• No results found

Studie en werk 2000: HBO-ers en academici van studiejaar 1997/1998 op de arbeidsmarkt - 184287

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Studie en werk 2000: HBO-ers en academici van studiejaar 1997/1998 op de arbeidsmarkt - 184287"

Copied!
173
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)SEO Onderzoek Studie en werk 2000 Hbo’er en academici van studiejaar 1997/1998 op de arbeidsmarkt. Stichting voor Economisch Onderzoek der Universiteit van Amsterdam.

(2) SEO. Stichting voor Economisch Onderzoek der Universiteit van Amsterdam. STUDIE EN WERK 2000 HBO-ers en academici van studiejaar 1997/1998 op de arbeidsmarkt. drs. P.H.G. Berkhout drs. J.M. de Winter drs. M. Zijl. Onderzoek in opdracht van Elsevier Amsterdam, mei 2000.

(3) "Het doel der Stichting is het verrichten van economische onderzoekingen, zowel op het terrein der sociale economie als op dat der bedrijfseconomie, ten dienste van wetenschap en onderwijs, mede ten nutte van overheid en bedrijfsleven" (art. 2 der stichtingsakte). De afbeelding op de omslag is een weergave van de Elsevier-special waarin de bevindingen van dit onderzoek in mei 2000 reeds zijn verschenen.. SEO-rapport nr. 547. ISBN 90-6733-177-5 Copyright © 2000 SEO Amsterdam. Behoudens de in of krachtens de Auteurswet 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt op welke wijze dan ook zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van de Stichting voor Economisch Onderzoek te Amsterdam..

(4) Voorwoord In 1996 gaf Elsevier de Stichting voor Economisch Onderzoek (SEO) voor de eerste keer opdracht de arbeidsmarktpositie van pas afgestudeerde academici in kaart te brengen. Dat onderzoek kreeg de titel 'Goede Studies, de Beste Banen'. En als er één ding door dat onderzoek werd aangetoond was het misschien wel dat er grote behoefte bestond en nog steeds bestaat aan arbeidsmarktinformatie over academische studies. Welke studies bieden – om met The Beatles te spreken - nu de beste ‘tickets to ride’? Nu zijn we vier jaar verder en terugkijkend mag worden vastgesteld dat Elsevier een heuse jaarlijks terugkerende arbeidsmarktmonitor voor universitaire studies heeft opgezet. Intussen is er wel het een en ander veranderd. Zo werden de eerste twee edities van het onderzoek nog gepubliceerd als cover-artikel in de wekelijkse Elsevier. Nu worden de uitkomsten uitgebreid beschreven in één van 10 ‘specials’ die Elsevier elk jaar op de markt brengt. Ook werd de scope van het onderzoek verbreed door – geheel in lijn met de gedachte dat de verschillen tussen HBO en universiteit misschien toch niet zo groot zijn - de grootste 50 HBO-opleidingen in het onderzoek te betrekken. Daarmee beslaat het onderzoek thans zo goed als het gehele domein van het Nederlandse hoger onderwijs. Tevens kreeg de monitor met ingang van dit jaar een nieuwe, korte en krachtige naam mee: 'Studie en Werk 2000'. Het voorliggende rapport is dus de eerste editie van het onderzoek onder deze nieuwe naam, maar eigenlijk de vierde in de reeks van Elsevier’s monitor. Het rapport beschrijft uitgebreid de bevindingen. Voor lezers die van alle bijna 100 onderscheiden studierichtingen het naadje van de kous willen weten, is achter in dit rapport een statistische bijlage met een groot aantal tabellen opgenomen. Wij hopen dat 'Studie en Werk 2000' zal bijdragen aan de kennis over de overgang van hoger onderwijs naar arbeidsmarkt.. Peter Berkhout Jasper de Winter Marloes Zijl.

(5)

(6) Inhoud Inleiding ..........................................................................................................................1 1.. Studeren ................................................................................................................3 1.1. Deelname en uitstroom.................................................................................3 1.2. Sociaal-economische kenmerken .................................................................6 1.3. Leerwegen naar HBO en WO .......................................................................9 1.4. Studiekeuzemotivatie..................................................................................11 1.5. Activiteiten tijdens de studie........................................................................12 1.6. Studieduur en studieschuld.........................................................................14 1.7. Oordeel over de opleiding ...........................................................................15. 2.. Zoeken.................................................................................................................17 2.1. Wanneer start men met zoeken?................................................................17 2.2. Hoe zoekt men?..........................................................................................19 2.3. Wat zoekt men?..........................................................................................27 2.4. Zoekduur ....................................................................................................30. 3.. Werken ................................................................................................................35 3.1. De eerste baan ...........................................................................................35 3.2. Baanmobiliteit .............................................................................................46 3.3. De huidige baan..........................................................................................50 3.4. De beroepreikwijdte van opleidingen ..........................................................61 3.5. Privé ...........................................................................................................66. 4.. De ‘beste’ studies.................................................................................................69. Bijlage ...........................................................................................................................75 1.. Steekproefopzet en respons .......................................................................75. 2.. Indicator van de beroepreikwijdte van opleidingen......................................79. 3.. Categorieën van functies ............................................................................80. Statistische Bijlage........................................................................................................81.

(7) HBO-tabellen ....................................................................................................... 85 Sociaal economische kenmerken Tabel 1 geslacht, in- en uitstroomleeftijd, etniciteit ............................................... 86 Tabel 2 woonsituatie en huishoud inkomen.......................................................... 87 Tabel 3 opleidingsniveau en huishoudinkomen van de ouders ............................ 88 Opleiding Tabel 4 Tabel 5 Tabel 6 Tabel 7 Tabel 8. gemiddelde eindexamencijfer en samenstelling vakkenpakket HBO’ers met hoogste vooropleiding HAVO of VWO ............................... 89 leerwegen naar het HBO ......................................................................... 90 studiekeuzemotivatie en gemiddeld tentamencijfers voor vooropleiding HAVO/VWO ............................................................................................. 91 Werkervaring, onbetaald werk, studentenvereniging en bestuurlijke ervaring .................................................................................................... 92 Studieduur, verkort programma, studieschuld, oordeel over de studie ... 93. Arbeidsmarktpositie Tabel 9 situatie na gemiddeld 1½ jaar en het aantal banen ................................. 94 Tabel 10a dienstverband eerste baan na afstuderen ............................................... 95 Tabel 10b dienstverband huidige baan ..................................................................... 96 Tabel 11a salaris en uren/week eerste baan (contract; praktijk) .............................. 97 Tabel 11b salaris en uren/week huidige baan (contract; praktijk)............................. 98 Tabel 12 bedrijfstak huidige baan ........................................................................... 99 Tabel 12 bedrijfstak huidige baan (vervolg) .......................................................... 100 Tabel 13 bedrijfsafdeling huidige baan ................................................................. 101 Tabel 13 bedrijfsafdeling huidige baan (vervolg) .................................................. 102 Tabel 14a arbeidsvoorwaarden en beloningscomponenten eerste baan ............... 103 Tabel 14a arbeidsvoorwaarden en beloningscomponenten eerste baan (vervolg) ................................................................................................. 104 Tabel 14b arbeidsvoorwaarden en beloningscomponenten huidige baan.............. 105 Tabel 14b arbeidsvoorwaarden en beloningscomponenten huidige baan (vervolg) ................................................................................................. 106 Zoekgedrag en arbeidsmarktattitude Tabel 15 zoeken voor afstuderen; sollicitatiebrieven en -gesprekken .................... 107 Tabel 16 ondernomen zoekactiviteiten ................................................................. 108 Tabel 16 ondernomen zoekactiviteiten (vervolg) .................................................. 109 Tabel 17 succesverwachting zoekactiviteiten ....................................................... 110 Tabel 17 succesverwachting zoekactiviteiten (vervolg) ....................................... 111 Tabel 18 belangrijkste argument bij het accepteren van een baan ...................... 112 Tabel 18 belangrijkste argument bij het accepteren van een baan (vervolg) ....... 113 Tabel 19a hoe aan de eerste baan gekomen ......................................................... 114 Tabel 19b hoe aan de huidige baan gekomen........................................................ 115 Tabel 20 motivatie baanwisseling ......................................................................... 116 Tabel 20 motivatie baanwisseling (vervolg) .......................................................... 117 Tabel 21 % (ander) werkzoekend; % gesetteld op de arbeidsmarkt, gewenste arbeidsduur en verhuisbereidheid.......................................................... 118 Tabel 22 belangrijkste argument minder dan 32 uur werken................................ 119 Aansluiting studie en baan Tabel 23 (verticaal): overscholing (in onderwijsniveaus) ...................................... 120 Tabel 24 (verticaal): overscholing (in onderwijsniveaus) ...................................... 121 Tabel 25a (horizontaal): inhoudelijk ........................................................................ 122 Tabel 25b (horizontaal): inhoudelijk ........................................................................ 123.

