• No results found

Autogordels en kinderzitjes op de achterzitplaatsen van personenauto's in 1990

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Autogordels en kinderzitjes op de achterzitplaatsen van personenauto's in 1990"

Copied!
68
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Verslag van waarnemingen naar de aanwezigheid en het gebruik van

beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen van personenauto/s op wegen binnen en buiten de bebouwde kom

R-91-7

P.J.G. Verhoef Leidschendam, 1991

(2)
(3)

INHOUD

Inleiding;

1. Methode van onderzoek

2. Uitvoering van het onderzoek 2.l. Algemeen 2.2. Meetperiode 2.3. Meettijdstippen 2.4. Meetplaatsen 2.5. Meetprograrnrna 3. De enquêtes 3.1. Uitvoering 3.2. Enquêtevragen 3.3. Verwerking 4. Resultaten 4.1. Algemeen

4.2.

Aanwezigheid beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen van perso-nenauto's naar leeftijd voertuig

4.3. Aanwezigheid beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen van perso-nenauto's naar type beveiligingsmiddel

4.4. Aanwezigheid en gebruik beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen van personenauto's naar leeftijd passagier en type beveiligingsmiddel 4.5. Aanwezigheid en gebruik beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen

van personenauto's buiten en binnen de bebouwde kom naar leeftijd passagier en in relatie tot het gordelgebruik van de bestuurder 4.6. Aanwezigheid en gebruik beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen

van personenauto's naar type weg en rayon

4.7. Aanwezigheid en gebruik beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen van personenauto's buiten en binnen de bebouwde kom naar rayon en per meetplaats

4.8. Aanwezigheid en gebruik beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen van personenauto's op werkdagen en weekeinddagen naar tijdstip van de dag.

(4)

5. Conclusies en aanbevelingen

Tabellen 1 t/rn 8

(5)

INLEIDING

Sinds 1969 zijn jaarlijks enquêtes gehouden naar de aanwezigheid en het gebruik van autogordels op de voorzitplaatsen van personenauto's. Kennis over de aanwezigheid en het gebruik van beveiligingsmidelen (autogordels en kinderzitjes) op de achterzitplaatsen is echter nauwelijks voorhanden. De Nederlandse overheid heeft, in navolging van een aantal landen zoals Frankrijk en Zweden, de aanwezigheid van gordels op de achterzitplaatsen verplicht gesteld in nieuwe auto's vanaf 1 januari 1990.

In 1988 is een proefonderzoek gehouden naar de aanwezigheid en het gebruik van autogordels en kinderzitjes op de achterzitplaatsen (Varkevisser

&

Arnoldus, 1989; R-89-l2). Deze ervaringen waren zodanig dat besloten kon worden dit als onderdeel op te nemen in de jaarlijkse IMA-enquête.

Na in oktober 1989 te zijn gestart met dit gecombineerde onderzoek, is in oktober 1990 de tweede meting in deze vorm uitgevoerd.

De resultaten van het deel van het onderzoek dat betrekking heeft op de aanwezigheid en gebruik van autogordels bij bestuurders en vóórpassagiers zijn beschreven in het SWOV-rapport "Aanwezigheid en gebruik van auto-gordels op de voorzitplaatsen van personenauto's in 1990" (Verhoef, 1991).

In thans voor u liggende rapport zullen de resultaten worden besproken met betrekking tot de aanwezigheid en gebruik van beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen van personenauto's op wegen binnen en buiten de bebouwde kom.

(6)

1. METHODE VAN ONDERZOEK

De IMA-meetmethode is uitvoerig beschreven in het SWOV-rapport "Meetmetho-den autogordelgebruik" (Arnoldus e.a., 1981; SWOV R-8l-ll). Om de aan-wezigheid en het gebruik van beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen te bepalen is de vraagstelling iets aangepast.

Samengevat behelst de zogenaamde "Inkijk-Methode Autogordels, IMA", voor achterzitplaatsen nu het volgende:

- Bij een voor rood licht stilstaande auto en een geopend portierraam steekt de enquêteur het hoofd (bijna) in de auto en kijkt of de inzitten-den autogordels dragen.

- Hierbij vraagt hij aan de bestuurder naar de aanwezigheid van autogor-dels en of kinderzitjes op de achterzitplaatsen, zodat ondervraagde extra geattendeerd wordt.

- Verder vraagt hij naar de leeftijd van de inzittenden van de personen-auto, dit in tegenstelling tot voorgaande jaren waarin deze door de enquê-teur werd geschat.

Gezien de meestal korte stoptijd (= waarnemingstijd) moet de vragenlijst (Bijlage 1) kort en beperkt blijven tot de strikt noodzakelijke vragen. Een deel van de gegevens wordt door observatie verkregen, terwijl naar het type beveiligingsmiddel (gordel) wordt gevraagd.

(7)

2. UITVOERING VAN HET ONDERZOEK

2.1. Algemeen

Voor wat betreft de uitvoering van het onderzoek, de steekproef trekking van de meetplaatsen en de representativiteit verwijzen we naar het rapport

"Aanwezigheid en gebruik van autogordels 1979 t/m 1983" (Arnoldus

&

Varkevisser, 1984; SWOV R-84-13). We beperken ons hier tot de algemene informatie en uitkomsten voor 1990.

2.2. Meetperiode

De enquête is gehouden in oktober, en wel op de (aansluitende) zaterdag, zondag, maandag en dinsdag van 6 t/m 9 oktober 1990. Anders dan in voor-gaande jaren zijn om organisatorische redenen de metingen ditmaal niet op donderdag en vrijdag verricht, maar op een maandag en dinsdag. Hiervan is geen invloed te verwachten op de aanwezigheid en gebruik van beveiligings-middelen. 2.3. Meettijdstippen Werkdagen 07.00

-

09.00 uur 09.30

-

11.30 uur 13 .00

-

15.00 uur 16.00

-

18.00 uur Totaal: 8 uur Weekeinddagen 09.30 - 11.30 uur 13.00 - 15.00 uur 16.00 - 18.00 uur Totaal: 6 uur

Voor de argumentatie voor deze tijdstippen wordt ook verwezen naar SWOV R-84-l3.

2.4. Meetplaatsen

Alle meetplaatsen werden van te voren bezocht om te beoordelen of ze nog aan de destijds gestelde eisen voldeden. Voor de goede orde werden, zoals gebruikelijk, de politiekorpsen in de desbetreffende gemeenten ingelicht. De meetplaats Goes is vervallen omdat op de waarnemingsdag, maandag 8

(8)

oktober, bleek dat de verkeerslichten op het betreffende kruispunt buiten werking waren gesteld; een alternatieve meetplaats kon niet zo snel meer worden gerealiseerd.

2.5. Meetprogramma

Zie ook Bijlage 2: Overzicht meetplaatsen autogordelenquête 1989

Rayon Dag Plaats Wegtype

Noord ma Sneek autosnelweg

di Emmen gemengd verkeer

za De Kooy niet-autosnelweg

zo Groningen lokaal verkeer

Oost ma Arnhem-Vp lokaal verkeer

di Goor niet-autosnelweg

za Apeldoorn gemengd verkeer

zo Arnhem A52 autosnelweg

Zuid-West ma (vervallen) Goes niet-autosnelweg

di Breda lokaal verkeer

za Breda A16 autosnelweg

zo Middelburg gemengd verkeer

Zuid-Oost ma Sittard gemengd verkeer

di Eindhoven A58 autosnelweg

za Eindhoven lokaal verkeer

zo Venray niet-autosnelweg

Midden-West ma Amsterdam lokaal verkeer

A di Bussum niet-autosnelweg

za Hoofddorp A4 autosnelweg

zo Haarlem gemengd verkeer

Midden-West ma Zeist A12 autosnelweg

B di Rotterdam gemengd verkeer

za Den Haag lokaal verkeer

(9)

3. DE ENQU~TES

3.1. Uitvoering

De enquêtes zijn wederom uitgevoerd door enquêtebureau "Frijling Inter-views" te 's-Gravenhage. De dag voorafgaande aan de meetperiode werd ten behoeve van de enquêteurs een instructiedag gehouden. Tevens werd een schriftelijk instructie uitgereikt (zie Bijlage 3).

Door medewerkers van bureau Frijling werden regelmatig controleritten uitgevoerd om, indien noodzakelijk, te kunnen bijsturen. Gedurende de meetperiode werd door zes enquêteurs geënquêteerd, die per man per dag een meetplaats bemanden.

3.2. Enquêtevragen

Bij de enquête is gebruik gemaakt van een enquêteformulier zoals weergege-ven in Bijlage 1.

Sinds 1984 is er met betrekking tot de voorzitplaatsen bij de enquêtes geen onderscheid meer gemaakt tussen de verschillende typen autogordels. In oktober 1984 was het aandeel driepuntsgordels al ca. 95%, op grond waarvan toen is besloten met ingang van die datum alleen het al-dan-niet gebruik van een autogordel te noteren.

Naast het bepalen van het gebruik van beveiligingsmiddelen op de voor- en achterzitplaatsen, zijn enkele algemene gegevens genoteerd zoals datum, plaats, tijd, weersgesteldheid, geslacht en leeftijd van de inzittenden en het kenteken (dit laatste in verband met het bepalen van het ouderdom van de auto). Tot slot werd een informatiekaartje uitgereikt (Bijlage 4).

Bij dit onderzoek naar autogordels en kinderzitjes op de achterzitplaatsen is dieper ingegaan op de aanwezigheid en het gebruik.

Er is onderscheid gemaakt naar drie zitplaatsen, achterin links, achter midden, achter rechts; als er meer dan drie achterpassagiers aanwezig waren, werd voor 'achter midden' de meest linkszittende middenpassagier gekozen.

(10)

Omdat weinig of geen inzicht bestond naar het type beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen en omdat daar veel verschillende typen voorkomen wordt dit onderscheid, in tegenstelling tot de vóórzitplaatsen, bij de achterzitplaatsen nog wel meegenomen.

