• No results found

De onttovering van de wereld. Max Weber en het probleem van de moderniteit in Duitsland, 1890-1920 - IV: Het Probleem Van Waarden En Zingeving In Een Onttoverde Wereld

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De onttovering van de wereld. Max Weber en het probleem van de moderniteit in Duitsland, 1890-1920 - IV: Het Probleem Van Waarden En Zingeving In Een Onttoverde Wereld"

Copied!
86
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (https://dare.uva.nl)

De onttovering van de wereld. Max Weber en het probleem van de moderniteit

in Duitsland, 1890-1920

Dassen, P.G.C.

Publication date

1999

Link to publication

Citation for published version (APA):

Dassen, P. G. C. (1999). De onttovering van de wereld. Max Weber en het probleem van de

moderniteit in Duitsland, 1890-1920. in eigen beheer.

General rights

It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

Disclaimer/Complaints regulations

If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask the Library: https://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You will be contacted as soon as possible.

(2)

IV

HET PROBLEEM VAN WAARDEN EN ZINGEVING

IN EEN ONTTOVERDE WERELD

Inleiding

Het vraagstuk van waarden- en zingeving komt in het werk van Max Weber veelvuldig en op verschillende niveau's aan de orde: in zijn 'wetenschaps-leer' en kentheorie, in de discussies over waardevrijheid, in zijn ethische en politieke opvattingen en in zijn studies over godsdienst. Bovendien blijkt uit vele van zijn brieven en uit de juridische processen die hij gevoerd heeft dat ook zijn dagelijks leven werd gekenmerkt door een enorme ethische geladenheid en soms laatdunkendheid of woede over het gebrek aan ethiek bij anderen. In zijn brieven leest men bijvoorbeeld over het "oneindige" vraagstuk van de "generalisering van ethische geboden", het onderscheid tussen "doorsnee-ethiek" en "helden-ethiek", de vraag of de anarchistische psychoanalyticus Otto Groß er een voorstellling van heeft wat het eigenlijk betekent in "absolute waarden te geloven", de "afname van de

Wer-thunterschieds-Empfindlichkeit", of de "Sittengesetz".1 In huize Weber of

elders in Heidelberg werd, overigens met een opmerkelijk grote betrokken-heid van Webers vrouw, vaak urenlang gediscussieerd over seksueelethische vraagstukken, de eventuele 'relativiteit' van de 'Sittengesetz' of de al dan niet logische bewijsbaarheid van ethische normen.

Marianne Weber beschrijft in de biografie over haar man hoe vooral de

jeugd rond de eeuwwisseling getroffen werd door grote onzekerheid en

verwarring over de maatstaven van hun handelen. Met name Karl Marx en Friedrich Nietzsche, die ook voor Weber zelf van grote betekenis zijn geweest, worden door haar ten tonele gevoerd als de grote verwoesters van de waarden van de burgerlijk-christelijke maatschappij: "Alle seit Jahrhunderten über dem Leben des Einzelnen waltenden

Gemeinschafts-1. Zie resp. MWG II/5, p. 211 (brief aan R. Michels, 1Gemeinschafts-1.Gemeinschafts-1.1907); p. 399, resp. 398-399 (aan Else Jaffé, 13.9.1907); p. 530 (aan H. Rickert, 18 en 19.4.1908); en over het "relatieve gehalte" van de "Sittengesetz": o.a. p. 446 (aan Mar. Weber, 9.3.1908); vgl. pp. 455, n. 2 en 488, waaruit blijkt dat Marianne Weber veel discussieerde over de "Sittengesetz" (wat Weber haar sterk afraadde). Zie ook

Lebensbild, pp. 386-387; Marianne Weber omschrijft de "Sittengesetz" als "die Orientierung des Lebens

zwar nicht an formulierbaren Geboten, aber an der Idee einer sittlichen Weltordnung, an 'Aufgaben'" (p. 367). Zij benadrukt in een vergelijking van Duitsland met het zuiden van Italië het belang van Kants

(3)

ideen [...] werden bezweifelt in ihrem Werte".2 Ook Max Weber zelf

verwees in zijn rede 'Wissenschaft als Beruf (1917/19) expliciet naar de jeugd, die op zoek was naar 'nieuwe' waarden.

Überhaupt wordt men, wanneer men Webers leven en tijd rond de eeuwwisseling bestudeert, getroffen door een enorme preoccupatie met 'waarden' en ethiek. Dit vraagstuk was zeker niet alleen een zuiver geleerd en abstract-logisch probleem van slechts een handjevol wetenschappers en filosofen, maar was ook in het alledaagse leven van vele personen terug te vinden in hun zoektocht naar nieuwe waarden, houvast en 'zin' in een snel veranderende samenleving.

In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk wordt een analyse gegeven van het probleem van waarden en zingeving in een onttoverde wereld zoals dat in Webers werk aan de orde komt. In de tweede paragraaf gaat het om de vraag hoe dit waarden- en zingevingsprobleem vanuit de historische context begrepen kan worden. Webers diagnose van zijn tijd als 'onttovering' zal in relatie worden gebracht met o.a. het secularisatieproces, enkele belangrijke wetenschappelijke en filosofische ontwikkelingen, maar ook met concrete ontwikkelingen en gebeurtenissen in de Duitse samenleving, zoals de Eerste Wereldoorlog, die - zeker aanvankelijk - voor veel mensen een nieuwe 'zingeving' betekende. Dit houdt in dat het waarden- en zin-gevingsprobleem hier niet alleen op een abstract-theoretisch niveau wordt behandeld via slechts enkele 'toppen' van het geestelijk landschap, zoals zo vaak gebeurt, maar ook in relatie wordt gebracht met de concrete - en soms erg 'rauwe' - alledaagse werkelijkheid.

2. Lebensbild, pp. 333-334. Max Weber zelf zou, op de terugweg van een debat met Oswald Spengler

in februari 1920, tegen een student gezegd hebben: "Die Redlichkeit eines heutigen Gelehrten, und vor allem eines heutigen Philosophen, kann man daran messen, wie er sich zu Nietzsche und Marx stellt. Wer nicht zugibt, dass er gewichtigste Teile seiner eigenen Arbeit nicht leisten könnte, ohne die Arbeit, die diese beiden getan haben, beschwindelt sich selbst und andere. Die Welt, in der wir selber geistig existieren, ist weitgehend eine von Marx und Nietzsche geprägte Welt". Geciteerd in E. Baumgarten,

Werk und Person, pp, 554-555, n.l,- Ook Ernst Troeltsch schreef in 'Die Kirche im Leben der

Gegenwart' (1911) dat de "Führer der heutigen Bildung" "Marx, Nietzsche und Haeckel" waren, in:

Ges. Sehr., Bd. 2, pp. 291 e.V., aldaar 9 7 - Grete Meisel-Hess schreef in 1912 in een essayistische

aankondiging van haar roman Die Intellektuellen: "Nietzsche, Marx, Darwin haben die alten Tafeln zerschmettert - neue Gebote aber sind diesen vielspältig Suchenden noch nicht gebaut". Geciteerd in G. Hübinger, 'Die Intellektuellen im wilhelminischen Deutschland. Zum Forschungsstand', in: G. Hübinger & W.J. Mommsen (Hrsg.), Intellektuelle, pp. 198-210, aldaar 209.

(4)

1. Webers diagnose van zijn tijd

In de beroemde rede 'Wissenschaft als Beruf schreef Weber:

"Es ist das Schicksal unserer Zeit, mit der ihr eigenen Rationalisierung und Intellek-tualisierung, vor allem: Entzauberung der Welt, dass gerade die letzten und sublimsten Werte zurückgetreten sind aus der Öffentlichkeit, entweder in das hinterweltliche Reich mystischen Lebens oder in die Brüderlichkeit unmittelbarer Beziehungen der einzelnen zueinander".3

In dit citaat wordt de kern van deze paragraaf uitgedrukt: in de moderne, onttoverde wereld zijn er geen publieke, algemeen erkende "laatste waarden" meer. Weber sprak bovenstaande woorden aan het einde van zijn leven, in november 1917; in 1919 werd de voordracht ook op papier uitgewerkt en gepubliceerd.4 Aan deze ogenschijnlijk eenvoudige

for-mulering van de 'late' en 'rijpe' Weber was een decennialange ontwik-keling van intensief, moeizaam denken voorafgegaan. In deze paragraaf wordt beschreven hoe hij in de loop van zijn leven tot deze gedachte is gekomen en wat hij er precies mee bedoelde. Ter inleiding op dit laatste wordt eerst (1.1), mede om begripsverwarring te voorkomen, een analyse gegeven van het zo vaak gebruikte begrip 'onttovering' in Webers werk. Pas daarna (1.2 en 1.3) wordt teruggegrepen naar het begin van Webers leven, om van daaruit de genese van de onttoveringsgedachte en het waarden- en zingevingsprobleem te volgen.

1.1. Analyse van het begrip onttovering

De uitdrukking 'onttovering van de wereld' ("Entzauberung der Welt") heeft vooral dankzij het werk van Weber een grote bekendheid en verspreiding gekregen. Maar Weber was zeker niet de eerste of de enige die deze uitdrukking gebruikte of de thematiek ervan onder woorden bracht. Reeds aan het einde van de 18de eeuw treft men het thema van de 'onttovering van de wereld' ook aan bij o.a. Schiller. Friedrich Schiller schreef in zijn gedicht Die Götter Griechenlands (1788) over de door de

3. WL, 612.

4. Over de datering van de voordracht en publicatie van 'Wissenschaft als Beruf is, evenals over 'Politik als Beruf, lange tijd onduidelijkheid en onenigheid geweest. Deze onduidelijkheid is nu opgelost: de rede 'Wissenschaft als Beruf werd door Weber uitgesproken op 7 november 1917 te München binnen het kader van een voordrachtreeks met als titel: "Geistige Arbeit als Beruf'; de organisatie hiervan was in handen van de Freistudentische Bund. Landesverband Bayern. De rede 'Politik als Beruf werd uitgesproken op 28 januari 1919, ruim een jaar later dus. De beide voordrachten werden in 1919 als brochures gepubliceerd. Zie voor beide redes de 'Einleitung' tot MWG 1/17, pp. 1-46, zie voor de datering m.n. pp. 43-46, vgl. 66-67.