(8) WO-Tabellen .....................................................................................................125 Sociaal economische kenmerken Tabel 1 geslacht, in- en uitstroomleeftijd, etniciteit ............................................. 126 Tabel 2 woonsituatie en huishoud inkomen........................................................ 127 Tabel 3 opleidingsniveau en huishoudinkomen van de ouders .......................... 128 Opleiding Tabel 4 Tabel 5 Tabel 6 Tabel 7 Tabel 8. gemiddelde eindexamencijfer en samenstelling vakkenpakket WO-ers met hoogste vooropleiding HAVO of VWO............................................ 129 leerwegen naar het WO......................................................................... 130 studiekeuzemotivatie en gemiddeld tentamencijfers voor vooropleiding HAVO/VWO ........................................................................................... 131 Werkervaring, onbetaald werk, studentenvereniging en bestuurlijke ervaring .................................................................................................. 132 Studieduur, verkort programma, studieschuld, oordeel over de studie . 133. Arbeidsmarktpositie Tabel 10a dienstverband eerste baan na afstuderen ............................................. 135 Tabel 10b dienstverband huidige baan................................................................... 136 Tabel 11a salaris en uren/week eerste baan (contract; praktijk) ............................ 137 Tabel 11b salaris en uren/week huidige baan (contract; praktijk)........................... 138 Tabel 12 bedrijfstak huidige baan ......................................................................... 139 Tabel 12 bedrijfstak huidige baan (vervolg) .......................................................... 140 Tabel 13 bedrijfsafdeling huidige baan ................................................................. 141 Tabel 13 bedrijfsafdeling huidige baan (vervolg) .................................................. 142 Tabel 14a arbeidsvoorwaarden en beloningscomponenten eerste baan ............... 143 Tabel 14a arbeidsvoorwaarden en beloningscomponenten eerste baan (vervolg) ................................................................................................. 144 Tabel 14b arbeidsvoorwaarden en beloningscomponenten huidige baan.............. 145 Tabel 14b arbeidsvoorwaarden en beloningscomponenten huidige baan (vervolg) ................................................................................................. 146 Zoekgedrag en arbeidsmarktattitude Tabel 15 zoeken voor afstuderen; sollicitatiebrieven en -gesprekken .................... 147 Tabel 16 ondernomen zoekactiviteiten ................................................................. 148 Tabel 16 ondernomen zoekactiviteiten (vervolg) .................................................. 149 Tabel 17 succesverwachting zoekactiviteiten ....................................................... 150 Tabel 17 succesverwachting zoekactiviteiten (vervolg) ....................................... 151 Tabel 18 belangrijkste argument bij het accepteren van een baan ...................... 152 Tabel 18 belangrijkste argument bij het accepteren van een baan (vervolg) ....... 153 Tabel 19a hoe aan de eerste baan gekomen ......................................................... 154 Tabel 19b hoe aan de huidige baan gekomen........................................................ 155 Tabel 20 motivatie baanwisseling ......................................................................... 156 Tabel 20 motivatie baanwisseling (vervolg) .......................................................... 157 Tabel 21 % (ander) werkzoekend; % gesetteld op de arbeidsmarkt, gewenste arbeidsduur en verhuisbereidheid.......................................................... 158 Tabel 22 belangrijkste argument minder dan 32 uur werken ............................... 159 Aansluiting studie en baan Tabel 23 (verticaal): overscholing (in onderwijsniveaus) ...................................... 160 Tabel 24 (verticaal): overscholing (in onderwijsniveaus) ...................................... 161 Tabel 25a (horizontaal): inhoudelijk ........................................................................ 162 Tabel 25b (horizontaal): inhoudelijk ........................................................................ 163.

(9)

(10) 1. Inleiding De Nederlandse arbeidsmarkt voor hoger opgeleiden wordt aan het einde van de 20e eeuw als gevolg van enerzijds een aanhoudende economische rugwind en anderzijds demografische ontwikkelingen gekenmerkt door grote schaarste. Het doet er nauwelijks toe welke studie de hoger opgeleide heeft gevolgd, de banen lijken voor het oprapen te liggen. Bedrijven in een groeisector als de ICT-branche kunnen vacatures voor IT-specialisten nauwelijks vervullen met mensen die informatica hebben gestudeerd en zijn al blij met mensen die tijdens hun studie een beetje kennis hebben gemaakt met een computer en het programmeren ervan. In dat licht bezien is het niet verwonderlijk dat zelfs de afgestudeerden van traditioneel wat minder arbeidsmarktgerichte opleidingen tegenwoordig vrij gemakkelijk aan het werk komen. Tegen deze achtergrond werd in februari 2000 voor de vierde achtereenvolgende keer een cohort van pas afgestudeerde hoger opgeleiden op de arbeidsmarkt aan een onderzoek onderworpen. Aan circa 19 duizend hoger opgeleiden die in het studiejaar 1997/1998 de hogeschool of de universiteit verlieten, werd een schriftelijke enquête toegestuurd. De steekproef omvat de 95 grootste studierichtingen, gelijkelijk verdeeld over het HBO en het WO. De trekking van de steekproef werd verzorgd door de Informatie Beheergroep in Groningen. De respondenten bleven vanzelfsprekend anoniem voor de onderzoekers. Het onderzoek beschrijft de overgang van hoger onderwijs naar arbeidsmarkt. Hoe lang die overgang gemiddeld duurt, is moeilijk te zeggen. De respondenten in dit onderzoek waren op het moment van enquêteren tenminste 1½ jaar en ten hoogste 2½ afgestudeerd. Sommigen van hen zullen al helemaal gesetteld zijn op de arbeidsmarkt, anderen zijn nog steeds op zoek naar een geschikte baan. De reden om voor de termijn van 1½-2½ jaar te kiezen is vooral een praktische. De vragen zijn veelal retrospectief van aard en het is bekend dat de feilbaarheid van het menselijk geheugen een steeds grotere rol gaat spelen naarmate de periode waarover de respondent geacht wordt terug te kijken langer wordt. De opzet van dit rapport is als volgt. Het bestaat uit twee hoofdbestanddelen: het eerste deel is een thematische weergave van de bevindingen, het tweede deel is een statistische bijlage. De statistische bijlage bevat voor zowel het HBO als het WO een 25-tal tabellen waarin voor alle onderscheiden studierichtingen steekproefgemiddelden worden weergegeven. De thematische weergave – zeg maar het eerste deel van het rapport – beschrijft de bevindingen van het onderzoek in vier hoofdstukken. Daarbij heeft de chronologische volgorde model gestaan voor de structuur: eerst studeren – dan zoeken – en vervolgens werken. Met deze drie simpele werkwoorden.

(11) 2. Inleiding. kan de overgang van hoger onderwijs naar arbeidsmarkt naar onze overtuiging kort worden samengevat. In Hoofdstuk 1 kijken we onder de titel studeren onder andere naar de signatuur van deelname en uitstroom uit het hoger onderwijs, leerwegen, studiekeuzemotivatie, en studieduur. Hoofdstuk 2, genaamd zoeken, gaat in op het moment waarop hoger opgeleiden beginnen met actief zoeken naar een baan, hoe ze zoeken en hoe lang ze zoeken. In Hoofdstuk 3 nemen we het werken onder de loep. Zo passeren onder andere de revue: de eerste baan na afstuderen, de zgn. mobiliteit van jonge hoger opgeleiden in de eerste jaren op de arbeidsmarkt, de huidige baan, en de ‘beroepreikwijdte’ van de verschillenden studies. Ten slotte worden – gemeten aan arbeidsmarktmaatstaven (van 1998 en 1999) - in een afsluitend hoofdstuk de ‘beste’ en ‘slechtste’ studies op een rij gezet..

(12) 3. 1.. Studeren. 1.1. Deelname en uitstroom Deelname en uitstroom Hoger beroepsonderwijs De belangstelling voor het Hoger beroepsonderwijs (HBO) stijgt gestaag. Het totaal aantal ingeschrevenen is vanaf schooljaar 1992/’93 tot 1998/’99 gestegen van 264 duizend tot 291 duizend. In het begin van de jaren negentig steeg het aantal geslaagden, halverwege de jaren negentig volgde een stabilisatie, en in het door ons onderzochte studiejaar 1997/’98 registreert het CBS een licht afname van 1.000 afgestudeerden. In Figuur 1.1 is het aantal ingeschrevenen en geslaagden in de studiejaren 1992/’93 tot en met 1998/’99 weergegeven. Figuur 1.1. Aantal ingeschrevenen en geslaagden in het hoger beroepsonderwijs. studiejaar. ingeschrevenen. geslaagden. 1998/'99 291 52 1997/'98 282. 53 1996/'97 276 53 1995/'96 272. 50 1994/'95 272 49 1993/'94 270 46 1992/'93 264 0. 50. 100. 150. 200. 250. 300. Aantal (x 1000). Bron: CBS (2000) In Figuur 1.2. zijn de afgestudeerde HBO-ers in het studiejaar 1997/’98 naar opleidingscluster weergegeven. Het grootste opleidingscluster binnen het HBO was economie, gevolgd door de clusters pedagogisch onderwijs en techniek. Het landbouwcluster leverde in het studiejaar 1997/’98 het minste aantal afgestudeerden af op de arbeidsmarkt: 1.700 afgestudeerden..

(13) 4. Hoofdstuk 1. Figuur 1.2. Afgestudeerde HBO-ers in het studiejaar 1997/’98 naar opleidingscluster. Onderwijssector. Landbouw. 1.7. 3.0. Kunst. Gezondheidszorg. 5.0. 7.4. Sociaal-agogisch onderwijs. 10.3. Techniek. 11.4. Pedagogisch Onderwijs. Economie. 13.5 0. 2. 4. 6. 8. 10. 12. 14. Aantal (x 1000). Bron: CBS (2000). Figuur 1.3. Aantal ingeschrevenen en geslaagden in het universitair onderwijs. studiejaar. ingeschrevenen. geslaagden. 1998/'99 160 23 1997/'98 161. 26 1996/'97 166 29 1995/'96 177. 26 1994/'95 185 25 1993/'94 188 24 1992/'93 187 0. 20. 40. 60. 80. 100. 120. 140. 160. 180. Aantal (x 1000). Bron: CBS (20000). 200.

(14) Studeren. 5. Deelname en afgestudeerden universitair onderwijs Het aantal ingeschreven studenten aan de Nederlandse universiteiten is sinds schooljaar 1992/’93 gestaag gedaald. Bedroeg het aantal ingeschrevenen in 1992’/93 nog 187 duizend, in het studiejaar 1998/’99 bedroeg het 160 duizend. Vanaf het begin tot halverwege de jaren negentig stijgt het aantal doctorandi jaarlijks. In het studiejaar 1996/’97 daalt het aantal afgestudeerde academici echter met 3 duizend ten opzichte van het voorgaande studiejaar. Deze daling zet door in het studiejaar 1997/’98: het aantal afgestudeerden neemt verder af tot 23 duizend. In Figuur 1.4. zijn de afgestudeerde academici in het studiejaar 1997/’98 naar opleidingscluster weergegeven. Het grootste opleidingscluster binnen het WO was het cluster gedrag en maatschappij, gevolgd door de clusters economie en taal en cultuur. Het landbouwcluster leverde in het studiejaar 1997/’98 het kleinste aantal afgestudeerden af op de arbeidsmarkt, namelijk 700.. Figuur 1.4. Afgestudeerde academici in het studiejaar 1997/’98 naar opleidingscluster. Onderwijssector Landbouw. 0.7. 1.8. Natuur. 2.4. Gezondheid. Techniek. 3.1. 3.3. Recht. 3.3. Taal en Cultuur. 3.7. Economie. Gedrag en maatschappij. 4.5 0. 1. 1. 2. 2. 3. 3. 4. 4. 5 5 Aantal (x 1000). Bron: CBS (2000). © SEO/Elsevier onderzoek 2000.