Samengevat zijn per achterzitplaats de volgende kenmerken genoteerd: - beveiligingsmiddel (indien aanwezig), onderverdeeld naar diagonaal-,

heup- of driepuntsgordel of kinderzitje;

- soort sluiting, deze werd onderscheiden naar handbediende sluiting of automatische (oprol) systemen;

leeftijd. van de bestuurder en eventueel aanwezige passagiers werd de leeftijd gevraagd en in zes klassen onderverdeeld;

- gebruik, genoteerd werd of de gordel (indien aanwezig) wel of niet werd gebruikt; tevens werd hier de aanwezigheid en/of gebruik van een kinder-zitje genoteerd,

(11)

4. RESULTATEN

4.1. Al~emeen

Sinds 1 januari 1990 moeten nieuwe auto's ook op de achterzitplaatsen zijn voorzien van autogordels. In 1989 was het opmerkelijk te moeten

consta-teren dat van de tien meest verkochte typen auto's in Nederland er ~een standaard uitgerust was met autogordels op de achterzitplaatsen. Auto's in de wat duurdere prijsklassen en Amerikaanse modellen worden wel standaard uitgerust met deze beveiligingsmiddelen.

Enkele merken leveren over de gehele linie standaard gordels op de achter-zitplaatsen (Bijlage 5).

Het uitvoeren van een gecombineerde waarneming, voor- en àchterzitplaat-sen, kost ca. 30% meer tijd dan één waarbij uitsluitend gekeken wordt naar de aanwezigheid en het gebruik van gordels op de voorzitplaatsen.

Naast het uitvallen van de meetplaats Goes heeft de toename van het aantal beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen invloed gehad op de afname van het aantal waargenomen voertuigen van 7122 in 1989 tot 5712 in 1990. Ook het feit dat nu de leeftijd van bestuurder en passagiers is gevraagd in plaats van geschat zoals in voorgaande jaren, is van invloed geweest op deze afname.

Bij de steekproefuitkomsten behoren marges welke bepalen tussen welke waarden de gevonden percentages met een gekozen nauwkeurigheid, meestal 95%, liggen. Met behulp van Bijlage 6 kunnen deze marges worden bepaald.

4.2. Aanwezi~heid beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen van perso-nenauto's naar leeftijd voertuig

De aanwezigheid van beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen blijkt in 1990 vergeleken met 1989 sterk te zijn toegenomen; op de zij zitplaatsen van ca. 28% in 1989 naar 37% in 1990, op de middenplaats van resp. 16% naar 23%. Voor nieuwe auto's is de aanwezigheid van autogordels sinds 1 januari 1990 verplicht en daarom is de toename tot ca. 93% bij auto's jonger dan 1 jaar niet verwonderlijk. Maar ook bij de auto's van 2 jaar oud is de aanwezigheid van beveiligingsmiddelen op de zij zitplaatsen fors toegenomen, van ca. 37% in 1989 tot 61% in 1990. Hierbij moet wel worden bedacht dat in 1989 de auto's van één jaar oud in 1990 de auto's zijn van

(12)

.2' N Q) ~ c: «I «I Q) Cl «I

-

c: Q) ~ Q) c. % 100

---iit-_·

zijzitplaatsen '89

---

..

-_.

middenzitplaatsen '89 80 EI zijzitplaatsen '90

middenzitplaatsen '90 60 40 20 O~ ____ ~---~---'---~---~---r---~---r---1 2 3 4 5 6 7 leeftijd personenenauto Grafiek 1. Aanwezigheid beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen naar leeftijd personenauto in de jaren 1989 en 1990.

twee jaar oud en als zodanig moeten we dan de daarbij behorende percenta-ges van resp. 56% en 61% met elkaar vergelijken. Ook dan valt een toename te constateren, maar minder spectaculair dan bij de eerste vergelijking. Op de middenzitplaats is de toename bij tweejarige auto's minder sterk, van 23% naar 44%; en vergelijken we ook hier in 1989 één jaar oude auto's met twee jaar oude auto's uit 1990 dan geldt een stijging van 39% naar 44%. Bij de auto's van 3 en 4 jaar oud valt een toename van zo'n 6 percentage-punten waar te nemen.

In Grafiek 1 is dit onderscheid in aanwezigheid naar leeftijd van het voertuig en naar jaar weergegeven.

Het percentage aanwezige beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen is bij nieuwe auto's duidelijk groter dan bij oudere auto's.

Tussen de linker- en rechterzitplaats is er geen wezenlijk verschil. Bij 93% van de auto's van maximaal 1 jaar oud is een beveiligingsmiddel aan-wezig, terwijl dit bij slechts 18% van de auto's van 8 jaar of ouder het geval is. De beveiligingsmiddelen bevinden zich duidelijk minder op de

(13)

% 100 80 60 40 20 llJ links --- .. -_. midden - - . - - rechts O~---r---r---~~---~---~---~---~---~---1 2 3 4 5 6 7 leeftijd personenauto Grafiek 2. Aanwezigheid beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen naar leeftijd personenauto in 1990.

middenzitplaats dan op de zij zitplaatsen. Uiteraard heeft niet elke perso-nenauto de ruimte en mogelijkheid voor een derde zitplaats en ook het aan-tal passagiers dat maximaal wordt meegenomen kan daarop van invloed zijn. De ontwikkeling van de aanwezigheid van een beveiligingsmiddel op de mid-denzitplaats loopt van 8% bij auto's van 8 jaar of ouder tot 68% bij de auto's van 1 jaar oud.

In Grafiek 2 is dit onderscheid in aanwezigheid naar leeftijd van het voertuig weergegeven, met daarbij tevens een onderverdeling naar de plaats op de achterbank. Een overzicht van de aanwezigheid van de beveiligings-middelen naar leeftijd van de auto en naar meetplaats binnen of buiten de bebouwde kom is gegeven in Tabel 1.

De meetplaatsen buiten en binnen de bebouwde kom geven een vrij overeen-komend beeld te zien. Los van de leeftijd van de auto blijkt dat in totaal beveiligingsmiddelen op wegen buiten de bebouwde kom ca. 4 percentagepun-ten meer voorkomen dan op wegen binnen de bebouwde kom. Dit kan vermoede-lijk worden toegeschreven aan het feit dat er binnen de bebouwde kom in verhouding meer oudere personenauto's rijden dan buiten de bebouwde kom.

(14)

4.3. Aanwezigheid beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen van perso-nenauto's naar type beveiligingsmiddel

In tegenstelling tot de voorzitplaatsen, waar praktisch alleen nog drie-puntsgordels worden aangetroffen, valt op de achterzitplaatsen nog duide-lijk een verscheidenheid in type gordel waar te nemen (zie Tabel 2). In 1990 was op de zij zitplaatsen 81% een driepuntsgordel, in 1989 was dit nog 74%.

Op de middenzitplaats is slechts 2% een driepuntsgordel. Het aandeel van de heupgordel is daar 92%, tegen 85% in 1989. Bedroeg het aandeel van de heupgordel op de zijzitplaatsen in 1989 nog 18 à 19%, in 1990 is dat aan-deel gezakt naar nog slechts 12%.

In dit onderzoek is ook de aanwezigheid en het gebruik van kinderzitjes meegenomen. Bij het waarnemen is alleen geregistreerd of een kinderzitje aanwezig was, niet genoteerd is het type gordel waarmee het kinderzitje in de auto is bevestigd. Het aandeel van de kinderzitjes in het totale aantal aanwezige beveiligingsmiddelen bedraagt ca. 5%, tegen ca. 8% in 1989. Een daling die vooral kan worden toegeschreven aan de verplichtstelling van de aanwezigheid van autogordels.

4.4. Aanwezigheid en gebruik beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen van personenauto's naar leeftijd passagier en type beveiligingsmiddel

Een overzicht van de aantallen passagiers op de achterzitplaatsen naar leeftijd passagier in relatie met het type beveiligingsmiddel is gegeven in Tabel 3.

De jongste leeftijdklasse, kinderen tot 5 jaar, heeft het hoogste gebruiks-percentage van een beveiligingsmiddel. Bij aanwezigheid van een beveili-gingsmiddel ligt dit op 72%, hetgeen een zeer sterke daling betekent ten opzichte van 1989, toen een beschikbaar beveiligingsmiddel nog in 90% van de gevallen ook werd gebruikt. Van het totale aantal kinderen jonger dan 5 jaar op de achterbank gebruikt 51% een beveiligingsmiddel, in 1989 was dat nog 77%.

Als een kinderzitje aanwezig is, is dit bij kinderen onder de 5 jaar in 93% van de gevallen in gebruik en dat verschilt nauwelijks met 1989 (95%). Het gebruik van een heup- of driepuntsgordel is in deze leeftijdklasse duidelijk geringer, beide ca. 29% (± 15%). In 1989 bedroegen de gebruiks-percentages voor beide typen resp. 50% (± 40%) en 22% (20%). Bij deze

(15)

laatste percentages is op te merken dat het daar om betrekkelijk kleine aantallen gaat en dat er dientengevolge sprake is van grote marges.

Bij de leeftijdklasse van 5 tot 12 jaar treffen we een geheel ander beeld aan, het kinderzitje speelt hier nog nauwelijks een rol, van de vier kinde-ren in deze klasse waarvoor een kinderzitje aanwezig was gebruikten twee het zitje. De heupgordel wordt in deze leeftijdklasse in min of meer ge-lijke mate gedragen als de driepuntsgordel, resp. 21% (± 11%) en 31%

(± 9%). De percentages van 1989 met resp. 33% (± 11%) en 24% (± 8%) lijken hier nogal van af te wijken; er moet echter rekening worden gehouden met de bijbehorende marges, op grond van de (beperkte) aantallen waarop deze percentages betrekking hebben zijn de marges vrij groot. Om dit duidelijk aan te geven zijn bij de percentages steeds de marges, welke overigens ook zijn af te leiden uit Bijlage 6, tussen haakjes vermeld. Een aanwezige autogordel werd in totaal door 27% (± 7%) van de kinderen van 5 tot 12 jaar gebruikt; van alle op de achterbank aangetroffen passagiers binnen deze leeftijdklasse gebruikte 11% (± 3%) de gordel. In vergelijking tot 1989 is binnen deze leeftijdgroep geen verandering opgetreden.

