• No results found

Iers geweld in de vallei van de Lee van 1918 tot 1923

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Iers geweld in de vallei van de Lee van 1918 tot 1923"

Copied!
171
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1.ERS

GEWELD

in de va 1 Ie i

van de Lee van

1918

tot

1923

Anne Gevers

1989

(2)

in de vallei van de Lee 1918-1923

Anne Geven;:-;

De>ktoraalskripticc'! ca/nws 1989

(3)
(4)

Inleiding

I Beeldvorming

II Het proces van gewelddadige aktie

- De overval in de Mouth of the Glen: 20 - De slag bij Coolavokig: 42

- De strijd om Ballyvourney: 65 - Samenvatting: 83

III De gewelddadige akties in de gemeenschap - Landschap: 90 - Sociale organisatie: 95 - Belevingswereld: 100 - Samenvatting: 111 IV Conclusies Bijlagen - Chronologisch overzicht: 122 - Overzicht van Ierse organisaties,

personen en termen: 130 - Kaarten en foto's: 137 Noten Schriftelijke bronnen 1 7 18 87 115 122 143 153

(5)
(6)

INLEIDING

Ver van de bewoonde wereld staat op een verlaten en winderige landweg in zuid-west Ierland een rechthoekige gedenksteen met alleen enkele namen. Die herinnert eraan dat op deze plaats in 1918 zeven jonge mannen twee politie-agenten overvielen en van hun wapens beroofden. Deze skriptie gaat over die gewelddadige aktie en soortgelijke, die plaatsvonden in de vallei van de Lee tussen 1918 en 1923, Tijdens drie maanden veldwerk in 1988 verzamelde ik er gegevens over in gesprekken met mensen die er indertijd bij betrokken waren en hun kinderen; daarnaast deed ik twee maanden archief- en literatuuronderzoek elders in graafschap Cork en Dublin. Aan de hand van dat materiaal wil ik in deze skriptie uitzoeken wat de gewelddadige akties betekenden voor degenen die ze uitvoerden en de anderen die toen leefden in de vallei van de Lee.

Over het zoeken naar betekenis merkt Bloch naar aanleiding van zijn eigen onderzoek op: "This type of search for meaning, although not pointless, has no end" <Bloch 1986: 11). Dat kan ik hem nazeggen. Bloch laat echter ook zien dat het mogelijk is er greep op te krijgen; hij bekijkt zijn onderwerp, ritueel, in de loop van de geschiedenis: "The advantage of this approach is that, unlike other attempts at getting at the nature of ritual through seeing what it means for the participants, it uses as its basis much more easily graspable phenomena: the way rituals are affected by events <Bloch 1986: 11). Zo bekijk ik de gewelddadige akties in Iveleary hier als proces. Het gebruiken van een historische case

(7)

maakt het mogelijk de ontwikkeling van de akties over de korte termijn van enkele jaren te volgen, van de eerste in 1918 tot de laatste in 1922.

In heel Ierland streden in die jaren mensen voor Ierse onafhankelijkheid; het eiland werd gesplitst en de Irish Republican Army <I.R.A.) ontstond. In december 1921 werd in Londen het verdrag ondertekend waarin Groot-Britannië 26 Ierse graafschappen erkende als Irish Free State met de status van dominion. In het jaar daarna bestreden de vroegere nationalistische wapenbroeders elkaar op leven en dood. Van die "Troubles", "War of independence" of "Irish Revolution" - zoals de tijd in Ierland afhankelijk van het perspektief van de spreker wordt genoemd -waren de gewelddadige akties in Iveleary deel.

Het is niet mijn bedoeling een verklaring te geven voor het totale gebeuren op nationaal niveau. De suksesvolle nationalistische agitatie, beginnend tijdens de wereldoorlog, vond plaats op het moment dat de Ieren als inwoners van een moderne, democratische staat met alfabetisme, infrastructuur, communicatiemiddelen en relatief behoorlijke welvaart over de mogelijkheden beschikten iets te doen aan hun politieke verlangens <Garvin 1981; 1987) Aan het hoofd van dezelfde staat kon de Britse regering het zich niet permitteren het Ierse streven hardhardig de kop in te drukken <Townshend 1975; 1983) Ik neem aan dat een algemene verklaring gezocht moet worden in deze richting, maar dat beoog ik hier niet. De ontwikkelingen buiten de vallei komen aan de orde, omdat daarmee de situatie van de mensen erbinnen veranderde.

De nationalistische strijd op het Ierse platteland is nog nauwelijks onderzocht, terwijl toen bijna zeventig procent van de bevolking inclusief Ulster leefde buiten steden met meer dan 2000 inwoners <Census 1911). Garvin stelt in zijn studie naar de stedelijke voorhoede in de

(8)

onafhankelijkheidsstrijd: "revolutions are made by elites, not by masses" <1987: 171>. Maar, zoals Fitzpatrick in een bespreking van dat onderzoek opmerkt: "Masses did matter . the revolutionary I.R.A. <unlike its current namesake) was almost pitifully dependent on popular goodwill rather than firepower" (1988: 814>. Mijn skriptie gaat over het doen en laten van een paar van die gewone mensen op het platteland. In Ierland wordt de laatste twintig jaar, niet toevallig sinds het begin van de nieuwe Troubles in het Noorden, op grote schaal gewerkt aan revisie van de geschiedschrijving en demystificatie van het verleden <Fanning 1988: 17>. Wat onderwerp betreft past deze skriptie in dat kader:

And of course the great lie which rests untroubled by any investigation at all is the War of Independence, represented in myth by flying columns taking on overwhelming odds and triumphing; and the general truth of a dismal little war of constables being gunned down at Mass before their families, and of booby-trapped murder victims dumped along country lanes <Myers 1988: 11>.

Mijn onderzoek beperkt zich tot dit soort akties tussen 1918 en 1923 in de vallei van de Lee, en als gezegd bekijk ik die als proces. Om in dat proces patronen te ontdekken maak ik gebruik van een vijftal aandachtspunten: de organisatie van de aktievoerders, hun middelen, hun externe relaties oftewel verhouding met de tegenpartij, hun intenties en hun repertoire. De eerste drie, ontleend aan Tilly <1978), kunnen voor zich spreken. Dat is anders bij de laatste twee.

Om te beginnen de intenties. Het opvallendste kenmerk van de akties is dat ze gewelddadig waren. Onder geweld versta ik dan "the intentional rendering of physical hurt on another being" <Riches 1986: 4) , Het is een

(9)

omschrijving die de aandacht richt op de bedoelingen van de personen die geweld gebruiken. Het punt intenties gebruik ik in navolging van Aya <1984), om in mijn geval ontwikkelingen in de bedoelingen van de aktivisten op te sporen; daarbij gaat het om zowel expliciete gemeenschappelijke als meer impliciete en individuele intenties. Het is in dit punt dat de betekenis van het geweld voor de participanten zichtbaar wordt in hun gebruik ervan als middel.

Geweld is echter altijd behalve middel ook expressie en "performance" <Riches 1986: 11-13). Die betekenis van de akties komt aan bod met het vijfde aandachtpunt, het repertoire. Hierover merkt Tilly op~

[TJhe existing repertoire grows out of the following factors: 1. The population 's daily routines and internal organisation". 2. Prevailing standards of rights and justice".

3. The population's accumulated experience with collective action". 4. Current patterns of repression". <Tilly 1986: 10)

Het repertoire richt zo de aandacht op de voor de akties relevante aspekten van de bewuste en onbewuste kennis die participanten als lid van een specifieke samenleving in hun hoofd hebben: "People tend to act within known limits, to innovate at the margins of existing farms" CTilly 1986: 390) Bekendheid met de manier van leven, fysieke omgeving en de bestaande normen en waarden in hun samenleving speelde door in het optreden van de aktivisten in de vallei van de Lee. Opvattingen over geweldgebruik hoorden daarbij. "Few societies are without norms stipulating how violence should be organized" <Riches 1986: 8-9).' Bepaalde vormen van geweld zullen in deze samenleving meer of minder als verboden of gerechtigd zijn beschouwd. Dat was het kader waarbinnen de akties hier betekenis hadden voor de mensen die er als deelnemer of

(10)

toeschouwer bij betrokken waren. Zij beoordeelden ze op basis van hun morele regels.

Dit zijn de vijf aandachtspunten die als rode draad door het onderzoek lopen. In de tekst heeft dat gestalte gekregen in de volgende vorm. In hoofdstuk I geef ik na een introductie in mijn onderzoeksgebied kort een verantwoording van mijn bronnen. Vanzelfsprekend kreeg ik tijdens mijn veldwerk te maken met het huidige beeld van het verleden. Hoe ik met de mondelinge en schriftelijke gegevens ben omgegaan om te komen van nu naar vroeger, laat ik zien in dit inleidende hoofdstuk.