(15) 6. Hoofdstuk 1. 1.2. Sociaal-economische kenmerken Instroom- en uitstroomleeftijd De instroomleeftijd van studenten die een HBO-opleiding gaan volgen is gemiddeld 19,3 jaar. De leeftijd op het moment van de diploma-uitreiking (uitstroomleeftijd) bedraagt gemiddeld 23,3 jaar. Studenten die een opleiding tot uitvoerend- of docerend musicus volgden zijn bij afstuderen relatief het oudst, respectievelijk 25,2 en 26,2 jaar oud. De leeftijden bij het universitair onderwijs liggen hoger. De gemiddelde instroomleeftijd bedraagt hier 19,7 jaar en de gemiddelde uitstroomleeftijd ligt op 24,9 jaar. De jongste eerstejaars studenten op de universiteit registreren we bij de studies econometrie en biomedische wetenschappen. De studenten biomedische wetenschappen studeren gemiddeld ook als jongste af, op een leeftijd van 23,2 jaar. Studenten filosofie en godgeleerdheid zijn gemiddeld het oudst bij het behalen van het diploma, maar liefst 30,2 jaar. Geslacht en etniciteit Een aspect dat altijd de moeite van het bekijken waard is, betreft het geslacht van de studenten van de verschillende opleidingsrichtingen. Zowel op HBO als op universitair niveau is er onder de respondenten een lichte oververtegenwoordiging van het vrouwelijk geslacht, respectievelijk 59% en 54% is vrouw. Tussen de studies zijn de verschillen veel duidelijker. Op het HBO varieert het percentage vrouwelijke afgestudeerden tussen de 100% (logopedie) en 2% (elektrotechniek). De verdeling voldoet aan het vertrouwde beeld: vrouwen blijken zich met name te bevinden in de zorg- en alfa-hoek, terwijl ze in de bèta richtingen ondervertegenwoordigd zijn. Op het wetenschappelijk niveau ontwaren we hetzelfde beeld: 91% van de afgestudeerden in de studierichting gezondheidswetenschappen is van het vrouwelijke geslacht, terwijl we slechts 2% vrouwelijke afgestudeerden registreren in de studierichting (technische) informatica. Naast het geslacht is het eveneens interessant te kijken naar de etniciteit van de afgestudeerden. In het onderzoek hebben we twee definities van 'allochtoon' gehanteerd. In de enquête is gevraagd of de respondent zichzelf tot een allochtone bevolkingsgroep rekent. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord rekenen we de respondent tot de allochtone bevolking. Daarnaast werd de definitie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) opgenomen. Deze definitie luidt: iemand is allochtoon indien het geboorteland een ander is dan Nederland is en/of één dan wel allebei de ouders niet in Nederland zijn geboren. Het percentage 'subjectieve' allochtonen is zowel op HBO als WO-niveau lager dan volgens de BZK definitie..

(16) Studeren. 7. Zowel onder de afgestudeerde HBO-ers als academici rekent gemiddeld 3% zichzelf tot de allochtonen. Het aantal allochtonen volgens de BZK definitie is op HBO-niveau 8% en op WOniveau 12%. Het percentage allochtonen onder de afgestudeerden varieert volgens de subjectieve definitie al naar gelang de studierichting tussen de nul en tien procent. Het hoogste percentage afgestudeerde allochtonen registreren we onder de afgestudeerden in de sociaal juridische dienstverlening. Opleidingsniveau van de ouders Een belangrijk kenmerk van de sociaal-economische achtergrond van studenten betreft de gezinssituatie waaruit ze voortkomen. Uit onderzoek blijkt dat de opleiding van de ouders bepalend kan zijn voor de studieloopbaan van de kinderen. We onderscheiden vijf onderwijsniveaus: 1.. lagere school;. 2.. MAVO/lager beroepsonderwijs;. 3.. HAVO/VWO/middelbaar beroepsonderwijs;. 4.. hoger beroepsonderwijs;. 5.. universitair onderwijs.. In Figuur 1.5 is het opleidingsniveau van de in 1997/1998 afgestudeerde HBO-ers en academici weergegeven. Hierbij is gekeken naar het hoogste opleidingsniveau van één van beide ouders / verzorgers. Figuur 1.5. Hoogst behaalde opleidingsniveau van één van beide ouders/verzorgers. Onderwijsniveau. HBO. WO 26%. Universitair 10%. 28% HBO 26%. 24% HAVO/VWO/MBO 31%. 20% LBO/MAVO 30%. 2% Basisonderwijs 2%. 0%. 5%. 10%. 15%. 20%. 25%. 30%. 35% Procent. Bron: SEO/Elsevier (2000). © SEO/Elsevier onderzoek 2000.

(17) 8. Hoofdstuk 1. Deze cijfers kunnen vergeleken worden met opleidingsgegevens van de Nederlandse bevolking. Laten we ervan uitgaan dat van de ouders de man doorgaans het hoogste opleidingsniveau heeft en dat deze vaders zich in de leeftijdscategorie 45-65 jaar bevinden. Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat in Nederland gemiddeld 18,5% alleen het basisonderwijs heeft doorlopen, 21,5% een MAVO- of LBO-diploma heeft, 38,2% een HAVO/VWO of MBOopleiding heeft afgerond, en respectievelijk 14,5% en 7,3% een HBO- of universitaire opleiding hebben genoten. In Figuur 1.5 is te zien dat de academicus gemiddeld hoger opgeleide ouders heeft. Dit verschil is het meest geprononceerd voor het percentage ouders met een universitaire opleiding, dat voor academici ruim twee keer zo hoog is als bij HBO-ers. Het opleidingsniveau van de ouders is dus mede bepalend voor de niveau-keuze van studenten in het hoger onderwijs. Heeft dit gegeven ook invloed op de studiekeuze? Dit lijkt inderdaad het geval te zijn. Het percentage afgestudeerden met een of meer academisch geschoolde ouders varieert per studierichting behoorlijk: op HBO-niveau van 4% tot 20%, op WO-niveau van 12% tot 48%. Op HBO-niveau registreren we het hoogste percentage universitair geschoolde ouders in de kunsten: de docerend musici (26%) en de studenten beeldende kunst en vormgeving (22%). Op WOniveau vinden we de hoogste percentages hoog opgeleide ouders onder de afgestudeerde studenten in de studierichtingen (technische) wiskunde (48%) en tandheelkunde (48%). Bruto-inkomen van de ouders Het inkomen van de ouders is een andere indicator voor de sociale komaf van de student. We onderscheiden een vijftal inkomensklassen. In Figuur 1.6 wordt de procentuele verdeling over deze vijf klassen weergegeven voor zowel de HBO-ers als de academici. Het blijkt dat 30% van de HBO-ers het inkomen van de ouders inschat tussen de ƒ50 en ƒ75 duizend per jaar. Circa een kwart van de HBO-ers denkt dat het ouderlijk inkomen lager is, en bijna de helft (47%) schat het inkomen van de ouders hoger inde dan ƒ75 duizend per jaar. Het lijkt er op dat de helft van de HBO-ers ouders heeft met een bovenmodaal inkomen. Academici schatten het inkomen van de ouders gemiddeld hoger in dan de HBO-ers. Een kwart van de respondenten schat het inkomen tussen de ƒ50- en ƒ75 duizend, wat weinig verschilt met de HBO-ers. Een aanzienlijk kleiner deel (15%) schat het inkomen lager in dan ƒ50 duizend, terwijl 38% van de respondenten het inkomen van de ouders op meer dan ƒ100 duizend per jaar inschat. De fiscaal-juristen hebben de rijkste ouders: 58% geeft aan in te schatten dat de ouders beschikken over een gezamenlijk brutohuishoudinkomen van meer dan ƒ100 duizend..

(18) Studeren. Figuur 1.6. 9. Bruto-huishoudinkomen per jaar van de ouders/verzorgers in vijf klassen HBO. WO. Bruto-inkomen 38% meer dan ƒ100 duizend 23%. 23% tussen ƒ75 en ƒ100 duizend 24%. 25% tussen ƒ50 en ƒ75 duizend 30%. 11% tussen ƒ25 en ƒ50 duizend 20%. 3% minder dan ƒ25 duizend 3% 0%. 5%. 10%. 15%. 20%. 25%. 30%. 35%. 40% Procent. Bron: SEO/Elsevier (2000). 1.3. Leerwegen naar HBO en WO Het HBO staat open voor studenten met een MBO, HAVO of VWO diploma. Deze diversiteit aan toegangswegen- die ook alle op uiteenlopende manieren kunnen worden bereikt- brengt met zich mee dat een grote variëteit aan leerwegen kan worden aangetroffen onder studenten van het HBO. Onder de afgestudeerde HBO-ers vinden we mensen die hun onderwijsloopbaan begonnen met LBO of MAVO, maar ook mensen die na de lagere school meteen doorstroomden naar het VWO. Degenen die hun onderwijsloopbaan op laag niveau beginnen en zich vervolgens opwerken tot het HBO duiden we aan met de term ‘stapelaars’: zij stapelen verschillende opleidingen op en verliezen in dat proces door de onvermijdelijke overlap tussen de opleidingen één of meer jaren. Het traject dat zij doorlopen zou bezien vanuit het oogpunt van de overheid als inefficiënt kunnen worden aangemerkt, maar met evenveel kracht zou men kunnen beargumenteren dat de mogelijkheid tot stapelen een sterk punt is van het Nederlandse onderwijssysteem. Via deze weg wordt immers de kans vergroot dat het beschikbare menselijk kapitaal zo hoog mogelijk geschoold is. Tegenover de stapelaar staat de student die de kortst mogelijke leerweg aflegde: (basisschool-) HAVO  HBO.. © SEO/Elsevier onderzoek 2000.

