• No results found

Genderverschillen in zelfvertrouwen en agressie bij risico- en licht-delinquente jongeren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Genderverschillen in zelfvertrouwen en agressie bij risico- en licht-delinquente jongeren"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Genderverschillen in zelfvertrouwen en agressie bij risico- en

licht-delinquente jongeren

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek

Stephanie Bergman

10674241

Begeleider: Machteld Hoeve

(2)

Abstract

In dit onderzoek staat de vraag centraal in hoeverre genderverschillen een rol spelen in de mate van zelfvertrouwen en agressie bij risico- en licht-delinquente jongeren. Deze vraag is onderverdeeld in het verband tussen gender en zelfvertrouwen, tussen gender en (directe en indirecte) agressie, en tussen agressie en zelfvertrouwen. Daarnaast is onderzocht in hoeverre gender van invloed is op agressie en zelfvertrouwen. Voor de eerste twee onderzoeksvragen is de t-toets voor onafhankelijke steekproeven uitgevoerd en voor de derde en vierde vraag is een multipele regressieanalyse gedaan. Er is een klein significant sekseverschil gevonden in indirecte agressie. Dit betekent dat meiden meer indirecte agressie gebruiken ten opzichte van jongens. Tevens heeft de variabele sociale wenselijkheid tussen zelfvertrouwen en directe en indirecte agressie een significant hoofdeffect. Daarnaast is een zwak negatief hoofdeffect gevonden van zelfvertrouwen op indirecte agressie, gecontroleerd voor sociale wenselijkheid. Daarentegen hebben genderverschillen geen modererend effect op het verband tussen

zelfvertrouwen en agressie. Concluderend kan gesteld worden dat genderverschillen geen tot een kleine rol spelen in de mate van zelfvertrouwen en agressie.

(3)

Abstract

This study focusses on the research question how gender differences influence the degree of self-confidence and aggression by risk and light-delinquent young adults. To answer this, it analyzes several relations, namely the relation between gender and self-esteem, between gender and (direct and indirect) aggression, between aggression and self-confidence. Further, this study analyzes how gender affects aggression and confidence. To test these relations, t-tests and multiple regression analyses where performed. The results show a modest, but significant, gender difference in indirect aggression. It shows that girls use more indirect aggression than boys. There is also a significant main effect by the variable social desirability on the relation between confidence and direct and indirect aggression. In addition, a weak negative main effect of confidence on indirect aggression was found, controlled for social desirability. By contrast, gender differences did not have a moderating effect on the

relationship between confidence and aggression. It can be concluded that gender differences do not play a significant role in the degree of self-confidence and direct aggression. However, gender differences play a modest role in the degree of self-confidence and indirect

(4)

Genderverschillen in zelfvertrouwen en agressie bij risico- en licht-delinquente jongeren Het verband tussen zelfvertrouwen, narcisme, geweld en agressie is in verscheidene onderzoeken onderzocht. Uit literatuuronderzoek van Ostrowsky (2010) is gebleken dat er een relatie tussen agressie en zelfvertrouwen aanwezig is. Echter, datzelfde onderzoek laat inconsistente resultaten zien, waarbij zowel een lage als een hoge mate aan zelfvertrouwen gerelateerd is aan agressief gedrag (Ostrowksy, 2010). Daarnaast wordt in deze onderzoeken weinig aandacht aan eventuele genderverschillen besteed (Ostrowsky, 2010). Volgens Maas (2013) worden de verschillen tussen mannen en vrouwen op biologisch en fysiologisch gebied steeds duidelijker en is het beter om onderzoek te doen apart gericht op vrouwen en mannen. Ook cognitieve verschillen spelen een rol in de verschillen tussen man en vrouw (Gijs, Gianotten, Vanwesenbeeck, & Weijenborg, 2009). Naast dat vrouwen en mannen op fysiologische, biologische en cognitieve aspecten verschillen, speelt ook gender een grote rol. Gender is van invloed op de rolverwachtingen van mannen en vrouwen en sekse-stereotypes en de daarmee samenhangende druk om als meisje ‘vrouwelijk’ te zijn en als jongen

‘mannelijk’. Deze rolverwachtingen kunnen bijdragen aan de mate van zelfvertrouwen en agressie (Lynch, Myers, Kliewer, & Kilmartin, 2001). Dit onderzoek richt zich daarom op genderverschillen die mogelijk een rol spelen in de mate van zelfvertrouwen en agressie en het verband hiertussen bij licht delinquente- en risicovolle jongeren. Hieronder wordt kort het verband tussen gender en zelfvertrouwen, gender en agressie, het verband tussen

zelfvertrouwen en agressie én genderverschillen in verband met zelfvertrouwen en agressief gedrag, weergegeven.

Gender en zelfvertrouwen

Een positief zelfbeeld en de mate van zelfvertrouwen worden al een lange tijd als een belangrijke factor voor de mentale gezondheid gezien. Eerdere studies hebben uitgewezen dat een hoge mate van zelfvertrouwen voor een beschermende coping-strategie kan zorgen bij het

(5)

omgaan met dagelijkse beslommeringen en negatieve levensgebeurtenissen (Kling, Hyde, Showers, & Buswell, 1999). Naast dat zelfvertrouwen een positief effect kan hebben op de mentale gezondheid, verschilt de mate van zelfvertrouwen tussen mannen en vrouwen. Uit literatuuronderzoek van McMullin en Cairney (2004) is gebleken dat in alle leeftijdsgroepen vrouwen minder zelfvertrouwen hebben vergeleken met mannen. Uit hetzelfde onderzoek blijkt het zelfvertrouwen te verminderen bij mannen en vrouwen naarmate zij ouder worden (McMullin & Cairney, 2004). Deze bevinding is tegenstrijdig met eerder onderzoek, waaruit blijkt dat ouder worden voor zowel man en vrouw, voor meer zelfvertrouwen zorgt (Josephs, Markus, & Tafarodi, 1992; Lynch et al., 2001).

Verder zijn uit de resultaten van het onderzoek van Lynch et al. (2001) geen

genderverschillen gevonden in de mate van zelfvertrouwen in de late adolescentie: dit komt overeen met gegevens uit de meta-analyse van Kling et al. (1999). Desalniettemin hebben meiden minder zelfvertrouwen dan jongens aan het begin van de adolescentie (Lynch et al., 2001). Daarnaast blijkt uit de meta-analyse van Kling et al. (1999) dat jongens en meisjes het minst verschillen in de mate van zelfvertrouwen in de late kindertijd. Dit is wederom

tegenstrijdig met ander onderzoek waaruit blijkt dat jongens in zijn algemeenheid meer zelfvertrouwen hebben in vergelijking met meiden (McMullin & Cairney, 2004). De media hebben een grote bijdrage aan de mate van zelfvertrouwen bij jongens en meisjes (Lynch et al., 2001). De invloed van de media en de daarmee samenhangende kijk op het

lichaamsbeeld, in relatie met zelfvertrouwen, hebben meer effect op meisjes dan op jongens. Ondanks tegenstrijdige uitkomsten in bovenstaande onderzoeken, blijkt dat meiden over het algemeen minder zelfvertrouwen hebben dan jongens.

Gender en agressie

Naast dat zelfvertrouwen een belangrijke rol speelt tijdens de adolescentie, zijn agressie en jeugddelinquentie bij jongeren een groot maatschappelijk probleem (Smith,

(6)

Lynch, Stephens, & Kistner, 2015). Er zijn verschillende soorten agressie: open versus relationeel, open versus gesloten, verbaal versus fysiek en reactieve versus proactieve agressie en indirecte en directe agressie (Fontaine, 2007). Een veel gebruikte indeling is indirecte en directe agressie, in het kader van dit onderzoek wordt deze vorm verder onderzocht. Indirecte, of relationele agressie, is een vorm van agressie die zich richt op sociale uitsluitingen. Uit de meta-analytische studie van Card, Stucky, Sawalani en Little (2008) en Archer (2004) blijkt dat meiden vaker indirecte agressie gebruiken in vergelijking met jongens. Directe agressie, ook wel open agressie, kan zich op verbaal en fysiek vlak uiten en komt over het algemeen vaker voor bij jongens (Lundh, Daukantaité, & Wångby-Lundh, 2014). Daarnaast zijn meiden vaker slachtoffer van indirecte agressie en jongens slachtoffer van directe agressie. Een mogelijk gevolg van deze vormen van agressie zijn psychologische problemen. Uit de meta-analytische studie van Card et al. (2008) is gebleken dat indirecte agressie sterk geassocieerd wordt met internaliserende problematiek, zoals angst en depressie en directe agressie sterk is verbonden met externaliserende problematiek zoals

gedragsproblemen en ADHD.

