mag namelijk alleen indien die stoornis daadwerkelijk

14 Artikel 37 lid 1 Wetboek van Strafrecht. 15 E.J. Hofstee 2012, p. 2.

16 HR 9 januari 2001, NJ 2001, 112.

17 Beekman & Koenraadt 2002, p. 831. Van belang is wel dat in een klein aantal gevallen de Hoge Raad heeft bepaald dat de betrokkene vrijgesproken dient te worden. Namelijk in geval van een culpoos delict en – soms – indien er sprake is van een opzetdelict. Zie HR 9 juni 1981, NJ 1983, 412 en HR 24 september 1985, NJ 1986, 532.

18 M.C. van Esch 2012, p. 54.

(12)

gediagnosticeerd is en de betrokkene een gevaar vormt. De wetgever lijkt van dit standpunt dan ook uit te gaan.19

2.3.4 Gevaar

Artikel 37 lid 1 Sr stelt dat de betrokkene een gevaar voor zichzelf, voor anderen, of voor de algemene veiligheid van personen of goederen moet zijn, wil de rechter de desbetreffende maatregel opleggen. Met het voorgaande vereiste heeft de wetgever getracht aansluiting te zoeken bij de wijze waarop de Wet Bopz invulling heeft gegeven aan het gevaarscriterium.20

• Met gevaar voor zichzelf wordt bedoeld schade toebrengen aan de eigen lichamelijke of geestelijke integriteit.21 Wanneer hiervan sprake is, zal de

betrokkene worden opgenomen met als doel deze persoon tegen zichzelf te beschermen (bestwilcriterium);

• Er is sprake van gevaar voor anderen indien het gedrag van de betrokkene rechtstreeks gevaar voor één of meer personen oplevert. Met name zal het gaan om gevaarlijke situaties ten aanzien van personen uit de (directe) omgeving van de betrokkene;

• Gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen bestaat uit gevaarlijke gedragingen richting willekeurige personen en op goederen. Het desbetreffende gedrag dient in dergelijke gevallen als ernstig te worden ervaren. Gesteld kan worden dat de vereisten die gelden voor ‘gevaar voor anderen’ minder zwaar zijn dan die van toepassing zijn bij ‘gevaar voor de algemene veiligheid van personen’. Van het gevaarscriterium zijn dus verschillende gradaties mogelijk.22

2.3.5 Advies deskundigen

Voor oplegging van de last tot plaatsing een psychiatrische instelling is verder vereist dat de rechter zijn beslissing neemt op basis van een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend (schriftelijk) gedragsdeskundig advies.23 Dit advies dient 19 M.C. van Esch 2012, p. 55. 20 P. de Bruin 2013, p. 2. 21 HR 31 augustus 1990, NJ 1990, 831. 22 E.J. Hofstee 2012, p. 3. 23 HR 17 juni 1997, NJ 1998, 134.

(13)

door tenminste twee deskundigen te worden uitgebracht, waaronder één psychiater. De niet nader benoemde deskundige is doorgaans een forensisch psycholoog. Deze deskundigen dienen de betrokkene te hebben onderzocht en zullen tezamen dan wel afzonderlijk een deskundigenrapport op moeten stellen. Als de dagtekening van het advies ouder is dan één jaar op het moment dat de aanvang van de terechtzitting plaatsvindt, mag alleen van het advies gebruik worden gemaakt indien het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) en de verdachte hiermee akkoord gaan.24

De rechter is niet per definitie gebonden aan het desbetreffende advies.25 Wel is het van

belang dat de rechter motiveert waarom hij in een bepaald geval afwijkt van het uitgebrachte advies. In ogenschouw nemende dat de rechter een motiveringsplicht heeft, dient hij toe te lichten of de deskundigenrapporten al dan niet zijn meegenomen in de rechterlijke uitspraak.26

2.4. Procedure

Indien de OvJ een verzoek tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis heeft ingediend en er tevens aan de in de vorige paragraaf genoemde wettelijke eisen is voldaan, staat het de rechter vrij deze maatregel op te leggen. Na oplegging bemiddelt het NIFP bij de executie ervan. Het NIFP houdt zich bezig met de indicatiestelling van forensische zorg. Deze instantie zal – maximaal twee weken na het onherroepelijk worden van de maatregel – op verzoek van de OvJ de plaatsing van de betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis realiseren. De Directie Forensische Zorg (hierna: DForZo), onderdeel van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (hierna: V&J), is belast met de daadwerkelijke plaatsing van de betrokkene. Van belang hierbij is wel dat de OvJ eindverantwoordelijke is in het gehele proces.

Op het moment dat de betrokkene in een instelling is geplaatst, wordt de OvJ hiervan op de hoogte gesteld door het NIFP. Wanneer de OvJ binnen zes weken nog geen bericht heeft ontvangen, zal er overleg tussen het NIFP en de OvJ moeten plaatsvinden. Als dit na tien weken nog steeds niet het geval is, wordt ook de DForZo bij dit overleg betrokken. In slechts zeer uitzonderlijke gevallen kan de OvJ (of een advocaat-generaal) een psychiatrisch ziekenhuis bevelen de betrokkene op te nemen. In dit geval kan worden gedacht aan de situatie dat ook de DForZo geen mogelijkheden ziet de

24 Artikel 37 lid 2 Wetboek van Strafrecht. NB: deze termijn geldt ook op het moment dat er hoger beroep wordt ingesteld. Dat betekent dus dat het OM en de verdachte moeten instemmen met het gebruikmaken van

25 HR 22 januari 2008, NJ 2008, 193. 26 HR 4 januari 2000, NJ 2000, 426.

(14)

betrokkene binnen een bepaalde tijd te plaatsen vanwege bijvoorbeeld zeer ernstige (specifieke) psychiatrische problematiek. Als de OvJ voornemens is de plaatsing te bevelen, dient hij naast de DForZo ook de Inspecteur van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid op de hoogte te stellen en zal de geneesheer-directeur van de desbetreffende instelling worden gehoord.27

Binnen drie maanden na het onherroepelijk geworden rechterlijke vonnis, dient de betrokkene daadwerkelijk te zijn geplaatst in een – voor hem of haar geschikt – psychiatrisch ziekenhuis.28

2.5 Toepassing in de rechtspraktijk

Om een duidelijker en breder beeld van artikel 37 Sr te scheppen, is het goed om diverse, uiteenlopende praktijkvoorbeelden te geven van het al dan niet toepassen van dit artikel door de strafrechter. Deze voorbeelden zullen dus bestaan uit situaties zoals deze zich in rechterlijke uitspraken hebben voorgedaan.