(19) 10. Hoofdstuk 1. In Figuur 1.7 zijn de meest voorkomende leerwegen op HBO-niveau weergegeven. Van de voltijd HBO-ers heeft 32% de kortst mogelijke leerweg afgelegd, en 24% komt van het VWO. De overige 44% bestaat uit ‘stapelaars’. Ruim een kwart van de afgestudeerden is via het MBO het HBO binnengestroomd, waarvan het merendeel na de basisschool MAVO heeft gevolgd. Figuur 1.7. Leerwegen naar het HBO. Leerweg. 6%. Overig. LBO => MBO => HBO. 4%. HAVO => MBO => HBO. 7%. 10%. MAVO => HAVO => HBO. 16%. MAVO => MBO => HBO. VWO => HBO. 24%. HAVO => HBO. 0%. 32%. 5%. 10%. 15%. 20%. 25%. 30%. 35% Procent. Bron: SEO/Elsevier (2000) De universiteit staat in principe alleen open voor studenten met een VWO-diploma. Er zijn echter enkele andere toegangsmogelijkheden. Zo is het mogelijk met een HBO-propedeuse in te stromen in het WO, mits men slaagt voor een toelatingstest. Het is ook mogelijk als extraneus deel te nemen aan het universitair onderwijs. De toelating is dan niet gebonden aan het behalen van een diploma of propedeuse. In Figuur 1.8 zijn de meest voorkomende leerwegen op WO-niveau weergegeven. Van de voltijd academici is 75% ingestroomd via de snelste leerweg: van basisschool naar VWO en dan direct naar de universiteit. Daarnaast is nog 2% van de afgestudeerden indirect afkomstig van het VWO. Zij waagden niet direct de stap van het VWO naar de universiteit, maar volgden eerst een HBO opleiding. Eén op de acht afgestudeerden heeft direct na de lagere school de HAVO gevolgd, en is vervolgens hetzij via het VWO, hetzij via het HBO ingestroomd in het universitair onderwijs. Daarbij komt het tweemaal zo vaak voor dat de Havist een VWO opleiding heeft gevolgd. Slechts 2% van de afgestudeerden heeft een van de langste leerwegen in het Nederlandse onderwijssysteem gevolgd, en zich via MAVO, HAVO en VWO opgewerkt tot de universiteit..

(20) Studeren. 11. Nog eens 7% heeft een andere leerweg gevolgd. Binnen deze groep bevindt zich waarschijnlijk een grote aandeel extraneï. Figuur 1.8. Leerwegen naar het WO. Leerweg. 7%. Overig. MAVO => HAVO => VWO => WO. 2%. VWO => HBO => WO. 4%. HAVO => HBO => WO. 4%. HAVO => VWO => WO. 8%. VWO => WO. 0%. 75%. 10%. 20%. 30%. 40%. 50%. 60%. 70%. 80% Procent. Bron: SEO/Elsevier (2000). 1.4. Studiekeuzemotivatie Waarom kiezen mensen voor een bepaalde opleiding? Hebben ze altijd al geweten dat ze deze studie zouden gaan doen, vanwege het beroep dat erop aansluit? Kiezen ze voor een studie omdat ze verwachten daarmee een grote kans te hebben op een goede baan? Wisten ze niet precies wat ze wilden gaan doen en kozen ze voor een studie die aansluit bij hun talenten, gezien de ervaringen op de middelbare school? Of is interesse in het vakgebeid de reden waarom men kiest voor een zekere opleiding. Het merendeel blijkt uit interesse voor de studie gekozen te hebben. Bij HBO-ers ligt dit percentage op 57%, bij academici zelfs op 68%. Onder HBO-ers bevinden zich relatief meer mensen die een studie kiezen omdat ze dat al wilden zolang ze zich kunnen herinneren. Van de gehele populatie betrof dit 17%, terwijl dit percentage bij academici op 11% ligt. Wat de overige argumenten betreft, is er weinig verschil waarneembaar tussen HBO-ers en academici.. © SEO/Elsevier onderzoek 2000.

(21) 12. Hoofdstuk 1. Figuur 1.9. Studiekeuzemotivatie HBO-ers en academici. Studiekeuzemotivatie. WO. HBO 57%. interessant gebied 68% 17% altijd al willen doen 11% 9% arbeidsmarktperspectieven 7% 2% aansluiting bij beste cijfers v.o. 2% 0%. 10%. 20%. 30%. 40%. 50%. 60%. 70%. 80% Procent. Bron: SEO/Elsevier (2000) Grote verschillen op dit gebied zijn waarneembaar wanneer we studies met elkaar vergelijken. Binnen het HBO vinden we een hoog percentage mensen die al vanaf hun jongste jeugd een bepaalde opleiding ambieerden bij de musici, leraren basisonderwijs, veehouders en beeldend kunstenaars. Hoge percentages studenten die bij de keuze van de opleiding rekening hielden met de goede arbeidsmarktperspectieven, vinden we met name bij de economische studies, informatica en hotelonderwijs. Van de universitaire opleidingen blijken geneeskunde, kunstgeschiedenis en archeologie, filosofie en godgeleerdheid, Nederlands recht en elektrotechniek studies te zijn die een relatief groot deel van de studenten al wil volgen zolang ze zich kunnen herinneren. De fiscaal juridische opleiding, economie, tandheelkunde en bedrijfskunde zijn juist studies waarbij een relatief groot deel van de studenten bij de studiekeuze vooral lette op de baankansen.. 1.5. Activiteiten tijdens de studie Naast studeren omvat het leven van een student ook andere activiteiten. Wat hebben de afgestudeerden uit het studiejaar 1997/1998 zoal uitgevoerd tijdens hun studententijd? Van de HBO-ers is 23% lid geweest van een studie- of studentenvereniging en 32% heeft bestuurservaring opgedaan. Klaarblijkelijk doen veel HBO-studenten bestuurlijke ervaring op buiten een studie- of studentenvereniging. Daarnaast heeft ruim de helft van de HBO-ers betaald werk uitgevoerd naast de studie, terwijl nog eens 20% onbetaald werk verricht heeft..

(22) Studeren. 13. Grote verschillen tussen studies op dit gebied worden op voorhand niet verwacht. Toch blijkt hiervan wel degelijk sprake te zijn. Zo vinden we een verrassend hoog percentage leden van studie- of studentenverenigingen in het hogere hotelonderwijs en bij de studies small business en retail management en levensmiddelentechnologie. Erg laag ligt dit percentage juist bij culturele en maatschappelijke vorming, de opleiding tot docerend musicus, beeldende kunst en vormgeving, verpleegkunde, leraar basis onderwijs, en de opleiding voor uitvoerend musici. Verder constateren we relatief hoge percentages bestuurservaring bij agrarische bedrijfskunde en wederom small business en retail management. Relatief laag scoren op dit punt de studies maatschappelijk werk en dienstverlening, sociaal pedagogische hulpverlening en beeldende kunst en vormgeving. Veel betaald werk tijdens de studie wordt verricht door aankomend musici, verpleegkundigen, journalisten en leraren lichamelijke oefening en relatief weinig door aankomend leraren basisonderwijs en medisch laboranten. Kijken we naar het onbetaalde werk, dan blijkt dat HBO-studenten in een economische richting dat weinig doen, en studenten culturele en maatschappelijke relatief vaak. Figuur 1.10. Activiteiten tijdens de studietijd van HBO-ers en academici WO. Activiteiten tijdens studie. HBO. 32% bestuur 55% 23% lid studie-/studentenvereniging 60% 20% onbetaald werk 24% 54% betaald werk 50% 0%. 10%. 20%. 30%. 40%. 50%. 60%. 70% Procent. Bron: SEO/Elsevier (2000) Onder academici blijkt het lidmaatschap van een studie- of studentenvereniging veel gebruikelijker dan onder HBO-ers. Meer dan de helft, 60%, heeft op deze manier zijn studentenleven ingevuld. Ook bestuurswerk wordt door academici meer verricht dan door HBO-ers: 55% heeft tijdens de studententijd bestuurservaring opgedaan. Betaalde werkzaamheden naast de studie zijn door precies de helft van de afgestudeerde academici verricht, waarmee zij weinig afwijken van de HBO-ers. Hetzelfde geldt voor onbetaald werk: bijna een kwart van de academici heeft tijdens de studie vrijwilligerswerk uitgevoerd.. © SEO/Elsevier onderzoek 2000.

(23) 14. Hoofdstuk 1. Ook onder academici constateren we, hoewel we dat op voorhand niet direct verwachtten, verschillen tussen studies wat betreft de invulling van het leven als student. Zo zijn studenten engels, psychologie en culturele antropologie relatief weinig actief in studie- of studentenverenigingen (≤40%), terwijl studenten scheikundige technologie, fiscaal juristen en werktuigbouwkundigen op dit gebied juist erg actief zijn. Uitzonderlijk veel bestuurlijke ervaring treffen we aan bij wiskundigen. Meer dan 90% van hen heeft bestuurservaring opgedaan. Informatica en Europese studies blijken relatief weinig bestuurders te leveren. Verder is opvallend dat bètastudenten relatief weinig werken naast hun studie, terwijl zij ook relatief weinig onbetaald werk verrichten. Dit hangt mogelijkerwijs samen met het feit dat bètastudenten meer tijd besteden aan de studie zelf. Het aantal college-uren is bij deze studies in ieder geval relatief hoog. Studenten taal en cultuur of gedrag en maatschappij hebben juist relatief veel vrijwilligerswerk gedaan.. 1.6. Studieduur en studieschuld Hoe lang hebben studenten over hun opleiding gedaan en hoeveel studieschuld hebben ze opgebouwd? Deze onderwerpen hangen gedeeltelijk met elkaar samen. Wie lang studeert verliest op een gegeven moment het recht op studiefinanciering en zal een groter deel van het collegegeld moeten lenen. Bovendien stijgt het collegegeld wanneer men langer dan zes jaar studeert. In het HBO ligt de gemiddelde studieduur voor een onverkorte opleiding op vier jaar en ruim drie maanden. Nominaal duren deze opleidingen vier jaar, dus de feitelijke studieduur ligt daar niet veel boven. Musici vormen uitschieters: zij studeren ruim vijf en een half jaar. Oefentherapeuten doen minder dan drie en een half jaar over hun opleiding, maar die hebben dan ook een nominale duur van drie jaar. Onder academici is de gemiddelde studieduur van een onverkorte opleiding langer, namelijk vijf jaar en ruim zeven maanden. Hier is het verschil tussen studies nog groter dan onder HBOopleidingen. Studenten farmacie, geneeskunde en filosofie en godgeleerdheid doen zo’n zeven jaar over hun opleiding. De nominale studieduur van farmacie en geneeskunde is dan ook zes jaar en die van godgeleerdheid varieert van vier tot zes jaar afhankelijk van de universiteit. Gezien de langere feitelijke studieduur van academici is het niet verwonderlijk dat zij ook een hogere studieschuld hebben aan het eind van hun studie. Waar ruim driekwart van de afgestudeerde HBO-ers geen studieschuld heeft, is dit bij academici slechts de helft. De verdeling van de studieschuld kent bij zowel HBO-ers als academici een grote spreiding..