Grafiek 3 geeft een overzicht van het autogordelgebruik in 1990 naar leef-tijd van de passagier en het type gordel. De kinderzitjes zijn hierin niet opgenomen. Uit deze grafiek blijkt dat het autogordelgebruik op de achter-zitplaatsen minder is naarmate de passagier ouder is. In de leeftijdklasse van 12 tot 18 jaar vinden we bij aanwezigheid van een autogordel nog een gebruik van 23% (± 11%), terwijl dit terugloopt tot 7% (± 5%) bij de leef-tijdklasse van 25-50 jaar. De groep 50 jaar en ouder lijkt met 19% (± 12%) hier bovenuit te komen, maar ook hier gaat het weer om betrekkelijk kleine aantallen. Leek er in 1989 nog een verschil in gebruik te zijn tussen heup- en driepuntsgordels, resp. 26% en 12%, in 1990 liggen deze

percen-tages met resp. 24% (± 8%) en 18% (± 5%) nagenoeg gelijk. Gerelateerd aan de aanwezigheid van een beveiligingsmiddel ligt het gebruik in 1990 op 36% tegen 38% in 1989. Het gebruik van een beveiligingsmiddel gerelateerd aan het totale aantal passagiers bedraagt 14% en is daarmee nauwelijks ver-anderd ten op- zichte van 1989 (13%). Grafiek 4 toont het gebruik van een beveiligings- middel in de jaren 1989 en 1990.

Samengevat: Als er een kinderzitje aanwezig is dan wordt dit door nage-noeg alle kinderen jonger dan 5 jaar gebruikt. Naast

(16)

veiligheidsover-~

'2

.c Q) 0) Q) 0) «I

-

c: Q) ~ Q) Cl. ~

'2

.c Q) 0) Q) 60 50 40 30 20 10 0 <5 - - G- - heupgordel

---+-_.

driepuntsgordel totaal

---.,'IIt

"

... .... ...EL '

...

...

~..

...

"

"

,

,

...

-.

...

"

,

~

' "

...

""

,

,

,

,

,

Si

.. ,...',

.... .----at

...

..

'Er ... --

, ....

" ... " ... " "-:::O:::':'::':=--_..J -,,' • ---________ ,,'r 5-11 12-17 18-24 25-50 >50 leeftijd passagier Grafiek 3. Gebruik autogordels (dus exclusief kinderzitjes) op de achter-zitplaatsen naar leeftijd passagier en type gordel in 1990.

% 100 EI

1989 990 g' 80

-

c: Q) ~ Q) Cl. 60 40 20 O~--~---~---~---r---~---r---<5 5-11 12-17 18-24 25-50 leeftijd passagier

Grafiek 4. Gebruik beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen naar leef-tijd passagier in 1989 en 1990.

(17)

wegingen kunnen ook gemakzucht of noodzaak het motief tot gebruik vormen. Deze kinderen worden niet altijd in een kinderzitje vervoerd. Dit onder-zoek laat zien dat voor één op de twee kinderen niet van enigerlei vorm van beveiligingsmiddel gebruik gemaakt wordt als ze op de achterbank zit-ten (in 1989 was dit één op de vier kinderen). Voor kinderen van 5 tot 12

jaar is de conclusie dat als er een beveiligingsmiddel aanwezig is deze door 27% gebruikt wordt. Dit onderzoek geeft aan dat één op de tien kinde-ren in deze leef tij dg roep een beveiligingsmiddel gebruikt; ten opzichte van 1989 is dit onveranderd gebleven.

Voor personen ouder dan 18 jaar geldt dat ruwweg 10% een op de achterbank aanwezige gordel gebruikt. Op het totale aantal passagiers van 18 jaar of ouder is dit minder dan 4%.

4.5. Aanwezigheid en gebruik beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen van personenauto's op wegen buiten en binnen de bebouwde kom naar leeftijd achterpassagier en in relatie tot het gordel gebruik van de bestuurder

Zowel bij meetplaatsen buiten als binnen de bebouwde kom blijkt het gor-delgebruik van de bestuurder van invloed te zijn op het gebruik van een beveiligingsmiddel door de achterpassagiers (zie Tabel 4.1 en Grafiek SA). Onafhankelijk van de meetplaats binnen of buiten de bebouwde kom blijkt bij bestuurders die de autogordel dragen het percentage gebruik van bevei-ligingsmiddelen door de achterpassagiers hoger dan bi'j bestuurders die geen autogordel gebruiken, resp. 40% tegen 25%. Naar plaats op de achter-bank bezien blijkt tussen de zij zitplaatsen nauwelijks verschil; op de middenzitplaats lijkt er echter geen afhankelijkheid van het gedrag van de bestuurder in het gebruik van een aanwezig beveiligingsmiddel.

Als de kinderzitjes niet worden meegeteld (zie Tabel 4.2 en Grafiek SB) blijkt dat als de autogordel niet door de bestuurder wordt gebruikt ook de passagier bijna geen gebruik maakt van de gordel. Van de 105 passagiers die een gordel ter beschikking hadden, maar waar de bestuurder de gordel niet gebruikte, maakte slechts 6% (± 4%) van de passagiers gebruik van de gordel, daarentegen droeg 25% (± 5%) van de passagiers wel de gordel als ook de bestuurder de gordel gebruikte.

In de Tabellen 5.1 en 5.2 en in Grafiek 6 is een onderverdeling gegeven naar de leeftijd van de passagiers naar positie op de achterbank zowel

(18)

~

'2

.c Q) Cl

%

60 ~ best. geen gordel

• best. wel gordel

Q) 50

g>

-

c: Q) ~ Q) 40 c. ~

'2

.0 Q) Cl Q) Cl CI3

-

c: Q) ~ Q) c. 30 20 10

o

links midden rechts totaal links midden rechts totaal

buiten bebouwde kom binnen bebouwde kom

Grafiek SA. Gebruik beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen buiten en binnen de bebouwde kom in relatie tot gordelgebruik bestuurder.

% 60 50 40 30 20 10

o

links midden rechts

buiten bebouwde kom

totaal links midden

~ beSt. geen gordel

• best. wel gordel

rechts totaal

binnen bebouwde kom

Grafiek SB. Gebruik autogordels (dus exclusief kinderzitjes) op de achter-zitplaatsen buiten en binnen de bebouwde kom in relatie tot gordelgebruik bestuurder.

(19)

~

'2

.0 Q) Cl Q)

g>

-

c: Q) ~ Q) a. ~

'2

.0 Q) Cl 100 80 60 40 20 % '''N_._~ totaal

... binnen bebouwde kom

- - . - - buiten bebouwde kom

O~---r---~---~---r---~---~---5-11 12~17 18~24 25~50 >50

leeftijd passagier Grafiek 6. Gebruik beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen naar leef-tijd passagier en meetplaats binnen of buiten de bebouwde kom in 1990.

% 60 • 1989 ~ 1990 Q) 50 Cl Cll

-

c: Q) ~ Q) 40 a. 30 20 10

o

links midden rechts totaal links midden rechts totaal

buiten bebouwde kom binnen bebouwde kom

Grafiek 7. Gebruik beveiligingsmiddelen binnen en buiten de bebouwde kom in de jaren 1989 en 1990.

(20)

voor wegen buiten als binnen de bebouwde kom. Per leeftijdgroep zijn er geen grote verschillen in gebruik en de aanwezige verschillen lijken voor-alsnog terug te voeren op de kleine absolute aantallen.

Bij meetplaatsen binnen de bebouwde kom blijkt het totale gebruik van be-veiligingsmiddelen te zijn gedaald van 41% in 1989 naar 34% in 1990, bij meetplaatsen buiten de bebouwde kom valt daarentegen een lichte stijging te constateren van 36% in 1989 naar 39% in 1990 (zie ook Grafiek 7).

Het gebruikspercentage van beveiligingsmiddelen gerelateerd aan het totale aantal passagiers is binnen de bebouwde kom ten opzichte van 1989 niet veranderd (ca. 13%), buiten de bebouwde kom was het in 1989 13% en in 1990 17%. Dit verschil is echter niet voldoende om te kunnen spreken van een duidelijke toename van het gebruik van beveiligingsmiddelen buiten de be-bouwde kom.

4.6. Aanwezigheid en gebruik beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen van personenauto's naar type weg en rayon

In Tabel 6.la en Tabel 6.lb zijn de resultaten opgenomen van de aanwezig-heid en gebruik van beveiligingsmiddelen op autosnelwegen, niet-autosnel-wegen, wegen met gemengd verkeer en wegen met lokaal verkeer, onderschei-den naar vijf geografische gebieonderschei-den in Nederland (rayons) (zie Bijlage 2). In het totaal was in 1990 op 40% van achterzitplaatsen een beveiligings-middel aanwezig. Onderverdeeld naar type weg constateren we dat op auto-snelwegen, gemiddeld over de rayons, in 1990 op 47% (± 2%) van de achter-bankzitplaatsen een beveiligingsmiddel aanwezig is, tegen 41% (± 2%) in 1989. Dit aanwezigheidspercentage is hoger dan dat op de niet-autosnel-wegen (38%) en de niet-autosnel-wegen met gemengd verkeer (40%). Ook op deze twee

weg-typen is ten opzichte van 1989 sprake van toename van aanwezige beveili-gingsrniddelen en ook hier bedraagt deze ongeveer 7 percentagepunten. Op wegen met lokaal verkeer is het aanwezigheidspercentage het laagst (35%), maar ook hier constateren we een toename van 7 percentagepunten vergeleken met 1989.