Belaging en inbreuk op de persoonlijke levenssfeer

In de zaak Rb Haarlem 13 oktober 2008, LJN: BF8749 staat een verdachte terecht die twee vrouwen heeft belaagd en een inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van deze vrouwen. Gedragsdeskundigen hebben onderzoek gedaan naar de geestvermogens van de verdachte en zijn tot de conclusie gekomen dat – ten tijde van het plegen van het strafbaar feit – de verdachte leed aan een psychotische stoornis. De verklaring voor zijn gedrag, tijdens het begaan van het delict, kan daarom worden gevonden in die stoornis. Enig besef van zijn ziekte en handelen heeft de verdachte niet en daarom kan hij als volledig ontoerekeningsvatbaar worden beschouwd, aldus de deskundigen. Tevens zou het gedrag van de verdachte niet gecorrigeerd kunnen worden door middel van uitsluitend een medicamenteuze behandeling zolang het desbetreffende ziektebeeld nog aanwezig is. Vanwege bovenstaande conclusies adviseren zij dat een strafrechtelijke last tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis gewenst is. De strafrechter komt wel tot een bewezenverklaring van de ter zake doende feiten, maar ontslaat hem van alle rechtsvervolging vanwege de niet strafbaarheid van verdachte. Tot dusver volgt de rechtbank de deskundigen. Echter, wanneer het aankomt op de daaropvolgende beslissing, oordeelt de rechtbank dat het voorlopig afdoende is

27 Artikel 51 lid 1 jo. 10 lid 2 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen.

28 Openbaar Ministerie, aanwijzing plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis (pz-maatregel) op grond van artikel 37 lid 1 Wetboek van Strafrecht, 2009.

(15)

het overlastgevende gedrag te bestrijden met specifieke medicatie. De rechter ziet in het advies van de deskundigen een ingeschatte kans op terugval in het strafbare gedrag van de verdachte. Daarmee staat volgens de rechter nog niet vast dat er sprake is van een gevaar in de zin van artikel 37 Sr. De rechter kiest er daarom voor in eerste instantie te onderzoeken of de verdachte vrijwillig in staat is de desbetreffende medicatie in te nemen om daarmee zijn strafbaar handelen in de toekomst te voorkomen.29

Uit deze uitspraak kunnen diverse belangrijke elementen worden afgeleid. Ten eerste wijkt in deze zaak de rechter af van het advies van de deskundigen. Zoals in paragraaf 4.5 naar voren is gekomen, mag een rechter dat ook doen. Wel dient uit de motivatie te blijken waarom er wordt afgeweken. In deze zaak geeft de strafrechter aan dat het advies niet wordt overgenomen wegens het hebben van onvoldoende overtuiging dat er sprake is van een gevaar in de zin van artikel 37 Sr. Dit vormt direct een brug naar het tweede element: belangrijk te benoemen is dat de strafrechter hier eerst nagaat of er alternatieven beschikbaar zijn die minder vergaande gevolgen met zich brengen. Binnen dit verband kan namelijk wellicht worden gesteld dat de strafrechtelijke last tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis als een ultimum remedium kan worden beschouwd.30

Poging tot doodslag

In de uitspraak Rb ’s-Gravenhage 20 januari 2004, LJN:AO2243 staat een persoon centraal die verdacht wordt van een poging tot doodslag. Bij het bepalen van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechter notie genomen van een rapportage, opgemaakt door gedragsdeskundigen. Hieruit is gebleken dat er bij de verdachte sprake is van ziekelijke stoornis van de geestvermogens, bestaande uit schizofrenie, paranoïde gedragingen en narcistische trekken. Dit uit zich in agressiviteit. De deskundigen constateren dat de verdachte ten tijde van het delict ontoerekeningsvatbaar was en adviseren plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel 37 Sr, met name vanwege de aanzienlijke kans op terugval in gedrag.

De rechter neemt het advies van de deskundigen over en ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging. Voorts oordeelt de rechter dat de verdachte – gezien de recidivekans

29 Rb Haarlem 13 oktober 2008, LJN: BF8749. 30 J.E. Beekman en F. Coenraadt 2002, p. 835.

(16)

in combinatie met zijn gewelddadige en agressieve uitlatingen – een gevaar is voor de algemene veiligheid van personen.31

In bovenstaande casus komt duidelijk het contrast met de hiervoor besproken rechtszaak naar voren. Waar in de vorige zaak inbreuk op de persoonlijke levenssfeer centraal stond en de rechter afweek van het deskundig advies, gaat het in deze casus om het heftige delict poging tot doodslag waar de strafrechter het advies van de deskundigen vrijwel in zijn totaliteit overneemt.

Bedreiging, mishandeling, poging tot diefstal en diefstal

De mogelijkheid bestaat dat de rechter een beroep doet op de geneesheer-directeur, in die zin dat de verdachte bij plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, niet ‘te snel’ wordt ontslagen. Dit was namelijk het geval in de zaak Rb Zwolle-Lelystad 9 september 2008,

LJN: BF0127. Er stond een verdachte terecht die zich schuldig zou hebben gemaakt aan

bedreiging, mishandeling en (poging tot) diefstal. De gedragsdeskundigen concludeerden dat de verdachte ten tijde van het plegen van het delict volledig ontoerekeningsvatbaar was en de verdachte op dat moment lijdende was aan schizofrenie en een cannabis –en amfetamineverslaving. Gezien eerdere strafbare feiten, bestaande uit geweldspleging, achtten de deskundigen de kans op herhaling groot en adviseerden daarom opname op grond van artikel 37.

De rechter neemt het advies geheel over: hij oordeelt dat er sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid, ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging en legt een artikel 37-maatregel op. Hoewel de OvJ TBS met dwangverpleging heeft geëist, acht de rechter deze maatregel te zwaar. Wel doet de strafrechter een beroep op de geneesheer-directeur: hij “spreekt de uitdrukkelijke wens en de verwachting uit, dat de verdachte niet lichtvaardig weer zal worden ontslagen, maar dat de opname gedurende de gehele periode zal voortduren (…).”32

Opvallend in deze zaak is dat de rechter zich specifiek richt tot de geneesheer-directeur. De strafrechter gaat in de uitspraak in op het gegeven dat de verdachte eerder een periode verplicht opgenomen is geweest. Echter, de opnames hebben niet lang genoeg geduurd. Hieraan ten grondslag lag volgens de rechter de moeilijkheidsgradatie van de

31 Rb ’s-Gravenhage 20 januari 2004, LJN:AO2243. 32 Rb Zwolle-Lelystad 9 september 2008, LJN: BF0127.

(17)

psychische stoornis van de verdachte. Hier wordt vervolgens het oordeel aan verbonden dat dit op een te lichtvaardige wijze is verlopen. Het té lichtvaardig ontslaan van patiënten die in een psychiatrische instelling verblijven, betreft één van de kritiekpunten op wijzigingen omtrent het huidige artikel 37 Sr in het wetsvoorstel Wfz. In de hierop volgende hoofdstukken zal hier aandacht aan worden besteed.

2.6 Conclusie

In dit eerste hoofdstuk is een kader uiteengezet van de procedure en de toepassing van de strafrechtelijke last tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel 37 Sr. Voordat de rechter een besluit neemt over het al dan niet opleggen van deze strafrechtelijke maatregel, dient de OvJ een verzoek in. Gebleken is dat de maatregel wordt toegepast in geval van personen die kampen met psychiatrische stoornissen en onder invloed van deze stoornis een strafbaar feit hebben gepleegd. Voordat de rechter zijn bevoegdheid op grond van artikel 37 Sr mag uitoefenen, dient eerst aan diverse vereisten te zijn voldaan: de betrokkene heeft een strafbaar feit gepleegd en was op dat moment lijdende aan een psychische stoornis als gevolg waarvan het delict hem niet kan worden toegerekend. Voorts is het van groot belang dat er tussen de stoornis en het delict een causaal verband bestaat, dat – als gevolg van zijn gedrag – de verdachte een gevaar in de zin van artikel 37 Sr vormt en dat twee gedragsdeskundigen over de geestestoestand van de betrokkene een advies uitbrengen aan de rechter. Na oplegging van de desbetreffende maatregel bemiddelen het NIFP en DForZo als het gaat om de executie respectievelijk de daadwerkelijke plaatsing van de betrokkene in een instelling. In de paragraaf die ziet op de toepassing van artikel 37 Sr in de (rechts)praktijk, is getracht een beeld te scheppen van gevallen waarin een strafrechtelijke last tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis kan en mag worden opgelegd. Gebleken is dat oplegging plaatsvindt bij zowel ernstige feiten als minder ernstige feiten, van diefstal en bedreiging tot een poging tot doodslag, waarbij de verwachting is dat de betrokkene binnen één jaar kan worden behandeld.