(5)

kwantificerende natuurwetenschap "entgötterte Natur"5, en Novalis keerde

zich in Die Christenheit oder Europa (1799) tegen de (Franse) Verlichting, die hij ervan beschuldigde

"de natuur, de aardbodem, de menselijke ziel en de wetenschap van poëzie te zuiveren: ieder spoor van het heilige uit te roeien; het aandenken aan alle verheffende gebeurtenissen en verheven mensen door sarcasme neer te halen en de wereld van al haar bonte tooi te ontdoen".6

In deze omschrijving van Novalis zit een duidelijk normatief element: door de 'onttovering' van de wereld wordt deze steeds minder aantrekkelijk, omdat de poëzie, het heilige en de bonte versieringen verdwijnen en er als het ware nog slechts een 'kale' wereld overblijft. Ook in de volgende formulering van Novalis' tijdgenoot, Friedrich Hölderlin vindt men dezelfde sombere toon terug: "[...] der himmel ist ausgestorben, entvölkert, und die erde, die einst überfloss von schönem menschlichen leben, ist fast wie ein ameisenweit geworden".7

Ook na deze romantici zouden andere denkers, met of zonder waar-deoordeel, soortgelijke gedachten over de onttovering van de wereld formuleren. Karl Marx en Friedrich Engels schreven in hun beroemde

Communistisch Manifest uit 1848 over de "ontwijding van al het heilige"

in het burgerlijk tijdperk, waarin de mensen gedwongen waren hun plaats in het leven en hun wederzijdse betrekkingen "met nuchtere ogen" aan te zien.8 Friedrich Nietzsche onttoverde de wereld door de afbraak van het

idee van een "Hinterwelt" (zie verder par. 2.3). Een goede bekende van Weber, Ernst Troeltsch, schreef in 1896 dat het neveneffect van de "Überweltlichkeit" van God de degradatie en diskwalificatie betekende van de natuur, die tegengesteld was aan God en een oord van onvolmaaktheid, strijd, leed en godverlatenheid was. "Je geistiger die Gottheit ist, umsomehr

5. F. Schiller, Sämtliche Werke (München, 1958/59; hrsg. von G. Fricke/ H.G. Göpfert), Bd. I, p. 161. Geciteerd in H.D. Rauh, Im Labyrinth der Geschichte. Die Sinnfrage von der Aufklärung zu Nietzsche (München, 1990), p. 64. Schiller schreef, naar aanleiding van Newtons theorie van de zwaartekracht, in dit gedieht o.a.: "Gleich dem toten Schlag der Pendeluhr/ Dient sie knechtisch dem Gesetz der Schwere/ Die entgötterte Natur".

6. Novalis, De christenheid of Europa. Een fragment, ingeleid, vertaald en geannoteerd door E. van Wezel (Kampen, 1989), p. 67. Novalis vervolgde: "Hoogst merkwaardig is deze geschiedenis van het moderne ongeloof, sleutel tot alle monsterlijke fenomenen van de nieuwere tijd" (p. 69). Interessant is wat Novalis, in een opvallende parallel met Weber, over het protestantisme schreef: de geschiedenis daarvan toont "geen prachtige, grootse verschijningen meer van het bovenaardse. Alleen de aanvang ervan heeft in een kortstondig hemels vuur gegloeid; al snel daarna is het heilige gevoel merkbaar verdord, heeft het wereldlijke de overhand gekregen [...]" (p. 57).

7. Geciteerd in: K. Wolfskehl, 'Weltanschauung des Jahrbuchs', in: Jahrbuch för die geistige

Bewegung, jg. 2 (1911), pp. 4-9, het citaat op p. 5.

8. K. Marx en F. Engels, Manifest der Kommunistischen Partei (Berlin, 1985), p. 49. De uitdrukking "mit nüchternen Augen" past zeer goed bij Webers onttoveringsbegrip.

(6)

ist die Welt entzaubert und entgeistert".9 Ook Georg Lukâcs en Emil Lask

gebruikten in 1915, in navolging van Weber, het begrip 'Entzauberung' in hun werk.10 Na Webers dood werd het begrip uiteraard ook gehanteerd,

bijvoorbeeld door Adorno en Horkheimer, die in hun invloedrijke Dialektik

der Aufklärung schreven: "Das Programm der Aufklärung war die

Entzauberung der Welt. Sie wollte die Mythen auflösen und Einbildung durch Wissen stürzen".11

Weber zelf heeft het thema van de onttovering van de wereld nergens systematisch uitgewerkt. In feite komt ook het begrip "Entzauberung" in zijn werk niet eens zo heel veel voor. Voor zover bekend duikt het voor de eerste keer op in 1913, in zijn opstel 'Über einige Katerogien der verstehenden Soziologie'.12 Verder komt het onttoveringsbegrip slechts

één keer voor in Wirtschaft und Gesellschaft, namelijk in de paragraaf 'Stände, Klassen und Religion' van de godsdienstsociologie (geschreven tussen 1911 en 1913), één keer in de 'Einleitung' tot de Wirtschaftsethik

der Weltreligionen (1915), één keer in het 'Resultat' (1915), waarin het

confucianisme en puritanisme met elkaar vergeleken worden, twee keer in de 'Zwischenbetrachtung' (1915), vier keer in de rede 'Wissenschaft als Beruf (1917/19), vier keer in de herziene versie van Die protestantische

Ethik in 1920, waarin - onder andere - het onttoveringsbegrip aan de versie

van 1904/05 werd toegevoegd, en tenslotte één keer in de na zijn dood, op basis van zijn colleges in München gepubliceerde Wirtschaftsgeschichte.11, Dat het begrip onttovering in Webers werk niet zo veel voorkomt, zegt op zichzelf nog niet veel. Immers, in zijn studie over het antieke jodendom bijvoorbeeld komt het begrip niet één keer voor, maar loopt het idee van

9. Geciteerd in J. Klapwijk, Tussen historisme en relativisme. Een studie over de dynamiek van het

historisme en de wijsgerige ontwikkelingsgang van Ernst Troeltsch (diss. Assen, 1970), p. 137. Ook in

het latere werk van Weber zou deze gedachte van de onvolmaaktheid van de 'wereld' tegenover God een grote rol spelen, bijvoorbeeld in de 'Zwischenbetrachtung' (RS I, 536-573), vgl. WuG, 348-381. 10. Zie W. Schluchter, Religion, Bd. 2, p. 578, n. 9. Het gaat hier om Lukâcs' Theorie des Romans en Lasks 'Zum System der Wissenschaften', in: Gesammelte Schriften. Bd. 11 (Tübingen, 1924).-Norbert Bolz schrijft dat Webers onttoveringsbegrip een antwoord was op Stefan George's gedieht 'Der Mensch und der Drud', waarin het thema van de dialectiek van de Verlichting wordt geformuleerd. George confronteerde hier de rationele geest van de Verlichting met een nutteloos, lelijk monster, dat de mens waarschuwt voor de zelfvernietiging. Het laatste woord van de druide luidt: "Nur durch den Zauber bleibt das Leben wach". Zie N. Bolz, 'Entzauberung der Welt und Dialektik der Aufklärung', in: P. Kemper (Hrsg.), Macht des Mythos - Ohnmacht der Vernunft? (Frankfurt a.M., 1989), pp. 223-241, aldaar p. 223.

11. M. Horkheimer en Th. W. Adorno, Dialektik der Aufklärung. Philosophische Fragmente (Frankfurt a.M., 1986; Ie druk, Amsterdam, 1947), p. 9.

12. WL, 427-474. In de betreffende - weinig bekende - passage (WL, 433) gaat het om de religiositeit, die "met de toenemende onttovering van de wereld" steeds meer genoodzaakt is om (subjectief) "zweckirrationalere Sinnbezogenheiten" aan te nemen (bijvoorbeeld mystiek).

13. Respectievelijk in WuG, 308; RS I, 263 ('Einleitung'); RS I, 513 ('Resultat'); RS I 564, 571 ('Zwischenbetrachtung'); WL, 594, 604, 605, 612 ('Wissenschaft als Beruf); RS I, 94, 114, 156, 158

(7)

de onttovering van de wereld - in de betekenis van het afwijzen van magie als heilsweg -, die in het antieke jodendom een aanvang nam, er wel duidelijk als een rode draad doorheen.14 Omdat het denkbeeld van de

onttovering van de wereld, ondanks de sporadische vermelding in Webers werk, toch een grote rol speelt, is het zinvol eerst een analyse te geven van wat hij hieronder precies verstond.15

'Onttovering' betekent natuurlijk letterlijk dat de wereld van toverij wordt ontdaan, dat wil zeggen van alle geheimzinnige en onberekenbare machten en krachten. Dit houdt in dat de voorstelling van de wereld als een mysterieuze 'tovertuin' ("Zaubergarten"16), die kenmerkend is voor het

magische wereldbeeld, wordt doorbroken. Weber was van mening dat de onttovering van de wereld slechts in het Westen volledig was doorgevoerd: "Die gänzliche Entzauberung der Welt war nur hier [in het ascetisch protestantisme - P.D.] in alle Konsequenzen durchgeführt".17

Er waren volgens Weber twee factoren die de onttovering van de westerse wereld teweeg hebben gebracht. Ten eerste de religie, die, in een specifieke vorm, de wereld onttoverd en ontdaan heeft van de magie. Ten tweede de moderne wetenschap, die in principe alle dingen door berekening beheerst en de door de religie geschapen 'zinvolle kosmos' onttoverd heeft tot een causaal mechanisme, ontdaan van iedere 'objectieve' zin. De onttovering door de religie ging historisch gezien aan de onttovering door

14. Zie bijv. RS III, 6, 233. Zie verder overtuigend RS I, 94, n. 3, waar Weber (in 1920) over het onttoveringsproces opmerkte: "Ueber diesen Prozess s. die Aufsätze über die 'Wirtschaftsethik der Weltreligionen'. Schon die Sonderstellung der altisraelitischen Ethik [...] beruhte, wie sich dort zeigen wird, ganz und gar auf diesen Grundverhalt: der Ablehnung der sakramentalen Magie als Heilsweg". Vgl. Wg, 276, waar hij voor het latere Westen "entscheidend" noemt: "die jüdische Prophétie, welche die Magie innerhalb des Judentums vernichtete, so dass Zauberei zwar noch als etwas Reales, aber als etwas Teufliches, nicht etwas Göttliches galt", vgl. Wg, 307-309.