(24) Studeren. Figuur 1.11. 15. Studieschuld van afgestudeerde HBO-ers en academici. Studieschuld. WO. HBO. 2% meer dan ƒ30.000 5% 4% ƒ20.000 - ƒ30.000 6% 7% ƒ10.000 - ƒ20.000 13% 15% minder dan ƒ10.000 23% 70% geen studieschuld 52% 0%. 10%. 20%. 30%. 40%. 50%. 60%. 70%. 80% Procent. Bron: SEO/Elsevier (2000) Wanneer we de samenhang van de studieschuld met enkele persoonskenmerken multivariaat bekijken, blijken de studieduur en het inkomen van de ouders zoals verwacht de meest bepalende factoren. Mensen die werken tijdens de studie hebben tevens een lagere studieschuld, wat ook geldt voor vrouwen ten opzichte van mannen. Het niveau van de opleiding, HBO of universiteit, heeft geen afzonderlijke invloed.. 1.7. Oordeel over de opleiding Achteraf beoordelen studenten hun opleiding veelal als voldoende, maar niet bijzonder goed. HBO-ers geven gemiddeld een 6,8 aan de opleiding, variërend van 6,2 tot 7,4. Opvallend laag scoren de lerarenopleidingen, die we allemaal bij de tien laagst scorende studies vinden. Het hogere hotelonderwijs scoort daarentegen juist hoog. Bij de universitaire opleidingen ligt de gemiddelde score op 7,2, variërend van 6,4 tot 7,6. Terwijl nagenoeg de gehele top tien uit bètaopleidingen bestaat, vinden we bij de tien laagst scorende studies alleen taal, cultuur, gedrag en maatschappij.. © SEO/Elsevier onderzoek 2000.

(25)

(26) 17. 2.. Zoeken. 2.1. Wanneer start men met zoeken? Aan de studie komt op een gegeven moment een einde. Men is officieel afgestudeerd, en dan? Gaat men op zoek naar een baan, gaat men er liever eerst even tussenuit, of is men wellicht al tijdens de laatste fase van de studie begonnen met zoeken en heeft men al een baan? Het moment waarop afgestudeerden starten met zoeken naar een baan blijkt een vrij grote spreiding te vertonen rond het moment van afstuderen. Sommigen beginnen reeds een jaar voor het afstuderen met zoeken, anderen pas een jaar erna. HBO-ers starten gemiddeld zo’n anderhalve maand voor het afstuderen met het zoeken naar hun eerste baan. Ruim 65% begint met zoeken voordat ze officieel afgestudeerd zijn. Figuur 2.1. Moment waarop afgestudeerde HBO-ers gestart zijn met zoeken naar een baan en het moment waarop ze beschikbaar kwamen voor de arbeidsmarkt. Procent. Start zoeken. Beschikbaar voor arbeidsmarkt. 60%. 50%. 40%. 30%. 20%. 10%. Bron: SEO/Elsevier (2000). 12 mnd na. 11 mnd na. 10 mnd na. 9 mnd na. 8 mnd na. 7 mnd na. 6 mnd na. 5 mnd na. 4 mnd na. 3 mnd na. 2 mnd na. 1 mnd na. afstuderen. 1 mnd voor. 2 mnd voor. 3 mnd voor. 4 mnd voor. 5 mnd voor. 6 mnd voor. 7 mnd voor. 8 mnd voor. 9 mnd voor. 10 mnd voor. 11 mnd voor. 12 mnd voor. 0%.

(27) 18. Hoofdstuk 2. De procentuele verdeling van het moment waarop HBO-ers aanvangen met zoeken is weergegeven in Figuur 2.1. Tevens zien we daarin wanneer deze mensen feitelijk beschikbaar komen voor de arbeidsmarkt. Gemiddeld ligt dit ruim twee maanden na het moment waarop men start met zoeken, ruim een halve maand na afstuderen. De spreiding hiervan is minder groot dan van het zoekstartmoment, geconcentreerd vlak na het afstuderen. In Figuur 2.2 zijn dezelfde grootheden weergegeven voor de afgestudeerde academici. Gemiddeld starten zij bijna twee maanden voor het afstuderen met het zoeken naar een baan. Ruim 64% begint hiermee voor de buluitreiking. Ook hier zien we dat het moment van de eerste zoekactiviteit meer gespreid is rond het moment van afstuderen dan het moment waarop men beschikbaar kwam voor de arbeidsmarkt. Dit laatste moment ligt gemiddeld iets minder dan een halve maand na het afstuderen. Figuur 2.2. Moment waarop afgestudeerde academici gestart zijn met zoeken naar een baan en het moment waarop ze beschikbaar kwamen voor de arbeidsmarkt. Procent. Start zoeken. Beschikbaar voor arbeidsmarkt. 40%. 35%. 30%. 25%. 20%. 15%. 10%. 5%. 12 mnd na. 11 mnd na. 9 mnd na. 10 mnd na. 8 mnd na. 7 mnd na. 6 mnd na. 5 mnd na. 4 mnd na. 3 mnd na. 2 mnd na. 1 mnd na. afstuderen. 1 mnd voor. 2 mnd voor. 3 mnd voor. 4 mnd voor. 5 mnd voor. 6 mnd voor. 7 mnd voor. 8 mnd voor. 9 mnd voor. 10 mnd voor. 11 mnd voor. 12 mnd voor. 0%. Bron: SEO/Elsevier (2000) Op dit vlak is er sprake van weinig verschil tussen HBO-ers en academici. Wanneer we kijken naar verschillen tussen studies zien we een groter verschil. Beschouwen we bijvoorbeeld het aan-.

(28) Zoeken. 19. deel afgestudeerden dat voor het beëindigen van de studie gestart is met het zoeken naar een baan, dan zien we in Tabel 15 in de Statistische Bijlage dat dit binnen het HBO varieert van 32% bij beeldende kunst en vormgeving tot 95% bij accountancy. We constateren dat accountancy en hogere informatica wederom tot de hoogste regionen behoren, terwijl de studies beeldende kunst en vormgeving en hoger toeristisch en recreatief onderwijs notoire laag-scoorders blijken. Onder academici blijkt dit percentage uiteen te lopen van 24% bij industrieel ontwerpen tot 89% bij farmacie. Vergeleken met vorig jaar blijken maar liefst vier van de vijf studies met het laagste aandeel zoekers voor afstuderen hetzelfde. Studenten engels, industrieel ontwerpen, europese studies en culturele antropologie blijken zich wederom tijdens de studie relatief weinig bezig te houden met de baan die ze na het afronden ervan zullen vervullen. Bouwkunde, een studie die de afgelopen twee jaar in de onderste vijf te vinden was, blijkt hieruit verdwenen te zijn. In tegenstelling tot vorige jaren begint ruim de helft van de afgestudeerden van deze studie met zoeken voor het afstuderen. Bij de snelste starters vinden we twee studies die vorig jaar ook in de top vijf te vinden waren. Dit betreft de fiscaal-juridische opleiding en geneeskunde, die zich twee jaar geleden ook al in de hoogste regionen bevonden. Farmacie stond twee jaar geleden ook al bovenaan, net als nu, maar was vorig jaar niet in de top vijf te vinden.. 2.2. Hoe zoekt men? Ondernomen zoekactiviteiten Klaarblijkelijk onderscheiden studenten van verschillende studies zich van elkaar wat betreft het moment waarop ze starten met het zoeken naar een baan. Hanteren ze ook verschillende zoekmethoden? Er bestaat inderdaad een grote variëteit in zoekmethoden. Waar de ene persoon zich vooral beroept op een netwerk, reageert een ander met name op advertenties en weer een ander beproeft zijn geluk via een arbeids- of uitzendbureau. In de figuren 2.3 en 2.4 zien we welke zoekactiviteiten zoal zijn ondernomen door HBO-ers en academici die zo’n twee jaar geleden zijn afgestudeerd. Advertenties blijken bij beide groepen nog steeds een middel dat het merendeel aangrijpt in de zoektocht naar de eerste baan. Open sollicitaties vormen voor beide groepen de tweede gebruikelijke optie. Bekijken we de zoekactiviteiten van HBO-ers afzonderlijk, dan kunnen we constateren dat zij minder dan voorheen gebruik lijken te maken van het uitzendbureau. Waar vorig jaar 40% zich inschreef bij een uitzendbureau en 25% bij een uitzendbureau voor hoger opgeleiden, liggen deze percentages nu op 35% respectievelijk 22%. Ook inschrijven bij het arbeidsbureau gebeurt min-. © SEO/Elsevier onderzoek 2000.

(29) 20. Hoofdstuk 2. der: tegenover 36% toen, staat 27% nu. Tevens kunnen we een verschil waarnemen bij het netwerken: waar vorig jaar slechts 17% gebruik probeerde te maken van zijn netwerk, is dit nu 28%. Verder valt op dat ruim 20% geen enkele zoekactiviteit heeft ondernomen. Zij zijn gevraagd voor een baan. Figuur 2.3. Zoekactiviteiten ondernomen door afgestudeerde HBO-ers Zoekmethode 67%. advertentie 41%. open sollicitatie 35%. uitzendbureau. 32%. stage. 28%. netwerken. 27%. arbeidsbureau 22%. uitzendbureau(ho). 22%. geen, gevraagd carrièredag. 13%. mondeling benaderen werkgevers. 13% 12%. wervings- en selectiebureau. 11%. via Internet 7%. open dag bedrijf. 4%. anders. 3%. loopbaanadviescentrum. 2%. sollicitatiecursus. 1%. bedrijfscursus 0%. 10%. 20%. 30%. 40%. 50%. 60%. 70%. 80% Procent. Bron: SEO/Elsevier (2000) Interessant is wederom de verschillen tussen de studies in dit opzicht te bezien. We vinden ook hier interessante verschillen. Het percentage afgestudeerde HBO’ers die niet gezocht heeft, omdat ze gevraagd zijn, beslaat een range van 7% tot 47%. Opvallend is hier vooral dat muziekstudenten vaak gevraagd worden. Verder is er weinig patroon te ontdekken in de aard van de studie in combinatie met de mate waarin studenten gevraagd worden. Zo worden ergotherapeuten bijvoorbeeld weinig gevraagd, terwijl fysio- en oefentherapeuten veel gevraagd worden. En elektrotechnici worden vaak gevraagd, terwijl studenten van andere technische studies weinig gevraagd worden. Het percentage dat gebruik maakt van advertenties loopt uiteen van 33% tot 92%. Ook hierin is niet echt een duidelijk patroon te herkennen wat opleidingsclusters betreft. Dit in tegenstelling tot het beeld dat we zien bij het percentage dat zich inschrijft bij een arbeidsbureau. Dit percentage varieert van 0% tot 60%, waarbij met name afgestudeerden in een gedrags- en maatschappijstudie, maar ook kunst- en lerarenopleidingen dit veel doen en economie- en techniekstudenten.