Het lijkt erop dat de artikel 37 Sr-maatregel beschouwd kan worden als een ultimum remedium: de rechter legt de maatregel niet op indien er andere, minder ingrijpende, wegen zijn die mogelijk tot hetzelfde resultaat leiden. Opvallend is dat de rechter in één van de besproken uitspraken, waarin de maatregel wel wordt opgelegd, de

(18)

uitdrukkelijke wens uitspreekt dat niet lichtvaardig omgesprongen wordt met het ontslag van de verdachte. Met andere woorden: de rechter heeft opgemerkt dat de desbetreffende verdachte eerder uit een instelling is ontslagen, puur vanwege zijn ‘moeilijke, ingewikkelde stoornis’. Dit dient volgens hem dan ook in de toekomst te worden voorkomen. Met het oog op de komst van de wetsvoorstellen Wfz en de WvGGz, waarin de geneesheer-directeur een grote rol toebedeeld krijgt, is dit een interessant punt te noemen. Hier wordt later in deze scriptie dan ook op teruggekomen.

(19)

Hoofdstuk 3. Juridisch kader Wet forensische zorg

Op dit moment wordt er gewerkt aan de totstandkoming van nieuwe wetgeving rond de forensische zorg: de Wfz. Centraal hierin staat het aanbieden van zorg die is toegesneden op de behoefte van de patiënt en waarbij de overgang tussen forensische zorg en de GGZ een essentiële rol speelt. Waar de forensische zorg toéziet op GGZ-zorg binnen een strafrechtelijk kader, richt de GGZ zich op het voorkomen, behandelen en genezen van psychische aandoeningen in het algemeen.33 Onderdeel van het

wetsvoorstel is de wetswijziging omtrent artikel 37 Sr. Na inwerkingtreding van de Wfz krijgt de strafrechter de mogelijkheid om binnen het wettelijk kader van de Wet Bopz (en later de Wvggz) in een aparte civiele voorziening een (tevens civiele) rechterlijke machtiging uit te vaardigen. Om de kern van deze wijziging te kunnen duiden en de hierop bestaande kritiek te begrijpen, is het van belang het bredere kader te behandelen, namelijk het wetsvoorstel Wfz.

De verwachting is dat op 1 januari 2015 de Wfz in werking treedt. Staatssecretaris Fred Teeven heeft in april jl. verzocht de plenaire behandeling door de Eerste Kamer in eerste instantie te schorsen in verband met de totstandkoming van een Veegwet.34

In dit hoofdstuk wordt allereerst aandacht besteed aan de Wfz in zijn algemeenheid. Hierbij staan de achtergrond, de strekking en de beoogde doelen ervan centraal. Omdat de Wfz nauw verband houdt met de wetsvoorstellen WvGGz en de WZD, worden deze voorstellen eveneens, zij het kort, aangehaald. Vervolgens komt de wijziging van artikel 37 Sr, die onderdeel is van het desbetreffende wetsvoorstel, aan de orde.

3.1. Achtergrond

De basis voor het wetsvoorstel is gelegen in diverse ontwikkelingen. Rond het begin van de 21e eeuw werd door diverse partijen de vraag gesteld of de wijze waarop de levering

van forensische zorg plaatsvond, wel doeltreffend was. Bewindslieden van de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn & Sport (hierna: VWS) en V&J, maar ook uitvoerende instanties ondervonden problemen rondom de levering van dit type zorg.

33 J.M. Boot en M.H.J.M. Knapen 2005, p. 143. 34 Kamerstukken I 2013/14 nr. 9, p. 1.

(20)

Regelmatig is geconstateerd dat diverse personen met een psychische stoornis (tijdelijk) in een penitentiaire inrichting of een huis van bewaring werden geplaatst, terwijl zij eigenlijk in een GGZ-instelling thuishoorden.35 Bovenstaande problemen hadden als

gevolg dat de Minister van V&J niet meer kon garanderen dat justitiabelen met psychische problematiek de juiste zorg toegewezen kregen, terwijl de eindverantwoordelijkheid wel bij deze minister ligt.36

Naar aanleiding van, onder andere, deze problematiek heeft Van de Beeten in juli 2004 een motie ingediend.37 In deze motie is vastgesteld dat – over het algemeen – de

hechtenis van (verslaafde) gedetineerden met psychische en/of psychiatrische problematiek, maar ook van verstandelijk gehandicapten voor aanzienlijke moeilijkheden zorgt.38 Voorts is in deze motie naar voren gekomen dat – in het kader

van de vaak essentiële behandeling, begeleiding en resocialisatie – een gevangenisstraf voor deze personen vaak niet geschikt is. De middelen en mogelijkheden tot behandeling van de stoornis tijdens detentie, zijn beperkt en wanneer er wél een behandeling plaatsvindt, kan deze vaak niet worden afgerond.

Als gevolg van deze problemen werd geconcludeerd dat er onvoldoende aansluiting was tussen penitentiaire inrichtingen en GGZ-instellingen. Het ontbrak aan samenwerking en samenhang tussen politieke, justitiële en hulpverlenende partijen, werkzaam op deze terreinen. De regering werd dan ook verzocht te voorzien in een betere afstemming tussen de curatieve- en penitentiaire zorg.39

Om één en ander in kaart te brengen is de Commissie Houtman ingesteld. Deze commissie heeft in een rapport de besturing en financiering van de zorg in een justitieel kader geplaatst en een advies gegeven naar aanleiding van de zojuist genoemde problemen. Als kernprobleem heeft in dit rapport centraal gestaan (het ontbreken van) de afstemming in handelswijze, sturing en financiering tussen de Ministeries van V&J en VWS.40 Om de samenhang en samenwerking te verbeteren, heeft de commissie diverse

aanbevelingen gedaan. Eén van die aanbevelingen was het uitbreiden van de mogelijkheden tot behandeling van psychische stoornissen binnen penitentiaire

35 G. Bouman e.a. 2012, p. 10. 36 G. Bouman e.a. 2012, p. 15. 37 Kamerstukken II 2009/10 nr. 3, p.2.

38 Zie voor (toenmalige) zorgen over behandeling van psychische stoornissen in gevangenissen ook: H.J.C. van Marle e.a. 2008, p. 32/33.