Genderverschillen in agressie kunnen aan de hand van de Seksuele Selectie Theorie (SST) en de Sociale Rol Theorie (SRT) worden verklaard (Archer, 2004). De SST gaat ervan uit dat fysieke agressie te maken heeft met de evolutietheorie waarin mannen zichzelf moeten bewijzen door het op te nemen tegen andere mannen. Door middel van agressief gedrag kan de andere man worden ‘uitgeschakeld’ (Jones & Ratterman, 2009). Op deze manier kunnen zij de vrouw voor zich winnen en hebben zij een grotere kans om zichzelf voort te planten. Voor vrouwen is het vanuit evolutionair oogpunt onverstandig om agressief gedrag te gebruiken, aangezien zij de eerste rol hebben in het verzorgen van kinderen en niet gemist kunnen worden (Hess & Hagen, 2006). Naast de SST bestaat ook de SRT. De SRT gaat van genderverschillen gerelateerd aan sociaal gedrag uit. De theorie baseert zich op het

(7)

historische aspect waarin de vrouw in het huishouden werkt en de man op het land. Deze rollen zorgen voor verwachtingen naar mannen en vrouwen. Mannen leren bijvoorbeeld al vroeg dat agressief gedrag past bij de masculiene rol die van hen verwacht wordt (Archer, 2004). Doordat er sprake is van socialisatieprocessen die van generatie op generatie worden doorgegeven, wordt deze rol in stand gehouden. Mannen leren hierdoor dat agressief gedrag een onderdeel is van hun rolpatroon (Hess & Hagen, 2006).

Ondanks de verschillen tussen mannen en vrouwen in agressie is uit de meta-analyse van Archer (2004) gebleken dat het genderverschil kleiner was bij indirecte agressie dan bij directe agressie. Alhoewel indirecte agressie het meest voorkwam bij tienermeiden en is het gebruik van indirecte agressie door vrouwen het hoogst tussen de 11 en 17 jaar, was er tussen de 18 en 21 jaar geen genderverschil in indirecte agressie (Archer, 2004). Mannen die directe agressie gebruiken en in fysiek gevecht raken met andere mannen zouden volgens het

onderzoek ook meer gebruik maken van gevaarlijke vormen van fysiek geweld, zoals het gebruik van een wapen. Een verklaring kan zijn dat jonge mannen, met name zonder partner en geld, op korte termijn handelen en niet over lange termijn gevolgen nadenken (Archer, 2004).

Het verband tussen zelfvertrouwen en agressie

Agressie en zelfvertrouwen zijn van belang tijdens de adolescentie; daarnaast is ook evidentie dat er een verband is tussen zelfvertrouwen en agressie. Gesteld wordt dat

zelfvertrouwen mogelijk van invloed is op agressief gedrag (Smith et al., 2015). Echter, uit onderzoek van Smith et al. (2015) blijkt dat het niet eenduidig is of minder of meer

zelfvertrouwen leidt tot agressief gedrag.

Enerzijds zou minder zelfvertrouwen tot meer agressie leiden, doordat mensen met minder zelfvertrouwen over het algemeen agressief gedrag vertonen door de schuld buiten zichzelf te leggen, zichzelf te beschermen tegen mislukkingen, minderwaardigheid en

(8)

schaamte (Ostrowsky, 2010). Uit de systematische review van Walker en Bright (2009) is gebleken dat mensen die agressief gedrag gebruiken te allen tijde weinig zelfvertrouwen hebben. Ook blijkt uit de systematische review van Walker en Bright (2009) dat mensen die een normale tot hoge mate aan zelfvertrouwen hebben geen agressief gedrag vertonen. De onderzoekers geven als verklaring dat de mensen die hoog scoren op de mate van

zelfvertrouwen én agressief gedrag laten zien, te maken hebben met een onderliggende twijfel aan het ‘zelf’. Deze twijfel zorgt voor onzekerheid en dit resulteert uiteindelijk in minder zelfvertrouwen (Baumeister, Smart, & Boden, 1996).

Anderzijds zou meer zelfvertrouwen tot meer agressie leiden. Er is zelfvertrouwen nodig om fysiek agressief gedrag te laten zien en dit gebeurt eerder bij mensen met meer zelfvertrouwen dan mensen met minder zelfvertrouwen. Ze hebben minder zelfvertrouwen en vermijden agressieve situaties eerder (Salmivalli, 2001). Ook zou minder zelfvertrouwen eerder tot internaliserende problemen leiden, zoals depressie, dan tot agressief gedrag (Baumeister, Smart, Boden, 1996).

Het verband tussen een hogere mate van zelfvertrouwen en meer agressie bleek ook uit onderzoek naar narcisme. Een onrealistische hoge mate aan zelfvertrouwen hangt samen met een narcistische persoonlijkheid (Smith et al., 2015). Mensen met een narcistische persoonlijkheid vertonen agressief gedrag wanneer wordt ingegaan op het

superioriteitsgevoel. Daar staat tegenover dat niet alle mensen met een narcistische

persoonlijkheid even veel zelfvertrouwen hebben: dit worden ook wel verborgen narcisten genoemd. Zij hebben minder zelfvertrouwen en vermijden sociale situaties ook meer dan openlijke narcisten (Bushman, Baumeister, Thomaes, Ryu, Begeer, & West, 2009). Uit ditzelfde onderzoek is gebleken dat de combinatie van een hoge mate aan zelfvertrouwen en narcisme, de hoogste mate van agressief gedrag vertoonde. Ook blijkt minder zelfvertrouwen niet te leiden tot agressief gedrag. Deze bevindingen zijn tegenstrijdig met de meeste

(9)

onderzoeken maar is mogelijk ook te wijten aan methodologische gebreken (Bushman et al., 2009). Uit het literatuuroverzicht van Salmavelli (2001) is naar voren gekomen, dat een hoge mate van zelf gerapporteerd zelfvertrouwen samenhangt met alle vormen van agressie, zoals geweld, vijandigheid en fysieke agressie.

Uit bovenstaande gegevens kan worden opgemaakt dat al veel onderzoek heeft plaatsgevonden naar het verband tussen agressie en de mate van zelfvertrouwen. Echter, is nog weinig onderzoek gedaan naar de verschillende vormen van agressie in relatie met de mate van zelfvertrouwen. In veel studies wordt agressie gezien als één concept, terwijl er verschillende vormen van agressie bestaan (Salmavelli, 2001). Naast het positieve of

negatieve verband dat zelfvertrouwen met agressie heeft, is de vorm van agressie, indirect of direct ook essentieel.

Genderverschillen in het verband tussen zelfvertrouwen en agressief gedrag

Evenals de gevonden verschillende uitkomsten in het verband tussen zelfvertrouwen en agressie, laat het onderzochte verband tussen zelfvertrouwen en agressief gedrag ook verschillende uitkomsten voor mannen en vrouwen zien. Het hebben van narcistische trekken is een significante voorspeller van geweld bij vrouwen. Voor jongens in beginnende

adolescentiefase en de late adolescentiefase was het hebben van narcistische trekken geen significante voorspeller van het gebruik van geweld (Ostrowsky, 2009). Wat meespeelt in agressie bij jongens, is het gevoel voor de mannelijke identiteit. Mannen die een hoog masculiniteitsgevoel hebben zullen eerder geweld gebruiken wanneer zij zich bedreigd voelen. Hiermee wordt een laag gevoel voor zelfvertrouwen gemaskeerd door machogedrag (Ostrowsky, 2010). Gesteld kan worden dat gender van invloed is op het verband tussen zelfvertrouwen en agressie.