Hoofdstuk II beschrijft het proces van aktie aan de hand van drie gewelddadige incidenten, die achtereenvolgens plaatsvonden in juli 1918, februari 1921 en december 1922. Elke case begint met een korte schets van de toestand op nationaal niveau. Dan volgt een beschrijving van de aktie zelf. Die wordt gevolgd door een reconstructie van de veranderende situatie ter plaatse. Deze is narratief, omdat, zoals Barrington Moore opmerkt: "It is necessary to present a fairly detailed chronological account of the main events . . . to recapture the way in which issues actually arose and appeared to the participants" <Moore 1978: 285-86). De vijf genoemde aandachtspunten blijven in deze beschrijving impliciet, maar gebruik ik expliciet in het korte overzicht dat elke casus afsluit.

In Hoofdstuk III ga ik in op de betekenis van de akties voor niet alleen de deelnemers maar ook de andere mensen die leefden in de vallei. Binnen het dwingende kader van de tijd konden in de procesbeschrijving slechts oppervlakkig de aspecten van repertoire en intenties aan de orde komen, die te maken hadden met de bestaande kennis en normen en waarden in deze specifieke samenleving. Hier ga ik daar nader op in en bespreek

(11)

hoe landschap, sociale organisatie en denkwereld van invloed waren op de akties.

In de konklusies in Hoofdstuk IV zet ik dan tenslotte de resultaten op een rijtje en bekijk wat de hele onderneming heeft opgeleverd.

(12)

I BEELDVORMING

Great age held something for me that was awesome. I was much fonder of the old people in the darkness than I was of young people in the daytime. It's at night you're able to get the value of old people. And it was listening to the old people that I gat my idea of Irish nationality.

(13)
(14)

Elke werkdag vertrekt aan het einde van de middag vanuit Macroam een bus in westelijke richting met als vaste passagiers een tiental middelbare schalieren op weg naar huis. Hij volgt de loop van de rivier de Lee en stopt op verzoek. Gaandeweg verandert het landschap van karakter: minder huizen, hogere bergen bezaaid met rotsen, steeds minder akkers en meer woeste grond. Bij het passeren van een Maria-grotto na ongeveer 25 minuten maken alle inzittenden een kruis; even later is links de Lee een moment te zien, met ernaast de ruine van een kasteel. Dan een andere ruïne met een kerkhof, een tweede kerkhof, huizen, een kerkje met nog meer graven, en na een tocht van 10 mijl stopt de bus midden op een kruispunt. Het is het dorp Inchigeela. De meeste passagiers stappen uit, maar de reis gaat verder door de vallei van de Lee, die hier meer weg krijgt van een serie aaneengeschakelde meren. Rechts zijn boven de kronkelende weg her en der losse huizen te zien, maar vooral veel koeien en schapen. Een enkel onverhard pad verdwijnt de bergen in tussen ratsen, varens en struikgewas. Aan de overkant van het water links hetzelfde beeld. Het eindpunt op 5 mijl van Inchigeela is het dorp Ballingeary. De enkeling die nag verder westelijk moet zijn in Keimaneigh of Gougane Barra kan gaan lopen of liften, net als degenen die niet beneden in het dal bij de weg en rivier maar in de bergen wonen.

Dat is de streek waar ik onderzoek deed, de katholieke parochie Iveleary van 3.500 zielen. Van hen wonen en werken er zo'n 500 in de dorpen, de overigen leven buiten, verspreid over het gebied van 10 bij 10 mijl dat de parochie in totaal bestrijkt. Enkelen werken in Cork stad en reizen elke dag 40 mijl op en neer naar het oosten; anderen zijn met hun machines in te huren voor klussen. Het zijn echter vooral boeren, met weidegronden met koeien en schapen, en waar even mogelijk kleine stukjes

(15)

akkerland met vooral aardappelen, uien, wortels en rapen. De grond is slecht, als het geen rots is is het veen, en niemand zal er rijk van worden. Daar is iedereen het over eens, zo is het, en zo was het altijd. De komst sinds de vijftiger jaren deze eeuw van toeristen, openbaar en privé gemotoriseerd vervoer, voortgezet onderwijs, electriciteit, telefoon, landbouwtechnologie en recent E.E.G. subsidies, heeft dat in wezen weinig veranderd. Aan het begin van de eeuw leefden ongeveer evenveel mensen op dezelfde manier van en verspreid over het land, en een kleine minderheid van winkeliers, caféhouders en ambachtslieden in het dorp, samen met de lokale elite van onderwijzers en priesters. Macroom was het als nu de plaats voor veearts en dokter, advokaat en notaris. Het grootste verschil tussen nu en de situatie aan het begin van de eeuw is politiek. Nu is Iveleary deel van de Ierse Republiek, toen van Groot-Brittanie. Om de mensen die die veranderingen meemaakten gaat het hier.

Mondelinge informatie

Tijdens de onafhankelijkheidsstrijd van 1919 tot 1921 bestonden in de parochie twee co111panies van Irish Volunteers, één in het oosten in Inchigeela en één in westelijk Ballingeary. Samen met de companies van Kilnamartyra - gelegen in de bergen ten noorden van Inchigeela - en van Coolea en Ballyvourney - in de parallel lopende vallei van de Sullane ten noorden van Ballingeary - vormden zij toen het 8e battalion van Cork No. I Brigade van de Irish Republican Army. Op zoek naar informatie over het ontstaan van die groepen en hun akties zocht ik die dus niet alleen in Iveleary maar ook in de parochies Ballyvourney en Kilnamartyra. Samen vormen deze drie de regio die lokaal bekend staat als "West of Macroom". Eenmaal bekend bleken de mensen graag bereid me te vertellen van vroeger, over zaken als werk, ontspanning, familieleven,

(16)

parochiepriesters, kleding, gewoonten en gebruiken. Over de akties werd ik echter weinig wijzer. Dat bleek geen onderwerp waarover je zomaar even praat, "just chatting away". Tijdens de urenlange sessies met een viertal personen van boven de tachtig die bereid waren hun leven met me terug te halen, kwam die tijd natuurlijk wel ter sprake.;;-' Van hen leerde ik wat het betekent moet hebben toen geleefd te hebben: enerzijds ging alles zijn alledaagse gang, anderszijds was er steeds terugkerende spanning en angst voor de bijna willekeurig-lijkende represailles van zowel de Britse overheidstroepen als het Ierse verzet. Het gaf me een beeld van binnenuit, heel persoonlijk en om stil van te worden.

Toch moest ik ook informatie zien te krijgen over de akties zelf, en over de betrokkenen en hun organistie. Bij toeval hoorde ik op een avond mijn eerste verhaal over een ambush. Vanaf toen kreeg ik in de gaten dat persoonlijke en overgeleverde herinneringen aan de akties bijna alleen ter sprake komen in een speciale vorm, namelijk verhalen. Ze worden verteld in een speciale setting: s'avond bij het vuur thuis en niet niet in de pub waar een ander soort verhaal gebruikelijk is. De vertellers zijn mannen. Daar die in de dagelijkse taakverdeling tussen de geslachten hier altijd het openbaar optreden voor hun rekening nemen, is dat weinig verwonderlijk. Drie oude mannen die ik in meerdere sessies beluisterde, bleken behalve als verteller ook bekend te staan als expert in de lokale geschiedenis, vergelijkbaar met Glassie's "local historians" in het Noord Ierse Ballymenone <Glassie 1982: 112). Hun kennis over het plaatselijke gebeuren was grotendeels gebaseerd op mondelinge overlevering, aangevuld met algemenere informatie uit publicaties en de media.