15. Zie voor de literatuur over Webers onttoveringsbegrip: K Löwith, 'Die Entzauberung der Welt durch Wissenschaft. Zu Max Webers 100. Geburtstag', in: Merkur, jg. XVIII (1964), pp. 501-519; F.H. Tenbruck, 'Das Werk Max Webers'; J. Winckelmann, 'Die Herkunft von Max Webers "Ent-zauberungs"-Konzeption. Zugleich ein Beitrag zu der Frage, wie gut wir das Werk Max Webers kennen können', in: Kölner Zeitschrift für Soziologie und Sozialpsychologie 32 (1980), pp. 12-53; J. Weiß, 'Max Weber: Die Entzauberung der Welt', in: J. Speck (Hrsg.), Grundprobleme der grossen

Philosophen. Bd. 4: Philosophie der Gegenwart (Göttingen, 1981), pp. 9-47; N. Bolz, 'Entzauberung

der Welt'; LA. Scaff, Fleeing the Iron Cage, m.n. pp. 224-232; A. Kontos, 'The World Disenchanted, and the Return of Gods and Demons', in: A. Horowitz & T. Malley (eds), The Barbarism of Reason:

Max Weber and the Twilight of Enlightenment (Toronto, 1994), pp. 223-247; zie voor de verwarring

over dit "containerbegrip" ook de analyse van M. Gijswijt-Hofstra in haar oratie Vragen bij een

onttoverde wereld (Amsterdam, 1997).

16. Bijvoorbeeld RS I, 484, 513; RS II, 371; RS III, 237; WuG, 379.

17. RS I, 513. Vgl. RS I, 263: "Voll erreicht wurde beides: Entzauberung der Welt und Verlegung des Weges zum Heil von der kontemplativen 'Weltflucht' hinweg in die aktiv asketische 'Weltbearbeitung' [...] nur in den grossen Kirchen- und Sektenbildungen des asketischen Protestantismus im Okzident".

(8)

de wetenschap vooraf.18 Vaak wordt in de secundaire literatuur ten

onrechte eenzijdig de nadruk gelegd op deze laatste ontwikkeling, terwijl in Webers werk de betekenis van de onttovering van de wereld door het antieke jodendom en puritanisme toch nauwelijks overschat kan worden. Tot dusverre ontbreekt een grondige en complete analyse van Webers onttoveringsbegrip.19

De onttovering van de wereld door de religie

De essentie van het religieus onttoveringsproces is dat de magie als heilsweg wordt teruggedrongen door de religie. Voor Weber is één van de twee maatstaven die het niveau van rationalisering van een godsdienst bepalen "der Grad, in welchem sie die Magie abgestreift hat".20 Omdat het

puritanisme het verst is voortgeschreden in het afzweren van de magie, is deze godsdienst voor Weber dan ook het meest 'rationeel'.21

Kenmerkend voor het magisch wereldbeeld is dat men op geesten en goden invloed denkt uit te kunnen oefenen met behulp van bepaalde rituele handelingen, het gebruik van symbolen en het in acht nemen van taboes. Magisch handelen is steeds op uiterlijke, concrete en praktische zaken van het dagelijks leven gericht. Van belang is dat er nog geen kloof is tussen magie en de 'wereld'; Weber zelf schrijft over "die Einheitlichkeit des

18. Hierbij besteedde Weber vooral aandacht aan de moderne natuurwetenschap na de Middeleeuwen; zie daarvoor vooral de 'Zwischenbetrachtung' en 'Wissenschaft als Beruf,- Toch bestaat hier enige onduidelijkheid: in een in 1920 toegevoegde passage van Die protestantische Ethik besteedde hij ook aandacht aan de rol van het antiek-Griekse wetenschappelijke denken voor het onttoveringsproces: "Jener grosse religionsgeschichtliche Prozess der Entzauberung der Welt, welcher mit der altjüdischen Prophétie einsetzte und, im Verein mit dem hellenischen wissenschaftlichen Denken, alle magischen Mittel der Heilssuche als Aberglaube und Frevel verwarf, fand hier [in het puritanisme - P.D.] seinen Abschluss" (RS I, 94-95). En in 'Wissenschaft als Beruf schreef Weber over het al duizenden jaren durende onttoveringsproces, "dem die Wissenschaft als Glied und Triebkraft mit angehört" (WL, 594). Even daarvóór noemde Weber de wetenschappelijke vooruitgang als het belangrijkste onderdeel van het al duizenden jaren durende intellectualiseringsproces (WL, 593).

19. In de hierboven genoemde artikelen van K. Lówith, J. Weiss en N. Bolz wordt vrijwel uitsluitend aandacht besteed aan de onttovering van de wereld door de wetenschap. Johannes Winckelmann stelt weliswaar in zijn artikel 'Die Herkunft von Max Webers "Entzauberungs"-Konzeption' bijzonder veel aan de orde, maar hij gaat, in zijn ijver om te onderwijzen, zijn gelijk van eerdere artikelen te bewijzen of het werk van anderen te weerleggen (o.a. van F.H. Tenbruck), absoluut niet recht op zijn doel af. De pagina's 31-42 bijvoorbeeld gaan over methodologische kwesties die nauwelijks of niets met het onttoveringsthema te maken hebben. Daarom is het inderdaad geen overbodige luxe dat hij in de slotalinea van zijn artikel nog eens "in herinnering" roept waar het hem eigenlijk om te doen was. 20. RS I, 512. De andere maatstaf is de mate van systematische eenheid waarin door de religie de verhouding tussen God en de wereld en dienovereenkomstig de eigen ethische verhouding tegenover de wereld is gebracht.

21. Het begrip 'rationaliteit' in Webers werk is uitermate complex. De 'rationele' puriteinse beroepsethiek bijvoorbeeld had een 'irrationele' herkomst, zie RS I, 62, vgl. 35-36, 54, 253, 527. Zie voor een analyse van de begrippen rationaliteit en rationalisering par. III.2 en P.G.C. Dassen, '"Gestolde geest"'.

(9)

primitiven Weltbildes, in welchem alles konkrete Magie war".22 Degenen

die magisch handelen, zijn nog niet van de bovennatuurlijke wezens, die bij de mensen wonen, gescheiden en kunnen op directe wijze over hen beschikken.23 Daarom spreken we over het 'monisme' van de magie24

-in tegenstell-ing tot het 'dualisme' van de religie, waarbij de godsdienst wèl botst met bepaalde terreinen van de 'wereld', zoals de kunst, erotiek of de politiek. Bij de magie daarentegen neemt de kunst nog een belangrijke plaats in binnen het magisch ritueel, wordt seksualiteit vaak positief gewaardeerd, en worden de belangen van de natuurlijke levensgemeen-schappen (bijvoorbeeld een stam) nog beschermd.25

In een religieuze gezindheidsethiek echter wordt - ideaaltypisch gezien, want er zijn altijd vloeiende overgangen tussen magie en religie - de kloof tussen de eisen van de religie en de 'wereld' steeds groter. Een voorbeeld is de profetie van Jezus, die in conflict kwam met de sibbe, want - zoals men in het Mattheus-evangelie kan lezen -: wie zijn vader en moeder niet vijandig gezind kan zijn, kan geen volgeling van Jezus worden.26 Met

andere woorden, de godsdienst botste hier met de belangen van de gemeenschap. Anders dan in de op praktische en uiterlijke voordelen gerichte magie, werd door de religieuze gezindheidsethiek ook rijkdom van de hand gewezen, evenals seksualiteit, kunst en dergelijke. Kortom, het religieuze handelen moest volledig aan God ondergeschikt worden gemaakt, waardoor de 'wereld' werd gedevalueerd en afgewezen. Deze 'wereldafwi-jzing' nu kon verschillende vormen aannemen: bijvoorbeeld werel-dontvluchting, -verzaking, of-beheersing.

Dit laatste, wereldbeheersing, vond plaats in het ascetisch protestantisme - ook wel "puritanisme" genoemd27 -, en wel in de vorm van rationele,

methodische beroepsarbeid. Hier wordt men dus geconfronteerd met de paradox dat de wereld radicaal werd afgewezen door haar te beheersen.2*

22. RS I, 254. Vgl. RS I, 564, waar Weber, binnen de context van de spanning tussen de religiositeit en het "Reich des denkenden Erkennens", schrijft: "Ungebrochene Einheit gibt es da im Bereich der Magie und des rein magischen Weltbildes, wie wir es in China kennen lernten".

23. Weber schrijft in dit verband over "Gotteszwang" - in plaats van de "Gottesdienst" bij de religie. Zie WuG, 257-258.

24. Vgl. W. Schluchter, 'The Paradox of Rationalization', pp. 22-23.

25. Zie bijvoorbeeld RS 1, 546, waar Weber schrijft dat door de magische en "Funktionsgötter-Religiosität" de alledaagse goederen beschermd werden. Zie voor andere voorbeelden ook M.M.W. Lemmen, De godsdienstsociologie van Max Weber, p. 115.

26. RS I, 542 (Mattheus, 10, 34).

27. De term puritanisme wordt hier in het algemeen gebruikt voor de vier groepen binnen het ascetisch protestantisme die Weber in Die protestantische Ethik behandelt: 1. het calvinisme (RS I, 88-128); 2. het piëtisme (128-145); 3. het méthodisme (145-150); 4. de uit de dopersbeweging ontstane sekten: baptisten, mennonieten en, vooral, de quakers (150-163; vgl. 218-236).- Weber gebruikte ook zelf vaak als verzamelnaam voor deze ascetische protestanten de term 'puritanisme', zie bijv. RS I, 164 ("Wir können nun [...] den asketischen Protestantismus als eine Gesamtmasse behandeln"), RS I, 512-536: 'Resultat: Konfuzianismus und Puritanismus', en ook WuG, waar Weber meestal schrijft over 'het' puritanisme.