(10)

Ondanks dat al veel onderzoek gedaan is naar agressie bij jongeren is nog weinig bekend over de invloed van risicofactoren, zoals zelfvertrouwen, op agressie bij jongeren (Smith et al., 2015). Bovendien is het onderzoek dat heeft plaatsgevonden naar agressie, voornamelijk gedaan bij jongeren die niet delinquent zijn en geen risico vormen voor de samenleving. Ondanks dat er meerdere onderzoeken zijn geweest naar de mate van

zelfvertrouwen en agressie, is er nog geen eenduidig resultaat met betrekking tot het verband tussen beide gedragsvormen (Smith et al., 2015). Veel onderzoek dat heeft plaatsgevonden laat verschillende resultaten zien in het verband tussen agressie en de mate van

zelfvertrouwen. Dit kan mogelijk te maken hebben met de verschillende vormen van agressie die in verband worden gebracht met een hoge of lage mate van zelfvertrouwen (Wang et al., 2013; Lundh, Daukantaité, & Wångby-Lundh, 2014). Om deze reden is het essentieel om onderzoek te doen naar licht-delinquente jongeren, omdat in deze groep veel variatie is in beide vormen van agressie. Ook is het belangrijk om te weten te komen hoe zelfvertrouwen gerelateerd is aan agressie bij jongens en meisjes in verband met preventie en interventie van agressie bij jongens en meisjes (Smith et al., 2015).

Ten eerste wordt onderzocht of genderverschillen bestaan in de mate van

zelfvertrouwen. Veel onderzoek is tegenstrijdig in de bevindingen dat gender daadwerkelijk invloed heeft op de mate van zelfvertrouwen. Door de vele tegenstrijdige onderzoeken is het niet mogelijk om een eenduidige hypothese te formuleren.

Ten tweede wordt onderzocht of sprake is van genderverschillen in agressie, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen directe en indirecte agressie. Uit bovenstaande literatuur blijkt dat directe agressie meer voorkomt bij jongens en indirecte agressie meer bij meiden. Verwacht wordt dat risicovolle- en licht-delinquente jongens meer gebruik zullen maken van directe agressie en risicovolle- en licht-delinquente meiden meer gebruik zullen maken van indirecte agressie.

(11)

Ten derde wordt onderzocht of agressie samenhangt met de mate van zelfvertrouwen. Uit de bovenstaande literatuur blijkt geen eenduidigheid in welke mate zelfvertrouwen bijdraagt aan agressie. In onderzoeken wordt gesteld dat zowel een lage mate als een hoge mate aan zelfvertrouwen tot agressie kan leiden. Ook is nog veel onduidelijk over welke vorm van agressie gerelateerd is aan zelfvertrouwen. Gezien de tegenstrijdige resultaten in de onderzoeken, kan er geen concrete hypothese opgesteld worden met betrekking tot het

verband tussen zelfvertrouwen en agressie.

Ten slotte wordt de rol die gender speelt in het eventuele verband tussen de mate van zelfvertrouwen en agressie onderzocht. Uit eerder onderzoek komt eveneens geen eenduidig antwoord in hoeverre gender van invloed is op het verband tussen agressie en zelfvertrouwen. Omdat masculiniteit bij jongens, om een lage mate aan zelfvertrouwen te maskeren, een grote rol speelt in het gebruik van agressie zou het zo kunnen zijn dat jongens met een lage mate van zelfvertrouwen, eerder geneigd zijn om directe agressie te gebruiken dan meisjes met een lage mate van zelfvertrouwen. Echter, bij deze onderzoeksvraag geldt ook dat, gezien

tegenstrijdige resultaten, hier geen concrete hypothese over gesteld kan worden.

Methode Steekproef

Alle onderzoeksvragen zijn geanalyseerd met behulp van een bestaande dataset dat eerder gebruikt is in onderzoek naar de effectiviteit van het preventieprogramma Nieuwe Perspectieven. Deze dataset bestond uit N = 160 deelnemers waarvan n = 101 adolescenten en n = 59 ouders. Het overgrote gedeelte van de ouders bestond uit moeders n = 53.

Gemiddelde leeftijd van ouders was M = 44.48 jaar (SD = 7.02). De adolescenten zijn doorverwezen voor deelname aan de interventie Nieuwe Perspectieven. Zij hadden

problemen op meerdere leefdomeinen zoals school, vrienden en familie. Daarnaast hadden zij een risico voor het ontwikkelen van een afwijkende leefstijl, zoals antisociaal gedrag, first

(12)

time offender en eerdere contacten met politie. Zij mochten niet deelnemen aan het onderzoek als zij een lager IQ dan 70 hadden, psychiatrische problematiek, drugs/alcohol afhankelijkheid, geen Nederlandse staatsburger of onvoldoende gemotiveerd om te stoppen met criminele activiteiten. Van de 101 adolescenten waren n = 68 jongens en n = 33 meisjes. Zij waren 12 tot 23 jaar, de gemiddelde leeftijd was M = 15.58 jaar (SD = 1.53). De

onderzoeksgroep bestond uit diverse etnische achtergronden waarvan 83% van de jongeren tot een etnische minderheidsgroep hoorde en in ieder geval één ouder in het buitenland is geboren. De minderheidsgroep bestond voornamelijk uit Surinaamse (n = 27), Marokkaanse (n = 24) jongeren. Meer dan de helft (55%) woonde met een alleenstaande ouder in huis. Procedure.

De jongeren zijn op vijf locaties in Amsterdam gerekruteerd bij jeugdzorgorganisatie Spirit. De jongeren en ouders werden, meestal thuis, bezocht door één van de onderzoekers, en vulden zelf-gerapporteerde vragenlijsten online op de computer in. Hiervoor werd gebruik gemaakt van een unieke login code. Dit gebeurde op vier verschillende momenten: voor de behandeling (T1), na drie maanden (T2), gelijk na de behandeling (T3) en één jaar na behandeling (T4). Jongeren ontvingen 20 euro per complete opdracht en ouders 10 euro. In verband met de privacy van de deelnemers zijn de gegevens geanonimiseerd en de

onderzoekers hebben aangegeven dat informatie niet aan derden wordt verstrekt. Er werd gebruik gemaakt van een informed consent. Het onderzoek naar Nieuwe Perspectieven is goedgekeurd door de Commissie Ethiek van de Faculteit der Maatschappij en

Gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam. Instrumenten

Zelfvertrouwen. De mate van zelfvertrouwen werd gemeten aan de hand van de competentie belevingsschaal voor adolescenten (CBSA) (Treffers et al., 2002). De CBSA bestaat uit een vragenlijst van 35 items en heeft zeven schalen: gevoel van eigenwaarde,

(13)

hechte vriendschap, gedragshouding, fysieke verschijning, schoolvaardigheden, sociale acceptatie en sportieve vaardigheden. De adolescenten krijgen per item de keuze: ‘sommige voelen/zijn/doen zich Y’ en ‘Anderen voelen/zijn/doen zich niet Y’. Vervolgens wordt gevraagd of de adolescent zich een ‘beetje toerekent’ of ‘helemaal toerekent’. Aan de hand van een vierpuntsschaal van ‘minst’ tot ‘meest competent’ vindt scoring plaats. De

Cronbach’s alpha voor de CBSA is voor bijna alle schalen .80. Alleen de schaal Schoolvaardigheden scoort lager dan .70. De COTAN beoordeling is goed op de uitgangspunten bij de testconstructie, kwaliteit van het testmateriaal, kwaliteit van de

handleiding, normen en begripsvaliditeit. Op betrouwbaarheid scoort de CBSA voldoende en criteriumvaliditeit is niet gemeten.