Om wat ik van hen leerde over vroeger te kunnen gebruiken, was het nodig hun verhalen te begrijpen in de context waarin ze verteld werden. De complexe verhouding tussen bijvoorbeeld "narrated event" en "narrative

(17)

event" <Bauman 1986: 5-6, 33-53) is overbekend, niet alleen bij onderzoekers van orale literatuur maar ook bij iedereen die wel eens een goed verhaal heeft horen vertellen. De kreativiteit van de verteller en de interactie tussen hem of haar en het publiek, de performance, bepaalt de kwaliteit meer dan een juiste weergave van het vertelde incident. "Storytelling . . . sidesteps the call for factuality, substituting other more aesthetic criteria by which the story is judged" <Abrahams 1986: 232). Tegelijkertijd vormen de verhalen over lokale strijd in het verleden een rijke bron aan informatie. Ze vertellen over de wereld van verteller en luisteraars nu, over wat zij belangrijk of waardeloos, goed of slecht, gewoon of belachelijk vinden. Ze geven het huidige beeld van het verleden weer.::::•

De verhalen en het huidige beeld van het verleden in Iveleary zouden op zich al een studie waard zijn. Hier moet ik me ertoe beperken aan te geven dat ik de verhalen die ik verzamelde te lijf ben gegaan met behulp van Vansina 's Ora.l Tradition as History <1985). Dat juist de strijd tegen de Britten in verhaalvorm voortleeft, bleek te maken te hebben met de speciale betekenis die het in het heden heeft. Iveleary is een gemeenschap die voortdurend met ondergang wordt bedreigd, als bijna alle rurale gemeenschappen in het westen van Ierland.4 Toerisme en B.G.G. subsidies

brengen wat verbetering. De voornaamste reddingsboei wordt echter gevormd door de speciale voorrechten en subsidies die de regio geniet als één van de laatste Iers-talige streken van het land. De officiële status van gaeltacht betekent dat de bewoners betaald krijgen om de Ierse taal, en daarmee de typisch Ierse cultuur en manier van leven, voor uitsterven te behoeden. Als typisch Iers wordt hier dan ook ouderwets katholicisme hogelijk gewaardeerd, met zondagse kerkgang en biecht en zonder de moderniteiten van het continent en zelfs Rome. Hetzelfde geldt kuisheid

(18)

voor vrouwen èn mannen; sexualiteit hoort in de echtelijke slaapkamer. Voortdurend wordt de eigen manier van leven - agrarisch, dicht bij de natuur, relaxed en idealistisch - afgezet tegenover de decadentie en spanning van het materialistische stadsleven. Natuurlijk chargeer ik hier, Iveleary maakt ook deel uit van een moderne samenleving. Omdat echter de meeste jongeren en juist die met ondernemingslust en opleiding voorgoed vertrekken, is de gemeenschap bijzonder behoudend en gericht op het vasthouden van het verleden."' De relevantie van dat alles is, dat in het trekken van de grens tussen 'wij' en 'zij', opvallend vaak de Engelsen gebruikt worden om de eigen Ierse manier van leven en identiteit tegen af te zetten. 'Zij' vertegenwoordigen het slechte, 'wij' in Iveleary het goede. Ieren die zich niet aan de hier geldende normen houden, bijvoorbeeld in Dublin, worden dan ook aangeduid met de negatieve term "West Britons" .6

In dat kader speelt de strijd tegen de Britten in de belevingswereld van de huidige inwoners van Iveleary een prominente rol. Ook die is kenmerkend voor wat Iers zijn betekent. Het is iets speciaals, met een tegelijkertijd bijna heilig èn gevaarlijk aura, en wordt dan ook in de speciale vorm van verhalen bewaard en doorverteld. Daarbij wordt het hoofdthema altijd gevormd door een moraal, een les die de luisteraars kunnen leren van het verleden.

Er is nag één belangrijk aspect aan de verhalen dat ik hier wil vermelden. Sinds de onafhankelijkheidsoorlog die met het vertrek van de Britten in 1921 eindigde, is het niet afgelopen met kallektief geweld in Ierland. De erop volgende burgeroorlog, die voor een groot deel in Iveleary tot op de dag van vandaag de politieke en sociale verhoudingen bepaalt, werpt in de lokale herinneringen zijn schaduw achteruit op de War of Independence. De mensen die eerst tegen de Engelsen vochten gingen vervolgens elkaar te lijf. Bovendien wordt het beeld van het verleden

(19)

gekleurd door de steeds voortdurende aktiviteiten van de I.R.A. in Noord Ierland. Iedereen wijst de daar gebruikte methoden falikant af, maar zegt wel dat het nog steeds dezelfde strijd is. De lokale houding ten opzichte van de gebeurtenissen die ik wilde uitzoeken is daarmee ambivalent; trots en schaamte spelen door elkaar. Ook dat maakt het stuk van het lokale verleden waarnaar ik op zoek was, tot iets speciaals en gevaarlijks.

In de vele contradicties in wat verschillende mensen me vertelden, bleek opvallend vaak de partijkeus van de betreffende families sinds de burgeroorlog door te klinken. In andere gevallen waren onderlinge tegenspraken te begrijpen als voor de hand liggende vertekeningen door het specifieke perspectief van een participant of juist iemand die toen in het Britse leger vacht, of als doorgegeven informatie van dergelijke mensen aan hun nageslacht. Bijna steeds kon ik mijn gegevens uit de ene bron vergelijken met die uit andere mondelinge en schriftelijke bronnen. Twee verhalen over incidenten die ik nergens anders kon terugvinden, heb ik buiten deze studie gehouden. De onduidelijkheid erover is op zich interessant, maar niet hier in het kader van mijn probleemstelling.

Door analyse van de verhalen over het verleden ontstond gaandeweg ook een perspectief om de losse gegevens en levensgeschiedenissen die ik verzamelde in te bekijken. Samen leverden deze drie mondelinge bronnen tenslotte de aanknopingspunten op, die het mogelijk maakten op zoek te gaan naar meer informatie en bevestiging in schriftelijke bronnen. Ook al zijn in deze skriptie uiteindelijk meer verwijzingen te vinden naar schriftelijk materiaal dan naar de mondelinge uitleg die terugblikkende participanten in de akties achteraf voor hun daden gaven, in mijn onderzoek vormden de gesprekken in Iveleary en mijn verblijf ter plaatse het onmisbaar fundament.

(20)

Schriftelijke bronnen

Een van de deelnemers aan de akties die ik onderzoek heeft kort voor zijn dood zijn herinneringen eraan op schrift gesteld <O'Suilleabhain 1965). De schrijver uit Kilnamartyra was zelf indertijd I.R.A. lid, terwijl zijn broer niet alleen de lokale company leidde, maar ook het hele 8e battalion. Hun 90-jarige zus, een ex-onderwijzeres, was één van mijn voornaamste informanten. Zij herinnerde zich enkele fragmenten in de gepubliceerde uitgave die geschrapt werden uit het originele manuscript, als de executie door lokale mensen van een vermeende spion. Dat vestigt er de aandacht op, dat op schrift gestelde herinneringen op een andere manier zijn overdacht en een andere bedoeling hebben dan mondelinge. Rekening houdend met dergelijke verschillen gebruik ik O'Sullivans mémoires als welkome aanvulling op de mondelinge informatie die andere ooggetuigen me gaven. Ook voor hem geldt vanzelfsprekend dat hij achteraf terugkijkt, vanuit zijn specifieke perspectief.

De rijke magazijnen van de County Council Library in Cork hielpen me niet alleen aan O'Sullivan, maar ook aan andere lokale en regionale geschriften die niet in de handel zijn. Zo kon ik voor Ballyvourney's geschiedenis gebruik maken van het verhaal van Twomey, een priester van lokale herkomst <1979), en voor Macroom van de schriftelijke herinneringen van participant Charlie Browne (1971). Deze trok Browne vanwege de konflikten die ze veroorzaakten onmiddellijk na verschijnen terug. De omstredenheid ervan wijst opnieuw op de speciale betekenis van het verleden in het heden. Juist op schrift gestelde herinneringen, die iets wezenlijks van de gemeenschappelijke geschiedenis zonder de verhaalverpakking voor buitenstaanders toegankelijk maken en die het beeld van het verleden als het ware fixeren, blijken bij uitstek het

(21)

doelwit van felle kritiek van binnen de gemeenschap. Herhaaldelijk wees men mij erop dat ze niet klopten, en dat gebeurde niet met de mondelinge verhalen. Voor mij gold dat ook deze schriftelijke terugblikken gezien moeten worden in hun kontekst, net als die van aktievoerders in andere Brigades, zoals Liam Deasy (1973; 1982) en Tom Barry (1949) van West Cork Brigade No. III, die ik ter vergelijking gebruik.

Geschriften van lokale participanten uit de tijd van de akties zelf heb ik niet gevonden, wel eigentijdse publikaties van de uit de regio afkomstige nationalistische priester Peter O'Leary <1915), van Brigade I Commandant îerence MacSwiney (1920)' van Amerikaanse bezoekers (Stevenson 1915), en van twee Iveleary historieschrijvers <Lyons 1893; O'Coindealbain 1914). Met foto's en kaarten uit de betreffende periode vullen die het beeld aan dat overlevenden uit die tijd van Iveleary schetsen. Daarnaast verdient wat betreft informatie over de Corkse aktivisten alleen nog Florence O'Donoghue speciale vermelding. Hij maakte indertijd deel uit van de I.R.A. leiding van graafschap Cork, en deed naderhand in opdracht van de regering onderzoek naar het militaire verloop van de onafhankelijkheidsoorlog. Het merendeel van zijn bevindingen bevindt zich achter de deuren van het Bureau of Military History, gesloten tot de gegevens geen kwaad meer kunnen; van twee biografieën en enkele artikelen van zijn hand heb ik echter intensief gebruik gemaakt.

