• No results found

Een model voor het leren van docenten in de context van een curriculumverandering

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een model voor het leren van docenten in de context van een curriculumverandering"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een model voor het leren van docenten in de context van een

curriculumverandering

Fer Coenders, Sanne Dijkstra, Jules Pieters (Universiteit Twente) en Cees Terlouw (Saxion Hogeschool)

Context en probleem

Sinds 2003 wordt er gewerkt aan een nieuw examenprogramma voor scheikunde voor de bovenbouw havo en vwo. Een van de vernieuwingen in dit programma betreft de zogenaamde context-concept aanpak, waarin leerlingen scheikunde leren door uit te gaan van een context en daaruit een aantal concepten ontwikkelen (Driessen & Meinema, 2003).

Docenten spelen bij curriculumveranderingen een cruciale rol omdat zij het curriculum in de klas moeten vormgeven. Dit betekent dat de docenten in ieder geval hun vakdidactische1 kennis en opvattingen in overeenstemming moeten brengen met de nieuwe eisen (Cotton, 2006; Pintó, 2005). Uit de literatuur weten we dat dit een complex maar noodzakelijk proces is om tot goede implementatie te kunnen komen (Fullan, 1998).

In eerdere studies (Coenders, 2010) zijn de veranderingen in vakdidactische kennis en opvattingen gerapporteerd van twee groepen scheikunde docenten betrokken bij de

implementatie van context-concept chemie. Allereerst drie docenten (docent-ontwikkelaars) die leermateriaal ontwikkelden voor dit context georiënteerd scheikunde curriculum in de vo-bovenbouw, en dit daarna in hun klas hebben gebruikt. Daarnaast de veranderingen in kennis en opvattingen van docenten (docent-gebruikers) die dit leermateriaal alleen in hun klassen hebben gebruikt. Bij de eerste groep docenten werden de meeste veranderingen geconstateerd. De vraag is nu met welk model het leren van docenten kan worden beschreven, en wat daaruit kan worden afgeleid voor de voorbereiding van alle scheikundedocenten op dit context-concept curriculum, wat waarschijnlijk in 2013 zal worden ingevoerd?

Theoretisch kader

In het traditionele model leidt nascholing van docenten tot veranderingen van hun kennis en opvattingen, die op hun beurt zullen leiden tot veranderingen in de klas. De effectiviteit van model bleek gering, vooral voor ervaren docenten. Guskey (1986) presenteerde het model van Figuur 1, waarin veranderingen van kennis en opvattingen van docenten plaatsvinden als het resultaat van veranderingen in de klassenpraktijk en de daarbij horende leeropbrengsten van leerlingen. Meer cyclische modellen zijn hierna geïntroduceerd.

Figuur 1. Guskey’s model van het veranderen van docenten (Guskey, 1986)

Wij conceptualiseren het veranderen van docenten als groei of als leren, als een natuurlijk en te verwachten resultaat van professionele docentactiviteiten. We gaan daarbij uit van drie modellen voor het leren van docenten bij nascholing om de waargenomen veranderingen van kennis en opvattingen van docenten te begrijpen en te interpreteren. De drie modellen zijn: (1) het Concerns Based Adoption Model (CBAM) van Hall en Loucks (1978), met de fasen die

1 Eigenlijk wordt hier dat deel van vakdidactiek bedoeld wat in de Angelsaksische literatuur met Pedagogical

Content Knowledge wordt aangeduid.

Professional development Change in classroom practice Change in student learning Change in teachers’ attitudes and beliefs

(2)

individuele docenten doormaken gedurende een innovatieproces; (2) de trainingscomponenten van Joyce and Showers (1988) die effectief bleken om docenten nieuwe kennis te laten

verwerven; (3) het Interconnected Model of Teacher Professional Growth (IMTPG) ontwikkeld door Clarke and Hollingsworth (2002), waarin het proces van de groei van professionele kennis wordt beschreven.

Onderzoeksvraag

Hoe kunnen de waargenomen veranderingen in kennis en opvattingen van zowel de docent-ontwikkelaars als van de docent-gebruikers worden geïnterpreteerd en begrepen in termen van modellen voor het leren van docenten, en wat betekent dit voor de inrichting van

scholingsprogramma’s waarin alle scheikundedocenten op context-concept chemie onderwijs worden voorbereid?