Het gebruik van beveiligingsmiddelen houdt echter geen gelijke tred met de aanwezigheid ervan. Op de niet-autosnelwegen en wegen met gemengd verkeer wordt het hoogste percentage gebruik van aanw~zige beveiligingsmiddelen gemeten (41%), terwijl dit op de autosnelwegen 37% bedraagt. Op wegen met lokaal verkeer gebruikt 26% van de passagiers die de beschikking hebben over een beveiligingsmiddel dit ook.

(21)

Als we deze percentages vergelijken met die van 1989 dan valt te constate-ren dat op autosnelwegen in relatie tot de aanwezigheid een toename heeft plaatsgevonden in het gebruik van beveiligingsmiddelen van 11 percentage-punten. Op de niet-autosnelwegen daarentegen is in relatie tot de aanwe-zigheid sprake van een afname in het gebruik van 5 percentagepunten; bij wegen met gemengd verkeer weer van een toename van 9 percentagepunten; op wegen met lokaal verkeer is de afname in het gebruik ,ten opzichte van 1989 ca. 10 percentagepunten.

Bij vergelijking van de aanwezigheidspercentages van beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen over de rayons toont dat met name rayon Zuid-Oost met 49% (± 7%) duidelijk boven het gemiddelde uitkomt en daarmee van de laagste plaats in 1989 (27%) is opgeklommen naar de hoogste plaats in 1990. Net als bij type weg blijkt ook naar rayon het gebruik van beveili-gingsmiddelen geen gelijke tred te houden met de aanwezigheid ervan. Rayon Zuid-West blijkt hier met de laagste aanwezigheid (35%) het hoogste ge-bruik te noteren, namelijk 47% (± 10%); nagenoeg hetzelfde niveau als

rayon Midden-West. Bij de overige rayons ligt het gebruik bij aanwezigheid op rond 29% (± 9%).

Bij een verdere onderverdeling van de rayons naar type weg lijken er grote verschillen te bestaan tussen de rayons, maar gegeven de kleine aantallen is het de vraag of hier sprake is van werkelijke verschillen.

In Tabel 6.2a en Tabel 6.2b zijn dezelfde onderverdelingen gemaakt als in Tabel 6.1a en Tabel 6.1b met dien verstande dat nu de aanwezigheid en het gebruik van kinderzitjes niet is meegenomen.

De Tabellen 6.3a t/m 6.6b geven voor de onderscheiden wegtypen per rayon nog een onderverdeling naar de verschillende zitplaatsen op de achterbank. De celvulling die ontstaat als gevolg van deze opsplitsing blijkt over het geheel genomen van zodanige geringe omvang dat van verdere interpretatie van deze tabellen wordt afgezien.

4.7. Aanwezigheid en gebruik beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen van personenauto's buiten en binnen de bebouwde kom naar rayon per meet-plaats

Tabel 7.1a en 7.1b tonen per meetplaats het aantal geregistreerde perso-nenauto's en de aanwezigheid van beveiligingsmiddelen op de

(22)

achterzit-plaatsen. Per meetplaats treedt geen verschil op tussen de linker- en de rechterzitplaats voor wat betreft de aanwezigheid van beveiligingsmiddelen; het maximale verschil bedraagt slechts 2 percentagepunten.

Op alle meetplaatsen blijken op de middenzitplaats duidelijk minder bevei-ligingsmiddelen aanwezig te zijn dan op de zij zitplaatsen.

Tussen de meetplaatsen onderling zijn grote verschillen in aanwezigheid te constateren. Beschouwen we vooralsnog alleen de zij zitplaatsen dan blijkt buiten de bebouwde kom bij de meetplaatsen Goor, Breda (A16) , Eindhoven

(A58) en Zeist (A12) de aanwezigheid van beveiligingsmiddelen achterin met ca. 44% het grootst. De percentages bij deze plaatsen zijn ten opzichte van 1989 met ruim 10 percentagepunten toegenomen; met uitzondering van Breda (A16) , waar ten opzichte van 1989 (27%) bijna een verdubbeling van het percentage heeft plaatsgevonden. Bij Hoofddorp, in 1989 nog op de eerste plaats voor wat de aanwezigheid van beveiligingsmiddelen betreft, is het percentage onveranderd gebleven, 38%. De Kooy, Venray en Leidschen-dam scoren in dit opzicht met ca. 30% laag.

Binnen de bebouwde kom scoren Eindhoven, Amsterdam en Haarlem erg hoog, ca. 43%, gevolgd door Groningen en Breda met een aanwezigheid van 36%. De

laagste aanwezigheid wordt aangetroffen in Middelburg en Den Haag, ca. 27%. De toename van de aanwezigheid van beveiligingsmiddelen blijkt niet gelijk verdeeld over de verschillende meetplaatsen, zowel binnen als buiten de bebouwde kom treden grote verschillen op, van 0 tot 19 percentagepunten. Ook binnen de rayons treedt tussen de diverse plaatsen verschil op in de toename van de aanwezigheid van beveiligingsmiddelen.

Tabel 7.2a en Tabel 7.2b geven een overzicht van het aantal passagiers per meetplaats dat wel of geen beschikking had over een beveiligingsmiddel en het gebruik. De resultaten laten grote verschillen zien tussen de meet-plaatsen. Omdat de absolute aantallen van een zodanig geringe omvang zijn wordt van verdere interpretatie afgezien.

4.8. Aanwezigheid en gebruik beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen van personenauto's op werkdagen en weekeinddagen naar tijdstip van de dag

Op de werkdagen vinden we een groter gebruikspercentage van beveiligings-middelen door de passagiers op de achterbanken dan op de weekeinddagen

(23)

gebruiks-..:.:::

'2

.0 Q) Cl Q) Cl co

-

c Q) ~ Q) a. % 80

1989

lil

1990 60 40 20

o

links midden rechts 'links midden rechts

werkdagen weekeinddagen

Grafiek 8. Gebruik bij aanwezigheid beveiligingsmiddelen naar type dag in de jaren 1989 en 1990.

percentage op de zijzitplaatsen rond de 41% (links 45% en rechts 38%), terwijl het op de weekeinddagen op de zij zitplaatsen rond de 35% bedraagt

(links 38% en rechts 32%). In 1989 bleek echter het omgekeerde, op werkda-gen een geringer gebruik dan op de weekeinddawerkda-gen. Mogelijk kan dit worden veroorzaakt door het verschil in dag van de week; in 1990 is op een

maan-dag en dinsmaan-dag gemeten, terwijl dit in 1989 op een dondermaan-dag en vrijmaan-dag heeft plaatsgevonden.

Op de middenzitplaatsen is het percentage gebruik bij aanwezigheid op weekeinddagen gedaald van 52% in 1989 naar 31% in 1990. Deze daling in het gebruik op de middenzitplaatsen in het weekeinde kan niet worden verklaard door de toename van de aanwezigheid van beveiligingsmiddelen; het percen-tage gebruik in relatie tot het totale aantal passagiers is gedaald van 20% in 1989 naar 11% in 1990. Op werkdagen zitten erg weinig passagiers op de middenzitplaats en aan de geconstateerde toename van 46% in 1989 naar 67% in 1990 kan dan ook niet al te veel waarde worden toegekend.

Een verdere onderverdeling naar tijdstip van de dag op de werkdagen geeft te lage absolute aantallen voor verdere interpretatie. Op de weekeinddagen blijkt het tijdstip van de dag nauwelijks enige invloed uit te oefenen.

(24)

5. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

Op 39% (± 2%) van de achterzitplaatsen van personenauto's was bij meet-plaatsen buiten de bebouwde kom op de zij zitmeet-plaatsen een beveiligings-middel aanwezig, en op 26% (± 2%) van de middenzitplaatsen. Op meetplaat-sen binnen de bebouwde kom waren de percentages resp. 35% van de zijzit-plaatsen en 21% van de middenzitzijzit-plaatsen. In vergelijking met 1989 be-tekent dat voor buiten de bebouwde kom een toename van ca. 10 percentage-punten; binnen de bebouwde kom een toename van ca. 8 percentagepunten. De aanwezigheid van beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen bij per-sonenauto's is sterk afhankelijk van de leeftijd van de auto. Bij auto's van 1 jaar oud wordt nu bij meer dan 90% een gordel of zitje aangetroffen, bij auto's van 2 jaar oud is dat ruim 60% en bij auto's van 8 jaar of ouder is dit nog slechts 18%.

Komen op de voorzitplaatsen praktisch alleen maar driepuntsgordels voor, op de achterzitplaatsen valt wel verschil in type beveiligingsmiddel waar te nemen. Op de 1inker- en rechterachterzitplaats is het hoofdzakelijk een driepuntsgordel, ruim 80%, op de middenachterzitplaats is het de heupgor-del met 90%.

Het gebruik van beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen (van heup-gordels 24%, van driepuntsheup-gordels 18% en van kinderzitjes 92%) blijkt sterk samen te hangen met de leeftijd van de passagiers. Bij kinderen tot 5 jaar was in 1990 het gebruik 72% (± 6%), in 1989 was dit nog 90% (± 4%). Het kinderzitje neemt dus wel steeds de belangrijkste plaats in. Bij de jongeren van 5 tot 12 jaar is het gebruik al sterk gedaald naar 27% (± 7%) en bij de groep van 12 tot 18 jaar is dat 23% (± 11%); het (gorde1)gebruik op de achterzitplaatsen van de volwassenen nog geen 10%.

Of een bestuurder zijn autogordel gebruikt blijkt van invloed te zijn op het gebruik van een beveiligingsmiddel van de passagier op de achterbank. Draagt de bestuurder de autogordel, dan gebruikt 40% (± 5%) van de passa-giers een beveiligingsmiddel; draagt de bestuurder geen autogordel dan ligt het ge- bruikspercentage bij de passagiers op 25% (± 7%). Deze in-vloed van de bestuurder op het gedrag van de passagier blijkt op meet-plaatsen binnen de bebouwde kom iets groter te zijn dan buiten de bebouwde kom. Worden kinderzitjes buiten beschouwing gelaten dan blijkt dat als een bestuurder geen autogordel draagt, slechts 6% van de achterpassagiers een

(25)

autogordel gebruikt, als een bestuurder wel zijn gordel gebruikt is het gordelgebruik van achterpassagiers 25% (± 5%).