Agressie. De mate van agressie wordt gemeten aan de hand van de Buss-Durkee Hostility Inventory (BDHI) (Lange, Hoogendoorn, Wiederspahn, & de Beurs, 1995). De BDHI bestaat uit 35 vragen en heeft twee subschalen: directe agressie en indirecte agressie. De adolescent moet bij elk item aangeven of deze ‘waar’ of ‘niet waar’ is. Een

voorbeeldvraag is: ‘ik sla haast nooit terug, zelfs niet als een ander de eerste klap geeft’. Op de schaal directe agressie wordt een Cronbach alpha van .79 gevonden, op indirecte agressie een Cronbach alpha van .83. De BDHI scoort op de COTAN-beoordeling goed op de uitgangspunten bij de testconstructie, kwaliteit van het testmateriaal, kwaliteit van de handleiding, betrouwbaarheid en begripsvaliditeit. Op criteriumvaliditeit wordt voldoende gescoord en op normen onvoldoende wegens verouderde gegevens.

Sociale wenselijkheid. Met behulp van de sociale wenselijkheid schaal (SDS) (Rutten et al., 2007) is vastgesteld in hoeverre de jongeren sociaal wenselijke antwoorden gaven. Dit is gemeten aan de hand van de Marlowe-Crowne Social Desirability Scale (Crowne & Marlowe, 1960). Aan deze schaal hebben Rutten en collega’s (2007) vier items toegevoegd om de betrouwbaarheid en validiteit te vergroten. Twee voorbeelden van items zijn: ‘Ik heb

(14)

nooit een hekel aan iemand’ en ‘Ik ben altijd eerlijk’. De jongeren hebben de keuze uit de antwoordmogelijkheden ‘niet waar’ en ‘waar’. De betrouwbaarheid van de deze schaal is 0.77.

Analyseplan

Omdat er voor deze scriptie gebruik werd gemaakt van een bestaande dataset is er in plaats van het verzamelen van data een systematische zoekactie gedaan voor het vinden van literatuur voor de inleiding, zie Tabel A1, bijlage A en figuur A. Via deze weg is op een gestructureerde manier literatuur over het verband tussen zelfvertrouwen en agressie onderzocht.

De analyses zijn gedaan met behulp van een statistisch programma SPSS. Bij alle vier de analyses is de data van het eerste meetmoment, T1, gebruikt. Om na te gaan of er een verschil was in de mate van zelfvertrouwen tussen de meiden en jongens, is de t-toets voor onafhankelijke steekproeven toegepast. Er werd eenzijdig getoetst, omdat de volgende hypothese was geformuleerd: risico- en licht-delinquente meiden hebben minder zelfvertrouwen dan risico- en licht-delinquente jongens.

Om te onderzoeken of er een verschil was in de mate van directe en indirecte agressie tussen meiden en jongens, is ook een t-toets voor onafhankelijke steekproeven uitgevoerd. Deze is twee keer uitgevoerd, voor indirecte agressie en voor directe agressie. Er is eenzijdig getoetst omdat de hypothese was gesteld dat risicovolle- en licht-delinquente jongens meer gebruik zullen maken van directe agressie en risicovolle-en licht-delinquente meiden meer gebruik zullen maken van indirecte agressie.

Onderzoeksvraag 3 was onderzocht door middel van een multipele regressieanalyse, waarbij directe en indirecte agressie de afhankelijke variabele is en zelfvertrouwen de onafhankelijke variabele. Om zeker te zijn dat de jongeren geen sociaal wenselijke antwoorden gaven is de covariaat sociale wenselijkheid in het model opgenomen. Om te

(15)

onderzoeken of gender een modererend effect had op de relatie tussen zelfvertrouwen en agressie is gender als onafhankelijke variabele opgenomen in het model en is tot slot de interactie term gender x zelfvertrouwen toegevoegd aan het model.

Resultaten

In Tabel 1 zijn de gemiddelden en standaarddeviaties van alle variabelen opgenomen.

Tabel 1

Beschrijvende statistiek van de onderzochte variabelen

Variabele Gemiddel de (M) Standard deviatie (SD) minimum maximum Sociale wenselijkheid .53 .21 .07 1.00 Gender .33 .47 0 1.00 Zelfvertrouwen 3.05 0.63 1.20 4.00 Directe agressie .62 .22 .13 1.00 Indirecte agressie .45 .22 .05 1.00

Door middel van een eenzijdige t-toets voor onafhankelijke steekproeven is nagegaan in hoeverre er een verschil is in de mate van zelfvertrouwen tussen jongens en meisjes, zie Tabel 2. Uit de Levene’s toets kwam naar voren dat deze niet significant is (p = .731) en dit geeft aan dat aan de aanname van homogene varianties is voldaan. Uit de t-toets voor onafhankelijke steekproeven blijkt dat het verschil tussen het gemiddelde van de mate van zelfvertrouwen tussen meisjes en jongens niet significant is, t(99) = 1.559, p = .061, eenzijdig, Cohen’s d is 0.33.

(16)

Tabel 2

T-toetsen voor het verschil in zelfvertrouwen, directe agressie en indirecte agressie tussen jongens en meisjes n M SD t df Zelfvertrouwen Jongens Meisjes 68 33 3.11 2.91 0.61 0.66 1.559 99

Directe agressie Jongens Meisjes 68 33 .6 .64 .21 .24 -0.954 99

Indirecte agressie Jongens Meisjes 68 33 .42 .51 .20 .25 -1.883* 99 * p < .050

Door middel van een t-toets voor onafhankelijke steekproeven is een verschil in de mate van directe agressie tussen jongens en meisjes geanalyseerd, zie tabel 2. Uit de Levene’s toets kwam naar voren dat deze niet significant is (p = .733) en dit betekent dat aan de

aanname van homogene varianties is voldaan. Uit de t-toets voor onafhankelijke steekproeven blijkt dat het verschil in directe agressie tussen jongens en meiden niet significant is, t(99) = -0.954, p =.171, eenzijdig, Cohen’s d is -0.22.

Het verschil in het gebruik van indirecte agressie tussen jongens en meisjes is ook in dit geval door middel van een t-test voor onafhankelijke steekproeven onderzocht, zie Tabel 2. Uit de Levene’s toets kwam naar voren dat deze niet significant is (p = .360) en dit betekent dat aan de aanname van homogene varianties is voldaan. Uit de t-toets voor onafhankelijke steekproeven blijkt dat het verschil tussen het gemiddelde van indirecte agressie tussen meiden en jongens significant is, t(99) = -1.883, p = .0315, eenzijdig, Cohen’s d is -0.4. Dit houdt in dat meiden meer gebruik maken van indirecte agressie dan jongens en dit komt overeen met de gestelde hypothese.

(17)

Tabel 3

De ongestandaardiseerde en gestandaardiseerde regressiecoëfficiënten voor het model met directe agressie als onafhankelijke variabele

B SE B ß t Sociale wenselijkheid -.381 .107 -.363 -3.549** Zelfvertrouwen -.022 .043 -.063 -0.512 Gender -.164 .211 -.354 -0.774 Zelfvertrouwen*gender .063 .069 .408 0.905 **p < .010, adjusted R2 = .106

Om onderzoeksvraag drie te beantwoorden is onderzocht of directe agressie verklaard kan worden door de mate van zelfvertrouwen en is een regressieanalyse uitgevoerd voor zowel directe agressie als indirecte agressie. In de modellen is gecontroleerd voor sociale wenselijkheid. In het model met alle onafhankelijke variabelen (Tabel 3) werd een significant hoofdeffect gevonden van sociale wenselijkheid op directe agressie, (β = -.363, p < .010, N = 101). Dit houdt in dat een hogere mate van sociale wenselijkheid gerelateerd is aan een verminderde mate aan directe agressie. Er werd geen significant hoofdeffect gevonden van zelfvertrouwen op agressie. Dit betekent dat er geen verband werd gevonden tussen

zelfvertrouwen en directe agressie.