Methode

Meervoudige gevalsstudies (Yin, 2003) zijn gebruikt om de veranderingen in kennis en opvattingen van docenten te portretteren. De voornaamste reden voor het gebruik van deze aanpak is dat het vastleggen van de kennis en opvattingen van docenten erg complex is (Pajares, 1992), en dat het leren van docenten gezien wordt als persoonlijk (Clarke & Hollingsworth, 2002; Parke & Charles, 1997). In Borko’s woorden (2004, p. 6): “Research using the individual teacher as the unit of analysis also indicates that meaningful learning is a slow and uncertain process for teachers, (…) some teachers change more than others through participation in professional development programs”. Voor de dataverzameling is gebruik gemaakt van interviews, vragenlijsten, de getranscribeerde audio opnamen van de

netwerkbijeenkomsten, en de geproduceerde (tussen)producten. De analyse van de data heeft voornamelijk plaatsgevonden via een proces van open codering gevolgd door axiale codering (Gibbs, 2007).

Resultaten

Omdat de veranderingen in kennis en opvattingen van de docent-ontwikkelaars en van de docent-gebruikers nogal verschilden, worden de gevolgen voor modelvorming in aparte secties beschreven.

Modelleren van de groei van docent-ontwikkelaars

In een iteratief en cyclisch proces hebben de docent-ontwikkelaars onder leiding van een coach gedurende zes maanden eerst leermateriaal (een module) ontwikkeld. In deze periode hebben negen netwerkbijeenkomsten plaats gevonden waar direct contact was tussen de betrokkenen. Het ontwikkelde materiaal is daarna in hun klassen gebruikt, waarna hun ervaringen hebben geleid tot bijstellingen in het materiaal. Voor het leerproces van de docent-ontwikkelaars bleek de ontwikkelfase gevolgd door de klas gebruik fase cruciaal.

Tijdens het ontwikkelen van het leermateriaal kregen de docent-ontwikkelaars een goed beeld van de context-concept aanpak, leerden ze wat samenwerkend leren is en hoe je dit in de klas kunt gebruiken, en kwamen ze tot enkele nieuwe inzichten op het gebied van de

voedingsmiddelen chemie. Dit leren werd gevoed door de volgende materialen en activiteiten: (1) documenten van de Stuurgroep Nieuwe Scheikunde met daarin beschrijvingen van de vernieuwing en suggesties voor het ontwikkelen van modules; (2) ervaringen met

vernieuwende elementen van elke van de docent-ontwikkelaars dienden als spiegel voor de anderen; (3) de coach bracht specifieke expertise is; (4) specifieke literatuur werd gebruikt, bv om te begrijpen wat samenwerkend leren is en hoe je dit in de praktijk kunt gebruiken; (5) discussie tijdens netwerkbijeenkomsten over de geproduceerde tussenproducten en over hoe deze het leren van leerlingen zullen beïnvloeden. Deze vijf elementen komen van buiten de

(3)

directe professionele wereld van elke docent en daarom lijkt het IMTPG model bijzonder geschikt om het leerproces te beschrijven. De vijf hierboven genoemde elementen zijn gesitueerd in het Externe Domein. Nadat de module ontworpen was en klaar voor

implementatie in de klas, bleken de docent-ontwikkelaars niet overtuigd van de leereffecten bij hun leerlingen. Ze dachten wel dat de module goed was, maar hadden twijfels over wat en hoe leerlingen hiervan leren. Die twijfel verdween pas na gebruik van de module in de klas. Tijdens gebruik in de klas bleek dat het nakijken van de groepslogboeken door de docent na elke les een gouden greep was, en het leren van leerlingen versterkte.

Het ligt daarom voor de hand om het IMTPG model uit te breiden met een extra domein: het Ontwikkelde Materialen Domein (DMD). Dit uitgebreide model is gepresenteerd in Figuur 2.

Figuur 2. Extended Interconnected Model of Teacher Professional Growth (EIMTPG) (gebaseerd op het IMTPG model van Clarke en Hollingsworth, 2002).

In dit nieuwe model zijn twee cycli te onderscheiden: een ontwikkelfase waarbij het Persoonlijke Domein, het Externe Domein en het Ontwikkelde Materialen Domein zijn betrokken, en een klas gebruik fase met daarin het Domein van de Klas (DP), het Leeropbrengsten Domein (DC) en het Persoonlijke Domain.

De kennis en opvattingen van docenten zijn gelokaliseerd in het Persoonlijke Domein. Het leren in de ontwikkelfase vindt plaats doordat er interactie is tussen dit Persoonlijke Domein en twee andere domeinen: het Externe Domein en het Ontwikkelde Materialen Domein. Tijdens de gebruik in de klas fase zullen ervaringen opgedaan in het Domein van de Klas (DP) leiden tot leerresultaten in het Leeropbrengsten Domein (DC) waardoor het Persoonlijke Domein wordt beïnvloed. De interactie tussen de domeinen kent twee componenten: bewust uitvoeren (enactment) en reflectie. Deze twee vormen van interactie zullen hieronder kort aan de hand van voorbeelden worden toegelicht.