39 Kamerstukken I 2003/04 28979, E. 40 G. Bouman e.a. 2012, p. 10.

(21)

inrichtingen. Tegelijkertijd werd veel waarde gehecht aan het vergoten van de kansen voor verblijf in een GGZ-instelling na detentie.41 Voorts kwam de commissie tot de

conclusie dat de forensische zorg apart gefinancierd diende te worden, met de Minister van V&J als inkoper van deze zorg. Op die manier zou de ministeriele verantwoordelijkheid weer in verhouding staan met het daadwerkelijk mogelijk maken van de tijdige tenuitvoerlegging van vonnissen.42

In mei 2006 zijn de aanbevelingen en conclusies van de Commissie Houtman nader uitgewerkt door de Parlementaire onderzoekscommissie TBS: Commissie Visser.43

3.2 Strekking Wet forensische zorg

In de nieuwe wet Wfz zullen nieuwe kaders voor de forensische zorg worden gepresenteerd. Deze forensische zorg bestaat uit geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en verstandelijke gehandicaptenzorg die in het kader van (de tenuitvoerlegging van) een straf of maatregel wordt opgelegd.44 In artikel 1:1 Wfz wordt

deze vorm van zorg als volgt gedefinieerd:

“(…) zorg als omschreven bij of krachtens de Zorgverzekeringswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, die wordt verleend in verband met een psychische stoornis, verslaving of geestelijke beperking, is aan te merken als een interventie bestaande uit een vorm van verzorging, bejegening, behandeling, waaronder mede begrepen opname, begeleiding, waaronder mede begrepen verblijf, of beveiliging, en al dan niet als een voorwaarde, onderdeel uitmaakt van een straf, een maatregel, of van de ten uitvoerlegging van een straf of maatregel, met uitzondering van een straf of maatregel bedoeld in Titel VIII A van het Wetboek van Strafrecht.”

Er wordt een basis gelegd voor onder andere de organisatie van de wijze waarop forensische zorg wordt ingekocht, wie hier recht op heeft, hoe de indicatiestelling plaatsvindt en hoe vervolgens de plaatsing wordt gerealiseerd.45 Zo zal DForZo de zorg

daadwerkelijk inkopen waarbij de Nederlandse Zorgautoriteit (hierna: NZa) een adviserende rol inneemt en wordt de indicatiestelling verzorgd door instanties die deel

41 Kamerstukken II, 2004/05, 29 452, nr. 36. 42 Kamerstukken II 2009/10, 32 398, nr. 3, p. 2. 43 Kamerstukken II, 2005/06, 30 250, nr. 4 en 5. 44 W.L.J.M. Duijst 2009, p. 181. 45 G. Bouman e.a. 2012, p. 11/12.

(22)

uitmaken van het Ministerie van V&J: de reclassering, het NIFP en het Psycho Medisch Overleg (hierna: PMO).46 Verder heeft de wetgever de intentie de plaatsingsprocedures

uniform te laten verlopen. Dat houdt in dat in beginsel de strafrechtelijke titel niet bepalend is voor de wijze waarop de plaatsing zich voltrekt. De herstructurering van de organisatie van de forensische zorg moet leiden tot een betere aansluiting tussen het strafrecht en de GGZ.

In de paragraaf die toeziet op de doelstellingen van de Wfz wordt nader ingegaan op de organisatie van dit wetsvoorstel.

De Wfz zal onder de reikwijdte van het strafrecht worden geschaard. Indien verdachten of (ex)gedetineerden tijdens het strafproces of nadien (ten tijde van tenuitvoerlegging) behoefte hebben aan een vorm van geestelijke gezondheidszorg, zal deze zorg binnen de invloedsfeer van de Minister van V&J vallen.47 Zoals in de vorige paragraaf ook al naar

voren kwam, speelt het kunnen uitoefenen van de ministeriele verantwoordelijkheid hierbij ook een essentiële rol. De gedachte hierachter is dat de strafrechter, maar ook de OvJ, diverse opties zullen hebben om een persoon passende zorg te bieden en op te leggen, met als uiteindelijk doel: het terugdringen van het recidivepercentage.48 Het

belang van de veiligheid van de samenleving staat misschien wel het meest centraal als het gaat om het bereiken van deze doelstelling.49 Echter, het is belangrijk om in te zien

dat de GGZ zich specifiek richt op het welbevinden en de gezondheid van de individuele patiënt, daar waar het Ministerie van V&J het maatschappelijke veiligheids- en handhavingsbelang centraal stelt. Tevens staan er ook nog eens politieke belangen op het spel.50 Op de ‘juiste’ manier omgaan met delictplegers die aan een psychische

stoornis lijden, is dan ook niet makkelijk. Enerzijds bestaan er zorgen over de algemene veiligheid en risico’s, anderzijds is gerichte zorg en aandacht voor dergelijke personen noodzakelijk.51

46 Kamerstukken II 2009/10, 32 398, nr. 3, p. 8. 47 I. Kruit 2012, p. 1.

48 Kamerstukken II 2009/10, 32 398, nr. 3, p. 1. 49 T.I. Oei en M.S. Groenhuijsen 2009, p. 104. 50 C.W. Van der Pot 2006, p. 297.

51 Raad voor Maatschappelijke ontwikkeling 2007, p. 15.

(23)

3.3 Beoogde doelen

In de Memorie van Toelichting worden diverse doelstellingen genoemd die aan de Wfz ten grondslag liggen.

3.3.1 De juiste zorg voor de patiënt

Door personen met een verstandelijke beperking of een psychische stoornis in de toekomst de juiste zorg toe te wijzen, zal de recidive verminderen. Om dit doel te bereiken zal er een adequate indicatiestelling in combinatie met een zorgvuldig gestaafd advies moeten plaatsvinden. Van belang hierbij is dat inzicht wordt verkregen in de bestaande problematiek waarna een oordeel over de noodzakelijke behandeling of sanctie wordt geveld.

Indien de rechter een uitspraak heeft gedaan, zal spoedig daarna met de eventuele behandeling gestart moeten worden. Teneinde voorgenoemd te bereiken, wordt er een nieuw informatiesysteem opgezet: het Informatiesysteem forensische zorg (hierna: Ifzo). GGZ-instellingen kunnen met behulp van dit systeem bepalen wat een geschikte plek voor de betrokkene is.52

3.3.2 Het ontwikkelen van voldoende forensische zorgcapaciteit

Als gevolg van een tekort aan het aantal zorgplaatsen heeft het Ministerie van V&J de afgelopen jaren energie gestoken in het vergroten van de capaciteit van de forensische zorg. Onderdeel van dit project was ook de verantwoordelijkheid van de inkoop van deze zorg neer te leggen bij V&J zelf. Op deze manier hoopt dit ministerie een zorgaanbod te ontwikkelen dat gekarakteriseerd wordt door verscheidenheid. In dit verband kan onder andere worden gedacht aan instellingen specifiek gericht op verstandelijk beperkten, verslavingsklinieken, maar ook ambulante zorgaanbieders.53

3.3.3 Kwalitatief goede forensische zorg

Het bedwingen van het recidivepercentage wil de wetgever bereiken door onder meer het bieden van goede forensische zorg. Bescherming en veiligheid van de maatschappij staat hierbij centraal. Het Ministerie van V&J sluit contracten met zorgaanbieders

52 Kamerstukken II 2009/10, 32 398, nr. 3, p. 3. 53 Kamerstukken II 2009/10, 32 398, nr. 3, p. 4.

(24)

teneinde zorg in te kunnen kopen. Hierbij worden prestatie-indicatoren gehanteerd waarover deze aanbieders verantwoording dienen af te leggen. Deze indicatoren komen oorspronkelijk voort uit de GGZ en verslavingszorg.