(30) Zoeken. 21. weinig. Ook ergo-, fysio- en oefentherapeuten schrijven zich relatief vaak in bij een arbeidsbureau. Dit beeld is ongeveer hetzelfde bij uitzendbureau, welk percentage uiteenloopt van 7% tot 69%. Als we naar de academici kijken, zien we een gelijksoortig beeld als bij de HBO-ers. Ook hier is, vergeleken met de uitkomsten van het onderzoek van vorig jaar minder gebruik gemaakt van uitzendbureaus, al dan niet voor hoger opgeleiden, en arbeidsbureaus en meer van een netwerk. Verder is ook hier opvallend dat bijna eenvijfde geen enkele zoekactiviteit heeft ondernomen, daar ze reeds voor de eerste zoekactiviteit gevraagd zijn voor een baan. Figuur 2.4. Zoekactiviteiten ondernomen door afgestudeerde academici Zoekmethode 72%. advertentie 50%. open sollicitatie 36%. netwerken 27%. uitzendbureau uitzendbureau(ho). 25%. arbeidsbureau. 25%. stage. 25% 21%. carrièredag. 18%. geen, gevraagd via Internet. 16%. wervings- en selectiebureau. 16% 15%. mondeling benaderen werkgevers. 14%. open dag bedrijf 10%. sollicitatiecursus 7%. loopbaanadviescentrum 4%. anders 1%. bedrijfscursus 0%. 10%. 20%. 30%. 40%. 50%. 60%. 70%. 80% Procent. Bron: SEO/Elsevier (2000) Wanneer we de universitaire studies onderling vergelijken, zien we dat ook hier een grote spreiding bestaat. Het aandeel dat gevraagd is, loopt uiteen van 5% tot 33%, waarbij met name technische studies en tandheelkunde hoog scoren. Het gebruik maken van advertenties varieert van 32% tot 94%, waarin geen duidelijk patroon van studieclusters te herkennen is. Het inschrijven bij arbeids- en uitzendbureaus loopt ook flink uiteen: van 0% tot respectievelijk 54% en 63%. Hierbij geldt dat met name afgestudeerden in een sociale richting en taal en cultuur studies gebruik maken van deze route. Fiscaal juristen, genees- en tandheelkundigen en bèta-afgestudeerden bewandelen deze weg zelden. Tenslotte is nog opvallend dat tandheelkundigen zich relatief veel mondeling wenden tot potentiële werkgevers, een activiteit die door afgestudeerden van andere. © SEO/Elsevier onderzoek 2000.

(31) 22. Hoofdstuk 2. studies nauwelijks wordt ondernomen. Deze laatste conclusie werd in de vorige jaren overigens ook al getrokken. Als we HBO-ers en academici met elkaar vergelijken, dan zien we dat academici relatief vaker het middel van de open sollicitatie of het netwerk aanspreken, terwijl ze minder dan HBO-ers gebruik maken van uitzend- en arbeidsbureaus. Succesverwachting zoekactiviteiten We hebben nu gezien welke zoekactiviteiten afgestudeerden ondernemen. Dit kunnen er meerdere per persoon zijn. Van welke activiteit verwachten ze het meeste succes? Logisch gezien zouden de activiteiten die het meest ondernomen worden ook de grootste succesverwachting moeten hebben. Aangezien in de enquête expliciet gevraagd wordt naar de zoekactiviteit waarvan men het meeste succes verwacht, kan deze hypothese worden getoetst. Uit de vergelijking van Figuur 2.5 met Figuur 2.3 blijkt dat de bovengenoemde hypothese voor HBO-ers inderdaad opgaat. De meest ondernomen activiteit was het reageren op advertenties en dat is inderdaad de activiteit waarvan men aangeeft het meeste succes te verwachten. Van alle andere activiteiten wordt beduidend minder succes verwacht. Open sollicitaties, netwerk, stage en uitzendbureau, al dan niet voor hoger opgeleiden, worden ieder ook nog met enige regelmaat genoemd, maar de succesverwachting van de overige activiteiten is marginaal..

(32) Zoeken. 23. Figuur 2.5. Zoekactiviteiten waarvan afgestudeerde HBO-ers het meeste succes verwachten. Meeste succes verwacht van... 37%. reactie op advertentie 12%. open sollicitatie stage. 8%. netwerken. 8%. uitzendbureau. 6%. mondelinge benadering. 6% 6%. uitzendbureao ho 4%. wervings- en selectiebureau. 3%. arbeidsbureau. 3%. Internet open dag bedrijf. 2%. carrièredag. 2%. anders. 2%. loopbaanadviescentrum. 0%. bedrijfscursus. 0%. sollicitatiecursus. 0% 0%. 5%. 10%. 15%. 20%. 25%. 30%. 35%. 40% Procent. Bron: SEO/Elsevier (2000) Uiteraard is ook hier een verschil tussen studies niet uit te sluiten. Het is zeer wel mogelijk werkgevers die veel studenten uit een bepaalde richting aantrekken afwijkende sollicitatiemogelijkheden bieden dan andere. Zeer opvallend is in dit opzicht de uitzonderingspositie van afgestudeerden in de hogere informatica. Zij blijken met name veel succes te verwachten van carrièredagen en open dagen van bedrijven en mondelinge benadering van werkgevers, activiteiten waarvan anderen nauwelijks succes verwachten, terwijl ze nauwelijks vertrouwen hebben in het reageren op advertenties (slechts 4% noemt deze activiteit als de meest succesvolle). Uitvoerend musici blijken veel te verwachten van het aanwenden van het door hen opgebouwde netwerk. Ook merkwaardig kan de categorie oefentherapeuten genoemd worden. Zij verwachten relatief weinig succes van het reageren op advertenties, iets meer van open sollicitaties en juist relatief erg veel van mondelinge benadering, netwerken en stage. Als we kijken naar de academici, dan zien we dat ook hier het meeste succes verwacht wordt van het reageren op advertenties. Ook van open sollicitaties, netwerken en stages wordt enig succes verwacht. De succesverwachting van de overige zoekactiviteiten is zeer gering.. © SEO/Elsevier onderzoek 2000.

(33) 24. Hoofdstuk 2. Figuur 2.6. Zoekactiviteiten waarvan afgestudeerde academici het meeste succes verwachten. Meeste succes verwacht van… 39%. reactie op advertentie open sollicitatie. 17%. netwerken. 11% 10%. stage mondelinge benadering. 5%. wervings- en selectiebureau. 4%. uitzendbureao ho. 3%. uitzendbureau. 3%. anders. 2%. carrièredag. 2%. Internet. 2%. open dag bedrijf. 2%. arbeidsbureau. 0%. bedrijfscursus. 0%. loopbaanadviescentrum. 0%. sollicitatiecursus. 0%. 0%. 5%. 10%. 15%. 20%. 25%. 30%. 35%. 40% Procent. Bron: SEO/Elsevier (2000) Ook onder academici bestaan aanzienlijke verschillen in dit opzicht tussen studies. Zoals reeds eerder is geconstateerd, nemen tandheelkundigen een bijzondere positie in. Zij verwachten vooral veel van mondelinge benadering van werkgevers en het aanwenden van een netwerk en geven ook regelmatig aan dat ze veel succes verwachten van een hier niet genoemde activiteit, iets wat bij andere studies nauwelijks voorkomt. Blijkbaar hebben tandheelkundigen ook nog een geheel eigen manier om een baan te zoeken. Planologen, sociologen, afgestudeerden Engels en Europese studies en sociaal-culturele wetenschappen nemen een uitzonderingspositie in doordat zij de enigen zijn die het succes het inschrijven bij uitzendbureaus, eventueel voor hoger opgeleiden, vrij hoog inschatten, terwijl dit bij andere studies nauwelijks wordt genoemd. Wanneer we tenslotte HBO vergelijken met WO, dan merken we op dat er nauwelijks verschil bestaat qua succesverwachting van zoekactiviteiten tussen deze beide onderdelen van het Hoger Onderwijs. Feitelijk succes van zoekactiviteiten Nu weten we welke zoekactiviteiten afgestudeerden ondernemen en van welke activiteiten ze het meeste succes verwachten. Maar welke activiteiten leiden nu daadwerkelijk tot een baan? Uit de enquête weten we hoe mensen aan hun eerste respectievelijk hun huidige baan zijn gekomen..

(34) Zoeken. 25. Figuur 2.7. Manier waarop HBO-afgestudeerden aan hun eerste respectievelijk huidige baan zijn gekomen Eerste baan. Huidige baan. Baan gekregen via… 28%. gevraagd 21% uitzendbureau (evt ho). 24% 23%. 15%. advertentie. 14% stage. 0% 13% 13%. open sollicitatie 10% 6%. netwerk. 6% 5%. anders. arbeidsbureau. 5% 0% 3% 6%. wervingsbureau 2% 4%. via Internet. 1% 3%. interne sollicitatie 0% 0%. 5%. 10%. 15%. 20%. 25%. 30% Procent. Bron: SEO/Elsevier (2000) Wanneer we kijken naar de HBO-ers, dan valt direct op dat het aandeel mensen dat een baan krijgt door middel van het reageren op een advertentie verrassend laag is gezien hetgeen eerder in deze paragraaf is gepresenteerd. Terwijl dit toch de activiteit is die het meest wordt ondernomen en waarvan men in het algemeen het meeste succes verwacht, vindt minder dan 15% zijn eerste baan via deze weg. Verrassend hoog, met het oog op vooral de succesverwachting, is het aandeel van de eerste banen die via het uitzendbureau wordt gevonden. Overigens bestaat er weinig verschil met het beeld van vorig jaar. Ook toen werden de meeste eerste banen verkregen via het uitzendbureau en doordat mensen gevraagd werden, gevolgd door advertenties en open sollicitaties. Nu is alleen de categorie ‘stage’ toegevoegd, die vorig jaar nog in de categorie ‘overig’ viel. Ook hier kunnen we een vergelijking maken tussen studies. Een in het oog springende uitzonderingspositie wordt ingenomen door de informatici. Zij komen vrijwel nooit aan een eerste baan via een advertentie of een uitzendbureau. Eenderde van hen is gevraagd voor zijn eerste baan, terwijl bijna tweederde op een andere manier zijn eerste baan heeft gevonden dan op de hier aangegeven manieren. Wat open sollicitaties betreft springen de verpleegkundigen eruit. Zijn. © SEO/Elsevier onderzoek 2000.