Daarnaast zijn er kranten. Met name het terugvinden van in gesprekken vermelde akties en gebeurtenissen in het regionale dagblad de Cork Examiner en weekblad The Southern Star bleek leerzaam. Minder direkt van belang maar wel interessant, was het inzicht krijgen in toen spelende ui teen lopende zaken als de agrarische situatie, dodelijke ziektes, revoluties in Rusland en Mexico, de dood van Caruso, en niet in de laatste

(22)

plaats de Wereldoorlog. In Iveleary waren dit de kranten die men las; zeker niet massaal, maar wel in die mate dat er dagelijks informatie binnenkwam die via de winkel en pub de ronde deed.

Grondig doornemen van de piepkleine archieven van de County Council in Cork stad leverde weinig relevant materiaal op over de akties. De bevolkingsgegevens uit die tijd bevonden zich in het Public Record Office in Dublin dat tijdens de burgeroorlog verwoest werd. Er rest slechts de

Census of Population van 1911 waaruit bijvoorbeeld blijkt dat er in de hele parochie één protestant leefde, en dat in Ballingeary 86,2 en in Inchigeela 66 ,5 procent van de bevolking zowel Iers- als Engels-talig was. Verder is er een jaarlijks in Cork uitgegeven almanak. Daarin staat met namen en al precies vermeld, dat er bijvoorbeeld in 1916 in Inchigeela drie smeden, een harnasmaker, drie schoenmakers, twee kleermakers, twee metselaars, vier winkeliers en drie slijters annex caféhouders waren, terwijl 138 mensen als landbezitter geregistreerd stonden. Eén man had een auto. In de hele parochie waren drie priesters te vinden, en maar liefst zeven lagere scholen <Guy's 1916) - nu zijn er nog 4 over. Het is een rijke bron aan gegevens en volgens de County-archi varis behoorlijk betrouwbaar. In de National Library in Dublin heb ik een maand besteed aan het doornemen van contemporaine tijdschriften als het Volunteer-blad An t-Oglac, dat ook door de Iveleary aktivisten werd gelezen, en de krant van de Republikeinse partij tijdens de burgeroorlog

Poblacbt na b-Eireann, die in Iveleary geschreven en gedrukt werd. De uitgebreide archieven daar bevatten te veel ongesorteerde nagelaten papieren van nationale I.R.A. leiders om in korte tijd door te nemen. Hetzelfde geldt de archieven van Trini ty College en Uni versi ty College Dublin. Eventuele verwijzingen naar mensen en akties in Iveleary daarin heb ik niet opgespoord.

(23)

Tenslotte maak ik in deze skriptie intensief gebruik van wetenschappelijke historische en antropologische publikaties over Ierland in de betreffende periode. "The historiography of Ireland since 1960 is proof of what chronological distance can achieve," stelt Hobsbawn <1986: 6). Voorbeelden daarvan zijn Fitzpatrick's Polities and Irish Life <1977) en de publicaties van Garvin (1981, 1987) en Townshend (1975, 1983). Voornamelijk op deze secundaire bronnen is gebaseerd wat ik beschrijf buiten mijn onderzoeksgebied. De overige zijn in de literatuurlijst opgenomen voor zover er in de tekst naar verwezen wordt, net als het geval is met algemeen antropologisch werk.

In vogelvlucht zijn dit mijn schriftelijke bronnen. Met de mondelinge heb ik ze gebruikt gebruikt voor de reconstructie van het proces van gewelddadige aktie in de vallei van de Lee.

(24)
(25)

I am going to ensure that there will be no treason whispered for a hundred years.

-- Sir John Maxwell, 1916

If this is the state of affairs, we'll have to kill somebody, and make the bloody enemy organize us.

-- Sean Treacy, 1918

(26)

De regio. /.' / / I 1 \ \ hoofdweg onverharde weg

_ - - grena Cork - Kerry

,/,/" / / parochie Ivel.eary

5 l<l!I

020406080•m ... .._..__.__,_._. . 0 10 20 30 40 50milt•

(27)

De overval in de Mouth of the Glen

1. Introductie

In 1911 kwam in Londen een liberale regering aan de macht die serieus werk ging maken van zelfbestuur voor Ierland. Premier Asquith moest wel, omdat zijn regering stond of viel met de steun van de nationalistische parlementsleden van de Irish Parliamentary Party <I.P.P.) Die streefde al decennia naar Home Rule, en nu onder leiding van John Redmond zou haar wens tenslotte in vervulling gaan. De reactie in Ulster, waar in tegenstelling tot de rest van Ierland een meerderheid van de bevolking presbyteriaans was en vóór handhaving van de Unie met Engeland, was hevig. Op 23 september 1911 demonstreerden 50.000 loyalisten tegen Home Rule.7 Politiek en financieel gesteund door de Conservatieve parlementaire

fractie werd het Ulster verzet georganiseerd. In september 1912 ondertekenden 471.414 mensen de heilige eed zich zo nodig met geweld te verzetten tegen het losmaken van Ierland van het Verenigd Koninkrijk. Begin 1913 werden alle vrijwilligers in één organisatie, de Ulster Volunteer Force <U .V .F.) verenigd en startte militaire training en wapenimport. Een jaar later in 1914 had de U.V.F. in totaal meer dan 30.000 geweren en karabijnen, een Voorlopige Regering en een draaiboek voor het inzetten van bijna 100.000 mannen en vrouwen paraat voor het geval dat Home Rule zou worden doorgevoerd <Stewart 1967: 248; 128).

Na twee jaar toekijken waren buiten Ulster de katholieke Ierse nationalisten ook begonnen met een para-militaire organisatie. Op 25 november 1913 vond in Dublin de oprichtingsbijeenkomst plaats van de Irish Volunteers.8 Diezelfde avond meldden zich al 3000 mensen aan. Zoals

(28)

Brotherhood <I.R.B.). Achter de coulissen was het deze oplevende geheime organisatie, al vanaf 1854 in touw om met geweld Ierse onafhankelijkheid te veroveren, die haar uur gekomen zag. Aanvankelijk werd de nieuwe militante organisatie wantrouwig bekeken door de I.P.P., onder wier vleugels alle Iers-nationalistische groepen op dat moment werkten. In het voorjaar nam voorman Redmond de Volunteers echter openlijk onder zijn hoede, ongetwijfeld om zijn absolute kontrole over de nationalisten niet te verliezen. Het gaf de organisatie een legitiem aanzien en droeg ertoe bij dat er midden 1914 170.000 Irish Volunteers geregistreerd stonden. Ook zij hadden wapens geimporteerd, hun organisatie gestruktureerd, een hoofdkwartier in Dublin en een landelijk Volunteer-tijdschrift <Martin 1963; Lyons 1973: 321-23).

Wereldoorlog I maakte een einde aan de dreiging van een burgeroorlog in Ierland. Home Rule was inmiddels als wet aangenomen, maar de uitvoering werd uitgesteld tot de naar men dacht kort durende oorlog met Duitsland voorbij zou zijn. Alle Volunteers vertrokken als Britse soldaten naar het continent, op 10.000 Irish Volunteers na. Achter de schermen van wat nu nog maar een minieme rest van hun organisatie was, begon een groepje I.R.B.-ers met de voorbereiding van een opstand tegen Engeland. Het moment daarvoor leek geschikt, nu dat de handen vol had aan een oorlog elders. De Paasopstand van 1916 waaraan totaal slechts zo'n 2000 mensen deelnamen, was militair een fiasco. De wapens die met geld uit de Verenigde Staten in Duitsland waren aangeschaft, werden bij landing door de Britten in beslag genomen. Meningsverschillen tussen de leiders veroorzaakten onduidelijkheid, waardoor het merendeel van de Irish Volunteers niet in aktie kwam. Al na een week moest de strijd in Dublin worden opgegeven tegenover de Britse strijdkrachten; er vielen 450 doden en 2614 gewonden. Na afkondiging van de noodtoestand werden in totaal 16

(29)

opstandelingen door een Britse krijgsraad ter dood veroordeeld en geëxecuteerd. De Engelsen legden net als de Ierse bevolking de verantwoording voor de opstand niet bij de I.R.B., maar bij de kleine extreem nationalistische politieke partij Sinn Fein. In totaal werden 3430 mannen en 79 vrouwen gearresteerd, die bekend stonden als Sinn Feiners; tegen de 2000 bleven in gevangenschap <Lyons 1973: 375).