Hoewel het verschil in gebruikspercentage tussen meetplaatsen buiten en binnen de bebouwde kom, 39% versus 34%, op afhankelijkheid lijkt te wij-zen, blijkt niet dit de grootste invloedsfactor te zijn, maar het type weg. Onderscheiden naar type weg is het gebruik van beveiligingsmiddelen op achterzitplaatsen op autosnelwegen van 26% in 1989 gestegen tot 37% in 1990, op de niet-autosnelwegen is het gebruik van 46% in 1989 afgenomen naar 41% in 1990 en op wegen met lokaal verkeer afgenomen van 36% in 1989 naar 26% in 1990.

Tussen de rayons bestaan verschillen in het gebruik van beveiligingsmid-delen; hierbij vallen twee groepen te onderscheiden, de rayons Zuid-West en Midden-West met een gebruikpercentage van ca. 47% (± 10%), beide zijn ten opzichte van 1989 iets toegenomen, en de overige rayons met een ge-bruikspercentage van rond 29%

9%), waarbij bijvoorbeeld in rayon Oost het gebruikspercentage in 1989 nog 37% bedroeg.

Tussen de meetplaatsen bestaan grote onderlinge verschillen, niet zo zeer naar de aanwezigheid als wel naar het gebruik van beveiligingsmiddelen achterin. Vergelijking tussen de meetplaatsen is niet mogelijk op grond van de kleine aantallen die resteren bij deze opdeling. Werk- en weekeind-dagen blijken van elkaar af te wijken, op weekeindweekeind-dagen is het gebruik-percentage kleiner dan op de werkdagen.

Gezien de beperkte aanwezigheid en het beperkte gebruik van beveiligings-middelen door achterpassagiers en de grote verschillen per meetplaats blijken gedetailleerde uitspraken met de huidige steekproefomvang bijna niet mogelijk. Om dit bezwaar te ondervangen is het wel nodig op enigerlei wijze de steekproefomvang te vergroten. Verder is het interessant na te gaan waarom de draagpercentages achterin zo laag zijn. Nader onderzoek wordt hiernaar aanbevolen.

Uit de resultaten blijkt dat vooral de volwassenen op de achterzitplaatsen de gordel niet of nauwelijks gebruiken, terwijl dit bij de jongeren wel wat beter is, maar relatief laag blijft. Een feit is dat als kinderzitjes aanwezig zijn, deze nagenoeg altijd gebruikt worden.

(26)

per 1 januari 1990) zal er pas op langere termijn (ca. 10 jaar) toe leiden dat in alle auto's gordels op de achterbanken aanwezig zijn. De resultaten uit dit onderzoek tonen overduidelijk aan dat verplichte aanwezigheid van gordels niet automatisch leidt tot het dragen van gordels; het gebruik van een beveiligingsmiddel in relatie tot de aanwezigheid is gedaald van 38% in 1989 tot 36% in 1990; gerelateerd aan het totale aantal passagiers blijkt in 1990 14% van de passagiers een beveiligingsmiddel te gebruiken

tegen 13% in 1989. Het huidige draagpercentage, met name van volwassen, maakt duidelijk dat aanvullend beleid nodig is om echte winst te boeken met het dragen van gordels op achterzitplaatsen.

Zonder aanvullend beleid is niet te verwachten dat bij volledige aanwezig-heid van gordels achterin dit percentage de 30% aanzienlijk zal over-schrijden. Gelet op o.a. de ervaringen bij het dragen van' gordels op voor-banken (de wettelijke draagplicht leidde daar tot 40% meer dragen, zie bijv. Wegman e.a., 1989) lijkt draagplicht achterin de enige mogelijkheid hier daadwerkelijk verandering in te brengen.

(27)

LITERATUUR

- Arnoldus, J.G.; Scholtens, H.P.

&

Minnen, J. van (1981). Meetmethoden autogordelgebruik; Verslag van een onderzoek naar een aantal meetmethoden om het gebruik van autogordels in personenauto's vast te stellen. R-8l-ll. SWOV, 1981.

- Arnoldus, J.G.

&

Varkevisser, G.A. (1984). Aanwezigheid en gebruik van autogordels 1979 tlm 1983; Verslag van waarnemingen gedaan bij bestuurders

(en voorpassagiers) van personenauto's op wegen binnen en buiten de be-bouwde kom. R-84-l3. SWOV, 1984.

- Hagenzieker, M.P. (1989). Evaluatie beloningsactie gordelgebruik in Friesland. R-89-20. SWOV, 1989.

- Varkevisser, G.A.

&

Arnoldus, J.G. (1989). Aanwezigheid en gebruik van autogordels 1988; Tien jaar lMA-methode naar het gebruik van autogordels. Verslag van waarnemingen gedaan bij bestuurders en voorpassagiers van personenauto's op wegen binnen en buiten de bebouwde kom. R-89-ll. SWOV, 1989.

- Varkevisser, G.A.

&

Arnoldus, J.G. (1989). Autogordels op de achter-banken van personenauto's; Een proefonderzoek naar de aanwezigheid en het gebruik van autogordels op de achterbank. R-89-l2. SWOV, 1989.

- Verhoef, P.J.G.

&

Wegman, ir. F.C.M. (1990). Autogordels en kinderzitjes op de achterzitplaatsen van personenauto's in 1989. R-90-25. SWOV, 1990.

- Verhoef, P.J.G. (1990). Aanwezigheid en gebruik van autogordels 1989. R-90-26. SWOV, 1990.

- Wegman, F.C.M.; Mathijssen, M.P.M.

&

Koornstra, M.J. (1989). Voor alle veiligheid; Bijdragen aan de bevordering van de verkeersveiligheid. SDU uitgeverij, 's-Gravenhage, 1989.

Voor een uitgebreide literatuurlijst wordt verwezen naar Verhoef (1990) (SWOV R-90-26).

(28)

TABELLEN 1 T!M 8

Tabel 1. Aanwezigheid beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen van personenauto's buiten en binnen de bebouwde kom naar plaats op de achter-bank en ouderdom voertuig.

Tabel 2. Aanwezigheid beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen van personenauto's naar plaats op de achterbank en type beveiligingsmiddel.

Tabel 3. Aanwezigheid en gebruik van beveiligingsmiddelen op de achterzit-plaatsen van personenauto's naar leeftijd passagier en type beveiligings-middel (exclusief 6 gebruikte diagonaalgordels).

Tabel 4.1. Aanwezigheid passagiers en gebruik beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen van personenauto's buiten en binnen de bebouwde kom in relatie tot het gordelgebruik van de bestuurder.

Tabel 4.2. Aanwezigheid passagiers en gebruik autogordels (dus exclusief kinderzitjes) op de achterzitplaatsen van personenauto's buiten en binnen de bebouwde kom in relatie tot het gordelgebruik van de bestuurder.

Tabel 5.1a. Aanwezigheid en gebruik van beveiligingsmiddelen op de achter-zitplaatsen van personenauto's buiten de bebouwde kom naar leeftijd passa-gier en plaats op de achterbank.

Tabel 5.1b. Percentages aanwezigheid en gebruik van beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen van personenauto's buiten de bebouwde kom naar leeftijd passagier en plaats op de achterbank.

Tabel 5.2a. Aanwezigheid en gebruik van beveiligingsmiddelen op de achter-zitplaatsen van personenauto's binnen de bebouwde kom naar leeftijd passa-gier en plaats op de achterbank.

Tabel 5.2b. Percentages aanwezigheid en gebruik van beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen van personenauto's binnen de bebouwde kom naar leeftijd passagier en plaats op de achterbank.

Tabel 6.1a. Aanwezigheid en gebruik van beveiligingsmiddelen op de achter-zitplaatsen van personenauto's naar type weg en rayon.

(29)

Tabel 6.lb. Percentages aanwezigheid en gebruik van beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen van personenauto's naar type weg en rayon.

Tabel 6.2a. Aanwezigheid en gebruik van autogordels (dus exclusief kinder-zitjes) op de achterzitplaatsen van personenauto's naar type weg en rayon.

Tabel 6.2b. Percentage aanwezigheid en gebruik van autogordels (dus exclu-sief kinderzitjes) op de achterzitplaatsen van personenauto's naar type weg en rayon.

Tabel 6.3a. Aanwezigheid en gebruik van beveiligingsmiddelen op de achter-zitplaatsen van personenauto's op autosnelwegen naar rayon en plaats passagier op de achterbank.

Tabel 6.3b. Percentages aanwezigheid en gebruik van beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen van personenauto's op autosnelwegen naar rayon en plaats passagier op de achterbank.

Tabel 6.4a. Aanwezigheid en gebruik van beveiligingsmiddelen op de achter-zitplaatsen van personenauto's op niet-autosnelwegen naar rayon en plaats passagier op de achterbank.

Tabel 6.4b. Percentages aanwezigheid en gebruik van beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen van personenauto's op niet-autosnelwegen naar rayon en plaats passagier op de achterbank.

Tabel 6.5a. Aanwezigheid en gebruik van beveiligingsmiddelen op de achter-zitplaatsen van personenauto's op wegen met gemengd verkeer naar rayon en plaats passagier op de achterbank.

Tabel 6.5b. Percentages aanwezigheid en gebruik van beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen van personenauto's op wegen met gemengd verkeer naar rayon en plaats passagier op de achterbank.

Tabel 6.6a. Aanwezigheid en gebruik van beveiligingsmiddelen op de achter-zitplaatsen van personenauto's op wegen met lokaal verkeer naar rayon en plaats passagier op de achterbank.

(30)

Tabel 6.6b. Percentages aanwezigheid en gebruik van beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen van personenauto's op wegen met lokaal verkeer naar rayon en plaats passagier op de achterbank.