(10)

De wereld zelf was nog slechts een "Gefäss der Sünde" en had iedere eigenwaarde verloren.29 Immers: niets of niemand van de wereld

-bijvoorbeeld sacramenten of priesters - kon nog bijdragen aan het bereiken van het heil (zoals dat wel nog kon wanneer men, in welke mate dan ook, in magie geloofde). Alleen Gods meerdere eer en glorie telden, het vertrouwen op of de verering van al het andere was afgoderij, omdat het gezien werd als een vergoddelijking van het geschapene. Magie werd in het puritanisme zelfs verworpen als "duivels":

"[...] alles Vertrauen auf magischen Geister- und Gotteszwang [wäre] nicht nur verächtlicher Aberglaube, sondern dreiste Gotteslästerung. Alles, was an Magie erinnerte, jeder Rest von Ritualismus und Priestergewalt, wurde ausgerottet".3"

In feite was natuurlijk ook het gebruik van sacramenten in het katholicisme nog een overblijfsel van magisch geloof (waaruit overigens blijkt dat de tegenstelling religie - magie niet absoluut is). De priester was in feite nog een magiër die door de sacramenten toe te dienen onder andere hoop op genade uitdeelde. Daarom zag Weber dan ook als het "absoluut beslis-sende" verschil tussen het katholicisme en puritanisme "der absolute [...] Fortfall klrchWoh-sakramentalen Heils".31

De puriteinse verwerping van alle magische middelen als bijgeloof en zonde - dat wil zeggen: de onttovering van de wereld -, vond volgens Weber zijn oorsprong in het antieke jodendom. Hier was naar zijn mening sprake van

"eine in hohem Grad rationale, das heisst von Magie sowohl wie von allen Formen irrationaler Heilssuche freie religiöse Ethik des innerweltlichen Handelns, innerlich weltenfern stehend allen Heilswegen der asiatischen Erlösungsreligionen. Diese Ethik liegt in weitgehendem Masse noch der heutigen europäischen und vorderasiatischen religiösen Ethik zugrunde. Und darauf beruht das Interesse der Weltgeschichte am Judentum".32

Twee elementen van de joodse ethiek waren dus essentieel: ten eerste de rationele en anti-magische ethiek, ten tweede het handelen binnen de wereld, dat bij de puriteinen gestalte zou krijgen in de vorm van een

streng-29. RS I, 525, vgl. 263.- Ook Wolfgang Schluchter legt bij de interpretatie van Webers onttoverings-begrip de nadruk op dit verlies aan waarde van de wereld: "Dies ist gemeint, wenn Weber von der religiösen Entzauberung der Welt redet: dass sie angesichts des göttlichen Gebots jeden Eigenwert verliert und damit zum Material des vom religiösen Virtuosen exekutierten göttlichen Willens werden kann". Zie W. Schluchter, Die Entwicklung des okzidentalen Rationalismus, p. 250.

30. RS I, 525, vgl. WuG, 378-379. Zie voor de "duivelse" magie RS I, 513.

31. RS I, 94.- Wolfgang Schluchter schrijft dat in het puritanisme "das die 'Welt' mit der 'Hinterwelt' vermittelnde Symbol, das Sakrament, jeden die religiösen Realitäten beeinflussenden Charakter verliert". Zie zijn Die Entwicklung, p. 40, n. 40.

32. RS III, 6. Iets verderop spreekt Weber in dit verband van een "Angelpunkt der ganzen Kulturentwicklung des Occidents" (RS III, 7). Zie ook Wg, 307: het jodendom heeft voor het moderne rationele kapitalisme in zoverre betekenis gehad "als es dem Christentum seine Magiefeindschaft vererbte".

(11)

ascetische beroepsethiek. Weber beschouwde de joodse religie als een belangrijke voorloper van het puritanisme en heeft er mede daarom een uitgebreide studie aan gewijd, ondanks het feit dat hij het, vanwege het gering aantal aanhangers, niet tot de were/Jreligies rekende. Terwijl Weber de andere wereldgodsdiensten - het confucianisme, hindoeïsme, boeddhisme en de islam - primair bestudeerde vanwege het contrast met de westerse ontwikkeling, bestudeerde hij het jodendom juist als een voorloper ervan.33

Binnen de context van de onttovering van de wereld is hier de rationele,

anti-magische joodse ethiek van belang. De belangrijkste dragers van de

joodse rationele ethiek waren de levitische priesters en de zendings-profeten.34 Weber stelt expliciet dat het ontbreken van magie, of veeleer

de bestrijding ervan door de thoraleraren, voor haar lot binnen het geloof van het oude testament "doorslaggevend" is geweest.35 De levitische

priesters waren geen magiërs, maar dragers van kennis, namelijk van de thora; het resultaat van hun werk waren de 'decalogen'.36 De priesters

wisten door welke zonden men onheil over zich afriep, maar ook hoe men dit weer goed kon maken. Zij ontwikkelden daarbij geen geheimleer, maar een rationele en gesystematiseerde leer van Jahwehs geboden. Jahweh was geen God die 'toverde', zoals in Azië, maar iemand die zinvol en begrijpelijk handelde. Weber benadrukt hierbij het belang van de strijd tegen alle "orgiastische Ekstatik", die bepaalde dat in de echte Jahweh-legendes "nicht der Zauber, sondern das aus sinnvollen, verständlichen Absichten und Reaktionen des Gottes entspringende Wunder herrscht [•••]".37

De tweede groep van dragers van de nieuwe ethiek waren de zen-dingsprofeten (Jesaja, Jeremia, Amos etc.), die in feite inhoudelijk niet eens zo veel toevoegden aan de leer van de levitische priesters, maar er wel voor zorgden dat deze door een groot gedeelte van het volk omgevormd werd tot een alledaags gedragspatroon. De profeten, door Weber beschreven als Jahwehs boodschappers en "werktuigen", maakten ernst met de trouw aan

33. Zie daarvoor RS I, 238: Weber behandelde het jodendom "sowohl weil es für jedes Verständnis der beiden zuletzt genannten Weltreligionen [het christendom en de Islam] entscheidende geschichtliche Voraussetzungen enthält, als wegen seiner teils wirklichen, teils angeblichen historischen Eigen-bedeutung für die Entfaltung der modernen Wirtschaftsethik des Okzidents, die in neuester Zeit mehrfach erörtert wurde." (Weber doelde met dit laatste ongetwijfeld op o.a. W. Sombarts Die Juden

und das Wirtschaftsleben (Leipzig, 1911)). Zie voor het doorwerken van het antieke jodendom in het

puritanisme ook RS I, 263, 181-182, 114 en 110, n. 1. 34. Resp. RS III, 181- 280, 281-350.

35. RS III, 2 3 3 - Zie voor de magievijandigheid van de thoraleraren m.n. RS III, 233-238. 36. Zie daarvoor RS III, 251-258.

37. RS III, 237; vgl. 202-205. Volgens Weber was het wonder in vergelijking met toverij 'rationeler', vgl. RS III, 312. De onmachtige mens kon de onbereikbare en almachtige God niet met magische middelen beïnvloeden. Het was Jahweh die richting gaf aan de geschiedenis. Daarbij waren zijn handelingen niet willekeurig, maar een zinvolle en begrijpelijke reactie op het handelen van de mensen. Het 'rationele' goddelijke wonder verving aldus de magische toverij: de wereld was geen 'tovertuin' meer, maar werd door een redelijk handelende God gestuurd.

(12)

Jahweh: het joodse volk moest zich niet zozeer met offers en de uiterlijke cultus bezighouden, maar innerlijk trouw aan hem zijn. Het offer zou onbelangrijk zijn als het 'stenen hart' niet vervangen zou worden door een 'hart van vlees en bloed'.38 Kenmerkend voor het anti-magische handelen

van ook de profeten is dat zij nooit rekening hielden met de mogelijkheid dat ze op Jahweh invloed konden uitoefenen door "toverij". "Das wäre im Gegenteil diesem furchtbaren Gott gegenüber ein tödlicher Frevel".39 Het

alledaagse levensgedrag moest veranderd worden, zodat de oude, routineuze en slechts op uiterlijke belangen gerichte leefwijze onder invloed van de nieuwe "Gesinnungsethik" gesublimeerd werd tot een ethisch-methodische leefwijze.40

Steeds weer benadrukte Weber - ook in andere studies - deze overgang van slechts uiterlijke en plichtmatige rituelen naar een ernstige innerlijke houding, die het gehele gedrag en levenspatroon omvatte. Deze sys-tematisering (of ook wel "rationalisering") van de leefwijze is essentieel voor een goed begrip van Webers godsdienstsociologie (en overigens ook voor zijn begrip van 'persoonlijkheid', zie verder hst. V). Bij de magisch handelende mens was er nog sprake van een praktisch rationalisme dat slechts zo nu en dan het handelen richting gaf. Er was geen centraal zingevingssysteem van waaruit een methodisch leefpatroon ontstond. Dit gold voor de 'primitieve' mens, maar bijvoorbeeld ook nog voor de katholieke leek uit de Middeleeuwen, die, zoals we hebben gezien, volgens Weber nog deels magisch handelde en in ethisch opzicht in zekere zin "van de hand in de tand leefde".41 De 'goede werken' die hij slechts af en toe

verrichtte, waren nog niet, zoals bij de puritein, tot een levenssysteem gerationaliseerd.

De onttovering van de wereld door de wetenschap

De essentie van de onttovering van de wereld door de wetenschap is dat de wetenschap alle dingen door berekening beheerst en de wereld geen zinvol geheel meer is:

"Wo immer aber rational empirisches Erkennen die Entzauberung der Welt und deren Wandlung in einen kausalen Mechanismus konsequent vollzogen hat, tritt die Spannung

38. RS III, 382, vgl. 333: "Die entscheidende religiöse Forderung der Propheten war nicht die Innehaltung einzelner Vorschriften [...]. Sondern: der Glaube". Zie ook 298: "Des Sabbat des ungehorsamen Volks ist Jahwe schon bei Arnos [...] satt, und der äusseren Beschneidung setzt Jeremia [...] die 'Beschneidung der Vorhaut des Herzens' als allein wesentlich entgegen. Nicht eine Ablehnung, wohl aber eine starke Entwertung aller Riten ist daraus herauszuhören".

39. RS III, 312. De afstand tussen de nietige mens en de onbereikbare, almachtige (en zeer strenge) God was daarvoor veel te groot.