Reflectie op het Externe Domein beïnvloedt de vakdidactische kennis in het Persoonlijke Domein (Figuur 2, pijl 1). Tijdens een netwerk bijeenkomst uitgewisselde ervaringen van andere docent-ontwikkelaars kunnen de reflectie op de eigen praktijk op gang brengen. Een docent-ontwikkelaar die vertelt over het gebruik van leeractiviteiten, materialen en

werkvormen en de daaruit voorgekomen leerresultaten van de leerlingen gaat dit in een ander daglicht zien door de vragen die de anderen hierover stellen. Voor de anderen leveren deze ervaringen een venster waardoor ze hun eigen praktijk beoordelen. Dit type uitwisseling van ervaringen is krachtig omdat het over echte onderwijspraktijken gaat. Discussie tijdens

10 1 11 5 6 4 2 Personal Domain (PD) External Domain (ED) Domain of Practice (DP) Domain of Consequence (DC) Developed Material Domain (DMD) Enactment Reflection 1 3 8 7 12 1 2 9

(4)

netwerkbijeenkomsten heeft eenzelfde effect. Een dergelijke discussie kan diverse inhouden hebben: van betekenisverlening van context-concept chemie zoals beschreven in de

documenten van de Stuurgroep Nieuwe Scheikunde tot het bespreken van de mogelijke reacties die optreden door het gebruik van voedseltoevoegingen.

Bewust uitvoeren (enactment) vanuit het Persoonlijke Domein (Figuur 2, pijl 2) betekent dat de docent-ontwikkelaar vanuit zijn vakdidactische kennis en opvattingen zich bewust moet worden van zijn praktijken om hieruit een selectie te maken om te delen met de anderen. Niet alleen moet de docent selecteren wat te vertellen, maar dit ook zodanig vertalen dat het toegankelijk wordt voor de anderen. Ook bij discussies tijdens netwerkbijeenkomsten over andere onderwerpen moet een docent zich eerst bewust worden van het eigen kader, en van daaruit een bijdrage leveren.

Vergelijkbare interacties in de vorm van reflectie en bewust uitvoeren vinden plaats tussen de andere domeinen uit Figuur 2 (de pijlen 3 t/m 12).

Clarke and Hollingsworth (2002) onderscheiden de zogenaamde “change sequence”

bestaande uit “two or more domains together with the reflective or enactive links connecting these domains, where empirical data support both the occurrence of change in each domain and their causal connection” (p. 958), en het “growth network” wanneer een verandering meer dan momentaan is. Dit laatste wordt gezien als professionele groei. Onze data in relatie tot de twee fasen in het ontwikkelproces, de ontwikkelfase en de klas gebruik fase, ondersteunen de argumentatie dat de veranderingen die optreden tijdens de ontwikkelfase gezien kunnen worden als “change sequences”. De klas gebruik fase leidt tot “growth networks” voor een specifiek aspect van de kennis en opvattingen van de docent-ontwikkelaars.

Modelleren van de groei van de docent gebruikers

Docent-gebruikers hebben veel minder geleerd dan de docent-ontwikkelaars, en het leren was hier nog persoonlijker bepaald. In termen van het EIMTPG model was het Externe Domein (ED) voor deze docenten erg gelimiteerd: er waren geen netwerkbijeenkomsten en er werden geen tussenproducten van het materiaal besproken, maar tijdens een bijeenkomst met de docent-ontwikkelaars werden de docent-gebruikers enigszins vertrouwd gemaakt met de materialen en vooral de vernieuwende elementen daarin. Het had tot gevolg dat de docent-gebruikers persoonlijke veranderingen aanbrachten in het leermateriaal (DMD) nog voordat ze het in de klas gebruikten. Op die manier ontnamen ze zich de mogelijkheid om ervaringen op te doen. Omdat ze de achterliggende ideeën en theorieën over de context georiënteerde benadering niet goed begrepen, gebruikten ze het niet volgens de uitgangspunten van de ontwikkelaars in de klas (DP), waardoor de leerresultaten (DC) tegenvielen. Dit resulteerde in geringe veranderingen in kennis en opvattingen van de docent-gebruikers. Eigenlijk hebben deze docenten niet de gelegenheid gebruikt om hun kennis en opvattingen in

overeenstemming te brengen met de vernieuwing, maar ze hebben de materialen aangepast aan hun kennis en opvattingen.

Kijken we naar het Concerns Based Adoption Model en naar de trainingcomponenten van Joyce en Showers dan valt op dat voor de docent-ontwikkelaars beide in het EIMTPG model te vinden zijn. Voor de docent-gebruikers geldt dit niet.