Tabel 7.la. Aanwezigheid van beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen van personenauto's buiten de bebouwde kom naar rayon, meetplaats en plaats passagier op de achterbank.

Tabel 7.lb. Aanwezigheid van beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen van personenauto's binnen de bebouwde kom naar rayon, meetplaats en plaats passagier op de achterbank.

Tabel 7.2a. Aanwezigheid en gebruik van beveiligingsmiddelen op de achter-zitplaatsen van personenauto's buiten de bebouwde kom bij aanwezigheid passagiers naar rayon en meetplaats.

Tabel 7.2b. Aanwezigheid en gebruik van beveiligingsmiddelen op de achter-zitplaatsen van personenauto's binnen de bebouwde kom bij aanwezigheid passagiers naar rayon en meetplaats.

Tabel 8.la. Aanwezigheid en gebruik van beveiligingsmiddelen op de achter-zitplaatsen van personenauto's op werkdagen naar tijdstip van de dag en plaats passagier op de achterbank.

Tabel 8.lb. Percentages aanwezigheid en gebruik van beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen van personenauto's op werkdagen naar tijdstip van de dag en plaats passagier op de achterbank.

Tabel 8.2a. Aanwezigheid en gebruik van beveiligingsmiddelen op de achter-zitplaatsen van personenauto's op weekeinddagen naar tijdstip van de dag en plaats passagier op de achterbank.

Tabel 8.2b. Percentages aanwezigheid en gebruik van beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen van personenauto's op weekeinddagen naar tijdstip van de dag en plaats passagier op de achterbank.

(31)

Buiten bebouwde kom aantal voert. 1989 447 449 466 474 348 299 240 728 3451 aantal voert. 1990 321 423 313 299 282 244 174 638 2694 gord/vrt. links 1989 55% 36% 30% 28% 26% 16% 28% 16% 29% gord/vrt. links 1990 93% 63% 36% 29% 25% 20% 22% 19% 39% gord/vrt midden 1989 40% 24% 17% 14% 14% 8% 14% 9% 17% gord/vrt midden 1990 69% 46% 27% 16% 16% 9% 16% 8% 26% gord/vrt rechts 1989 56% 37% 30% 29% 27% 18% 30% 17% 30% gord/vrt rechts 1990 92% 63% 35% 27% 26% 19% 22% 19% 38%

Binnen bebouwde kom

aantal voert. 1989 363 445 436 452 323 313 263 1076 3671 aantal voert. 1990 275 364 274 333 347 237 221 967 3018 gord/vrt. links 1989 56% 36% 27% 25% 24% 24% 20% 13% 26% gord/vrt. links 1990 92% 59% 28% 34% 29% 26% 28% 17% 35% gord/vrt midden 1989 38% 22% 14% 12% 12% 12% 11% 6% 14% gord/vrt midden 1990 65% 41% 19% 21% 13% 12% 14% 8% 21% gord/vrt rechts 1989 55% 38% 27% 25% 23% 25% 23% 14% 26% gord/vrt rechts 1990 93% 58% 28% 34% 30% 22% 24% 16% 34% Totaal aantal voert. 1989 810 894 902 926 671 612 503 1804 7122 aantal voert. 1990 596 787 587 632 629 481 395 l605 5712 gord/vrt. links 1989 56% 36% 29% 26% 25% 20% 23% 14% 27% gord/vrt. links 1990 93% 61% 32% 32% 27% 23% 26% 18% 37% gord/vrt midden 1989 39% 23% 15% 13% 13% 10% 12% 7% 16% gord/vrt midden 1990 68% 44% 23% 19% 14% 11% 15% 8% 23% gord/vrt rechts 1989 56% 37% 29% 27% 25% 22% 26% 15% 28% gord/vrt rechts 1990 92% 61% 32% 31% 28% 21% 23% 17% 36%

Tabel 1. Aanwezigheid beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen van personenauto's buiten en binnen de bebouwde kom naar plaats op de achter-bank en ouderdom voertuig.

(32)

Aantallen links 1989 10 377 1449 110 15 1961 7122 28% links 1990 43 258 1691 102 0 2094 5712 37% midden 1989 1 975 49 100 18 1143 7122 16% midden 1990 5 1220 22 79 0 1326 5712 23% rechts 1989 10 362 1440 190 15 2017 7122 28% rechts 1990 38 253 1659 105 0 2055 5712 36% Percentages links 1989 1% 19% 74% 6% 1% 100% links 1990 2% 12% 81% 5% 0% 100% midden 1989 0% 85% 4% 9% 2% 100% midden 1990 0% 92% 2% 6% 0% 100% rechts 1989 0% 18% 71% 9% 1% 100% rechts 1990 2% 12% 81% 5% 0% 100%

Tabel 2. Aanwezigheid beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen van personenauto's naar plaats op de achterbank en type beveiligingsmiddel.

(33)

Heupgordel aanwezig 1989 6 76 18 11 15 5 131 aanwezig 1990 28 48 15 7 6 8 112 gebruik 1989 3 25 3 1 2 0 34 gebruik 1990 8 10 4 1 1 3 27 gebruik/aanwezig 1989 50% 33% 17% 9% 13% 0% 26% gebruik/aanwezig 1990 29% 21% 27% 14% 17% 38% 24% Driepuntsgordel aanwezig 1989 9 113 37 39 79 41 318 aanwezig 1990 24 91 26 48 85 34 308 gebruik 1989 2 27 3 2 3 1 38 gebruik 1990 7 28 5 4 5 5 54 gebruik/aanwezig 1989 22% 24% 8% 5% 4% 2% 12% gebruik/aanwezig 1990 29% 31% 19% 8% 6% 15% 18% Kinderzitje aanwezig 1989 172 9 1 182 aanwezig 1990 121 4 125 gebruik 1989 163 5 0 168 gebruik 1990 113 2 115 gebruik/aanwezig 1989 95% 56% 0% 92% gebruik/aanwezig 1990 93% 50% 92% . . . . . . . .

-geen gordel aanw. 1989 31 339 229 203 294 162 geen gordel aanw. 1990 76 236 87 152 178 92 tot. passagiers 1989 218 537 285 253 388 208 tot. passagiers 1990 249 379 128 207 269 134

tot. gordel aanw. 1989 187 198 56 50 94 46

tot. gordel aanw. 1990 178 146 40 55 91 42

tot. gordel gebr. 1989 168 57 6 3 5 1

tot. gordel gebr. 1990 128 40 9 5 6 8

gebruik/totaal 1989 77% 11% 2% 1% 1% 0%

gebruik/totaal 1990 51% 11% 7% 2% 2% 6%

gebruik/aanwezig 1989 90% 29% 11% 6% 5% 2%

gebruik/aanwezig 1990 72% 27% 23% 9% 7% 19%

Tabel 3. Aanwezigheid en gebruik van beveiligingsmiddelen op de achterzit-plaatsen van personenauto's naar leeftijd passagier en type beveiligings-middel (exclusief 6 gebruikte diagonaalgordels).

1258 821 1889 1366 631 552 240 196 13% 14% 38% 36%

(34)

N n % N n % N n % N n % Buiten beb. kom

ja 1989 113 39 35% 39 22 56% 135 53 39% 287 114 40% ja 1990 93 43 46% 33 12 36% 109 42 39% 235 97 41% nee 1989 28 3 11% 9 4 44% 29 5 17% 66 12 18% nee 1990 16 4 25% 12 6 50% 26 5 19% 54 15 28% totaal 1989 141 42 30% 48 26 54% 164 58 35% 353 126 36% totaal 1990 109 47 43% 45 18 40% 135 47 35% 289 112 39% Binnen beb. kom

ja 1989 83 35 42% 29 17 59% 92 44 48% 204 96 47% ja 1990 74 28 38% 24 9 38% 81 33 41% 179 70 39% nee 1989 23 3 13% 18 6 33% 33 9 27% 74 18 24% nee 1990 28 8 29% 11 4 36% 45 8 18% 84 20 24% totaal 1989 106 38 36% 47 23 49% 125 53 42% 278 114 41% totaal 1990 102 36 35% 35 13 37% 126 41 33% 263 90 34% Totaal ja 1989 196 74 38% 68 39 57% 227 97 43% 491 210 43% ja 1990 167 71 43% 57 21 37% 190 75 39% 414 167 40% nee 1989 51 6 12% 27 10 37% 62 14 23% 140 30 21% nee 1990 44 12 27% 23 10 43% 71 13 18% 138 35 25% totaal 1989 247 80 32% 95 49 52% 289 111 38% 631 240 38% totaal 1990 211 83 39% 80 31 39% 261 88 34% 552 202 37%

Tabel 4.1. Aanwezigheid passagiers en gebruik beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen van personenauto's buiten en binnen de bebouwde kom in relatie tot het gordelgebruik van de bestuurder.

(35)

N n % N n % N n % N n % Buiten beb. kom

ja 1989 82 15 18% 25 3 12% 92 15 16% 199 33 17% ja 1990 71 22 31% 25 5 20% 87 20 23% 183 47 26% nee 1989 23 0 0% 6 0 0% 21 0 0% 50 0 0% nee 1990 14 2 14% 6 1 17% 21 0 0% 41 3 7% totaal 1989 105 15 14% 31 3 10% 113 15 13% 249 33 13% totaal 1990 85 24 28% 31 6 19% 108 20 19% 224 50 22% Binnen beb. kom

ja 1989 49 9 18% 17 1 6% 54 8 15% 120 18 15% ja 1990 59 15 25% 14 0 0% 66 19 29% 139 34 24% nee 1989 15 0 0% 17 1 6% 21 0 0% 53 1 2% nee 1990 20 1 5% 7 0 0% 37 2 5% 64 3 5% totaal 1989 64 9 14% 34 2 6% 75 8 11% 173 19 11% totaal 1990 79 16 20% 21 0 0% 103 21 20% 203 37 18% Totaal ja 1989 131 24 18% 42 4 10% 146 23 16% 319 51 16% ja 1990 130 37 28% 39 5 13% 153 39 25% 322 81 25% nee 1989 38 0 0% 23 1 4% 42 0 0% 103 1 1% nee 1990 34 3 9% 13 1 8% 58 2 3% 105 6 6% totaal 1989 169 24 14% 65 5 8% 188 23 12% 422 52 12% totaal 1990 164 40 24% 52 6 12% 211 41 19% 427 87 20%

Tabel 4.2. Aanwezigheid passagiers en gebruik autogordels (dus exclusief kinderzitjes) op de achterzitplaatsen van personenauto's buiten en binnen de bebouwde kom in relatie tot het gordelgebruik van de bestuurder.