40. Vgl. RS I, 521, 540; WL, 604-605; Wg, 308: "Die Magie zu brechen und Rationalisierung der Lebensführung durchzusetzen, hat es zu allen Zeiten nur ein Mittel gegeben: große rationale

Prophetien".

(13)

gegen die Ansprüche des ethischen Postulates: daß die Welt ein gottgeordneter, also irgendwie ethisch sinnvoll orientierter Kosmos sei, endgültig hervor".42

Volgens Weber stond de empirische en zeker de mathematisch georiën-teerde wereldbeschouwing afwijzend tegenover iedere beschouwingswijze die vroeg naar een 'zin' van het binnenwerelds gebeuren. De godsdienst, die de wereld wèl als een zinvol geheel interpreteerde, werd daardoor steeds meer een irrationele macht.43 Webers opvatting dat de moderne,

empirische wetenschap geen antwoord (meer) kan geven op het zin-vraagstuk - en daardoor ook geen 'objectieve' waarden kan runderen - loopt als een rode draad door zijn werk, en is in feite ook het fundament waarop zijn pleidooi voor waardevrijheid in de wetenschap is gebaseerd.

In de rede 'Wissenschaft als Beruf stelde Weber dat de moderne wetenschap zich heeft losgemaakt uit de band met de ethiek, zoals bij de oude Grieken nog het geval was, en ook uit de band met God, zoals die nog bestond in het tijdperk van het ontstaan van de exacte natuur-wetenschappen; Weber geeft hier het voorbeeld van Swammerdam (1637-1680), die in de anatomie van een luis het bewijs van de voorzienigheid van God wilde aantonen.44 In het moderne cultuurtijdperk echter, zo vat

Weber samen, is het een illusie te denken dat de wetenschap nog de weg is naar het 'ware Zijn', of naar de 'ware kunst', de 'ware natuur', de 'ware God', of het 'ware geluk'.45 De moderne, autonoom geworden wetenschap

is zelfs de goddeloze macht bij uitstek geworden, daar zij ieder geloof in een (goddelijke) zin van de wereld systematisch afwijst,- ja, moet afwijzen, wil zij trouw blijven aan haar uitgangspunten. De wereld en de natuur worden door de moderne, principieel empirische wetenschap van geheim-zinnige en goddelijke krachten ontdaan en verliezen hun 'objectieve' betekenis.

Wèl is het natuurlijk zo dat de moderne wetenschap een enorme vooruitgang heeft geboekt op het gebied van de kennis over de wereld en de natuur. Voor haar bestaan er in principe geen geheimzinnige en onberekenbare machten meer. In de moderne wetenschap gaat men er vanuit dat men alle dingen "durch Berechnung beherrschen könne. Das aber bedeutet: die Entzauberung der Welt".46 In feite ziet men hier de

voortzet-42. RS I, 564, vgl. 253.

43. RS I, 564, vgl. 253; WL, 433.

44. WL, 597. Precies hetzelfde voorbeeld gaf Weber in het reeds in 1909 gepubliceerde - en tegen de theorieën van de chemicus W. Ostwald gerichte - opstel '"Energetische" Kulturtheorien', in: WL, 400-426, aldaar 423. In een voetnoot van Die protestantische Ethik schreef hij dat de puritein geloofde "aus der empirischen Erfassung der göttlichen Gesetze in der Natur zur Kenntnis des 'Sinnes' der Welt emporsteigen zu können (...]" (RS I, 141-142, n. 5).

45. WL, 596-598.

46. WL, 594. Van belang is dat deze "beheersing door berekening" voor Weber niet alleen betrekking had op de natuur. In toenemende mate namelijk werden ook de mens en maatschappij hieraan onderworpen: ook sociale, economische, organisatorische en andere processen werden steeds meer, vooral vanaf de 19de eeuw, gekenmerkt door planmatige calculatie, zodat men deze - zoals Weber zo

(14)

ting van het religieus onttoveringsproces: de religie drong de magie als heilsmiddel terug, en ook de wetenschap grijpt voor haar streven naar wereldbeheersing niet naar magische hulpmiddelen: voor haar bestaan er -opnieuw: niet feitelijk, maar in principe - geen onberekenbare en geheim-zinnige machten meer, zoals in de tovertuin van de magiër.

Reeds in zijn - veel minder bekende - 'Kategorien'-opstel uit 1913 had Weber dezelfde gedachte onder woorden gebracht (en gebruikte hij ook dezelfde voorbeelden, namelijk van de tram en het geld). Kenmerkend, stelde Weber, voor de 'rationaliteit' van een '"geciviliseerd"' iemand, in tegenstelling tot de 'rationaliteit' van een '"wilde"', is:

" 1. der generell eingelebte Glaube daran, daß die Bedingungen seines Alltaglebens, heißen sie nun: Trambahn oder Lift oder Geld [...], prinzipiell rationalen Wesens, d.h. der rationalen Kenntnis, Schaffung und Kontrolle zugängliche menschliche Artefakte seien, [...] 2. die Zuversicht darauf, daß sie rational, d.h. nach bekannten Regeln und nicht, wie die Gewalten, welche der Wilde durch seinen Zauberer beeinflussen will, irrational funktionieren, daß man, im Prinzip wenigstens, mit ihnen 'rechnen', ihr Verhalten

'kalkulieren', sein eigenes Handeln an eindeutigen, durch sie geschaffenen Erwartungen

orientieren könne".47

Aan het wetenschappelijk onttoveringsproces zitten dus twee kanten: ten eerste het besef dat men alle dingen door berekening kan beheersen, ten tweede het besef dat diezelfde wetenschap, die zoveel kennis en technische vooruitgang heeft gebracht, tegelijkertijd niets meer kan zeggen over de 'zin' van de wereld. In par. 1.3 van dit hoofdstuk wordt uitgebreid nader ingegaan op dit 'zinprobleem'.

Tot slot zij hier nog opgemerkt dat het opmerkelijk (en jammer) is dat Weber zelf nauwelijks - en slechts terloops - het interessante verband heeft uitgewerkt tussen de onttovering van de wereld door de religie en door de wetenschap.48 Dit verband lijkt op minstens twee manieren te leggen. In

de eerste plaats: het puritanisme ontdeed de wereld van bijgeloof en van magische en mysterieuze krachten. Uiteraard was zo'n onttoverde wereld veel gemakkelijker, eerder en vollediger toegankelijk voor de wetenschap dan een 'betoverde' wereld - van bijvoorbeeld het confucianisme -, waar

vaak formuleerde - kon "berekenen als een machine". De bureaucratie is hiervan wel het duidelijkste voorbeeld- Overigens is deze tendens één van de - vele - betekenissen van het begrip 'rationalisering' in Webers werk.

47. WL, 473-474. Overigens is dit een goed voorbeeld van een passage waarin Weber het begrip 'onttovering' niet gebruikte, maar wel duidelijk op het oog had.

48. Wg, 309: "Prophetien haben die Entzauberung der Welt herbeigeführt und damit auch die Grundlage für unsere moderne Wissenschaft, die Technik und den Kapitalismus geschaffen".- Aan het einde van Die protestantische Ethik gaf Weber aan welke interessante onderzoeken er, na zijn onderzoek naar de relatie tussen de protestantse ethiek en de geest van het kapitalisme, nog meer te doen zouden zijn. Eén daarvan was de relatie van het ascetisch rationalisme "zur Entwicklung des philosophischen und wissenschaftlichen Empirismus, zu der technischen Entwicklung und zu den geistigen Kulturgütern [...]" (RS I, 205). Van dat onderzoek, dat de naam had kunnen dragen: Die

(15)

allerlei gebieden nog met taboes beladen en door geestelijke krachten omringd waren. In het Westen behoefde men bij onderzoek van en ingrijpen in de natuur niet bang te zijn voor bijvoorbeeld de wraak van boze geesten, zoals in China. Deze westerse natuuropvatting, reeds door onder andere het vroege christendom aangezet49, gaf ruim baan aan de

experimenten van het natuurwetenschappelijk onderzoek van de moderne tijd.

In de tweede plaats werd de wereld door het puritanisme primair beschouwd als (slechts) materiaal om te beheersen. Lieten de andere godsdiensten - met hun onderlinge verschillen uiteraard - de wereld veel meer voor wat ze is, in het puritanisme werd gestreefd naar een sys-tematische wereldbeheersing. Er lijkt - met een term van Weber zelf - een grote Wahlverwandtschaft te bestaan tussen dit puriteinse streven naar wereldbeheersing en het (natuur-)wetenschappelijke streven naar beheersing van de wereld en natuur.- Overigens stelde Weber wèl expliciet dat men in het puritanisme beslist niet vijandig stond tegenover de wetenschap, vooral niet tegenover de empirisch-natuurwetenschappelijke en geografische wetenschap (zoals wèl tegenover niet-nuttige artistieke bezigheden als het theater).50

De ruimere betekenis van onttovering

Hierboven is zoveel mogelijk de letterlijke betekenis van het begrip onttovering in Webers werk weergegeven. Om echter een vollediger beeld te krijgen van wat Weber met dit begrip bedoelde, is het zinvol enige afstand te nemen van deze letterlijke betekenis, en onder andere de context waarin hij dit begrip gebruikte erbij te betrekken, evenals zijn woord- en taalgebruik.

49. Het christelijk geloof heeft vanaf het begin strijd gevoerd tegen de natuurgodsdiensten en een 'ontgoddelijking' van de natuur in de hand gewerkt. God heeft de mens de opdracht gegeven de natuur te onderwerpen en de aarde te overheersen. Zie o.a. Genesis 1:28, Gen. 9; Psalm 8.