(35) 26. Hoofdstuk 2. komen opvallend vaak via deze methode aan hun eerste baan. Verder blijkt net als eerder het percentage dat gevraagd is voor de eerste baan nogal uiteen te lopen. Musici, oefentherapeuten en wis- en natuurkundeleraren worden vaak gevraagd voor hun eerste baan, terwijl dit nauwelijks voorkomt bij bijvoorbeeld civiele techniek en bouwkunde. Civieltechnici hebben hun eerste baan relatief vaak te danken aan een wervingsbureau. Chemisch technologen springen eruit doordat zij als enigen relatief vaak een baan vinden via het arbeidsbureau. Opvallend hoge scores worden voor de huidige baan behaald via het netwerk door fysiotherapeuten en afgestudeerden van het hogere hotelonderwijs. Kijken we naar de academici, dan zien we een opvallend verschil met vorig jaar. Waar vorig jaar slechts 16% van de afgestudeerde academici een eerste baan vond via een uitzendbureau, ligt dit percentage nu een stuk hoger. Zij vormen zelfs de grootste categorie en zijn ‘gevraagd’ en ‘via advertentie’ voorbij gestreefd. Het aandeel afgestudeerden dat is gevraagd voor de eerste baan ligt 4 procentpunt hoger dan vorig jaar, terwijl de aandelen via de advertentie en open sollicitatie licht zijn afgenomen. Uiteraard bestaat ook hier een verschil tussen studies. Zo blijken farmaceuten relatief veel succes te hebben via wervingsbureaus. Net als bij het HBO geldt dat het aandeel afgestudeerden dat een eerste baan vindt via het uitzendbureau flink uiteen loopt. Bij bepaalde studies, zoals econometrie, de fiscaal-juridische opleiding, farmacie en tandheelkunde, wordt via deze weg nauwelijks gestart in een eerste baan. Bij andere studies, zoals Europese studies, bedrijfscommunicatie, biologie, geschiedenis en een aantal sociale studies, ligt dit percentage rond de 40 à 50%. Verder springt in het oog dat geneeskundigen relatief erg vaak succes hebben met een open sollicitatie. Blijkbaar is deze sollicitatieroute in de zorgsector gebruikelijker dan elders, mede gezien het feit dat verpleegkundigen dezelfde uitzondering vormden onder de HBO-opleidingen..

(36) Zoeken. 27. Figuur 2.8. Manier waarop afgestudeerde academici aan hun eerste respectievelijk hun huidige baan zijn gekomen Eerste baan. Baan gekregen via.... Huidige baan. 8%. uitzendbureau (evt ho). 24% 21%. gevraagd. 24% 27%. advertentie. 18% 19%. open sollicitatie 13% 0%. stage. 7% 7%. netwerk. 6% 7%. anders 4% 3%. wervingsbureau. 2% 1% 1%. arbeidsbureau. 2%. via Internet. 1% 3%. interne sollicitatie 0% 0%. 5%. 10%. 15%. 20%. 25%. 30% Procent. Bron: SEO/Elsevier (2000). 2.3. Wat zoekt men? Uit het voorgaande hebben we inzicht gekregen in het moment waarop mensen zoeken en hoe ze zoeken. Een andere vraag is wat ze precies zoeken. Zoekt men een baan die het goed aansluit bij de gevolgde opleiding, zoeken ze het hoogste salaris of de beste carrièreperspectieven? Figuur 2.9 laat zien welke argumenten door HBO-ers en academici genoemd worden als belangrijkste kenmerken van een baan die invloed hebben op de beslissing om een baan te accepteren. De affiniteit met het product of de dienst en de gevarieerdheid van het werk blijken voor beide groepen verreweg het belangrijkste argument. Verder blijkt men inderdaad te letten op het carrièreperspectief dat een baan biedt en het salaris. Academici blijken iets meer waarde te hechten aan het carrièreperspectief, terwijl HBO-ers iets vaker naar salaris en baanzekerheid kijken. Het zelfstandig kunnen indelen van de taken blijkt voor zo’n 10% erg belangrijk, wat tevens geldt voor de bedrijfscultuur. In hoeverre een organisatie dynamisch is, er permanente training plaats-. © SEO/Elsevier onderzoek 2000.

(37) 28. Hoofdstuk 2. vindt en er de mogelijkheid bestaat om in het buitenland te werken blijkt voor de meerderheid een ondergeschikte rol te spelen. Figuur 2.9. Kans dat argumenten behoren tot de twee belangrijkste kenmerken van een baan als het gaat om de redenen om een baan te accepteren, voor zowel HBO-ers als academici HBO. WO 24% 24%. affiniteit met product/dienst 21% 20%. gevarieerd werk 15%. carrièreperspectief. 12% 7%. salaris. 11% 4%. baanzekerheid. 9% 9% 8%. zelfstandige indeling taken. 9%. bedrijfscultuur. 8% 4% 4%. dynamische organisatie. 4%. permanente training. 2% 2% 2%. werken in buitenland 0%. 5%. 10%. 15%. 20%. 25%. 30% Procent. Bron: SEO/Elsevier (2000) Op grond hiervan kan gesteld worden dat recentelijk afgestudeerde hoger opgeleiden met name zoeken naar een gevarieerde baan waarin ze werken aan een dienst of product waarmee ze affiniteit hebben. Dit zijn de belangrijkste kenmerken van een baan voor hen. Een kenmerk van een baan die in het bovenstaande niet is meegenomen is de omvang van het dienstverband. In de enquête is expliciet gevraagd naar het aantal uur dat mensen per week willen werken. De Figuren 2.10 en 2.11 laten zien dat de voorkeur van het merendeel van de afgestudeerde hoger opgeleiden gaat naar een baan van 40, 36 of 32 uur..

(38) Zoeken. 29. Figuur 2.10. Aantal uren dat recentelijk afgestudeerde HBO-ers willen werken. 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% <=12 14. 16. 18. 20. 22. 24. 26. 28. 30. 32. 34. 36. 38. 40. 42. 44 >=46. 42. 44 >=46. Bron: SEO/Elsevier (2000) Figuur 2.11. Aantal uren dat recentelijk afgestudeerde academici willen werken. 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% <=12 14. 16. 18. 20. 22. 24. 26. 28. 30. 32. 34. 36. 38. 40. Bron: SEO/Elsevier (2000) De verschillen tussen HBO-ers en academici zijn gering. Academici kiezen iets vaker voor de standaard werkweek van 40 uur, terwijl HBO-ers liever iets minder uren maken. Gemiddeld. © SEO/Elsevier onderzoek 2000.

(39) 30. Hoofdstuk 2. wensen HBO-ers 35,1 uur te werken en academici 36,3 uur. De verschillen tussen de studies zijn te zien in Tabel 21 in de Bijlage. Onder de HBO-ers zijn het met name de musici en leraren die relatief weinig willen werken, tegenover economen, bedrijfskundigen en veehouders die voor een relatief lange werkweek kiezen. Bij de academici zien we de bedrijfskundigen en economen ook terug bij de lange werkweek, evenals de technici. Hier zijn het met name de sociale studies en talen die leiden tot een relatief korte gewenste werkweek. Zijn pas afgestudeerden bereid te verhuizen voor een baan die voldoet aan hun wensen? Deze bereidheid blijkt onder academici groter dan onder HBO-ers. Ruim de helft van de academici, 57%, geeft aan meer dan 100 kilometer te willen verhuizen voor een aantrekkelijke baan. Bij de HBO-ers is dit 41%. Deze percentages verschillen nauwelijks met die van vorig jaar. Ook het beeld over de studies is weinig veranderd. Nog steeds zijn het de sociale wetenschappen en de lerarenopleidingen waarvan afgestudeerden relatief weinig bereid zijn te verhuizen, terwijl economen en technici juist veel verhuisbereidheid tonen.. 2.4. Zoekduur In de vorige paragrafen van dit hoofdstuk is aan de orde geweest wanneer afgestudeerden starten met zoeken, wat ze zoeken en hoe ze zoeken. In deze paragraaf bespreken we de vraag hoe lang afgestudeerde hoger opgeleiden zoeken naar een baan: de zoekduur. Hierbij gebruiken we de volgende definitie: Baanzoekduur =. tijdspanne tot de eerste baan van een zeker niveau, of een lager niveau waarmee men tevreden is, gemeten vanaf de maand dat de universiteit werd verlaten dan wel vanaf de maand dat met actief zoeken werd begonnen indien daarmee na het verlaten van de universiteit aanvang werd gemaakt. De zoekduur begint dus op het moment dat men zich beschikbaar stelt voor de arbeidsmarkt en eindigt als men een baan heeft gevonden van een niveau dat aansluit bij de opleiding. De zoekduur kan ook eindigen als een baan van lager niveau wordt geaccepteerd en de hoger opgeleide in kwestie zich daarmee tevreden stelt en niet actief verder zoekt. Het baanniveau is in de definitie niet gespecificeerd, omdat we op deze manier een strenge en een minder strenge berekening uit kunnen voeren. In de strenge versie is het baanniveau gelijk aan het niveau van de opleiding. In de minder strenge versie mag de baan één niveau lager zijn, dus in geval van HBO een baan van minimaal MBO-niveau en voor academici een baan van minimaal HBO-niveau. In de enquête bevinden zich zowel mensen die al een baan hebben gevonden die aan de door ons gestelde eisen voldoet, als mensen die daarnaar nog op zoek zijn. De eerste groep heeft een vol-.