(36)

Links aantal pass. 1989 30 106 54 46 82 43 361 aantal pass. 1990 46 76 22 34 46 22 246 gordel aanw. 1989 25 50 14 13 27 12 141 gordel aanw. 1990 39 36 7 6 16 5 109 gebr. gordel 1989 25 15 1 1 0 0 42 gebr. gordel 1990 29 12 2 1 1 2 47 Midden aantal pass. 1989 26 54 25 9 22 4 140 aantal pass. 1990 36 36 9 11 10 5 107 gordel aanw. 1989 22 14 6 3 3 0 48 gordel aanw. 1990 25 12 3 2 2 1 45 gebr. gordel 1989 21 4 1 0 0 0 26 gebr. gordel 1990 15 2 0 1 0 0 18 Rechts aantal pass. 1989 42 93 70 63 108 96 472 aantal pass. 1990 40 59 32 56 72 50 309 gordel aanw. 1989 41 47 13 16 27 20 164 gordel aanw. 1990 34 29 10 19 30 13 135 gebr. gordel 1989 38 17 0 0 2 1 58 gebr. gordel 1990 30 10 1 1 3 2 47 Totaal aantal pass. 1989 98 253 149 118 212 143 973 aantal pass. 1990 122 171 63 101 128 77 662 gordel aanw. 1989 88 111 33 32 57 32 353 gordel aanw. 1990 98 77 20 27 48 19 289 gebr. gordel 1989 84 36 2 1 2 1 126 gebr. gordel 1990 74 24 3 3 4 4 112

Tabel 5.1a. Aanwezigheid en gebruik van beveiligingsmiddelen op de achter-zitplaatsen van personenauto's buiten de bebouwde kom naar leeftijd passa-gier en plaats op de achterbank.

(37)

Links gebr./aanw. 1989 100% 30% 7% 8% 0% 0% 30% gebr./aanw. 1990 74% 33% 29% 17% 6% 40% 43% gebr./totaa1 1989 83% 14% 2% 2% 0% 0% 12% gebr./totaa1 1990 63% 16% 9% 3% 2% 9% 19% Midden gebr./aanw. 1989 95% 29% 17% 0% 0% 0% 54% gebr./aanw. 1990 60% 17% 0% 50% 0% 0% 40% gebr./totaa1 1989 81% 7% 4% 0% 0% 0% 19% gebr./totaa1 1990 42% 6% 0% 9% 0% 0% 17% Rechts gebr./aanw. 1989 93% 36% 0% 0% 7% 5% 35% gebr./aanw. 1990 88% 34% 10% 5% 10% 15% 35% gebr./totaa1 1989 90% 18% 0% 0% 2% 1% 12% gebr./totaa1 1990 75% 17% 3% 2% 4% 4% 15% Totaal gebr./aanw. 1989 95% 32% 6% 3% 4% 3% 36% gebr./aanw. 1990 76% 31% 15% 11% 8% 21% 39% gebr./totaa1 1989 86% 14% 1% 1% 1% 1% 13% gebr./totaa1 1990 61% 14% 5% 3% 3% 5% 17%

Tabel 5.1b. Percentages aanwezigheid en gebruik van beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen van personenauto's buiten de bebouwde kom naar leeftijd passagier en plaats op de achterbank.

(38)

Links aantal pass. 1989 44 119 46 54 71 21 355 aantal pass. 1990 47 73 26 31 58 17 252 gordel aanw. 1989 34 38 7 9 12 6 106 gordel aanw. 1990 29 25 10 10 21 7 102 gebr. gordel 1989 28 6 2 2 0 0 38 gebr. gordel 1990 20 9 4 1 1 1 36 Midden aantal pass. 1989 30 62 25 14 13 2 146 aantal pass. 1990 29 49 11 15 11 7 122 gordel aanw. 1989 24 15 4 0 4 0 47 gordel aanw. 1990 16 13 4 1 0 1 35 gebr. gordel 1989 20 2 0 0 1 0 23 gebr. gordel 1990 13 0 0 0 0 0 13 Rechts aantal pass. 1989 46 104 65 68 93 42 418 aantal pass. 1990 51 86 28 60 72 33 330 gordel aanw. 1989 41 34 12 9 21 8 125 gordel aanw. 1990 35 31 6 17 22 15 126 gebr. gordel 1989 36 13 2 0 2 0 53 gebr. gordel 1990 25 9 2 1 1 3 41 Totaal aantal pass. 1989 120 285 136 136 177 65 919 aantal pass. 1990 127 208 65 106 141 57 704 gordel aanw. 1989 99 87 23 18 37 14 278 gordel aanw. 1990 80 69 20 28 43 23 263 gebr. gordel 1989 84 21 4 2 3 0 114 gebr. gordel 1990 58 18 6 2 2 4 90

Tabel 5.2a. Aanwezigheid en gebruik van beveiligingsmiddelen op de achter-zitplaatsen van personenauto's binnen de bebouwde kom naar leeftijd passa-gier en plaats op de achterbank.

(39)

Links gebr./aanw. 1989 82% 16% 29% 22% 0% 0% 36% gebr./aanw. 1990 69% 36% 40% 10% 5% 14% 35% gebr./totaa1 1989 64% 5% 4% 4% 0% 0% 11% gebr./totaa1 1990 43% 12% 15% 3% 2% 6% 14% Midden gebr./aanw. 1989 83% 13% 0% 0% 25% 0% 49% gebr. /aanw. 1990 81% 0% 0% 0% 0% 0% 37% gebr./totaa1 1989 67% 3% 0% 0% 8% 0% 16% gebr./totaa1 1990 45% 0% 0% 0% 0% 0% 11% Rechts gebr./aanw. 1989 88% 38% 17% 0% 10% 0% 42% gebr./aanw. 1990 71% 29% 33% 6% 5% 20% 33% gebr./totaa1 1989 78% 13% 3% 0% 2% 0% 13% gebr./totaa1 1990 49% 10% 7% 2% 1% 9% 12% Totaal gebr./aanw. 1989 85% 24% 17% 11% 8% 0% 41% gebr./aanw. 1990 73% 26% 30% 7% 5% 17% 34% gebr./totaa1 1989 70% 7% 3% 1% 2% 0% 12% gebr./totaa1 1990 46% 9% 9% 2% 1% 7% 13%

Tabel 5.2b. Percentages aanwezigheid en gebruik van beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen van personenauto's binnen de bebouwde kom naar leef-tijd passagier en plaats op de achterbank.

(40)

Autosnelweg; aantal pass. 1989 43 110 70 99 118 440 aantal pass. 1990 47 152 30 43 112 384 gordel aanw. 1989 15 53 23 38 50 179 gordel aanw. 1990 20 72 17 23 50 182 gebr. gordel 1989 1 16 3 16 10 46 gebr. gordel 1990 12 20 6 8 22 68 Niet-autosnelweg; aantal pass. 1989 154 59 22 99 199 533 aantal pass. 1990 111 36 32 0 101 280 gordel aanw. 1989 48 13 5 26 82 174 gordel aanw. 1990 39 11 17 0 40 107 gebr. gordel 1989 22 1 0 8 49 80 gebr. gordel 1990 9 5 4 0 26 44 Gemeng;d verkeer aantal pass. 1989 45 141 131 42 140 499 aantal pass. 1990 38 96 44 71 115 364 gordel aanw. 1989 5 58 35 6 55 159 gordel aanw. 1990 7 42 20 22 54 145 gebr. gordel 1989 2 30 17 2 20 51 gebr. gordel 1990 3 13 9 12 22 59 Lokaal verkeer aantal pass. 1989 58 51 27 103 181 420 aantal pass. 1990 66 34 65 21 154 340 gordel aanw. 1989 23 11 4 43 38 119 gordel aanw. 1990 30 11 29 2 46 118 gebr. gordel 1989 4 3 1 23 12 43 gebr. gordel 1990 5 2 5 2 17 31 Totaal aantal pass. 1989 300 361 250 343 638 1892 aantal pass. 1990 262 318 171 135 482 1368 gordel aanw. 1989 91 135 67 113 225 631 gordel aanw. 1990 96 136 83 47 190 552 gebr. gordel 1989 29 50 21 49 91 240 gebr. gordel 1990 29 40 24 22 87 202

Tabel 6.1a. Aanwezigheid en gebruik van beveiligingsmiddelen op de achter-zitplaatsen van personenauto's naar type weg en rayon.