50. In een voetnoot van Die protestantische Ethik schreef Weber over de - "bekende" - "ausgeprägte Vorliebe der protestantischen Askese für den durch mathematische Fundamentierung rationalisierten Empirismus" (RS I, 141, n. 5). Zie voor de houding tegenover de wetenschap ook RS I, 184-185. "Nie vielleicht ist ein Land so überreich an 'graduates' gewesen, wie Neu-England in der ersten Generation seines Bestehens" (p. 185). Vgl. WL, 597: ook hier schrijft Weber over de "puritanisch beeinflusste wissenschaftliche Arbeit". Weber maakt hier ook duidelijk waarom het puritanisme de wetenschap niet afwees: de wetenschap wees immers nog de weg naar God (vgl. RS I, 141-142, n. 5). Elders wordt daar nog een reden aan toegevoegd: "Nützliche Realkenntnisse, vor allem empirisch-naturwissenschaftliche und geographische Orientierung, nüchterne Klarheit des realistischen Denkens und Fachwissen als Zweck der Erziehung sind planmassig zuerst von puritanischen, speziell in Deutschland von pietistischen Kreisen gepflegt worden. Einerseits als der einzige Weg der Erkenntnis von Gottes Ruhm und Vorsehung in dessen Schöpfung, andererseits aber als Mittel, im Beruf die Welt rational bemeistem und zu Gottes Ehre seine Schuldigkeit tun zu können" (RS I, 533). Zoals gezegd wordt deze laatste, uiterst belangrijke reden - wetenschap in dienst van God als middel om de wereld rationeel te beheersen - door Weber helaas niet verder uitgewerkt.

(16)

In de eerste plaats verwijst 'onttovering' in deze wijdere betekenis dan naar het 'nuchter' worden van de wereld, dat wil zeggen naar het verdwijnen van de 'werkelijkheid achter (of boven) de werkelijkheid'. Deze is nog slechts empirische werkelijkheid, ontdaan van iedere verwijzing naar iets vast-staands daarboven of daarbuiten. De geesten, goden en mysterieuze krachten van de magie, de ene christelijke God die de geschiedenis bestierde, de Geest van Hegel die 'achter' de geschiedenis werkzaam was, het Goede, Ware of Absolute,- deze werkelijkheid met al haar bovennatuurlijke wezens of idealiteiten was onttoverd en ontmaskerd, dat wil zeggen het bestaan ervan was niet wetenschappelijk aantoonbaar of bewijsbaar (juist dit vormde de kloof die de wetenschap van het geloof scheidde). Dit is de nuchtere diagnose die Weber gaf van zijn tijd. Hij stelde deze diagnose echter juist in al zijn nuchterheid, omdat hij zag dat vele mensen in Duitsland - in 'Wissenschaft als Beruf richtte hij zich vooral tot de academische jeugd - niet opgewassen waren tegen een onttoverd alledaags bestaan en daarom "uit zwakte" "Erlebnis" en nieuwe utopieën najoegen.51 "Heute aber ist religiöser Alltag" - we leven, aldus

Weber, nu eenmaal in een van God vervreemde en profetenloze tijd.52 Hij

zag het als zwakte (ook van onder anderen 'intellectuelen' en kunstenaars) het lot van de eigen tijd niet in zijn ware gedaante onder ogen te zien en te vluchten in allerlei surrogaat-religies die in zijn tijd zo in zwang waren.53

'Onttovering' betekent daarom ook illusieloosheid. Dat wil zeggen dat de wereld onder ogen gezien moest worden "so wie sie wirklich ist". In de rede 'Politik als Beruf sprak Weber over "die geschulte Rücksichtslosigkeit des Blickes in die Realitäten des Lebens, und die Fähigkeit, sie zu ertragen und ihnen innerlich gewachsen zu sein".54 De "realiteit van het leven"

-en dit gold zeker voor de situatie van het verslag-en -en revolutionaire Duitsland anno 1919, toen deze rede uitgesproken en gepubliceerd werd -bood nu eenmaal geen harmonie en verzoening (zoals de jeugd zou willen), en de wereld van de politiek wel het allerminst. Wanneer men dit basale gegeven niet erkende, kon dat alleen maar leiden tot teleurstelling en tot

51. WL, 605; vgl. WL, 519: " Er wird z.B. nicht übersehen dürfen, dass die Jagd nach dem 'Erlebnis' -dem eigentlichen Modewort der deutschen Gegenwart - in sehr starkem Mass Produkt abnehmender Kraft sein kann, den 'Alltag' innerlich zu bestehen [...]". Weber had met deze kritiek overigens niet alleen de jeugd op het oog, maar ook vaak "die Intellektuellen", zie o.a RS I, 251-252 (vgl. WL. 611), zie ook PS, 545-546.

52. WL, 605, resp. 610: Weber schrijft hier over de "Grundtatsache" dat de mens van zijn tijd "in einer gottfremden, prophetenlosen Zeit zu leben das Schicksal hat [...]".

53. Vgl. WL, 605.- Weber gebruikte in een brief van 20 juni 1917 aan de weduwe van zijn broer Karl Weber, die in 1915 gestorven was, een bijna identieke formulering als in 'Wissenschaft als Beruf: "[...] das ehrliche Bekenntnis seiner [Karls] religiösen Stellung [...] ist mir besonders wertvoll, weil ich daraus sehe, dass er sich da 'nichts vorgemacht' hat, wie es heut so viele, gerade auch Künstler, zu tun pflegen, schwache Seelen, die innerlich das Angesicht des heutigen Lebens nicht ertragen können". Geciteerd in Lebensbild, p. 541.

(17)

hulpeloze reacties dat "de wereld te dom en gemeen" was.55 Weber stelde

in dit verband aan het einde van zijn rede aan het jonge publiek de vraag: "Und was wird aus Ihnen allen dann innerlich geworden sein? Verbitterung oder Banausentum, einfaches Hinnehmen der Welt und des Berufes oder, das dritte und nicht Seltenste: mystische Weltflucht bei denen, welche die Gabe dafür haben, oder - oft und übel - sie als Mode sich anquälen?"56

De hier beschreven laatste twee reacties - wereldaanpassing en wereldvlucht - lijken rechtstreeks ontleend te zijn aan Webers godsdienstsociologie: het gaat om de afwijzing van (of teleurstelling in) de wereld. Maar tegelijker-tijd kunnen zij ook toegepast worden op de twee groepen van mensen die Weber hier ongetwijfeld op het oog had en die hij niet bepaald waardeerde: respectievelijk de ambtenaren in de bureaucratie, die zich als radertjes in een systeem hadden aangepast en alleen maar "een groter radertje" wilden worden57, en de modieuze - niet de 'echte' - mystici van zijn eigen tijd die

de wereld ontvluchtten.

De vrijheid van illusies is kenmerkend voor Webers denken en persoon. Reeds in zijn Freiburger oratie van 1895 zei hij dat hij het als de taak van zijn wetenschap beschouwde "[...] zu sagen, was ungern gehort wird [...]".58 En in een brief van 15 juli 1909 aan Elisabeth Gnauck-Kü'hne,

schreef hij:

"[...] ich bin kein Zeichendeuter und ermesse mich nicht, die Hungrigen satt machen zu können. Mein entscheidendes inneres Bedürfnis ist 'intellektuelle Aufrichtigkeit': ich sage, 'was ist'".59

"Ich sage, was ist", dat zou als het motto aan het begin van bijna iedere studie over Weber kunnen staan. Compromisloos, eerlijk en radicaal de conclusies trekken uit 'de stand van zaken' - dat is Weber ten voeten uit, zowel in de politiek als in de wetenschap. Omdat op het terrein van de wetenschap de 'stand van zaken' aan het begin van de 20ste eeuw nu eenmaal was dat deze geen waarden (meer) kon funderen, pleitte Weber

55. PS, 558. Al tijdens zijn verblijf in Monte Verità (1913 en 1914) schreef Weber in een brief dat "man [in Ascona] doch einmal von der absoluten Bosheit als Grundlage der Gesellschaft überzeugt sei [...]", zie Lebensbild, p. 497. Überhaupt zijn er opvallende parallellen tussen het einde van de rede 'Politik als Beruf en de brieven die Weber schreef vanuit Monte Verità (zie Lebensbild, pp. 494-502). 56. PS, 560.

57. SSp, 413.- "Aanpassing" aan de wereld vond men terug in het confucianisme (vgl. RS I, 534). Het is dan ook geen toeval dat de belangrijkste dragers van het confucianisme, de mandarijnen, (staats-)ambtenaren waren.

58. PS, 20.

59. MWG H/6, p. 176. Zie ook de brief van Weber aan Hans Ehrenberg van 10 april 1914: "[...] ich sehne mich nach Schlichtheit und Erfassung der Realitäten, nicht wie Sie nach Durchdringung mit der 'Idee', die ich für jetzt (leider!) als 'Luxus' von niedrigem 'Grenznutzen' ansehen muß". Geciteerd in W. Hennis, Fragestellung, p. 187, n. 53

(18)

voor waardevrijheid. Dat was niets anders dan "intellectuele rechtschapen-heid", een term die hij veel gebruikte.60

Ook Karl Löwith (1897-1973), die de beide lezingen van Weber in 1917 en 1919 als student bijwoonde, kwam tot dit oordeel van 'illusieloosheid'. In zijn later opgetekende herinneringen schreef hij hoeveel indruk Webers rede 'Wissenschaft als Beruf op hem en andere studenten had gemaakt:

"In seinen Sätzen war die Erfahrung und das Wissen eines ganzen Lebens verdichtet, alles war unmittelbar aus dem Innern hervorgeholt und mit dem kritischen Verstande durchdacht, gewaltsam eindringlich durch das menschliche Schwergewicht, welches ihm seine Persönlichkeit gab. Der Scharfe der Fragestellung entsprach der Verzicht auf billige Lösung. Er zerriss alle Schleier der Wünschbarkeiten [...]"."

Dit laatste beeld - het wegtrekken van alle sluiers - is zeer toepasselijk, en betekent in feite de onttovering van de wereld: de wereld zien in al haar naaktheid, hardheid, nuchterheid en ongewenstheid. De onttovering van de wereld heeft de verdwijning van alle bovenwereldlijke wezens tot gevolg gehad, maar trekt nu ook de sluiers van de eigen verlangens weg, dat wil zeggen: men ziet nu ook wat men eigenlijk niet zou willen zien, de 'ongemakkelijke' feiten. En daarom - opnieuw - eiste Weber waardevrij-heid: ook de wetenschapper moest de wereld met 'onttoverde' ogen bekijken en afstand doen van zijn eigen wensen, die de blik alleen maar vertroebelden. De wetenschap moest uitspreken "was ist", niet hoe het "sein soll".