Deze Britse reactie maakte dat de paasopstandelingen achteraf hun doel bereikten: De Ieren herkenden de wrede hand van hun oude vijand. De aanvankelijk verguisde opstandleiders werden na hun dood heldhaftige martelaars. Sinn Fein begon een opmars in populariteit en werd een serieuze concurrent van de I.P.P. Die was toch al hard bezig haar steun te verliezen vanwege haar enthousiaste steun aan de Britse oorlogsmaatregelen, haar veroordeling van de Paasopstand en het uitblijven van Home Rule in een tijd dat politici hun kiezers ook geen andere diensten konden verlenen. Overal in het land veranderden lokale I.P .P. klubs gaandeweg in Sinn Fein afdelingen. Na terugkeer van de geïnterneerden werd op nationale conventies van Sinn Fein en de Irish Volunteers, die kort na elkaar in het najaar van 1917 plaatsvonden, voor beide organisaties een hoofdbestuur gekozen. Eamon de Valera werd als laatste overlevende Volunteer officier van de Paasopstand de president van alle twee, terwijl de I.R.B. er voor zorgde dat haar topleden als Michael Collins een stevige vinger in de pap kregen. Het aangenomen programma van beide organisaties was simpel en duidelijk: een Ierse Republiek, los van het Verenigd Koninkrijk. Over de middelen daartoe en eventueel geweldgebruik bleef men vaag <Laffan 1971).

Na de Paasopstand realiseerde de Britse regering zich al snel dat de situatie in Ierland uit de hand liep. De noodtoestand werd na enkele maanden opgeheven, en er startte een nationale vergadering over invoering

(30)

van Home Rule. Sinn Fein weigerde eraan mee te werken, en kon profiteren van het totale vastlopen van het overleg tussen de I.P.P., Londen en de Ulster Unionisten. Dublin Castle, de vertegenwoordiging van de regering ter plaatse, zat met het dilemma dat het enerzijds potentiële opstandige elementen moest onderdrukken, maar anderszijds de Ierse bevolking niet tegen zich in het harnas mocht jagen om tenminste nog enigszins de zo nodige recruten voor de loopgraven op het continent te vinden. Het hield de Volunteers en Sinn Fein scherp in de gaten, maar legde ze geen strobreed in de weg.

Voorjaar 1918 begon het laatste grote Duitse offensief onder Ludendorff. De Britse regering besloot dienstplicht in Ierland in te voeren. De Ierse reactie was hevige verontwaardiging. De parlementsleden van de I.P.P. verlieten Westminster en sloten zich in Dublin aan bij het spoedberaad van Sinn Fein, de Volunteers en de vakbeweging. Na overleg met hen maakten de bisschoppen bekend dat zij tegen dienstplicht verzet met alle beschikbare middelen gerechtigd achtten. De Engelsen stuurden Generaal Kacready om hun maatregel door te voeren. Bovendien arresteerden ze in de nacht van 17 op 18 mei 1918 1000 Sinn Feiners op beschuldiging van hoogverraad wegens collaboratie met de Duitsers. Hun poging het verzet te breken slaagde echter niet. De nationalistische top was via haar spionagenetwerk van de voren op de hoogte van de arrestaties en kon dus enkele cruciale mensen op vrije voeten houden. Door internering op een nooit bewezen beschuldiging wonnen de gevangen Sinn Fein-leiders aan populariteit, zowel in Ierland als in de Verenigde Staten waar Sinn Fein haar financiën haalde. Dienstplicht werd uiteindelijk nooit uitgevoerd. Dat was echter in de zomer van 1918 nog niet bekend. Ierland stond op zijn kop <Townshend 1983: 318-19).

(31)

2. Alrtie

Op dinsdag 9 juli 1918 berichtte de Cork Exa111iner onder de kop "POLIGE SHOT" dat de zondag ervoor twee politiemensen aangevallen waren tussen Ballingeary en Coolea. Eén van de twee was in zijn nek geschoten. Ter plaatse herinnert in de Mouth of the Glen nog steeds een gedenksteen aan die eerste aanslag op politie in graafschap Cork. Erop vermeld staan de namen van de overvallers: John Lynch, îadgh Twomey, James Moynihan, Liam Twomey, Dan Tady MacSweeney, Neilius Reilly en Jer Shea.

Aan het einde van de zondagmiddag hadden de eerste zes zich met zwart gemaakt gezicht en een zakdoek voorgebonden, verscholen aan weerszijden van de Mouth of the Glen, waar de weg van Coolea naar Ballingeary op een verlaten punt plotseling versmalt tussen aan de ene kant steile rotsachtige bergen en aan de andere kant een diep ravijn. De zevende man, Shea, ging op de uitkijk staan. Ze verwachtten de terugkeer van de twee Ballingeary politiemensen Bennett en Butler die naar een festival in Coolea waren gegaan. Tegen achten s'avonds kwam het sein dat de agenten in aantocht waren. Goed en wel in de pas, werden ze volkomen verrast door de tevoorschijn springende aanvallers. Lynch greep onmiddellijk Bennett beet voor die zijn geweer te pakken had, terwijl Moynihan met zijn mes het paard voor de wagen lossneed. De man op de bok maakte zich "as fast as a rabbit" uit de voeten de helling af. Hij zag nag net hoe agent Butler na een toevalstreffer in de nek bloedend ter aarde stortte, en rende 6 mijl lang om de pastoor te waarschuwen. Achter hem aan werd de kar naar beneden gekiept, terwijl Lynch nag met de taaie Bennett worstelde. Ook die agent moest opgeven, maar niet voordat hij het masker van Lynch had afgerukt en een snee op zijn neus had gegeven.

Het hele incident had al met al nog geen tien minuten geduurd toen de aanvallers in de bergen verdwenen. Nadat ze teruggekomen waren om aak

(32)

de kar in het ravijn leeg te halen, bestond hun buit uit twee Lee Ketford karabijnen met elk 50 rondes ammunitie, twee riemen met knuppel, en twee notitieboekjes. Daarmee hadden ze bereikt wat ze wilden: wapens. Dat er een gewonde viel was echter niet de bedoeling geweest en evenmin dat Lynch herkend zou worden. De zaak kreeg daarmee een lange nasleep. Butler, die slechts oppervlakkig gewond bleek, diende een verzoek om schadevergoeding van t500 in, met het voorstel bij gebrek aan schuldigen dat bedrag te innen bij alle inwoners van de regio. De Cork Examiner van

14 juni 1919 deed uitgebreid verslag van de rechtszaak op de 13e in de

Macroom Quarter Sessions. Ook in zijn getuigenverklaring daar zweeg Butler over Lynch, net als Bennett die een vergoeding vroeg voor de zenuwinzinking waaraan hij sinds de overval leed. "Well, they were told to shut up, of course!" vertelde men me in Ballingeary. Wat voor pressie er ook werd uitgeoefend, het werkte. De rechter wees t800 toe aan Butler en t500 aan Bennett, op voorwaarde dat ze de politie zouden verlaten <CE 16/6/19). Niemand uit Iveleary of omgeving verscheen in de getuigenbank, hoewel iedereen wist wie verantwoordelijk waren. De daders werden nooit gepakt. De dag na de overval waren ze s'ochtends al weer vroeg aan het werk; juli is tenslotte een drukke maand voor boeren.

Dit was de eerste gewelddadige aktie in Iveleary van mensen die zich Irish Volunteers noemden. Volgens Florence O'Donoghue was het ook voor heel Ierland "the first action of this kind in open country and . the prototype of the larger ambushes of the following year." CO'Donoghue 1968: 343). Het waren boerenzonen die op zoek naar wapens de dorpsveldwachters overvielen en niet bang waren om met geweld te dreigen. Uit hun optreden bleek organisatie. Dat zij die zondag in juli 1918 samen terecht kwamen in de Kouth of the Glen, had alles te maken met de situatie in hun regio.