Een ander aspect dat van belang is voor het streven naar kwalitatief goede zorg, is de ontwikkeling van een Wetenschappelijk Documentatie- en Onderzoekscentrum. In dit centrum beoogt men evidence based behandelmethoden te ontwikkelen.54

3.3.4 Creëren goede aansluiting tussen forensische zorg en de GGZ

Omdat het na voltooiing van een gevangenisstraf vaak niet lukt de behandeling in een GGZ-instelling op te starten en de betrokkene – met het risico dat hij nogmaals de fout ingaat – vervolgens op zichzelf is aangewezen, is een verbeterde aansluiting tussen de forensische –en GGZ-zorg van groot belang. Teneinde deze aansluiting te ontwikkelen, zijn er diverse maatregelen in het wetsvoorstel geïmplementeerd:

- Er zal een koppeling plaatsvinden tussen de Wfz en de WvGGz. Wanneer blijkt dat de verdachte geen forensische zorg nodig heeft, zal bekeken worden of GGZ-zorg wellicht wel geboden is. Indien forensische GGZ-zorg wel aan de orde is, zal bij afloop hiervan beoordeeld moeten worden of er aansluitend nog een ander type zorg noodzakelijk is. De wetgever heeft getracht de vereisten (en de formulering ervan) uit zowel de Wfz als de WvGGZ zoveel mogelijk op elkaar aan te laten sluiten;

- Het sluiten van contracten met zorgaanbieders zal voor het Ministerie van V&J leiden tot mogelijkheden om de overdracht van zorg te coördineren en controle hierop uit te oefenen;

- Financiering van het zorgstelsel zal plaatsvinden op grond van het systeem van de Diagnose Behandel en Beveiliging Combinaties (hierna: DBBC’s). Dit systeem behelst het zorgtraject dat dient te worden doorlopen wanneer een betrokkene zorg nodig heeft. De Nederlandse Zorgautoriteit (hierna: NZa) is eindverantwoordelijk voor de te leveren prestaties en tarieven op het gebied van de forensische zorg;55

54 Kamerstukken II 2009/10, 32 398, nr. 3, p. 4/5. 55 H.J.C. van Marle e.a. 2013, p. 114.

(25)

- De OvJ krijgt een centrale rol. Hij dient te besluiten of strafvervolging op zijn plaats is of – gezien de psychiatrische problematiek – een verzoek tot een rechterlijke machtiging gewenst is.56

3.4 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en Wet zorg en dwang

Hoewel in deze scriptie de Wet forensische zorg centraal staat en dit hoofdstuk ook specifiek toeziet op het juridisch kader van dit wetsvoorstel, kan er niet aan worden ontkomen ook de wetsvoorstellen WvGGz en WZD kort te behandelen. De Wfz staat namelijk niet op zichzelf: er zijn diverse verbindingen tussen dit wetsvoorstel, de WvGGz en de WZD gecreëerd. De zorgmachtiging die de strafrechter in de toekomst op grond van het nieuwe artikel 37 Sr jo. 2.3 Wfz mag opleggen, is hier een voorbeeld van. Daarbij komt dat de WZD in combinatie met de WvGGz de opvolger van de Wet Bopz vormt.

3.4.1 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

Omdat de Wfz in verbinding staat met – op dit moment de Wet Bopz – en later de WvGGz en WZD, is het noodzakelijk deze wetsvoorstellen hieronder kort te behandelen.

In 2007 heeft de derde evaluatiecommissie Wet Bopz zich gebogen over de werkzaamheid van de Wet Bopz. In de eindconclusie pleitte de commissie voor vernieuwing. In een volgende regeling zou de zorgbehoefte van een patiënt als uitgangspunt voor ogen gehouden moeten worden, waarbij men in de uitvoering niet gebonden is aan een specifieke locatie. De verbinding tussen gedwongen opname en behandeling wordt als achterhaald beschouwd. Het kabinet heeft zich bij deze opvatting aangesloten.57 Hierna is het wetsvoorstel WvGGz tot ontwikkeling gekomen. De WvGGz

valt binnen het civiele recht en richt zich op personen met een psychische stoornis. Alle typen machtigingen die nu nog op grond van de Wet Bopz mogen worden verleend, worden onder de WvGGz onder één zorgmachtiging geschaard. Deze machtiging mag door de rechter worden afgegeven aan personen wiens gedrag, wegens een psychische stoornis, “leidt tot een aanzienlijk risico op ernstige schade voor hemzelf of voor een

56 Kamerstukken II 2009/10, 32 398, nr. 3, p. 3. 57 Kamerstukken II 2007/08, 25763, nr. 9, p. 2.

(26)

ander.”58 De zorg die hieruit voortvloeit mag op diverse manieren worden aangeboden,

van ambulant tot poliklinisch tot begeleiding aan huis. 3.4.2 Wet Zorg en dwang

Zoals bij het bespreken van de WvGGz naar voren is gekomen, maakt ook de WZD deel uit van de opvolger van de Wet Bopz. Waar de WvGGz toeziet op personen met een psychische stoornis, focust de WZD zich op mensen met een verstandelijke beperking of een psychogeriatrische aandoening.59 Naast de redenen genoemd bij het in kaart

brengen van de WvGGz, speelde ook de rechtspositie van patiënten met een verstandelijke beperking of dementie een rol bij de totstandkoming van de WZD. Om de rechtspositie van deze groep te kunnen waarborgen, dient er een aparte regeling te komen, zo was de gedachte in de eerste en tweede wetsevaluatie van de Wet Bopz.60

Onder de huidige Wet Bopz vallen alleen Bopz-instellingen, terwijl personen met dementie of een verstandelijke beperking in bepaalde gevallen ook in kleinschalige woonvormen worden verzorgd die niet te kwalificeren zijn als Bopz-instellingen. Op dit gebied heeft de Wet Bopz dus een beperkte reikwijdte.61

De WZD omvat niet alle patiënten met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke beperking: er dient een indicatiebesluit te zijn waarin de desbetreffende aandoening of beperking is vastgelegd.62 Een belangrijke verandering is de wijziging van

het gevaarscriterium. Dit wordt omgezet in het ernstig nadeel-criterium. Dit criterium houdt in dat opname onder dwang uitsluitend kan geschieden indien op deze wijze ernstig nadeel voor de patiënt zelf of een derde kan worden afgewend. Gedwongen zorg mag in beginsel niet worden toegepast, tenzij wordt voldaan aan het zojuist genoemde criterium.63

3.5 Het nieuwe artikel 37 Sr

Onderdeel van het wetsvoorstel Wfz is de inhoudelijk ingrijpende wijziging van artikel 37 Sr. In de Memorie van Toelichting van de Wfz wordt gewezen op de beperkingen van het huidige artikel 37 Sr. De wetgever geeft aan dat er van dit artikel weinig gebruik

58 Artikel 3:3 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. 59 Kamerstukken II 2008/09, 31 996, nr. 3, p. 1.

60 Kamerstukken II 1997/98, 25 763, nr. 1, p. 37 en kamerstukken II 2003/04, 25 763, nr. 4, p. 42. 61 B.J.M. Frederiks & K. Blankman 2013, p. 347/348.