In zekere zin spreekt, paradoxaal genoeg, uit deze nuchtere en illusieloze houding van Weber ook een sterk pathos, namelijk het pathos van zakelijkheid en afstandelijkheid (wat dat betreft te vergelijken met Nietzsche, die ook in grote eerlijkheid alle illusies wilde afbreken). Van belang is dat men deze zakelijkheid ook terugvindt in de stijl van Webers werk, namelijk in zijn sterk ontnuchterend en uiterst zakelijk woord- en taalgebruik - die vaak aan juridische wetboeken doen denken - en in zijn streven naar zo scherp mogelijke begrippen.62 En ook dit is geen toeval:

Weber wilde met zijn wetenschap 'onttoveren', zowel met de inhoud daarvan, als met het middel, de stijl. Marianne Weber schrijft dat haar man zo weinig aandacht aan de 'esthetica' van zijn werk besteedde, omdat hij dit beschouwd zou hebben als een "vermenging van geestessferen",

60. Bijvoorbeeld WL, 491; 601, 613; vgl. 157.

61. K. Löwith, Mein Leben in Deutschland vor und nach 1933. Ein Bericht (Stuttgart, 1986), pp. 16-17- Ook in zijn artikel 'Die Entzauberung der Welt durch Wissenschaft' schrijft Löwith dat voor Weber "die Freiheit von Illusionen" kenmerkend was, p. 505, vgl. pp. 512 en 519.

62. De stijl van een schrijver of wetenschapper is een van de belangrijkste elementen van zijn werk, waaraan vaak te weinig aandacht wordt besteed, ook in het geval van Weber. Zie voor het belang van stijl: P.Gay, Style in History (New York, London, 1988; Ie druk 1974).

(19)

namelijk van kunst en wetenschap.63 En over zijn - inderdaad zeer

abstracte - 'Soziologische Kategorienlehre' in het eerste deel van Wirtschaß

und Gesellschaft merkt zij terecht op dat het hier gaat om een "logische

'Entzauberung' historischer Gebilde".64 Begrippen als staat, natie, kerk

enzovoort worden hier in de door Weber gegeven definities ontkleed van metafysische voorstellingen (en de daaraan verbonden waarden) en worden ontdaan van 'objectieve' geldigheid. Weber definieert deze en andere begrippen namelijk slechts steeds zeer zakelijk en afstandelijk als de "Chance" dat dit of dat handelen plaatsvindt, en ontzegde daarmee een eigen werkelijkheid aan het bovenindividuele.65

Aan de andere kant is het opvallend dat in Webers werk ook vaak begrippen gebruikt worden die verre van zakelijk zijn en zelfs een 'betoverende' werking hebben. Het begrip "Entzauberung" zelf is, paradoxaal genoeg, misschien wel het duidelijkste voorbeeld daarvan. Maar ook begrippen of uitdrukkingen als "Zaubergarten", "stahlhartes Gehäuse", "geronnener Geist" of "Baum der Erkenntnis" duiken voortdurend in zijn verder uiterst nuchtere werk op (en verlenen er waarschijnlijk deels hun aantrekkingskracht aan66).

1.2. Het waardenprobleem

In Webers werk spelen 'waarden' een centrale rol: uiteraard in zijn beschouwingen over ethiek, maar verder ook in zijn pleidooi voor waardevrijheid, in zijn visie op de politiek als een terrein dat in een grote spanningsverhouding staat tot de ethiek, in zijn visie op de moderne wetenschap, die geen waarden meer kan funderen enz. Verder vindt men in zijn werk belangrijke concepten als verantwoordelijkheids- en gezind-heidsethiek en helden- en doorsnee-ethiek.

63. Lebensbild, p. 322. Weber, schrijft zij verder, "hasst vor allem die sich leicht dabei einschleichende 'Unschlichtheit' der Ausdrucksmittel, ebenso wie das Haschen nach der 'persönlichen Note'". Zie WL, 278 voor het onderscheid dat Weber maakte tussen de 'kunstzinnige' presentatie en de logische structuur van kennis.

64. Lebensbild, p. 692. Op p. 694 schrijft Marianne Weber over "die radikale 'Entzauberung' jener Wert umkleideten Gebilde durch einen neuen Wahrheitsgehalt [...]. Weber hat im Dienst seines Wahrheitsstrebens überall 'Magie von seinem Pfad entfernt'".

65. Met zijn stelselmatige nadruk op de kans dat zus of zo werd gehandeld, wilde Weber voorkomen dat de sociale werkelijkheid werd 'vastgesnoerd': niet een sociale betrekking bijvoorbeeld bepaalt het handelen, maar omgekeerd. Weber liet in zijn sociologie veel ruimte voor het zingevende individu. Op deze manier wilde hij voorkomen dat begrippen als bijvoorbeeld 'staat' substantieel werden opgevat: een 'staat' hield voor Weber op te bestaan, zodra er geen kans meer zou zijn dat zich bepaalde patronen van zinmatig georiënteerd handelen zouden voordoen die een staat constitueren (zie WuG, 13). 66. Het zijn ook vaak de meer beeldende en waarderende passages van Weber die in de secundaire literatuur steeds opnieuw geciteerd worden. Het einde van Die protestantische Ethik, over het "stahlhartes Gehäuse", is wel het bekendste voorbeeld daarvan (RS I, 203-204). Het is niet onwaarschijnlijk dat wanneer Weber zich uitsluitend beperkt zou hebben tot zakelijke wetenschappelijke beschouwingen, hij veel minder bekend geworden zou zijn en bestudeerd zou worden.

(20)

Meestal wordt bij de behandeling van Weber en het 'waardenprobleem' aandacht besteed aan het werk van na ca. 1902, dat wil zeggen na zijn geestelijke ineenstorting.67 Op zichzelf genomen is dit juist, omdat vrijwel

al het werk over waarden inderdaad pas na 1902 is geschreven. Maar het interessante is dat de essentie van Webers denken over ethiek en 'waarden' in feite al veel eerder is terug te vinden, namelijk in zijn (betrekkelijk onbekende) jeugdbrieven en ook in zijn inaugurele rede van 1895, waaraan hier dan ook aandacht zal worden besteed. Verder zal het 'waarden-probleem' hier niet alleen worden behandeld in verband met - voor de hand liggende - vraagstukken als waardevrijheid, maar ook in verband met een voor Webers denken zeer wezenlijk concept als 'strijd' ("Kampf).

De 'jonge' Weber

Op 5 juli 1887 schreef de toen 23-jarige Max Weber aan zijn nicht Emmy Baumgarten een lange brief, die, in druk, maar liefst twaalf pagina's beslaat. Ongeveer halverwege zijn epistel kwam Weber, naar aanleiding van de daden van een inbreker, over morele kwesties te spreken. De essentie van zijn betoog is dat het menselijk verstand niet in staat is een antwoord te geven op ethische vragen: "Denn es ist leicht einzusehen, daß wir mit unserem lieben Verstande durchaus nicht dahinterkommen können, was eigentlich 'gut und böse' für eine Bedeutung haben".68 Weber gaf voor

deze opvatting drie argumenten: 1. Anders zouden de meest intelligente mensen hierover het beste geïnformeerd zijn, en dat is niet zo; 2. Er zouden op dit gebied dan even grote nieuwe ontdekkingen en uitvindingen gedaan moeten zijn als op andere gebieden met behulp van het verstand zijn gedaan, en ook dat is niet zo; 3. Het lukt niemand met behulp van verstandsbegrippen en definities duidelijk te maken waarin het verschil tussen 'goed' en 'kwaad' bestaat. Toch, stelde Weber, is de mens verantwoordelijk voor zijn daden, omdat hij is toegerust met een "sittliches

Unterscheidungsvermögen", dat een oorspronkelijk en onafhankelijk

vermogen is van de menselijke natuur.

Waar het hier om gaat is dat Weber reeds op deze jonge leeftijd van mening was - zoals hij dat later vaak bijna letterlijk zou herhalen - dat men te maken heeft "mit ganz verschiedenen Seiten des menschlichen Geistes

67. In de secundaire literatuur is aan het waardenprobleem in Webers werk zeer uitvoerig aandacht besteed, hetgeen hier daarom niet nog eens in extenso herhaald wordt. Genoemd zij slechts H.H. Bruun,

Science; W. Schluchters zeer gedetailleerde en genuanceerde bijdrage in: Lebensführung Bd. 1, deel II,

'Beiträge zur Werttheorie', bestaande uit hst. 3: 'Gesinnungsethik und Verantwortungsethik: Probleme einer Unterscheidung', pp. 165-338; en hst. 4: '"Der Kampf der Götter": Von der Religionskritik zur Religionssoziologie', pp. 339-363; H. Keuth, Wissenschaft und Werturteil Zu Werturteilsdiskussion und

Positivismusstreit (Tübingen, 1989), m.n. pp. 6-37.

(21)

[,..]".69 Het verstand kan over goed en kwaad nu eenmaal niet oordelen,

daarvoor moet men "een geheel andere wereld" binnengaan en een volstrekt ander deel van de menselijke geest gebruiken, namelijk het zedelijk onderscheidingsvermogen, dat echter "even zeker en helder" is als het verstand.- Overigens zij hier slechts in het voorbijgaan opgemerkt dat een belangrijk verschil met het latere werk van Weber is dat hij in zijn jeugdbrieven nog geen oog had voor de strijd tussen de verschillende

(subjectieve) waarden. Hier beperkte hij zich nog slechts tot de constatering dat er een onoverbrugbare kloof bestaat tussen verstand en zedelijk oordeel, dat door hem nog onproblematisch beschreven werd als "oorspronkelijk", "onafhankelijk", "natuurlijk", "zeker" en "helder".

Behalve de genoemde scheiding van de menselijke geest is verder van belang dat Weber zich ook in deze brief al duidelijk uitliet over de grenzen van het menselijk verstand: "[...] das Herz und das sittliche Urteil [...] stehen jeder unter ihren eigenen Gesetzen, wie der Verstand unter den seinen (und sehr eng begrenzten!) steht".70 In een brief aan zijn broer

Alfred van precies een maand later herhaalde Weber zijn opvatting over de grenzen van het verstand. Zijn nuchtere antwoord aan zijn vier jaar jongere broer, die die zomer gekweld werd door zware depressies en twijfels, luidde:

"Und wenn ich keinen andern Grund sehe - und mir wird kein anderer deutlich - als Schwierigkeiten in gewissen allgemeinen theoretischen Auffassungen, so kann ich darin nur eine ganz enorme Überschätzung der Bedeutung der Theorie in der Welt und für den einzelnen finden".71

Iets verderop schreef hij dat de "minimale waarde en de zwakte van onze kenniswerktuigen" nog geen reden zijn om af te zien van het streven naar kennis. Dit was precies wat de latere Weber inderdaad zou doen: zich sterk bewust van de grenzen van de wetenschap, streefde hij niettemin naar een zo breed mogelijke wetenschappelijke kennis.