Voor indirecte agressie werd ook een regressieanalyse uitgevoerd, waarbij onderzocht is of indirecte agressie kan worden verklaard door zelfvertrouwen, waarbij de covariaat sociale wenselijkheid werd opgenomen in het model. In het model met alle onafhankelijke variabelen (Tabel 4) werd een significant hoofdeffect gevonden van sociale wenselijkheid, wat inhoudt dat het geven van sociaal wenselijke antwoorden gerelateerd is aan indirecte agressie (β = -.314, p < .010, N = 101). Dit houdt in dat een hogere mate van sociaal

(18)

wenselijkheid samenhangt met een verminderde mate aan indirecte agressie. Er werd een hoofdeffect gevonden van zelfvertrouwen op indirecte agressie (β = -.253, p = .034, N = 101). Dit betekent dat hoe lager het zelfvertrouwen, hoe hoger de score op indirecte agressie.

Tabel 4

De ongestandaardiseerde en gestandaardiseerde regressie coëfficiënten voor het model met indirecte agressie als onafhankelijke variabele

B SE B ß t Sociale wenselijkheid -.355 .104 -.314 -3.221** Zelfvertrouwen -.089 .041 -.253 -2.154* Gender -.064 .205 -.135 -0.311 Zelfvertrouwen*gender .039 .067 .251 0.585 *p < .050; **p < .010, R2 adjusted = .190.

Om vraag vier te onderzoeken is gekeken of gender een modererend effect heeft op de relatie tussen zelfvertrouwen en agressie. De vraag is met behulp van een multipele

regressieanalyse onderzocht. Dit is eerst gedaan voor directe agressie, zie Tabel 3. Gebleken is dat directe agressie voor 10.6% (adjusted R2) verklaard werd door sociale wenselijkheid, zelfvertrouwen, het geslacht en de interactie van geslacht en zelfvertrouwen. Er is geen significant hoofdeffect gevonden van geslacht op directe agressie (β = -.354, p = .441, N = 101). Dit geeft aan er geen genderverschillen zijn gevonden in directe agressie wanneer de invloed van zelfvertrouwen, sociale wenselijkheid en interactieterm in beschouwing worden genomen. Daarnaast is geen significant interactie-effect gevonden van geslacht en

(19)

geen modererend effect heeft op de relatie tussen zelfvertrouwen en agressie bij directe agressie.

Voor indirecte agressie bleek dat 19% (adjusted R2) van de variantie verklaard kon worden door alle variabelen en de interactieterm. Er is geen significant hoofdeffect gevonden van geslacht op indirecte agressie (β = -.135, p = .757, N = 101). Dit geeft aan dat er geen verband is tussen geslacht en indirecte agressie. Daarnaast is ook geen significant interactie-effect gevonden tussen gender en zelfvertrouwen en indirecte agressie (β = .251, p = .560, N = 101). Dit houdt in dat gender ook geen modererend effect heeft op de relatie tussen

zelfvertrouwen en indirecte agressie.

Discussie

In deze studie is onderzocht in hoeverre genderverschillen bestaan in de mate van zelfvertrouwen en agressie bij risico- en licht-delinquente jongeren. De rol van

genderverschillen in de mate van zelfvertrouwen en agressie bij risico- en licht-delinquente jongeren is onderzocht aan de hand van vier deelvragen. Uit de resultaten blijkt geen verschil te zijn tussen jongens en meiden in de mate van zelfvertrouwen. Meiden blijken wel meer indirecte agressie te rapporteren dan jongens, voor directe agressie is geen significant sekseverschil gevonden. Daarnaast is een significant verband gevonden tussen zelfvertrouwen en indirecte agressie, gecontroleerd voor sociale wenselijkheid, en dit betekent dat hoe lager het zelfvertrouwen is, des te meer indirecte agressie wordt gebruikt. Gender blijkt voor zowel directe agressie als indirecte agressie geen modererend effect te hebben en dit betekent dat er geen verschillen zijn gevonden in het verband tussen zelfvertrouwen en agressie tussen jongens en meisjes.

Onderzocht is of er sprake is van genderverschillen in agressie waarbij onderscheid is gemaakt tussen directe en indirecte agressie. Op basis van de literatuur werd verwacht dat risicovolle-en licht-delinquente meiden meer gebruik zouden maken van indirecte agressie en

(20)

risicovolle- en licht-delinquente jongens meer gebruik zullen maken van directe agressie.Uit de resultaten is gebleken dat meiden meer gebruik maken van indirecte agressie en dit komt overeen met de gestelde hypothese. Daarentegen werd de gestelde hypothese dat jongens meer gebruik maken van directe agressie dan meisjes verworpen; in dit onderzoek werd geen sekseverschil in directe agressie gevonden.

Wat mogelijk een verklaring kan zijn voor het niet vinden van een verschil in de mate van directe agressie, is dat het meeste onderzoek naar agressie heeft plaatsgevonden bij jongeren die niet delinquent zijn en geen risico vormen voor de samenleving (Smith at al., 2015). Wellicht zijn de resultaten van deze onderzoeken niet te generaliseren naar risicovolle- en licht-delinquente jongeren. Mogelijk scoorden meiden die voor Nieuwe Perspectieven in aanraking kwamen hoger op directe agressie dan meiden in de algemene bevolking en verschilden zij hierdoor vrijwel niet met jongens. Dit sluit aan bij de gender-paradox. Uit de studie van Loeber en Keenan (1994) is gebleken dat meiden over het algemeen minder gedragsproblemen en agressie vertonen. Echter, wanneer zij dit wel doen, kan dit zelfs hoger uitvallen dan bij jongens en vormen zij een grotere risicogroep voor delinquent gedrag. Dit kan dus verklaren waarom meiden en jongens die in aanmerking komen voor de interventie Nieuwe Perspectieven evenveel directe agressie gebruiken.

Ten tweede is onderzocht of agressie verklaard kon worden door de mate van zelfvertrouwen.Vanuit de bestaande literatuur kon er geen eenduidige hypothese worden opgesteld. Uit de resultaten van de huidige studie blijkt geen significant verband tussen zelfvertrouwen en directe agressie, wel is een significant verband gevonden tussen zelfvertrouwen en indirecte agressie.

Het niet kunnen vinden van een verband tussen directe agressie en zelfvertrouwen kan mogelijk met het afnemen van directe agressie te maken hebben naarmate kinderen en

(21)

van directe agressie. Dit neemt geleidelijk af en het gebruik van indirecte agressie neemt, met name bij meiden, toe (Vaillancourt, Miller, Fagbemi, Côté, & Tremblay, 2007). Dit zou dus kunnen verklaren waarom er geen significant verband is gevonden tussen zelfvertrouwen en directe agressie maar wel een verband is gevonden tussen zelfvertrouwen en indirecte agressie bij jongeren van Nieuwe Perspectieven doordat directe agressie door de jaren heen afneemt en indirecte agressie door de jaren heen toeneemt. Uit de resultaten is op te merken dat minder zelfvertrouwen gerelateerd is aan meer indirecte agressie. Dit sluit aan bij de systematische review van Walker en Bright (2009) waar uit blijkt dat minder zelfvertrouwen, gerelateerd zou zijn aan meer agressie in plaats van een hoge mate aan zelfvertrouwen.

Een andere verklaring zou kunnen zijn dat niet de mate van zelfvertrouwen zou kunnen zorgen voor agressief gedrag maar eerder in hoeverre het ego bedreigd wordt. Uit onderzoek is gebleken dat veel mensen geen agressief gedrag vertonen en wel een hoge mate van zelfvertrouwen hebben (Baumeister et al., 2000). Mensen bij wie hun ego in hoge mate bedreigd wordt hebben moeite met het ontvangen van kritiek en gebruiken sneller agressie dan mensen die geen bedreigd ego hebben (Baumeister et al., 2000). Wat echter van belang is, is in welke mate een bedreigd ego aanwezig is. Mogelijk zou het verband tussen

zelfvertrouwen en agressie kunnen worden verduidelijkt als zelfvertrouwen, narcisme en het bedreigde ego als losstaande concepten worden getoetst in relatie met de mate van

zelfvertrouwen (Wallace et al., 2012).