Conclusie en discussie

Het ontwikkelen van leermateriaal en dit vervolgens in de klas gebruiken leidt tot

veranderingen in kennis en opvattingen bij de betrokken docenten. Alleen het gebruik van ontwikkelde materialen in de klas leidt nauwelijks tot veranderingen in kennis en opvattingen. De combinatie van ontwikkelen van leermateriaal en het gebruik daarvan in de klas blijkt

(5)

instrumenteel voor de professionele ontwikkeling van de docenten. Het EIMTPG model is geschikt om dit proces te beschrijven.

Twee uitersten zijn in deze studie onderzocht: docent-ontwikkelaars die een volledige module ontwikkelden gebaseerd op de context-concept uitgangspunten, en docent-gebruikers die deze module alleen in hun klas hebben gebruikt. Hoewel de eerste groep hiervan veel leert is het ook een tijdrovend en daardoor kostbaar proces. De tweede groep leert te weinig. Hieruit volgt de vraag hoeveel ontwikkelactiviteiten docenten moeten doen om tot voldoende inzichten te kunnen komen. Is het bijvoorbeeld voldoende als docenten in een netwerk bestaande modules herontwerpen zodat deze geschikt worden voor gebruik op hun eigen school? En zo ja, hoe moet het Externe Domein dan precies worden ingericht om voldoende veranderingen in kennis en opvattingen bij de docenten te weeg te brengen?

Vervolgonderzoek zal hierover uitsluitsel moeten geven.

Borko, H. (2004). Professional development and teacher learning: Mapping the terrain.

Educational Researcher, 33(8), 3-15.

Clarke, D., & Hollingsworth, H. (2002). Elaborating a model of teacher professional growth.

Teaching and Teacher Education, 18(8), 947-967.

Coenders, F. (2010). Teachers' professional growth during the development and class

enactment of context-based chemistry student learning material. University of Twente,

Enschede.

Cotton, D. R. E. (2006). Implementing curriculum guidance on environmental education: The importance of teachers' beliefs. Journal of Curriculum Studies, 38, 67-83.

Driessen, H. P. W., & Meinema, H. A. (2003). Chemie tussen context en concept. Ontwerpen

voor vernieuwing. [Chemistry between context and concept. Design for renewal.].

Enschede: SLO.

Fullan, M. G. (1998). The new meaning of educational change. London: Cassell. Gibbs, J. R. (2007). Analyzing qualitative data. London: SAGE.

Guskey, T. R. (1986). Staff development and the process of teacher change. Educational

Researcher, 15(5), 5-12.

Hall, G. E., & Loucks, S. (1978). Teacher concerns as a basis for facilitating and personalizing staff-development. Teachers College Record, 80, 36-53.

Joyce, B. R., & Showers, B. (1988). Student achievement through staff development. New York: Longman.

Pajares, M. F. (1992). Teachers beliefs and educational-research - cleaning up a messy construct. Review of Educational Research, 62(3), 307-332.

Parke, H. M., & Charles, R. C. (1997). Teachers designing curriculum as professional development: A model for transformational science teaching. Journal of Research in

Science Teaching, 34(8), 773-789.

Pintó, R. (2005). Introducing curriculum innovations in science: Identifying teachers'

transformations and the design of related teacher education. Science Education, 89(1), 1-12.

Yin, R. K. (2003). Case study research, design and methods. (third edition ed.). London: Sage.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op zoek naar de juiste samenwerking tussen gemeenten en partners,.. maar ook tussen gemeenten en

We werken samen met onze collega’s Wmo, Wsw en re-in- tegratiebedrijven voor mensen die (tijdelijk) niet naar werk kunnen, activering, dagbesteding of meer begeleiding nodig

In de begroting staan de plannen van de gemeente voor 2022, wat die plannen kosten en welke inkomsten we kunnen verwachten.. Om ruimte te bieden aan een nieuwe gemeente- raad,

Sociaal Domein: we maken, naast de wettelijke verplichtingen, ook niet- wettelijke keuzes als dat mogelijk is: vooral voor jongere generaties.. Bestuur & Organisatie: we

Het Hof stelt inderdaad “dat een gemeente, via een extern verzelfstandigd agentschap onder de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk in de zin en onder de voorwaarden van

samenwerking tussen Rijkstoezicht en drie gemeenten en de uitvoeringsorganisaties in die gemeenten die in het afgelopen jaar zelf betrokken waren bij het onderzoek en de evaluatie

Deze aanbeveling ziet op het in gesprek gaan met cliënten en burgers om een goed beeld te krijgen van hun ervaringen, vragen en zorgen rond privacy en wat de gemeente kan doen om

Ook de evaluatiegesprekken, waaraan een groot aantal verschillende partijen heeft meegewerkt, zijn gebruikt om de nieuwe beleidsnota inhoudelijk vorm te geven.De