De laatste passage uit Webers jeugdbrieven tenslotte die al iets openbaart van zijn latere onderscheid tussen 'Sein'- en 'Sollen'-uitspraken, is afkomstig uit een brief van 22 oktober 1883 aan zijn moeder over de familie Baumgarten in Straatsburg. Naast alle waardering die de 19-jarige

69. Jb, p. 260, vgl. p. 256: "Das, was der Verstand über die Motive der Menschen bei ihren Handlungen sagt, und andrerseits die Empfindungen der Zu- oder Abneigungen, die man ihnen gegenüber hat, stehen unzweifelhaft auf verschiedenen Blättern [...]". Zie voor Webers latere formuleringen bijv. WL, 491, 510, 602; SSp, 418, 420, 449-450.

70. Jb, p. 261.

71. Jb, p. 263, brief van 5.8.1887. Zie voor de achtergrond van Alfred Webers depressie in de zomer van 1887: E. Demm, Ein Liberaler, pp. 11-12.- Interssant is ook de brief aan Emmy Baumgarten van Paaszondag 1887, waarin Weber schreef dat hij wel wist hoe hij Alfreds "Gespenster" kon verjagen. Terwijl zijn broer de verschillende doctrines graag artistiek en poëtisch verheerlijkte, trok Weber "im gleichen Stadium mit einer schauderhaften Nüchternheit und ohne jede schwärmerische Anwandlung meine abstrusen Konsequenzen [...]" (Jb, pp. 222-230, aldaar 227).

(22)

voor deze familie had, constateerde hij echter ook "das Abwenden von der Wirklichkeit" en de neiging dat zij "[...] die Menschen nicht behandeln und betrachten wie sie sind, sondern wie sie nach einer sehr rigoristischen Anschauung sein sollten [...]".72

"Het zich afkeren van de werkelijkheid" zoals deze is, was ook wat Weber vooral de jeugd aan het einde van zijn leven in de rede 'Wi-ssenschaft als Beruf verweet. Zo ziet men een grote continuïteit in Webers denken, van de student Weber tot de rijpe Weber vlak voor zijn dood. In dit opzicht lijkt er veel voor te zeggen om de 24e jarige Weber inderdaad te omschrijven, zoals Marianne Weber deed, als "ein im Grundgefüge durchaus fertiger, in sich geschlossener Mann, den Erkenntnisse und Erfahrungen zwar ausweiten, aber nicht mehr umbilden konnten".73

Ook Webers inaugurele rede in 1895 in Freiburg wijst al vooruit naar zijn latere waardevrijheidsthese. Alleen is er hier sprake van een paradox. Want aan de ene kant maakte Weber hier al duidelijk het onderscheid tussen het vellen van een waardeoordeel en het constateren van empirische feiten, en verlangde hij ook van de onderzoeker dat men zich bewust is van het eigen waardeoordeel. Hij sprak zich in deze rede duidelijk uit tegen het ontbreken van "bewuste zelfcontrole" en het overgeleverd zijn aan "ongecontroleerde instincten, sympathieën en antipathieën".74 Naar zijn oordeel was het

bijvoorbeeld onmogelijk dat de economie haar idealen (zoals productiestij-ging of sociale gerechtigheid) aan haar eigen stof ontleent. Maar aan de andere kant was Weber hier nog van mening, in tegenstelling tot zijn standpunt van na de eeuwwisseling, dat het een illusie was zich te kunnen onthouden van een waardeoordeel. Zoals bekend koos hij zelf in deze rede onomwonden voor een nationalistisch waardestandpunt.

Waar het hier om gaat is dat Webers opvatting dat men waardeoordeel en het constateren van empirische feiten dient te scheiden - hetgeen hem zelf overigens goed lukte in deze rede -, reeds de kiem bevat van de essentie van zijn waardevrijheidsthese van na de eeuwwisseling. Om deze these echter goed te begrijpen, dient eerst zijn neokantianisme aan de orde gesteld te worden.

Weber en het neokantianisme

Webers (neo)kantiaans georiënteerde kentheoretische uitgangspunten zijn het fundament waarop zijn denken berust. Zonder kennis van zijn neokantianisme kan men de meest wezenlijke trekken van zijn denken niet echt begrijpen,- of dat nu zijn opvattingen over wetenschap betreft, of over geschiedenis, godsdienst, metafysica, de politiek of het menselijk handelen.

72. Jb, p. 81. 73. Lebensbild, p. 90. 74. Zie PS, 16.

(23)

Veelal wordt bij de bespreking van Webers neokantianisme verwezen naar zijn schatplichtigheid aan Heinrich Rickert. Dit is terecht: Weber verwees in zijn werk vele malen instemmend naar deze neokantiaanse filosoof75, en schreef in een brief aan zijn vrouw in de lente van 1902 naar

aanleiding van diens Die Grenzen der naturwissenschaftlichen

Begriffsbil-dung. Eine logische Einleitung in die historischen Wissenschaften: "Rickert

habe ich aus. Er ist sehr gut, zum großen Teil finde ich darin das, was ich selbst, wenn auch in logisch nicht bearbeiteter, Form gedacht habe".76 Dit

citaat geeft echter al aan dat Weber zelf, die hier ongetwijfeld geen grootspraak bedreef, reeds grotendeels op het spoor zat van het neokan-tianisme. Immers, toen Weber dit werk van Rickert las, was hij al bijna veertig jaar oud. Weliswaar had hij al in de jaren negentig de eerste geschriften van Rickert bestudeerd77, maar al veel eerder in zijn leven had

hij kennis gemaakt met het werk van de grote inspirator van het neokan-tianisme, Immanuel Kant (1724-1804), die in de 19de eeuw in Duitsland een enorme invloed uitoefende. Marianne Weber vermeldt dat Weber Kant reeds op de middelbare school las en Paul Honigsheim, die van Webers leven en werk bijzonder goed op de hoogte was, schrijft: "Unausweichlicher Ausgangspunkt blieb ihm nach wie vor Kants Erkenntnislehre".78 Webers

eerste docent in de filosofie te Heidelberg, Kuno Fischer, over wie Weber zich weliswaar weinig lovend uitliet (zie par. 1.3.), had in 1860 een bekend werk over Kant gepubliceerd, hetgeen ongetwijfeld in zijn colleges terug te vinden is geweest; en het beroemde werk van de filosoof Friedrich Albert Lange, Geschichte des Materialismus und die Kritik seiner

Bedeutung in der Gegenwart (1866), waarin Lange als een der eersten in

75. Enige plaatsen waar Weber naar Rickert verwijst zijn: WL, 4, n.2; 7, n. 1; 12, n. 1; 15, n. 1; 53, n. 1; 76, n. 3; 91, n. 2; 92, n. 1; 122, n. 1; 126, n. 1; 146, n. 1; 229, 237, n. 2; 238, 251, 252, n. 2, 257; 343, n. 1; 427, n. 1; 511; WuG, 1, 8. Zie verder ook de belangrijke brief van Weber aan Rickert over methodologische kwesties, in: MWG II/5, pp. 414-418 (3.11.1907).

76. Geciteerd in Lebensbild, p. 273. De eerste druk van Rickerts werk was in 1896 verschenen. In 1899 verscheen Kulturwissenschaft und Naturwissenschaft, dat Rickert beschouwde als een samenvatting van

Die Grenzen.

Tl. Lebensbild, p. 216. Het gaat hier om Rickerts eerste kentheoretische geschriften, Zur Lehre von der Definition en Der Gegenstand der Erkenntnis, die Weber volgens zijn vrouw "in ihrer gedanklichen

Schärfe und Durchsichtigkeit bewundert". Weber en Rickert kenden elkaar al sinds hun jeugd en waren in Freiburg collega's van elkaar.

78. Lebensbild, p. 48, vgl. pp. 63, 93, 94, 165, 367; P. Honigsheim, 'Max Weber in Heidelberg', p. 174. Van Hegel moest Weber volgens Honigsheim niets hebben: "Das alles schwebt ja völlig in der Luft". De grote en belangrijke verschillen tussen Max Weber en Karl Marx zijn, deels, terug te voeren op hun oriëntatie op de zo verschillende filosofen Kant respectievelijk Hegel,- Webers exemplaar van de Kritik der reinen Vernunft, dat zich in de handbibliotheek van de 'Max Weber-Arbeitsstelle' te München bevindt, ziet er zeer grondig gelezen uit en is voorzien van vele randopmerkingen. Het betreft hier de uitgave van Dr. Karl Vorländer, waarvan het voorwoord dateert van 5 september 1899.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly

The treatment of peritoneal carcinomatosis of colorectal cancer with complete cytoreductive surgery and hyperthermic intra- peritoneal peroperative chemotherapy (HIPEC) with

Systematic review on the efficacy of cytoreductive surgery combined with perioperative intraperitoneal chemotherapy for peritoneal carcinomatosis fran colorectal

Cytoreductive surgery combined with perioperative intraperitoneal chemotherapy for the management of peritoneal carcinomatosis from colorectal cancer: a

Elias D, Gilly F, Boutitie F: Peritoneal colorectal carcinomatosis treated with surgery and perioperative intraperitoneal chemotherapy: retrospective analysis of 523

Het aantal bloemen per tak en de lengte nemen op alle bedrijven toe naarmate de kwaliteit beter

In 1900 bezweek de langstlevende, de Delftse gemeente-instelling, aan zijn eigen succes: de schoolse africhting voor een (grootambtenaars)examen kwam niet meer overeen met

1) Scenario 1 ‘Veestapelniveau’: De Tier 3 rekenregels maken onderscheid tussen dieren op basis van verschillen in rantsoen en opnameniveau, zodat gecontroleerd moet worden of