Ten slotte werd de rol die gender speelt in het eventuele verband tussen de mate van zelfvertrouwen en agressie onderzocht. Verwacht werd dat jongens met weinig

zelfvertrouwen eerder geneigd zijn om agressie te gebruiken dan meisjes. Er is echter geen interactie gevonden van gender en zelfvertrouwen op zowel directe als indirecte agressie en dit houdt in dat er in dit onderzoek geen sekseverschil werd gevonden in het verband tussen zelfvertrouwen en agressie. De gevonden resultaten sluiten aan bij het onderzoek van Moffitt

(22)

et al. (2001). Hierin werd eveneens geen sekseverschil gevonden in het verband tussen de risicofactoren en agressie of delinquentie. Delinquente meiden en jongens bleken dezelfde risicofactoren te hebben. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat processen die agressie of delinquentie mogelijk verklaren, voor jongens en meisjes hetzelfde is.

Dit onderzoek kent een aantal beperkingen die van invloed zijn op de resultaten. Mogelijk kan het zijn dat agressie niet is opgemerkt door zelf gerapporteerde vragenlijsten waarbij de respondenten dus sociaal wenselijke antwoorden kunnen geven. In een lab-setting waar agressie werd uitgelokt bij de respondent, werd meer agressie gemeten dan met online zelf gerapporteerde vragenlijsten (Wallace et al., 2012).

Daarnaast zijn er verschillende aanmeldingsredenen voor deelname aan het onderzoek die mogelijk voor beïnvloeding van de resultaten hebben gezorgd: de jongeren hebben

problemen op meerdere leefdomeinen zoals school, vrienden en familie en vormen een risico voor het ontwikkelen van een afwijkende leefstijl.In dit onderzoek is geen rekening

gehouden met de verschillende ernst van gradaties van de aanmeldingsredenen. Bovendien mochten de jongeren niet meedoen als zij onder andere psychiatrische problematiek en drugs/alcohol afhankelijkheid hebben, wat toch vaak een groot probleem is bij licht-delinquente en -risicovolle jongeren (Croes, Ketelaars, Verdurmen, & Dijk van, 2010) en moesten zij gemotiveerd zijn om deel te nemen.

Op basis van dit onderzoek worden een aantal aanbevelingen gedaan. Het construct agressie is onderverdeeld in directe en indirecte agressie. Mogelijk zijn andere vormen van agressie, bijvoorbeeld reactieve en proactieve agressie, sterker gerelateerd aan zelfvertrouwen dan indirecte en directe agressie. Dit zou in vervolgonderzoek verder onderzocht kunnen worden. Agressie is in dit onderzoek al onderverdeeld in twee verschillende vormen. Echter, zelfvertrouwen wordt niet in elk onderzoek op dezelfde manier gemeten (Ostrowky, 2010). Enerzijds wordt in onderzoek zelfvertrouwen als één construct gemeten. Anderzijds wordt

(23)

zelfvertrouwen gesplitst in expliciete en impliciete zelfvertrouwen waarbij mensen met expliciete zelfvertrouwen meer bewust zijn van het feit dat ze zelfvertrouwen hebben en mensen met impliciete zelfvertrouwen niet bewust zijn van zelfvertrouwen. Ook zou gebruik gemaakt kunnen worden van meerdere meetmomenten om na te gaan of zelfvertrouwen in de loop van de tijd stabiel blijft en zou een meer graduele schaal toegepast kunnen worden om zelfvertrouwen te meten.

Een andere aanbeveling is om in vervolgonderzoek de leeftijdsrange van 12 tot 23 jaar onder te verdelen in meerdere leeftijdsgroepen. In de leeftijd tussen 12 en 23 jaar gebeurt er veel in de ontwikkeling van een adolescent. Een jongere van 12 is niet te vergelijken op onder andere lichamelijk, emotioneel en mentaal gebied met een adolescent van 23. Uit onderzoek blijkt dat een hogere leeftijd voor meer zelfvertrouwen bij mannen en vrouwen zorgt (Josephs, Markus, & Tafarodi, 1992; Lynch et al., 2001). Onderzoek van Lynch et al. (2001) vonden ook geen genderverschillen in de mate van zelfvertrouwen in de late

adolescentie. Daarnaast kwam uit de meta-analyse van Kling et al. (1999) naar voren dat zelfvertrouwen in de late kindertijd het minst verschilde. Verschillende onderzoeken laten zien dat de mate van zelfvertrouwen kan verschillen in verschillende leeftijdsfases van meiden en jongens. Belangrijk voor vervolgonderzoek is dus om na te gaan in hoeverre leeftijd een rol speelt tussen de mate van zelfvertrouwen en gender door leeftijd op te delen in meerdere groepen.

(24)

Referenties

Archer, J. (2004). Sex differences in aggression in real-world settings: A meta-analytic review. Review of General Psychology, 8, 291-322. doi:10.1037/1089-2680.8.4.291 Barry, C.T., Loflin, C., & Doucette, H. (2015). Adolescent self-compassion: Associations

with narcissism, self-esteem, aggression, and internalizing symptoms in at-risk males. Personality and Individual Differences, 77, 118-123. Opgehaald van

http://dx.doi.org/10.1016/j.paid.2014.12.036

Baumeister, R.F., Bushman, B.J., & Campbel, K. (2000). Self-Esteem, narcissism, and aggression: Does violence result from low self-esteem or from threatened egotism? Current Directions in Psychological Science, 9, 26-29. Opgehaald van

http://www.jstor.org/stable/20182613

Baumeister, R., Smart, L., & Boden, J. (1996). Relation of threatened egotism to violence and aggression: the dark side of high self-esteem.Psychological Review, 103, 5-33. Opgehaald van http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/8650299

Blakely-McClure, S.J., & Ostrov, J.M. (2016). Relational aggression, victimization and self-concept: testing pathways from middle childhood to adolescence. Journal of youth and adolescence, 30, 225-244. doi:10.1023/A:1010397809136

Bushman, B.J., Baumeister, R.F., Thomaes, S., Ryu, E., Begeer, S., & West, S. (2009). Looking again, and harder, for a link between low self-esteem and aggression. Journal of Personality, 77, 424−446. doi:10.1080/14789940701656808 Card, N.A., Stucky, B.D., Sawalani, G.M., & Little, T.D. (2008). Direct and indirect

aggression during childhood and adolescence: a meta-analytic review of gender differences, intercorrelations, and relations to maladjustment. Child Development, 79, 1185-1229. doi:10.1111/j.1467-8624.2008.01184.x

(25)

social support among adolescents. Nordic Psychology, 63, 35-55. Opgehaald van http://dx.doi.org/10.1027/1901-2276/a000044

Croes, E. A., Ketelaars, A. P. M., Verdurmen, J. E. E., & Dijk van, J. J. (2010). Nationale drug monitor: Jaarbericht 2009. Utrecht: Trimbos-instituut.