(41)

Autosnelweg gord/voert. 1989 35% 48% 33% 38% 42% 41% gord/voert. 1990 43% 47% 57% 53% 45% 47% gebr./aanw. 1989 7% 30% 13% 42% 20% 26% gebr./aanw. 1990 60% 28% 35% 35% 44% 37% gebr/totaa1 1989 2% 15% 4% 16% 8% 10% gebr/totaa1 1990 26% 13% 20% 19% 20% 18% Niet-autosnelweg gord/voert. 1989 31% 22% 23% 26% 41% 33% gord/voert. 1990 35% 31% 53% 0% 40% 38% gebr./aanw. 1989 46% 8% 0% 31% 60% 46% gebr./aanw. 1990 23% 45% 24% 0% 65% 41% gebr/totaa1 1989 14% 2% 0% 8% 25% 15% gebr/totaa1 1990 8% 14% 13% 0% 26% 16% Gemengd verkeer gord/voert. 1989 11% 41% 27% 14% 39% 32% gord/voert. 1990 18% 44% 45% 31% 47% 40% gebr. / aanw . 1989 40% 52% 49% 33% 0% 32% gebr./aanw. 1990 43% 31% 45% 55% 41% 41% gebr/totaa1 1989 4% 21% 13% 5% 0% 10% gebr/totaa1 1990 8% 14% 20% 17% 19% 16% Lokaal verkeer gord/voert. 1989 40% 22% 15% 42% 21% 28% gord/voert. 1990 45% 32% 45% 10% -30% 35% gebr./aanw. 1989 17% 27% 25% 53% 32% 36% gebr./aanw. 1990 17% 18% 17% 100% 37% 26% gebr/totaa1 1989 7% 6% 4% 22% 7% 10% gebr/totaa1 1990 8% 6% 8% 10% 11% 9% Totaal gord/voert. 1989 30% 37% 27% 33% 35% 33% gord/voert. 1990 37% 43% 49% 35% 39% 40% gebr./aanw. 1989 32% 37% 31% 43% 32% 35% gebr./aanw. 1990 30% 29% 29% 47% 46% 37% gebr/totaa1 1989 10% 14% 8% 14% 11% 12% gebr/totaa1 1990 11% 13% 14% 16% 18% 15%

Tabel 6.1b. Percentages aanwezigheid en gebruik van beveiligingsmiddelen op de achterzitplaatsen van personenauto's naar type weg en rayon.

(42)

Autosnelweg; aantal pass. 1989 43 95 69 70 110 387 aantal pass. 1990 42 138 24 40 96 340 gordel aanw. 1989 15 39 22 19 46 141 gordel aanw. 1990 15 58 13 20 34 140 gebr. gordel 1989 1 5 2 0 7 15 gebr. gordel 1990 7 6 2 5 9 29 Niet-autosnelweg; aantal pass. 1989 132 55 21 90 152 450 aantal pass. 1990 104 33 28 0 92 257 gordel aanw. 1989 26 14 4 19 45 108 gordel aanw. 1990 32 8 13 0 31 84 gebr. gordel 1989 3 0 0 2 13 18 gebr. gordel 1990 2 2 0 0 17 21 Gemengd verkeer aantal pass. 1989 41 101 103 39 112 396 aantal pass. 1990 36 82 36 68 105 327 gordel aanw. 1989 2 32 15 4 33 86 gordel aanw. 1990 5 28 12 19 44 108 gebr. gordel 1989 0 5 2 0 1 8 gebr. gordel 1990 1 3 1 9 12 26 Lokaal verkeer aantal pass. 1989 56 45 25 79 160 365 aantal pass. 1990 62 29 60 19 144 314 gordel aanw. 1989 21 7 4 27 28 87 gordel aanw. 1990 26 6 25 0 38 95 gebr. gordel 1989 2 0 0 6 3 11 gebr. gordel 1990 1 0 1 0 9 11 Totaal aantal pass. 1989 272 296 218 278 534 1598 aantal pass. 1990 244 282 148 127 437 1238 gordel aanw. 1989 64 92 45 69 152 422 gordel aanw. 1990 78 100 63 39 147 427 gebr. gordel 1989 6 10 4 8 24 52 gebr. gordel 1990 11 11 4 14 47 87

Tabel 6.2a. Aanwezigheid en gebruik van autogordels (dus exclusief kinder-zitjes) op de achterzitplaatsen van personenauto's type weg en rayon.

(43)

Autosnelweg; gebr./aanw. 1989 7% 13% 9% 0% 15% 11% gebr./aanw. 1990 47% 10% 15% 25% 26% 21% gebr./totaa1 1989 2% 5% 3% 0% 6% 4% gebr./totaa1 1990 17% 4% 8% 13% 9% 9% Niet-autosnelweg gebr./aanw. 1989 12% 0% 0% 11% 29% 17% gebr./aanw. 1990 6% 25% 0% 0% 55% 25% gebr./totaa1 1989 2% 0% 0% 2% 9% 4% gebr./totaa1 1990 2% 6% 0% 0% 18% 8% Gemengd verkeer gebr./aanw. 1989 0% 16% 13% 0% 3% 9% gebr./aanw. 1990 20% 11% 8% 47% 27% 24% gebr./totaa1 1989 0% 5% 2% 0% 1% 2% gebr./totaa1 1990 3% 4% 3% 13% 11% 8% Lokaal verkeer gebr./aanw. 1989 10% 0% 0% 22% 11% 13% gebr./aanw. 1990 4% 0% 4% 0% 24% 12% gebr./totaa1 1989 4% 0% 0% 8% 2% 3% gebr./totaa1 1990 2% 0% 2% 0% 6% 4% Totaal gebr. / aanw. 1989 9% 11% 9% 12% 16% 12% gebr. /aanw. 1990 14% 11% 6% 36% 32% 20% gebr./totaal 1989 2% 3% 2% 3% 4% 3% gebr./totaal 1990 5% 4% 3% 11% 11% 7%

Tabel 6.2b. Percentages aanwezigheid en gebruik van autogordels (dus ex-clusief kinderzitjes) op de achterbank van personenauto's naar type weg en rayon.

(44)

Aantal voertuigen 1989 385 182 232 352 637 1788 Aantal voertuigen 1990 275 275 283 142 578 1553 Links

totaal gordel aanw. 1989 114 63 62 114 211 564 totaal gordel aanw. 1990 92 108 137 61 243 641

totaal aantal pass. 1989 16 40 39 36 42 173

totaal aantal pass. 1990 19 53 8 13 41 134

pass. gordel aanw. 1989 6 22 14 16 20 78

pass. gordel aanw. 1990 8 27 4 8 22 69

pass. gebr. gordel 1989 0 6 3 6 4 19

pass. gebr. gordel 1990 5 12 1 2 9 29

Midden

totaal gordel aanw. 1989 65 39 46 72 128 350

totaal gordel aanw. 1990 69 61 115 49 174 468

totaal aantal pass. 1989 3 18 12 13 13 59

totaal aantal pass. 1990 3 25 6 11 21 66

pass. gordel aanw. 1989 0 10 1 2 3 16

pass. gordel aanw. 1990 2 11 3 5 11 32

pass. gebr. gordel 1989 0 4 0 1 0 5

pass. gebr. gordel 1990 1 2 3 2 4 12

Rechts

totaal gordel aanw. 1989 124 65 59 119 217 584 totaal gordel aanw. 1990 94 103 126 62 238 623

totaal aantal pass. 1989 24 52 19 50 63 208

totaal aantal pass. 1990 25 74 14 19 50 182

pass. gordel aanw. 1989 9 22 5 21 28 85

pass. gordel aanw. 1990 10 34 10 10 17 81

pass. gebr. gordel 1989 1 6 0 9 6 22

pass. gebr. gordel 1990 6 6 2 4 9 27

Tabel 6.3a. Aanwezigheid en gebruik van beveiligingsmiddelen op de achter-zitplaatsen van personenauto's op autosnelwegen naar rayon en plaats passa-gier op de achterbank.

(45)

Aantal voertuigen 1989 385 182 232 352 637 1788 Aantal voertuigen 1990 275 275 283 142 578 1553 Links gord/voert. 1989 30% 35% 27% 32% 33% 32% gord/voert. 1990 33% 39% 48% 43% 42% 41% gebr./aanw. 1989 0% 27% 21% 38% 20% 24% gebr./aanw. 1990 63% 44% 25% 25% 41% 42% gebr/totaa1 1989 0% 15% 8% 17% 10% 11% gebr/totaa1 1990 26% 23% 13% 15% 22% 22% Midden gord/voert. 1989 17% 21% 20% 20% 20% 20% gord/voert. 1990 25% 22% 41% 35% 30% 30% gebr./aanw. 1989 0% 40% 0% 50% 0% 31% gebr./aanw. 1990 50% 18% 100% 40% 36% 38% gebr/totaa1 1989 0% 22% 0% 8% 0% 8% gebr/totaa1 1990 33% 8% 50% 18% 19% 18% Rechts gord/voert. 1989 32% 36% 25% 34% 34% 33% gord/voert. 1990 34% 37% 45% 44% 41% 40% gebr./aanw. 1989 11% 27% 0% 43% 21% 26% gebr./aanw. 1990 60% 18% 20% 40% 53% 33% gebr/totaa1 1989 4% 12% 0% 18% 10% 11% gebr/totaa1 1990 24% 8% 14% 21% 18% 15%

Tabel 6.3b. Percentages aanwezigheid en gebruik van bevei1igheidsmidde1en op de achterzitplaatsen van personenauto's op autosnelwegen naar rayon en plaats passagier op de achterbank.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Firstly the necessary published academic research from Published articles and books was gathered, to gain background on ethical clearance, different types of

The electron density surface of the compound was calculated as well as the HOMO and LUMO frontier orbitals (Figure 3.3 and Figure 3.4).. Figure 3.3 Calculated electron cloud with

Electro- chemical measurements, surface analyses, quantum chemical calculations and Monte Carlo simulations studies were carried out to investigate the adsorption and

Having subjected the problem of the alleged lower academic performance of South African educationists to investigation from several angles based on the CAP data, we found that

Table 3 also shows that the Bonferroni p value was 0.7 after the second intervention, indicating no statistically significant difference between post-test 1 and post-test 2 in

Op grammatikale vlak word gebruik gemaak van verwronge sintaksis en vreemde en argarese woorde; op strukturele vlak van tydsafwykings en 'n verwarrende sujet as die

Die senior skaal (intermediate) meet die volgende afdelings, elk in n aparte toets: Dicrelcwo, plante- lewe, natuurkundigc kennis, aardstudie, studio oor die

Spangenberg and Theron (1997) agree and emphasise that successful implementation of Performance Management serves as a strategy and culture lever; develops an effective, more