(33)

3. De situatie in Iveleary

In 1911, hetzelfde jaar dat in het noorden de Ulster krisis rond de kwestie van Home Rule uitbrak, zijn achteraf ook in Iveleary de eerste voortekenen van de lokale akties tijdens de onafhankelijkheidsoorlog aan te wijzen. Vergeleken met Ulster was het een rustige tijd in Iveleary. Bij de verkiezingen in december 1910 had I.P.P. kandidaat zonder tegenstand zijn parlementszetel behouden. De recente komst van stemrecht voor alle mannen en lokaal en regionaal zelfbestuur had de politieke betrokkenheid verhoogd, maar de kwaliteit van de oogst bleef toch van allesoverheersend belang. De grond hier behoorde tot de slechtste soort van 'Ierland.~' Voor een deel was hij nog het eigendom van Engelse landheren aan wie pacht betaald moest worden. Waar land al wel via aankoop door de Land Commission in lokale handen was gekomen, als het geval was met naar schatting bijna 70%, werd jaarlijks de rente en koopsom zelf afgelost. Een café of winkel was hier lucratief, een boerderij niet. Verwanten in Amerika sprongen regelmatig bij; de pas ingevoerde oude-dags uitkering was meer dan welkom, al bleef het een voortdurende bron van verbazing over die Britse gulheid.

Via brieven van emigranten, de regionale pers en de recent aangelegde telefoonaansluiting in de winkel annex postkantoor in Inchigeela hoorde men af en toe wel nieuws over de commotie rond Ulster. Hier waren echter de protestantse Britten grotendeels vertrokken; in 1908 was de Anglicaanse kerk gesloten, en op de achtergebleven, niet meer practiserende dominee na, waren er alleen in het jachtseizoen een paar Engelsen te zien. De enkele landheren ten noorden van Ballingeary lieten hun belangen behartigen door Ierse pachters die de grond weer in onderpacht gaven en door jachtopzieners die vissen en jagen door lokale mensen moesten voorkomen. Het Britse gezag was lokaal vertegenwoordigd

(34)

door de Royal Irish Constabulary die zowel in het dorp Inchigeela als in Ballingeary een barak had met in totaal 5 politiemensen. Zij hielden toezicht bij de wekelijkse markt in beide dorpen, en bij de grote markt die vier maal per jaar in Inchigeela plaatsvond. Zij waren zelf van Ierse afkomst. Als werknemers van de Britse overheid hoorde het echter ook van oudsher tot hun taak vroegtijdig politiek lastige elementen te signaleren en indien nodig aan te pakken. In verband met die taak mochten agenten dan ook nooit in hun eigen regio werken en werden ze steeds na enkele jaren overgeplaatst; bovendien waren ze uitgerust met geweren, in tegenstelling hun kollega's in Engeland <Townshend 1983: 74-77, 216-17). In deze tijd hadden ze die in Iveleary echter niet nodig. De pas in Inchigeela gearriveerde Sergeant begon zich zelfs zo thuis te voelen dat hij zijn gezin liet overkomen. Hij maakte zich geliefd bij de ambachtslieden, winkeliers en caféhouders in het dorp, niet in de laatste plaats omdat hij goed overweg kon met zowel de pastoor als het hoofd van de lagere school die zijn kinderen bezochten. Met de rest van de lokale jeugd leerden ze daar Iers, sinds kort een verplicht vak, en buiten het gewone curriculum om de nationalistische geschiedenis, vooral van de jonge hulponderwijzer.

Incidenteel werd de dagelijkse gang van zaken onderbroken door een rijtuig met toeristen dat onderweg naar het fameuze kluizenaarsoord Gougane Barra in het uiterste westen van de parochie even aanlegde bij een pub in Inchigeela of Ballingeary. Veel regelmatiger en ingrijpender in het gewone leven was het steeds terugkerende verblijf van studenten aan de Munster College. Dit was een school die de Gaelic League, de landelijke cultureel-nationalistische organisatie ter stimulering van de Ierse taal en cultuur, hier had geopend in 1904 om onderwijzers uit heel Ierland Gaelic te leren. De studenten logeerden bij Iers-sprekende families in het

(35)

distrikt. Dat bracht geld in het laadje, en betekende voor de lokale elite van priesters, onderwijzers en caféhouders die de College mee organiseerden, een uitbreiding van hun netwerk waar niet alleen hun familie maar soms de hele parochie van profiteerde.10 Voor de jeugd was

het een feest; letterlijk, maar ook in de zin dat ze opgroeiden met het bewustzijn dat ontwikkelde stedelingen zich hUn taal en manier van leven tot voorbeeld stelden. Onder de bezoekers bevonden zich naast nationale prominenten ook jonge studenten die nog aan het begin van hun nationalistische carrière stonden. Naar men zegt arriveerde met hen in 1911 onopgemerkt de Irish Republican Brotherhood in Iveleary.

Terence MacSwiney, Tomas MacCurtain en Sean Hegarty waren aktief in de radikaalste vleugels van de Gaelic League en Sinn Fein in Cork stad. Alle drie tegen de dertig, werkten ze daar al tien jaar samen. NacCurtain en Hegarty waren in het geheim bovendien ook lid van de I.R.B. en hadden gezworen zich met geweld in te zetten voor de Ierse republiek. MacCurtain, open en opgewekt, legde gemakkelijk kontakten; de zwijgzame stugge Hegarty hield zich meer op de achtergrond met de organisatie van de I.R.B. bezig. MacSwiney was geen I.R.B. lid; hij was diep gelovig en voor hem viel zijn nationalistische ideaal samen met zijn katholicisme. Dit trio vond via het Munster College in Ballingeary een tweede thuis en knoopte vriendschapsbanden aan met enkele jonge mannen daar. De boerenzoon John Lynch ven Gortnabinna, Ballingeary, van dezelfde leeftijd als zij, was een rustig en verstandig man en werd hun lokale kontaktpersoon. Bij diens wat jongere beste vriend Tadgh Twomey logeerden thuis op de boerderij in Tuirindubh voortdurend groepen studenten van de College. Zijn ouderlijk huis, vol gasten en gezinsleden, was uitstekend geschikt om onopvallend boodschappen door te geven.

(36)

Lynch en Twomey uit Ballingeary waren aanwezig toen in december 1913 in Cork stad de Irish Volunteers organisatie in County Cork werd opgericht, met in de leiding MacCurtain, MacSwiney en Hegarty.11 Thuis in

Iveleary begonnen ze met de leeftijdgenoten waarmee ze gewoonlijk optrokken, een paar keer per week s'avonds te trainen, uitgerust met jachtgeweren of als die ontbraken met spiezen. Op zondag, wanneer ze toch al gewend waren na de mis in Kilnamartyra, Macroom of Ballyvourney te gaan drinken of sporten, ontmoetten ze daar nu beginnende vergelijkbare klubjes Volunteers. De oudere generatie ~ meer betrokken bij de culturele aktiviteiten van de Gaelic League - was er niet enthousiast over, maar vond het best. De jeugd deed zo in ieder geval geen kwaad, vocht niet onderling, en wat gevechtstraining kon altijd van pas komen als de geruchten over Ulster waar zouden blijken.

Voor Cork ontving Tomas MacCurtain in 1914 van Dublin 50 geweren, waarvan er twee in Ballingeary terecht kwamen. Terwijl de geruchten over een dreigende burgeroorlog toenamen, werden vanuit het nationale Volunteer hoofdkwartier in Dublin direktieven over uniformen, wapens, organisatie, badges en strijdliederen aan de lokale groepjes Volunteers doorgegeven. Dat had in Iveleary geen zichtbaar effekt. Het blad The Irish Volunteer

arriveerde er wel een enkele keer. De lokale Volunteer-afdeling groeide tot naar schatting 60 leden bij het uitbreken van de wereldoorlog. Toen begonnen de Engelsen een intensieve recruteringscampagne. Ze boden goed geld aan recruten en garandeerden een regelmatige uitkering voor achtergelaten, afhankelijke familieleden. Daarbij werden ze gesteund door de Irish Parliamentary Party. Dat betekende toen veel in Ierland. Op het platteland waar bijna in elke parochie een lokale afdeling bestand, was de I.P.P. veel meer dan politiek, het was een manier van leven. Onder de vlag van de I.P.P. vonden dansavonden, fancy-fairs, sportwedstrijden en

(37)

uitstapjes plaats, naast de gebruikelijke bijeenkomsten afdelingen en comités ter behartiging van specifieke belangen na de mis. Wie in ruraal katholiek Ierland thuis iets

van lokale op zondag wenste te veranderen of vooruit wilde komen in de wereld, deed dat via het netwerk van de I.P .P. Dat was de enige mogelijkheid op de organisatie van de katholieke kerk na. En ook die verklaarde dat de Engelsen gesteund dienden te worden in hun oorlog op het continent. Het is geen wonder dat Ierse jonge mannen massaal dienst namen; zeker nu de gebruikelijke emigratie van boerenzonen zonder zicht op erfopvolging door onveiligheid op de Atlantische oceaan geen alternatief meer was. Ook uit Iveleary tekende de ene jongen na de andere in Macroom in voor het Britse leger. Michael O'Leary van Kilbarry, Inchigeela, was de eerste uit County Cork die werd onderscheiden met het Victoria Cross. Men herinnert zich nu nog steeds zijn triomfantelijke terugkeer als held in het voorjaar van 1915, met bonfires en fanfares.