Crowne, D. P., & Marlowe, D. (1960). A new scale of social desirability independent of psychopathology. Journal of Consulting Psychopathology, 24, 349-354.

doi:10.1037/h0047358

Fontaine, R. G. (2007). Disentangling the psychology and law of instrumental and

reactive subtypes of aggression. Psychology, Public Policy, and Law, 13, 143−165. doi:10.1037/1076-8971.13.2.143

Gijs, L., Gianotten, W.L., Vanwesenbeeck, I., & Weijenborg, P.M.T. (2009). Seksuologie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Hess, N.H., & Hagen, E.H. (2006). Sex differences in indirect aggression: Psychological evidence from young adults. Evolution and Human Behavior, 27, 231-245. doi:10.1016/j.evolhumbehav.2005.11.001

Hunt, S. (2008). The prevalence of delinquency in depressed and substance abusing adolescent girls. (Electronic Thesis or Dissertation). Retrieved from

https://etd.ohiolink.edu/

Jones, A.G., & Ratterman, N.L. (2009). Mate choice and sexual selection: What have we learned since Darwin? PNAS, 106, 1001-1008. doi:10.1073/pnas.0901129106 Josephs, R.A., Markus, H.R., & Tafarodi, R.W. (1992). Gender and self-esteem. Journal of

Personality and Social Psychology, 63, 391–402. doi:10.1037/0022-3514.63.3.391 Kling, K.C., Hyde, J.S., Showers, C.J., & Buswell, B.N. (1999). Gender differences in

self-esteem: A meta-analysis. Psychological Bulletin, 125, 470-500. doi:http://dx.doi.org/10.1037/0033-2909.125.4.470

(26)

Lange, A., Hoogendoorn, M., Wiederspahn, A., & Beurs, E. de. (1995). BDHI-Dutch, Buss-Durkee Hostility Inventory. Handleiding, Verantwoording en Normering van de Nederlandse Buss-Durkee Agressievragenlijst. Lisse: Swets & Zeitlinger. Lau, K.S.L., Marsee, M.A., Kunimatsu, M.M., & Fassnacht, G.M. (2011). Examining

associations between narcissism, behavior problems, and anxiety in non-referred adolescents. Child & Youth Care Forum, 40, 163-176. doi:10.1007/s10566-010-9135-1

Leff, S.S., Baker, C.N., Waasdorp, T.E., Vaughn, N.A., Bevans, K.B., Nicole, A., Thomas, N.A., ... Monopoli, J.W. (2014). Social cognitions, distress, and leadership self-efficacy: Associations with aggression for high-risk minority youth. Development and Psychopathology, 26, 759-772. doi:10.1017/S0954579414000376

Loeber, R. & Keenan, K. (1994). Interaction between conduct disorder and its comorbid conditions: Effects of age and gender. Clinical Psychology Review, 14, 497-523. doi: 10.1016/0272-7358(94)90015-9

Lundh, L.G., Daukantaité, D., & Wångby-Lundh, M. (2014). Direct and indirect aggression and victimization in adolescents - associations with the development of psychological difficulties. BMC Psychology, 2, 1-15. doi:10.1186/s40359-014-0043-2

Lynch, M.P., Myers, B.J., Kliewer, W., & Kilmartin, C. (2001). Adolescent self-esteem and gender: Exploring relations to sexual harassment, body image, media influence, and emotional expression. Journal of Youth and Adolescence, 30, 225-244. Opgehaald van http://link.springer.com/article/10.1023/A%3A1010397809136

Maas, A. (2013). Vrouwenhart over de drempel [Inaugurele rede Radboud Universiteit Nijmegen]. Opgehaald van http://www.ru.nl/rechten/studenten/algemene-onderdelen/zoeken/@874714/vrouwenhart-drempel/

(27)

of predictors of anger in adolescents. Nursing Research, 59, 178-184. doi: 10.1097/NNR.0b013e3181dbba04

Matsuura, N., Hashimoto, T., & Toichi, M. (2013). Associations among adverse childhood experiences, aggression, depression, and self-esteem in serious female juvenile offenders in Japan. Journal of Forensic Psychiatry & Psychology, 24, 111-127. doi:10.1080/14789949.2012.746384

McMullin, J.A., & Cairney, J. (2004). Self-esteem and the intersection of age, class, and gender. Journal of Aging Studies, 18, 75–90.

doi:http://dx.doi.org/10.1016/j.jaging.2003.09.006

Moffitt, T. E., Caspi, A., Rutter, M., & Silva, P. A. (2001). Sex differences in antisocial behaviour: Conduct disorder, delinquency, and violence in the Dunedin Longitudinal Study (pp. 90-108). New York: Cambridge University Press. Chapter 8

Ostrowsky, M. K. (2009). Self-medication and violent behavior. El Paso, TX: LFB Scholarly Publishing.

Ostrowsky, M.K. (2010). Are violent people more likely to have low esteem or high self-esteem? Aggression and Violent Behavior, 15, 69-75. doi:10.1016/j.avb.2009.08.004 Robins, R.W., Donnellan, B.M., Widaman, K.F., & Conger, R.D. (2010). Evaluating the link

between self-esteem and temperament in Mexican origin early adolescents. Journal of Adolescence, 33, 403-410. doi:10.1016/j.adolescence.2009.07.009

Rutten, E. A., Stams, G. J. J. M., Biesta, G. J. J., Schuengel, C., Dirks, F., & Hoeksma, J. B. (2007). The contribution of organized youth sport to antisocial and prosocial behavior in adolescent athletes. Journal of Youth and Adolescence, 36, 255-264. doi:

10.1007/s10964-006-9085-y

(28)

esteem, hostility, and aggressive behavior. Aggression and Violent Behavior, 6, 375-393. doi:10.1016/S1359-1789(00)00012-4

Smith, S.D., Lynch, R.J., Stephens, H.F., & Kistner, J.A. (2015). Self-perceptions and their prediction of aggression in male juvenile offenders. Child Psychiatry Human

Development, 46, 609-621. doi:10.1007/s10578-014-0504-0

Treffers, D.A., Goedhart, A.W., Veerman, J.W., Bergh, B.R.H. van den, Ackaert, L. & Rycke, L. de (2002). Competentie Belevings-Schaal voor Adolescenten. Handleiding. Lisse: Swets Test Publishers.

Vaillancourt, T., Miller, J.L., Fagbemi, J., Côté, S., & Tremblay, R.E. (2007). Trajectories and predictors of indirect aggression: Results from a nationally representative

longitudinal study of Canadian children aged 2–10. Aggressive Behavior, 33, 314326. Opgehaald van http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/17593562

Walker, J.S., & Bright, J.A. (2009). False inflated self-esteem and violence: A systematic review and cognitive model. The Journal of Forensic Psychiatry and Psychology, 20, 1−32. doi:10.1080/14789940701656808

Wallace, M.T., Barry, C.T., Zeigler-Hill, V., & Green B.A. (2012). Locus of control as a contributing factor in the relation between self-perception and adolescent aggression. Aggressive Behavior, 38, 213-221. doi:10.1002/ab.21419

Wang, P.W., Yang, P.C., Yeh, Y.C., Lin, H.C., Ko, C.H., Liu, T.L., & Yen, C.F. (2013). Self-esteem in adolescent aggression perpetrators, victims and perpetrator-victims, and the moderating effects of depression and family support. The Kaohsiung Journal of Medical Sciences, 29, 221-228. doi:10.1016/j.kjms.2012.08.035

Ybrandt, H., & Armelius, K. (2010). Peer aggression and mental health problems: Self- esteem as a mediator. School Psychology International, 31, 146-163.

(29)

Bijlage A

Systematische literatuurstudie

In deze studie is een systematische zoekactie gedaan vanwege het gebruik van secundaire data-analyses en daardoor geen data zijn verzameld. De gevonden informatie is grotendeels gebruikt voor de inleiding. Deze systematische literatuurstudie heeft als doel zoveel mogelijk informatie te vinden over genderverschillen, zelfvertrouwen en agressie. Het verzamelen van de literatuur vond plaats in februari 2016 in de online databases: Web of Science, Google Scholar en PsycINFO. De gebruikte zoekstrategie was gebaseerd op de constructen: sekseverschillen, adolescenten/jongeren, agressie en zelfvertrouwen. Echter werden per database verschillende standaarden aangehouden vanwege teveel treffers op de constructen.

De inclusiecriteria die werden gehanteerd waren:

1. De studie moet over agressie en zelfvertrouwen of het verband tussen zelfvertrouwen en agressie rapporteren.

2. De studie moet zich richten op adolescenten; studies naar kinderen en volwassenen worden geëxcludeerd.

3. In de studie moet over gender of sekse worden gerapporteerd in relatie met agressie of zelfvertrouwen.

Bij voorkeur richtten de studies zich ook op risico- en licht delinquente jongeren, maar dit was niet noodzakelijk.