62 Artikel 1 lid 1 sub c Wet zorg en dwang. 63 Kamerstukken 2008/09, 31 996, nr. 3, p. 2.

(27)

wordt gemaakt. Dit zou het geval zijn wegens de terughoudendheid van OvJ’s in het verzoeken van de deze maatregel. Hieraan zou ten grondslag liggen dat zij onvoldoende invloed kunnen uitoefenen op de uiteindelijke beëindiging ervan.64 De

geneesheer-directeur heeft hier namelijk de regie over. Dit leidt onder andere tot de keuze de strafrechter de mogelijkheid te geven een civiele zorgmachtiging af te geven.

3.5.1 Strekking

Artikel 7.1, E van het wetsvoorstel Wfz regelt het nieuwe artikel 37 Sr. Dit gewijzigde artikel komt te luiden:

“Indien de rechter in de gevallen, bedoeld in artikel 2.3 van de Wet forensische zorg van oordeel is, dat voldaan is aan de criteria voor het afgeven van een machtiging krachtens de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen, kan hij met toepassing van die wet een machtiging ingevolge die wet afgeven.”

Ingevolge de Wfz mag de strafrechter, op grond van het vernieuwde artikel 37 Sr. jo. 2.3 Wfz en op ieder moment in het strafproces, een civiele zorgmachtiging verlenen. Zoals blijkt uit het nieuw geformuleerde artikel wordt deze machtiging krachtens de Wet Bopz verleend. Preciezer: bij het verlenen ervan dienen de wettelijke bepalingen voortkomend uit de Wet Bopz in acht te worden genomen. Er vindt dus een duidelijke kentering plaats van een strafrechtelijke last naar een Bopz-machtiging, verleend door de strafrechter.65 De Wet Bopz wordt zoals eerder vermeld opgevolgd door de WvGGz

en daarom moeten na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel de hieruit voortkomende wettelijke bepalingen in acht worden genomen.

Door het verlenen van een zorgmachtiging kan de strafrechter bewerkstelligen dat de betrokkene in de reguliere psychiatrische gezondheidszorg wordt behandeld. Het afgeven van deze zorgmachtiging geschiedt in een aparte civiele voorziening en wordt dus niet betrokken bij het strafrechtelijke vonnis. De OvJ kan in een voorfase van het strafproces inschatten of een verzoek tot een rechterlijke machtiging, in verband met de mogelijk bestaande psychiatrische problematiek, noodzakelijk is of dat er

64 Kamerstukken II 2009/10, 32 398, nr. 3, p. 12. 65 T.P. Widdershoven 2013, p. 627.

(28)

strafvervolging ingesteld moet worden.66 De strafrechter mag uitsluitend een civiele

zorgmachtiging opleggen indien er sprake is van één van de gevallen genoemd in artikel 2.3 Wfz. Uit dit artikel blijkt dat de zorgmachtiging ook mag worden afgegeven indien er een veroordeling of zelfs vrijspraak volgt. Artikel 2.3 Wfz komt te luiden:

“Aan artikel 37 Sr van het Wetboek van Strafrecht, kan bij afzonderlijke beslissing toepassing worden gegeven:

1. bij de rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;

2. bij de rechterlijke uitspraak waarbij overeenkomstig artikel 9a Sr wordt bepaald dat geen straf wordt opgelegd;

3. bij de rechterlijke uitspraak waarbij de verdachte wordt vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging;

4. bij een afzonderlijke rechterlijke beschikking op vordering van het openbaar ministerie;

5. indien de rechter de terbeschikkingstelling niet verlengt;

6. indien de rechter de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege niet verlengt;

7. indien de rechte de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen niet verlengt.”

3.5.2 Verschillen met het huidige artikel 37 Sr

Nu in hoofdstuk 2 in kaart is gebracht hoe het huidige artikel 37 Sr wordt toegepast en tevens duidelijkheid is geschapen over de werking van het nieuwe artikel, kunnen de belangrijkste verschillen tussen de oude en de nieuwe situatie op een rijtje worden gezet.

Voldoen aan BOPZ-criteria

Het huidige artikel 37 Sr bestaat uit een bepaling die een strafrechtelijke maatregel vormt. Met betrekking tot deze maatregel vervult de strafrechter, na het opleggen ervan, geen functie meer.

66 Kamerstukken II 2009/10, 32 398, nr. 3, p. 12.

(29)

Wanneer nu iemand op grond van dit artikel in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst wordt, komt vanaf dat moment de Wet Bopz om de hoek kijken.67 Nadien moet een

geplaatste ook als een Bopz-patiënt worden aangemerkt. Dit houdt in dat er geen verschil bestaat tussen een patiënt die op basis van een Bopz-machtiging, afgegeven voor de civiele rechter, is opgenomen of via artikel 37 Sr. Zo moet onder andere het aanvragen van verlof of ontslag volgens de regels van de Wet Bopz verlopen. Hetzelfde geldt voor de behandeling, bejegening en beveiliging: ook dan zijn alle Bopz-regels van kracht. Gezien het bovenstaande kan worden gesteld dat een maatregel, op grond van artikel 37 Sr, gezien kan worden als een Bopz-maatregel, verleend door de strafrechter.68

Met het naleven van de Wet Bopz en de WvGGZ wordt na de inwerkingtreding van de Wfz gezinspeeld op een optimale verbinding tussen het strafrecht en de reguliere hulpverlening. Tegelijkertijd ontstaat wel de vraag in hoeverre het wenselijk is dat het systeem van de (niet-)toerekening gedeeltelijk wordt verlaten. Dit is namelijk een essentieel aspect van de wijze waarop het strafrecht wordt toegepast.69 Er bestaan

evidente inhoudelijke verschillen tussen de Wet Bopz en de WvGGZ. Aangezien de data van inwerkingtreding verschillen, ontstaan er twee situaties. De keuze is gemaakt om de belangrijkste verschillen en directe gevolgen van het opleggen van een civiele zorgmachtiging door de strafrechter, in het volgende hoofdstuk te behandelen.

Gedeeltelijke ontoerekeningsvatbaarheid

Zoals behandeld in hoofdstuk 2 schrijft het huidige artikel 37 Sr voor dat de dader ten tijde van het delict volledig ontoerekeningsvatbaar was. Hierin ligt per definitie besloten dat er een causaal verband tussen het strafbaar feit en de psychische stoornis van de betrokkene bestaat en de dader het delict geheel onder invloed van die stoornis heeft gepleegd, hetgeen leidt tot niet-toerekenbaarheid.

Het huidige artikel wordt vervangen door regelgeving die ervanuit gaat dat het niet meer van belang is of iemand ten tijde van het plegen van het delict ontoerekeningsvatbaar was. De geestestoestand van de dader behoeft niet van invloed

67 Zie artikel 51 lid 1 Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen. Plaatsing kan in principe geschieden in iedere instelling die onder de Wet Bopz valt.

68 T.P. Widdershoven 2013, p. 387.

69 Het gaat deze scriptie echter te buiten om in te gaan op de vraag in hoeverre de strafrechter hiermee de essentie van het strafrecht verlaat.