Niet iedereen liep daar echter warm voor. Lynch en Twomey behoorden met de genoemde drie leiders uit Cork stad tot de piepkleine minderheid van Volunteers die weigerden voor de Engelsen te gaan vechten. Zij hielden hun militaire organisatie - in Cork nog bestaand uit ongeveer 60 man in de stad en 300 op het platteland - in leven, maar het tij zat nu tegen. Als elders steunde vrijwel iedereen in Iveleary de Britten in hun strijd op het continent. Om in beslagneming te voorkomen borgen de Volunteers hun wapens op, maar ze gingen door, met trainen en ontmoeten van gelijkgestemden in de buurt. Ook in Kilnamartyra waren een paar Volunteers de zaak trouw gebleven. Met name de 50 jarige vrijgezel Dan Harrington, sinds jaar en dag een strijdlustig nationalist, hield daar met zijn jonge neven Patrick en Michael Sullivan het vuur brandend. In Macroom bleef de I.R.B.-er Dan Corcery aktief. Dat zij vanwege hun houding

(38)

tegenover de wereldoorlog nu algemeen werden uitgemaakt voor lafaards en vijandig benaderd, dreef hen dichter naar elkaar en maakte hun onderlinge band hechter <O'Donoghue 1958: 56).

Hun nationale en regionale thuisgebleven leiders stonden onder druk van de overheid. Sean Hegarty, werkzaam bij de posterijen, weigerde overplaatsing naar Engeland toen duidelijk werd dat op die manier dissidente elementen uit de buurt werden gestuurd. Hij verloor zijn baan en zocht zijn toevlucht bij zijn vrienden in de bergen ten noord-westen van Ballingeary. Een drietal jaren had hij daar zijn vaste woonplaats, maar ging voortdurend op en neer naar Cork voor overleg met de Military Volunteer Council. Voorzover de lokale groep Volunteers zelf al geen kontakt hield met het hoofdkwartier in de stad, via vooral jongeren die daar studeerden, zorgde de op en neer reizende Hegarty daar wel voor. Bovendien was hij ook I.R.B. centrum voor het hele graafschap, direkt onder de Supreme Council.12 Het isolement van het landelijke Iverleary,

ver van de stad, was dus behoorlijk relatief.

Naarmate de wereldoorlog langer duurde en meer slachtoffers eiste, nam het enthousiasme ervoor af. 1 ~;' Met de geleidelijke daling van de animo

voor het Britse leger steeg die voor de Irish Volunteers. Tegen de verdrukking in begon de organisatie onopvallend weer heel langzaam te groeien. In 1915 werd Terence MacSwiney op kosten van Dublin aangesteld als fulltime Volunteer-organisator in County Cork; het aantal lokale groepen groeide er tot 43. Ze werden verdeeld in vijf battalions die samen de Cork Brigade vormden met een hoofdkwartier in Cark stad. Honderd Volunteers gingen in augustus 1915 naar de begrafenis van Fenian O'Donovan Rossa in Dublin; 1200 Volunteers, waaronder de Twomey broers, deden mee aan de parade tijdens de herdenking van de Manchester Martyrs in november dat jaar. 1 4 De meesten droegen als uniform een pet met badge

(39)

en beenwindsels en hun wapens bleven thuis; gedisciplineerd marcheerden ze echter openlijk na de mis door Cork stad achter hun muziekband, zelfbewust tegenover de sceptische en afkeurende toeschouwers.

In datzelfde jaar 1915 kwam van Dublin de instructie dat het de plicht van elke Volunteer was "in the final resort to lose his life rather than suffer himself to be disarmed" <D'Donoghue 1958: 68). Aanwijzingen voor het maken van eigen wapens als spiezen en ammunitie werden ook in Iveleary, Kilnamartyra en Ballyvourney opgevolgd. Met hulp van de lokale smeden startte men in twee afgelegen schuurtjes, in Lackabaum Ballingeary en bij Ballymakeera, een ammunitie 'fabriek'. Een hachelijke onderneming, niet zozeer vanwege mogelijk ingrijpen van de politie, maar omdat het spul op de meest onverwachte momenten ontplofte. Nadat een lokale Volunteer zo bijna het leven had gegeven, ging men er echter zorgvuldiger mee om. Toen een afgezant van Dublin op een duistere avond dat najaar kwam inspekteren, konden de Volunteers zijn instructies wegwuiven als bekend. Op inmenging van stedelingen die meenden de baas te kunnen spelen waren ze toch niet bepaald happig. Met de leiders uit Cork stad lag dat anders: zij kwamen nu al jaren in Iveleary en hun respect voor de lokale taal en cultuur was alom bekend. Dat plaatste hen in de uitzonderlijke positie dat zij niet met het gebruikelijke wantrouwen ten opzichte van stadse wijsneuzen werden benaderd. Via hen liepen de kontakten met de nationale leiding van de Volunteers in Dublin. Toen die een twee-wekelijks trainingskamp organiseerden namen John Lynch en îadhg Twomey daaraan deel; met wat zij daar leerden instrueerden ze thuis de andere Volunteers

in hun afdeling.

Inmiddels waren in Dublin de voorbereidingen voor een opstand begonnen. Via MacSwiney kregen de Iveleary Volunteers van Dublin de boodschap dat zij een deel van de wapens die in april 1916 aan de kust

(40)

van Kerry zouden landen, moesten ophalen en verspreiden. Hoe die wapenlanding en de paasopstand in Cork op niets uitliepen vanwege een hele serie misverstanden is een boeiend maar hier te lang verhaal. In het kort kwam het erop neer dat op paaszondag na de mis in Cork County een kleine 1100 Volunteers met wapens en een voedselvoorraad op pad gingen naar diverse verzamelpunten, om aan het eind van de dag wegens vermeende afgelasting van de opstand onverrichterzake weer naar huis terug te keren. Uit Ballingeary liepen 14 man onder leiding van John Lynch met Sean Hegarty naar de Pass of Keimaneigh om die samen met de Bantry company te bezetten, maar hun startsignaal bleef uit. In Inchigeela verzamelden zich zo'n 60 Volunteers, waaronder een tiental locals1 6; zij

werden door Tomas MacCurtain en Terence MacSwiney persoonlijk gefeliciteerd met hun discipline, en naar huis gestuurd <D'Donoghue 1958: 85-102) . Het moet een frustrerende ervaring zijn geweest voor de mensen in Iveleary en de rest van de County die zich jaren op een opstand hadden voorbereid, om nu het zo ver was door communicatiestoornissen niet mee te doen; zeker gezien het aanzien dat deelnemers kregen na afloop.

Op dinsdag na Pasen kwamen in Iveleary de eerste berichten over een opstand in Dublin door. Aanvankelijk waren ze erg chaotisch en leek het gebeuren ver weg. Met toenemende Britse arrestaties in de regio, onder andere van Dan Harrington, Dan Corcery, Tomas MacCurtain en Terence MacSwiney, kwam het echter heel dicht bij huis. Ter plaatse verschenen voor het eerst Britse militairen op zoek naar arrestanten. Ze werden tijdelijk gestationeerd in Ballyvourney. De bekende Volunteers uit Iveleary verdwenen in de bergen; sympathisanten maakten zich onopvallend. Werkelijk algemene verontwaardiging ontstond naar aanleiding van geruchten en berichten in de regionale pers over de Engelse behandeling van de mid-Corkse familie Kent. Die verzette zich met geweld tegen

(41)

arrestatie, wat leidde tot het overlijden van zoon Richard in gevangenschap, terwijl zijn broer Thomas op 9 Mei geexecuteerd werd. Met de rest van het land kreeg daarmee de bevolking van Iveleary respect voor de Volunteers en Sinn Fein. Aan de hulpfondsen voor familie van geëxecuteerde opstandleiders en de gevangenen leverden ze een ruime bijdrage. Foto's van de nationale helden verschenen op de schoorsteen naast Dur Lady. De Southern Star kreeg wegens te eenzijdige berichtgeving een verschijningsverbod van de Britten.