Voor Google Scholar werd, vanwege de vele treffers, naar de volgende termen in het Nederlands gezocht: genderverschillen, zelfvertrouwen, agressie en adolescent. Dit leverde 299 artikelen op uit de periode 2010-2016 zonder citations of patents. Voor Web of science werden de zoektermen: gender differences AND adolescent (adolescents OR youth OR juvenile OR youngster OR stripling OR fledgeling OR juvenile OR fledgling) AND

(30)

(aggress* OR hostil*) AND (self esteem OR self confidence OR assurance OR self-reliance OR self-assurance) gebruikt. Dit leverde 63 artikelen op uit de periode 2010-2016. Voor PsycINFO werd niet alleen naar zoektermen in de titel gezocht maar ook in de abstract. De gezochte zoektermen waren: adolescents OR youth OR juvenile OR youngster AND aggress* OR Hostil* AND self esteem OR self confidence OR assurance. Dit leverde 116 artikelen op uit de periode 2010-2016. In totaal bracht dit 478 artikelen op.

De gevonden artikelen werden geëxporteerd naar Mendeley

(https://www.mendeley.com/), een online programma waar referenties beheerd kunnen worden. In Mendeley werden dubbele artikelen werden verwijderd. Nadat deze werden verwijderd was er een totaal van 439 artikelen. Vervolgens werd op titel gezocht: in de titel moest naar voren komen: agressie, adolescent, zelfvertrouwen of genderverschillen of termen die daarop lijken en in verhouding staan met het onderwerp/doel van de scriptie.

Artikelen werden verwijderd als: geen van de zoektermen in de titel voorkwam, als het niet over het doel/onderwerp ging van dit onderzoek, een andere taal bevatte dan

Nederlands of Engels, de zoekconstructen op een andere manier werden gebruikt dan dat het in dit onderzoek wordt gebruikt zoals pesten of sport.

Na deze selectie bleven 70 documenten over. De dag erna werd het nog een keer gedaan om vals positieven eruit te halen. Er bleven 68 documenten over.

Vervolgens werd gekeken in hoeverre genderverschillen een rol speelde in de mate van agressie en/of zelfvertrouwen bij licht delinquente jongeren in de abstract. Vanwege de vele constructen was het moeilijk om alle vier de constructen in de abstract te hebben. Bij drie van de vier constructen ging het artikel ook mee. Hierna bleven 31 artikelen over die aan de inclusiecriteria voldeden. Daarna werden de artikelen in zijn geheel gelezen. De artikelen werden meegenomen als alle constructen in het artikel voorkwamen. Echter werden de artikelen ook meegenomen als alleen agressie, gender en adolescent in het stuk voorkwam of

(31)

zelfvertrouwen, gender en adolescent voorkwam en/of woorden die op deze termen leken. De risicovolle adolescenten zijn niet altijd meegenomen omdat dit te specifiek was, vandaar dat het artikel ook mee werd genomen als het over ‘normale’ adolescenten ging of als het onderzoek ging over adolescenten die in jeugddetentie zitten, mits de rest van het onderzoek alle aspecten wel goed toelichten.

Veel artikelen hebben naast de onderwerpen in de inclusiecriteria, ook onderzoek gedaan naar andere onderwerpen. Deze artikelen zijn ook meegenomen, als de artikelen maar voldeden aan de gestelde inclusiecriteria. Tijdens het geheel lezen van een aantal artikelen ontbrak de specifieke uitleg over het construct gender. In een paar uitzonderlijke gevallen, als de rest van het artikel wel aansloot bij de inclusiecriteria, werd het artikel ook meegenomen. Uiteindelijk zijn 14 artikelen overgebleven die aan de eisen voldeden. Deze staan in tabel 1.

(32)

Tabel A1

De 15 overgebleven artikelen na de systematische review die voldeden aan de eisen, op alfabetische volgorde

Auteurs Publicatietitel Tijdschrift en jaar van

publicatie Blakely-McClure, S.J., &

Ostrov, J.M. Relational aggression, victimization and self-concept: testing pathways from middle childhood to adolescence

Journal of youth and adolescence (2016)

Barry, C.T., Loflin, C., &

Doucette, H. Adolescent self-compassion: Associations with narcissism, self-esteem, aggression, and internalizing symptoms in at-risk males.

Personality and Individual Differences (2015)

Csibi, S., & Csibi, M. Study of aggression related to coping, self-appreciation and social support among adolescents

Nordic Psychology (2011)

Hunt, S.C. The prevalence of

delinquency in depressed and substance abusing adolescent girls

The Sciences and Engineering (2008)

Lau, K.S.L., Marsee, M.A., Kunimatsu, M.M., & Fassnacht, G.M.

Examining associations between narcissism, behavior problems, and anxiety in non-referred adolescents

Child & Youth Care Forum (2011)

Leff, S.S., Baker, C.N., Waasdorp, T.E., Vaughn, N.A., Bevans, K.B., Nicole A Thomas, N.A., ... Monopoli, J.W.

Social cognitions, distress, and leadership self-efficacy: Associations with aggression for high-risk minority youth

Development and Psychopathology (2014)

Mahon, N.E., Yarcheski, A., Yarcheski, T.J., & Hanks, M.M. A meta-analytic study of predictors of anger in adolescents Nursing Research (2010) Matsuura, N., Hashimoto, T.,

& Toichi, M. Associations among adverse childhood experiences, aggression, depression, and self-esteem in serious female juvenile offenders in Japan.

Journal of Forensic Psychiatry & Psychology (2013)

Ostrowsky, M.K. Are violent people more likely to have low self-esteem or high self-self-esteem?

Aggression and Violent Behavior (2010) Robins, R.W., Donnellan,

(33)

Conger, R.D. in Mexican origin early adolescents

Smith, S.D.,, Lynch, R.J., Stephens, H.F., & Kistner, J.A.

Self-perceptions and their prediction of aggression in male juvenile offenders.

Child Psychiatry Human Development (2015) Wallace, M.T., Barry, C.T.,

Zeigler-Hill, V., & Green B.A.

Locus of control as a contributing factor in the relation between self-perception and adolescent aggression

Aggressive Behavior (2012)

Wang, P.W., Yang, P.C., Yeh, Y.C., Lin, H.C., Ko, C.H., Liu, T.L., & Yen, C.F.

Self-esteem in adolescent aggression perpetrators, victims and perpetrator-victims, and the moderating effects of depression and family support

The Kaohsiung Journal of Medical Sciences (2013)

Ybrandt, H., & Armelius, K. Peer aggression and mental health problems: Self-esteem as a mediator.

School Psychology International (2010)

(34)

Figuur A

Prisma flow chart

C

Records identified through database searching

(n = 487)

Additional records identified through other sources

(n = 0)

Records after duplicates removed (n = 439 )

Records screened based on titel

(n =68)

Records excluded based on titel

(n =371 )

Records screened based on abstract

(n =31 )

Articles excluded based on abstract

(n = 37)

Studies relevant based on full article

(n = 14)

Excluded based on full-article (n =17)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

A client, located at an arbitrary location in the plane, needs to retrieve M by combining information from various caches. We assume that the client has full knowledge of the

Divergent Quiescent Transition Systems (DQTSs) are labelled transition sys- tems that model quiescence, i.e., the absence of outputs or internal transitions, via a special

Zo hebben medewerkers vaak heel specifieke voorkeuren voor welke weekenden ze wel en niet willen werken, vanwege het sociale leven dat sterk ge- concentreerd is rondom het

By utilizing the F-PEC and relating it to six different financial indicators, the authors sought to answer the research question: Which effect does the

In this section, I incorporated the results of the interviews into the structure of my mechanism: The presence of mineral mines in an area attracts more armed groups, in turn

Nevertheless, the effectiveness of measures for copyright enforcement and prevention of further infringement of the same kind seems to come first in German case law as the BGH has

If the council or a special committee finds that a councillor has breached a provision of this Code, the council may issue a formal warning to the councillor; reprimand the

We draw attention to five prominent challenges regarding creating a human rights culture in teaching-learning and curriculum development and the implication thereof on both teachers