(30)

te zijn geweest op het plegen van het strafbaar feit. Gedeeltelijke ontoerekeningsvatbaarheid volstaat. In het strafrecht behelst dit begrip nog steeds een causaal verband, zij het in mindere mate dan bij ontoerekeningsvatbaarheid het geval is.70 Omdat artikel 37 Sr jo. 2.3 Wfz met inachtneming van het wettelijk kader van de

Wet Bopz (en later de WvGGz) toegepast dient te worden, verdwijnt dit vereiste.71

Voorts wordt ook aangegeven dat mede vanwege het op dit moment vereiste causaal verband, het huidige artikel 37 Sr weinig wordt toegepast.72

Een voorbeeld van de nieuwe situatie: iemand die zich schuldig maakt aan diefstal en een psychische stoornis heeft, maar waarbij hiertussen geen verband is, mag op grond van artikel 37 Sr jo. 2.3 Wfz toch een civiele rechterlijke machtiging worden opgelegd. Een logisch gevolg van bovengenoemde keuze is dat de doelgroep waarop het vernieuwde artikel 37 Sr jo. 2.3 Wfz van toepassing is, aanzienlijk groter zal zijn.73

Hoewel naar verwachting door deze uitbreiding de groep groter zal zijn, wordt er wellicht toch een bepaalde categorie uitgesloten van toepassing van het nieuwe artikel. Het gaat in dat geval om personen die volledig ontoerekeningsvatbaar zijn en waarvoor het Bopz-kader te beperkt wordt uitgelegd (zie later in hoofdstuk 4).

3.6 Conclusie

In dit hoofdstuk is uiteengezet hoe het wetsvoorstel Wfz inhoudelijk wordt vormgegeven. Gebleken is dat mensen met een psychiatrische stoornis in het verleden regelmatig in een penitentiaire inrichting terechtkwamen, terwijl – als men kijkt naar het type zorg dat noodzakelijk is – plaatsing in een GGZ-instelling gewenst was geweest. Daarom worden in de Wfz nieuwe kaders voor de forensische zorg gepresenteerd die toezien op de volgende doelstellingen: het bieden van de juiste zorg voor de juiste patiënt waarbij de geboden zorg als kwalitatief goed mag worden beschouwd, zorgdragen voor voldoende zorgcapaciteit en het verbeteren van de aansluiting tussen het strafrecht en de GGZ. Onderdeel van de Wfz is ook de wijziging van het huidige artikel 37 Sr. Verder zijn in dit hoofdstuk de belangrijkste wijzigingen op een rijtje gezet: na inwerkingtreding van de Wfz zal de strafrechter bij oplegging van de zorgmachtiging de Wet Bopz (en later de WvGGz) in acht moeten nemen en naast volledig

70 HR 9 november 1982, NJ 1983, 268.

71 Kamerstukken II 2009/10, 32 398, nr. 3, p. 65. 72 Kamerstukken II 2012/13, 32 398, nr. F, p. 9. 73 Interview Kitty van den Brand.

(31)

ontoerekeningsvatbare personen kunnen nu ook gedeeltelijk ontoerekeningsvatbaren een rechterlijke machtiging opgelegd krijgen. Hierbij is het van belang te vermelden dat in de nieuwe situatie het causaal verband tussen de psychische stoornis en het gepleegde strafbare feit niet meer wordt gehanteerd.

(32)

Hoofdstuk 4. Kritiek op de Wet forensische zorg

Waar in hoofdstuk 3 het juridisch kader van de Wfz – in combinatie met vooral de WvGGz – uiteen is gezet, ziet dit hoofdstuk toe op enkele kritiekpunten die de vernieuwingen omtrent artikel 37 Sr jo. 2.3 Wfz met zich brengen. Vanuit verschillende hoeken is er kritiek geuit op de toekomstige werking van de (civiele) maatregel die met de komst van bovengenoemde wet(ten) mag worden opgelegd. Deze kritische uitlatingen hebben onder andere te maken met het mogelijk te krappe kader van zowel de Wet Bopz als de WvGGz. Door een duidelijke weergave van de bestaande kritiek te geven, zal in het hierop volgende hoofdstuk worden bezien of in deze kritieken steekhoudende elementen bevatten. Als dat het geval is, zal in kaart worden gebracht welke gevolgen kleven aan de wijzigingen omtrent het huidige artikel 37 Sr en of er wellicht aan specifieke oplossingsrichtingen kan worden gedacht.

4.1 Directe gevolgen

Er gaan zich, zoals het er nu uitziet, verschillende scenario’s voordoen: vanaf 1 januari 2015 doet de Wfz zijn intrede, een half jaar later, vanaf 1 juli 2015, gaat de WvGGz gelden. Het gevolg van de verschillende momenten van inwerkingtreding is dat er een termijn van zes maanden ontstaat waarin de Wet Bopz nog gewoon van toepassing is. Het is van belang deze twee scenario’s helder uiteen te zetten, omdat de toepassing van het vernieuwde artikel 37 Sr jo. 2.3 Wfz in beide omstandigheden een andere uitwerking kent.

4.1.1 Scenario: Wfz in combinatie met de Wet Bopz

Indien na 1 januari 2015 de nieuwe civiele zorgmachtiging door de strafrechter wordt opgelegd, dient voor een periode van zes maanden te worden voldaan aan de vereisten die in de Wet Bopz worden gesteld:

- de betrokkene veroorzaakt gevaar;

- het gevaar wordt veroorzaakt door een stoornis van de geestvermogens;

- het gevaar kan niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis worden afgewend;

(33)

- de betrokkene is niet bereid tot vrijwillig verblijf.74

Op twee manieren kan door de OvJ een rechterlijke machtiging worden aangevraagd: namelijk via de gebruikelijke civiele Bopz-procedure en via de strafrechtelijke route, op grond van het vernieuwde artikel 37 Sr jo. 2.3 Wfz. Men kan zich afvragen of er van de strafrechtelijke route vanaf 1 januari 2015 veel gebruik zal worden gemaakt, aangezien de Bopz-procedure voor alle betrokkenen bekend terrein is. Daarnaast speelt ook een rol dat het onduidelijk is waarom een zorgmachtiging aan de strafrechter zal worden verzocht indien er verder geen strafrechtelijke procedure lopende is.

Benadrukt dient te worden dat het de OvJ zelf is die een verzoekschrift opstelt en deze vervolgens bij de rechter indient.75 Men kan geen hoger beroep instellen tegen de

oplegging van de maatregel.76

4.1.2 Scenario: Wfz in combinatie met de WvGGz

Het moment dat de WvGGz in werking treedt, ontstaat er een andere werkelijkheid. In dat geval dienen, bij toepassing van artikel 37 Sr jo. 2.3 Wfz, de wettelijke bepalingen uit de WvGGz in acht te worden genomen:

- Het gedrag van een persoon leidt, als gevolg van zijn psychische stoornis, tot een aanzienlijk risico op ernstige schade voor hemzelf of voor een ander;

- Er zijn geen mogelijkheden voor zorg op basis van vrijwilligheid;

- Het verlenen van verplichte zorg is, gelet op het doel van verplichte zorg, evenredig;

- Redelijkerwijs valt te verwachten dat het verlenen van verplichte zorg effectief is.77

Een belangrijk verschil met de wijze waarop de Wet Bopz is ingevuld, is dat de OvJ op basis van de WvGGz alleen nog een zorgmachtiging mag verzoeken wanneer de betrokkene in aanraking met de politie is geweest: “(…) indien naar zijn oordeel is voldaan aan de criteria voor verplichte zorg en de noodzaak tot verplichte zorg is

74 Artikel 2 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen. 75 Artikel 2 lid 1 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen. 76 Artikel 9 lid 5 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen. 77 Artikel 3:3 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg.