Het is verleidelijk de zichtbare invloed van de politieke gebeurtenissen op dit moment voor Iveleary te overschatten. Al met al was lokaal de commotie groot, maar tegelijkertijd bleef voor bijna iedereen de dagelijkse gang van zaken in het boerenbedrijf veel belangrijker. Recruten voor de oorlog op het continent werden er echter niet meer gevonden.1 6 De Volunteers gingen hun gang weinig opvallend, met als

uitzondering de feestelijke ontvangst van de terugkerende geinterneerden eind 1916. De nationale conventies van Sinn Fein en de Volunteers maakten in Iveleary de tongen nauwelijks los. In die tamelijk onverschillige omgeving raakten de Volunteers, die aan voorverkiezingen hadden meegedaan en via hun Corkse vrienden op de hoogte werden gehouden van het gebeuren in Dublin, meer en meer op elkaar aangewezen. Ze vormden nu een hechte groep, met eigen interesses en informatie.

De toenemende dreiging van dienstplicht veranderde hun positie. Ze kregen het druk met de organisatie van protestbijeenkomsten. Steeds vaker traden ze openlijk gewapend op en provoceerden de politie, die door Sinn Fein was gebrandmerkt als handlanger van de Engelse regering. Arrestatie en verblijf in Britse gevangenschap werd een sport en erezaak, nadat in november 1917 een hongerstaker was overleden en de regering daarna iedere gevangene die enkele dagen voedsel weigerde vrij liet. Eind 1917

(42)

ging Hegarty terug naar Cork stad, en werd daar vice-brigadier onder MacCurtain. Uit de stad kwamen de Iveleary studenten naar huis tijdens de krisis in voorjaar 1918. Ze waren grondig getraind en net zo min als de andere Volunteers bereid in dienst te gaan. Ze maakten zich klaar voor langdurig verblijf in de bergen en gewapend verzet. Dat ze slechts enkele jachtgeweren en spiezen bezaten werd een accuut probleem. Wat er maar aan mogelijke wapens te vinden was werd te voorschijn gehaald, met ieders hulp. De steun was nu unaniemj invoering van dienstplicht raakte oud en jong, arm en rijk, boer en winkelier. ûpeens bestand er een grote Sinn Fein afdeling, en meldde zich de ene na de andere jonge man aan als Volunteer. De meisjes en jonge vrouwen uit Volunteer-families trainden zich als afdeling van de Cumann na Mban in E.H.B.O. en maakten voedselpaketten.17

Op 15 juni berichtte de Cork Examiner over een gewapende aanslag op politie in Tralee, een marktplaats niet ver weg in Kerry. Dat was niet het eerste bericht over een dergelijke aktie in de regio: De Volunteers van Eyeries, aan zee ten westen van Iveleary, haalden de pers door hun plaatselijke militaire barak van wapens te ontdoen op 17 maart, de nationale feestdag voor St. Patrick. Meer berichten over dat soort incidenten volgden. Ze bereikten niet alleen Iveleary maar ook de regering. Die verbood op 5 juli alle bijeenkomsten van meer dan een handvol mensen, en stelde onder andere Sinn Fein, de Volunteers, de Gaelic League en hun tijdschriften buiten de wet <Tawnshend 1983: 10),

Bij Caalea was op zondag 7 juli een aeriocht gepland, een Gaelic openlucht festival met muziek, dans en poezie. De organisatoren dachten er niet over het feest af te lasten; integendeel, ze zagen het als een testcase. De avond tevoren werden in de heg rond het feestveld uit voorzorg wapens klaargelegd, en na de mis stroomden niet alleen de

(43)

gebruikelijke Gaelic enthousiastelingen toe maar ook robuuste boerenzonen die afzagen van hun pint. De kapelaan wist problemen te voorkomen. Hij leidde de honderden bezoekers naar een afgelegen vallei. De voor de gelegenheid aangerukte politie en militairen volgden hen een stukje de steile route omhoog, maar lieten het er toen bij zitten. Het festival ging door als gepland. Dergelijke bijeenkomsten die overal in het land plaatsvonden brachten alle soorten nationalisten bijeen en creëerden door het verboden samen zingen en dansen een gevoel van saamhorigheid dat men zich nu nog als uniek herinnert. Het belang ervan kan niet overschat worden, daar het ook de gelegenheid was, dat iedereen iedereen weer eens ontmoette; er werd openlijk en heimelijk heel wat af geregeld.

Vanuit Ballingeary waren ook de constables Bennett en Butler naar Coolea verordonneerd. John Lynch zag ze op de heenweg langskomen, met de geweren waaraan de Volunteers zo'n behoefte hadden. Hij stuurde Tadgh Twomey naar het festival om wat kameraden op te trommelen. De eerste gewapende overval op het Britse gezag in Iveleary ging beginnen.

4. Overzicht

Voorgaande beschrijving laat zien hoe zeven boerenzonen uit Iveleary er juist op dit moment toe kwamen de lokale politie aan te vallen. De Ulster crisis rond Home Rule had geleid tot de vorming van de paramilitaire organisaties van de Ulster en Irish Volunteers. Tot de laatsten behoorden ook enkele jonge mannen in Iveleary, die geweigerd hadden vrijwillig in het Britse leger dienst te nemen om te vechten in de Wereldoorlog. Zij hadden niet meegaan aan de Paasopstand 1916 , maar de Britse reaktie daarop had hen de sympathie van hun streekgenoten bezorgd.

(44)

De dienstplicht-krisis vormde de direkte aanleiding voor de overval bij de Jfouth of the Glen. Die werd uitgevoerd door een klub jonge mannen die zich als lid van de landelijke organisatie van Irish Volunteers - en in zeker vijf gevallen ook van de Irish Republican Brotherhood - al jarenlang militair trainden en voorbereidden op gewelddadig optreden. Zij waren lid van de lokale afdeling en werden geleid door John Lynch, die een persoonlijke band had met de stafleden van het Brigade-hoofdkwartier in Cork stad. Via hen liepen kontakten met het landelijke hoofdkwartier in Dublin. Dat had geen opdracht gegeven voor de aktie bij Ballingeary. Als het dat al gewild had, was het onmogelijk geweest. Hoewel het zich naar de buitenwereld - bijvoorbeeld de pers en de Verenigde Staten - wel presenteerde als totaal in controle over een strak georganiseerd en gedisciplineerd leger, had het in feite de touwtjes nauwelijks of zelfs niet in handen CTownshend 1983: 332-33). De aktie bij de Mouth of the Glen tekent de autonomie van de Volunteer-afdelingen. Vergelijkbare akties waren echter wel achteraf door het hoofdkwartier goedgekeurd, en in algemene termen had het keer op keer het belang van wapenbezit benadrukt en het lastig vallen van politie als Britse handlanger aanbevolen. De aktievoerders wisten zich gesteund door hun landelijke organisatie; zij handelden niet op persoonlijke titel, maar als Irish Volunteers.

Dat bleek ook in hun intenties. Zonder direkte provocatie namen ze het initiatief voor een aanval. In hun eigen ogen was hun aktie defensief: Ze hadden wapens nodig om zich te verdedigen tegen gedwongen dienstneming in het leger van de Britse regering. Ze kozen hun slachtoffers niet op basis van een persoonlijke grief, maar louter omdat die in dienst van die regering werkten, wapens hadden en in de buurt waren. Daaruit sprak een politieke bedoeling die verder ging dan eigenbelang en Iveleary. De aktievoerders in de Jllouth of the Glen waren dan ook niet alleen met hun

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Slechts zoveel midde- len moeten worden opgesteld als nodig is voor afschrikking ter voorkoming van oorlog (N .B. Deze minimum-deterrent- gedachte staat in een zekere

Dit boek, de Topographia Hibernica (of Hiberniae), heeft een belang- rijke rol gespeeld bij het ontstaan en de verbreiding van de Ierse mythe, het idee dat Ierland een eiland

De aartsbisschop vreest dat mensen niet beseffen in wel- ke diepe geloofscrisis de Kerk is terechtgekomen.. „De cultuur rondom ons

B4-19/22 Rijschoolhouders (4 x ) anoniem B4-23 Autoriteit persoonsgegevens B4-24 Openbaar Ministerie. B4-25 Rijksrecherche B4-26

Maar ook daar wordt nog eens met veel vlijt uiteengezet dat de werkloosheid in Vlaande- ren het voorbije jaar veel sterker gestegen is dan in Wallonië of Brussel, ook het aan-

Een teef, waaruit eerder pups zijn geboren, mag niet meer worden gedekt na de dag waarop zij de leeftijd van 94 maanden heeft bereikt.. Een teef mag niet meer worden gedekt na de

Een teef, waaruit eerder pups zijn geboren, mag niet meer worden gedekt na de dag waarop zij de leeftijd van 94 maanden heeft bereikt.. Een teef mag niet meer worden gedekt na de

Daarnaast biedt het onderzoek inzicht in de mate waarin medewerkers in organisaties in het verleden te maken hebben gehad met agressie en geweld en de aard