(40) Zoeken. 31. tooide zoekduur, de tweede een onvoltooide. Daarnaast zijn er nog afgestudeerden die niet werken en dat ook niet willen. Deze laatste groep wordt in dit deel van het onderzoek buiten beschouwing gelaten. In deze paragraaf gaan we op zoek naar de determinanten van de baanzoekduur. De individuele zoekduur wordt gedeeltelijk bepaald door kenmerken van een individu, gedeeltelijk door de vraag op de arbeidsmarkt naar afgestudeerden van de gevolgde opleiding en voor een deel door toeval. Het toevallige (stochastische) deel is onvoorspelbaar, het andere (deterministische) deel niet. Dit doen we met behulp van een multivariaat duurmodel, waarin de baanzoekduur verklaard wordt uit persoonskarakteristieken en opleiding. Opleidingen De voorspelde zoekduur van een opleiding geeft aan hoe krap de arbeidsmarkt voor een opleiding is. Hoe krapper de arbeidsmarkt, dwz hoe groter de vraag ten opzicht van het aanbod, hoe korter de baanzoekduur zal zijn. In Figuur 2.12 en 2.13 zien we de gemiddelde baanzoekduur van verschillende HBO-opleidingen weergegeven, zowel volgens de strenge als de minder strenge definitie. De lichte balk betreft de minder strenge variant, dwz minimaal MBO-niveau voor HBO-afgestudeerden en minimaal HBO-niveau voor academici. De totale staaf geeft de baanzoekduur volgens de strenge definitie weer, dwz HBO-niveau voor HBO-afgestudeerden en WO-niveau voor academici. Het donkere gedeelte geeft derhalve aan hoeveel langer mensen moeten zoeken naar een baan van aansluitend niveau dan naar een baan van een iets lager niveau. We zien dat er wat dit betreft een verschil bestaat tussen de studies. Bij de ene studie is de zoekduur naar een baan op aansluitend niveau net zo lang is als die naar een baan op het iets lager niveau, terwijl er voor andere studies een groot verschil tussen beide bestaat. Voor de laatste groep bestaan kennelijk voldoende uitwijkmogelijkheden bij een tekort aan banen op het eigen niveau. De opleidingen zijn gerangschikt naar volgorde volgens de strenge definitie. We kunnen enkele zeer arbeidsmarktrelevante opleidingen aanwijzen aan de hand van deze uitkomsten. Bij het HBO betreft dit de beide informatica-opleidingen, accountancy, bedrijfkunde en ook ergotherapie. Opvallend hierbij is dat de afgestudeerden van de informaticastudies even kort zoeken naar een baan op HBO-niveau als naar een baan op MBO-niveau. Zij werken dus zelden onder hun niveau. De kunststudies, sociaal pedagogische hulpverlening, culturele en maatschappelijke vorming en toerisme&recreatie scoren het slechtst.. © SEO/Elsevier onderzoek 2000.

(41) 32. Hoofdstuk 2. Figuur 2.12. De voorspelde zoekduur in maanden van verschillende HBO-opleidingen volgens de strenge en niet-strenge definitie bedrijfskundige informatica accountancy hogere informatica opleiding voor ergotherapie bedrijfseconomie leraar wis/natuurkunde civiele techniek. opleiding oefentherapie cesar/mensendieck opleiding tot fysiotherapeut international business and languages levensmiddelentechnologie medische laboratoriumopleiding hoger hotelonderwijs opleiding tot verpleegkundige informatiedienstverlening en - management opleiding voor logopedie leraar basisonderwijs bouwkunde agrarische bedrijfskunde logistiek en economie technische bedrijfskunde elektrotechniek chemische laboratoriumopleiding opleiding voor management, economie en recht sociaal-juridische dienstverlening leraar economie small business en retail management leraar engels journalistiek en voorlichting communicatie leraar geschiedenis leraar nederlands personeel en arbeid commerciële economie chemische technologie maatschappelijk werk en dienstverlening leraar maatschappijleer voeding en dietetiek veehouderij leraar aardrijkskunde leraar frans/duits facilitaire dienstverlening leraar gymnastiek land-, water- en milieubeheer/milieukunde hoger toeristisch en recreatief onderwijs beeldende kunst en vormgeving culturele en maatschappelijke vorming sociaal pedagogische hulpverlening docerend musicus muziek/uitvoerend musicus 0. Bron: SEO/Elsevier (2000). 3. 6. 9. 12. 15. 18.

(42) Zoeken. 33. Figuur 2.13. De voorspelde zoekduur in maanden van verschillende universitaire opleidingen volgens de strenge en niet-strenge definitie tandheelkunde econometrie farmacie geneeskunde. fiscaal-juridische opleiding civiele techniek biomedische wetenschappen bouwkunde technische bedrijfskunde natuurkunde elektrotechniek scheikunde biologie scheikundige technologie notarieel recht industrieel ontwerpen werktuigbouwkunde nederlands recht chemisch/technologisch (technische) informatica (technische) wiskunde gezondheidswetenschappen economie bedrijfskunde bestuurskunde psychologie sociologie planologie sociaal-culturele wetenschappen communicatiewetenschap sociale geografie nederlands (toegepaste) onderwijskunde filosofie/godgeleerdheid landgebruik overige talen algemene letteren politicologie engels pedagogische wetenschappen geschiedenis europese studies kunstgeschiedenis en archeologie bedrijfscommunicatie letteren culturele antropologie 0. 3. 6. 9. 12. 15. 18. 21. Bron: SEO/Elsevier (2000). © SEO/Elsevier onderzoek 2000.

(43) 34. Hoofdstuk 2. Het beeld is nauwelijks veranderd ten opzicht van vorig jaar en klopt met het idee dat thans van de arbeidsmarkt bestaat: er is veel behoefte aan informatici, technici, accountants en gezondheids-zorgmedewerkers en weinig aan kunstenaars, taal en cultuur en sociaal opgeleiden. Dit beeld klopt ook met het plaatje dat we bij de universitaire studies zien. Afgestudeerde tandheelkundigen, econometristen, farmaceuten, artsen, en juristen hebben een korte verwachte baanzoekduur. Cultureel antropologen, afgestudeerden bedrijfscommunicatie letteren, kunstgeschiedenis en archeologie, Europese studies, geschiedenis en pedagogiek zoeken juist lang naar een geschikte baan. Opvallend is dat informatica op universitair niveau niet tot de top behoort. We vinden deze studie terug in de middenmoot, als we kijken naar de voorspelde zoekduur volgens de strenge definitie. De zoekduur naar een baan op HBO-niveau is echter wel erg kort. Blijkbaar zijn er in de automatisering weinig banen op universitair niveau en veel op HBOniveau..

(44) 35. 3.. Werken. In dit hoofdstuk gaan we in op de verschillende aspecten van het werken. Daarbij komen onder meer het salaris, de secundaire arbeidsvoorwaarden en de aansluiting tussen studie en baan aan de orde. Eerst zullen we in Paragraaf 3.1 aspecten van de eerste baan na afstuderen belichten. Is de eerste baan direct al een serieuze baan die goed aansluit bij de opleiding, of is het meer een opstapje? Wanneer de eerste baan vooral als opstapje is bedoeld, dan zullen mensen snel daarna wisselen van baan. In Paragraaf 3.2 staat de baanmobiliteit centraal. We kijken dan hoeveel banen men binnen twee jaar na afstuderen heeft gehad en naar de reden voor het wisselen van baan. In Paragraaf 3.3 komen vervolgens aspecten van de huidige baan1 aan de orde. We trekken een vergelijking tussen kenmerken van de eerste baan en de latere banen, zodat we een antwoord kunnen geven op de vraag of men erop vooruit gaat als men van baan wisselt. In Paragraaf 3.5 belichten we een specifiek onderdeel van de huidige functie nog eens extra. Dit betreft de functie. Daarbij besteden we met name aandacht aan de vraag welke studies specifiek opleiden voor een bepaald beroep en welke leiden tot een grotere diversiteit aan functies na het afstuderen. In Paragraaf 3.5 ten slotte, wordt de privé-situatie van de afgestudeerde HBO-ers en academici onder het voetlicht gebracht.. 3.1. De eerste baan Wat zijn de kenmerken van de eerste baan die pas afgestudeerden accepteren? Komen ze eerste terecht in tijdelijke functies, of hebben ze direct een vaste baan? Sluit de eerste baan direct goed aan bij de studie, of accepteert men eerst een baan op lager niveau om van daaruit verder te zoeken naar een beter aansluitende? In welke bedrijfstak komt men terecht? En hoe zit het met de arbeidsvoorwaarden? De nadruk zal steeds liggen op het verschil tussen studies in al deze opzichten. Aard van het dienstverband In Figuur 3.1 wordt de aard van het dienstverband voor de eerste baan van HBO-ers en academici weergegeven. De grootste groep afgestudeerden heeft in zijn eerste baan een tijdelijk contract (al dan niet met uitzicht op vast). Een vast dienstverband is weggelegd voor 29% van de HBO-ers en 24% van de academici. Ruim één op de zes hoger opgeleiden had in eerste instantie een uitzendcontract via een uitzendbureau. Slechts één op de honderd HBO-ers geeft aan via een detacheringsbureau aan de slag te zijn gekomen, terwijl 3%van de academici dit aangeeft..

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Tot slot kan je natuurlijk niet voorbij aan het taalgevoel dat je kweekt tijdens een opleiding zoals Grieks: een uitgebreide woordenschat opdoen, schrijf-skills aanscherpen,

Veel geïnterviewde hbo’ers met een migratieachtergrond vermoeden zelf (wel eens) gediscrimineerd te zijn bij de beoordeling van de sollicitatiebrief. Signalen zijn het grote

De  beslissing  om  in  de  jaren  '10  te  beginnen  was   een  bewuste  keuze:  niet  alleen  wil  ik  mijn  liefde  voor  stille  film  propageren,  ik  wil 

gen op het gebruik van deze kalkzandsteen met geringe laagdikte de aanleiding geweest voor het ontstaan van de techniek waarbij men bij de opbouw van de muur de

Ook de verdeling tussen wie een bedrag kreeg boven of op de mediaan en wie er minder dan dat mediaanbedrag kreeg, verschilt sterk tussen de mannelijke en vrouwelijke groep: slechts

Tevergeefs is 't medelijden der volkeren en nageslachten! Het Godsgericht oordeelt, en de historie is slechts 'n vonnisregister. Dáárom alleen reeds moet Darius, in 't

De klacht in 't begin van deze opmerkingen gemaakt over de invloed van uitheemse melodieën op de volkszang zou dus ook voor de 17 de eeuw gelden, maar er is dit grote verschil: wat

Veel geïnterviewde hbo’ers met een migratieachtergrond vermoeden zelf (wel eens) gediscrimineerd te zijn bij de beoordeling van de sollicitatiebrief. Signalen zijn het grote