(34)

gebleken bij de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde.”78 In andere gevallen is

de geneesheer-directeur verantwoordelijk voor de voorbereiding van de rechterlijke machtiging en hierop volgend, ook voor de indiening van het verzoekschrift. Omdat het aanvragen van een rechterlijke machtiging via de civiele procedure met de komst van de WvGGz wordt beperkt, bestaat de mogelijkheid dat sneller de strafrechtelijke route wordt gevolgd, ook indien er verder geen strafprocedure gaande is. Zoals vermeld in hoofdstuk 3 wordt het causaal verband niet meer gehanteerd, dus op het eerste gezicht (omdat dit dus niet bewezen hoeft te worden) lijkt een verzoek tot een machtiging aan de strafrechter mogelijk vergemakkelijkt te worden. Echter, zoals later in dit hoofdstuk zal blijken, is het nog maar de vraag of de verdwijning van het causaal verband dit tot gevolg zal hebben.

Waar dat onder de Wet Bopz niet mogelijk is, ontstaat de optie om op grond van de WvGGz in hoger beroep te gaan tegen het opleggen van een zorgmachtiging.79

4.2 Kritiek vernieuwing

Diverse deskundigen die te maken hebben (gehad) met de toepassing van de huidige artikel 37 Sr-maatregel, geven aan dat er wellicht uitvoeringsproblemen gaan ontstaan als gevolg van de eerder in kaart gebrachte vernieuwingen. Om de bestaande kritiek helder te expliceren, zijn in het kader van deze scriptie drie interviews gehouden, te weten met Kitty van den Brand, OvJ bij het Functioneel Parket (Rotterdam) en Leonie Pronk, OvJ bij het Arrondissementsparket (Den Haag) en met Simone Gooren, juridisch adviseur bij het NIFP (Den Haag). Alle drie uiten zij hun verontrusting over de mogelijk niet voorziene negatieve consequenties die vooral in verband te brengen zijn met het (te beperkte?) wettelijk kader van de Wet Bopz (en later de WvGGz). In de onderstaande sub-paragrafen licht ik de kritiek en de veronderstelde effecten toe. Per kritiekpunt wordt geëxpliceerd door wie de uitlatingen worden gedaan en waar deze zich op richten.

78 Artikel 5:20 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. 79 Artikel 6:2 lid 3 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg.

(35)

4.2.1 Ontbreken causaal verband

Volgens Simone Gooren ziet de grootste verandering als gevolg van de wetswijziging toe op het causaal verband: “in de huidige situatie wordt bij toepassing van artikel 37 Sr getoetst of er sprake was van een psychische stoornis ten tijde van het begaan van het strafbaar feit. Straks, wanneer artikel 2.3 Wfz toegepast gaat worden, wordt gekeken naar de toestand van de betrokkene op het moment dat het gedragskundig onderzoek plaatsvindt. Waar het NIFP voor waarschuwt, is dat na de inwerkingtreding van de Wfz een bepaalde groep wordt uitgesloten van de toepassing van artikel 37 Sr jo. 2.3 Wfz. Een groep, die op dit moment wel binnen het kader van de strafrechtelijke last tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis valt.” Met deze mogelijke uitsluiting bedoelt Gooren het volgende: indien iemand bijvoorbeeld ontoerekeningsvatbaar was tijdens het begaan van het delict, bevindt hij zich daarna meestal – in afwachting van een gedragsdeskundige rapportage – in detentie. Tijdens die periode kan iemand onder psychiatrische zorg alweer redelijk ‘opgeknapt’ zijn. Hoewel tijdens het gedragsdeskundig onderzoek geconstateerd kan worden dat de desbetreffende persoon tijdens het delict ontoerekeningsvatbaar was, is dit niet meer relevant. Het moment waarop het onderzoek plaatsvindt is nu het toetsmoment van de geestestoestand geworden.80 Uit dit onderzoek kan blijken dat er geen sprake (meer) is van gevaar

(Bopz) of risico op ernstige schade (WvGGz), voortvloeiend uit de psychische stoornis. Anders gezegd: hier is niet meer zodanig sprake van dat een opname of machtiging op grond van de Wet Bopz (en later de WvGGz) gerechtvaardigd kan worden. Als dat het geval is, bestaat er geen mogelijkheid de opnemingsmaatregel op grond van artikel 37 Sr jo. 2.3 Wfz op te leggen. Immers, onderdeel van de Wet Bopz is het criterium: “betrokkene dient een gevaar te veroorzaken.”81 Volgens Gooren komt hier nog bij, dat

de ervaring leert dat de periode waarin iemand wacht op de (dubbel)rapportage over zijn geestestoestand erg lang kan duren, soms wel een half jaar. Dat kan in bepaalde gevallen genoeg tijd zijn om iemand er bijvoorbeeld met behulp van psychofarmaca weer een beetje bovenop te krijgen. Naast het risico dat de betrokkene niet meer als een gevaar in de zin van de Wet Bopz mag worden beschouwd (ook niet in de zin van de

80 Zie voor taak NIFP-psychiater: T.I. Oei en M.S. Groenhuijsen 2009, p. 667.

81 Onder de Wvggz geldt een ander criterium, wel ontstaan er dezelfde consequenties: indien het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot een aanzienlijk risico op ernstige schade voor hemzelf of voor een ander (…), zie artikel 3:3 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op grond van deze gedachte kunnen we nu de volgende verwachting formuleren over de wijze waarop het onderscheid [± autonomie] relevant is op tekstniveau: in volitio-

Verder is wettelijk vastgelegd dat dwang alleen in uiterste gevallen mag worden toegepast, zijn de rechten van de betrokkene versterkt, is de positie van de familie

• De Wzd vanaf 1 januari 2020 direct van toepassing wordt op alle rechterlijke machtigingen (RM), inbewaringstellingen (IBS) en artikel 60 Wet Bopz besluiten die zijn afgegeven

■ Schoonhouden van de ruimte, alleen als deze zorg echt nodig is, mocht een cliënt echt niet zelf zijn huis.. schoonhouden dan regelen

Ook onder de werking van de Wvggz en Wzd blijft de toepassing van verplichte zorg een uiterst middel, bedoeld voor die situaties waarin de mogelijkheid van vrijwillige zorg

Aansluitend op de belangrijkste conclusie van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer - de kloof tussen de strekking en bepalingen van de Wet BOPZ enerzijds en de werkbaarheid

dementerenden in de nabije toekomst steeds groter zal worden en steeds meer dementerende ouderen langer in verzorgingshuizen verblijven, bestaat de kans dat – omdat instellingen

De rechter doet dat alleen als er bij u sprake is van een psychiatrische stoornis die leidt tot ernstig nadeel voor uzelf of andere personen en als vrijwillige zorg niet mogelijk