• No results found

Keine Macht für Niemand! De verhouding van de Berlijnse Umweltbibliothek tot de staat en de DDR-bevolking van september 1986 tot november 1989

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Keine Macht für Niemand! De verhouding van de Berlijnse Umweltbibliothek tot de staat en de DDR-bevolking van september 1986 tot november 1989"

Copied!
74
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Keine Macht für Niemand!

De verhouding van de Berlijnse Umweltbibliothek tot de staat

en de DDR-bevolking van september 1986 tot november 1989

Marten Visser 10655115 Master Duitslandstudies Krijn Thijs 03-02-2021 25689 Woorden

(2)

2

Inhoudsopgave

Inleiding 3

Hoofdstuk 1: De historische achtergrond van de oppositie van de Umweltbibliothek 13

Hoofdstuk 2: Van opening tot inval (najaar 1986-oktober 1987) 26

Hoofdstuk 3: Wendezeiten in de Umweltbibliothek (oktober 1987 - februari 1988) 37

Hoofdstuk 4: Van Wahlboykott tot val van de Muur (voorjaar 1989 – 9 november 1989) 52

Conclusie 66

(3)

3

Inleiding

Toen in de nacht van 26 april 1986 om 23 minuten over één, lokale tijd, reactor nummer vier van de kerncentrale in de buurt van Tsjernobyl explodeerde, waren de gevolgen tot ver daarbuiten te merken. Dat gold ook voor Oost-Berlijn, waar een milieugroep zich kort daarvoor in de Zionskirche had gevestigd. Tot die tijd hadden zij weinig aandacht gekregen van de rest van de bevolking, maar dat veranderde na het kernongeluk.1 Plotseling kwamen er ‘Mütter vom Kindergarten, die jetzt Sorgen

hatten wegen der Milch, ob man die noch verwenden kann’, bij de predikant van de Zionskirche, aangezien de predikant in de DDR ‘Ansprechspartner für alles war’.2 Vertwijfeld over wat te

antwoorden meldde hij zich vervolgens bij onder meer Christian Halbrock, lid van de milieugroep, met de vraag of ze nog steeds een zogenoemde ‘Umweltbibliothek’ wilden opbouwen. Zo leidde een ongeluk op hemelsbreed 1148 kilometer afstand tot de oprichting van wat een van de belangrijkste oppositiegroepen van de DDR zou worden.

De eerste bijeenkomst in de Umweltbibliothek was dan ook een thema-avond over de gevaren van kernenergie en de gevolgen van Tsjernobyl. ‘Das hat enorm gezogen, damals.’3 Hiermee werd

direct het doorslaggevende middel van de DDR-oppositie benut: het scheppen van ‘Öffentlichkeit’ om zo het informatiemonopolie van de staat te doorbreken.4 In de Umweltbibliothek gebeurde dat door

dit soort avonden waar onder meer over milieuzaken of mensenrechten werd gesproken, maar ook door het uitlenen van de uit het westen binnengesmokkelde boeken over deze thema’s. Het belangrijkste medium was echter het samizdatblaadje (samizdat is Russisch voor “zelf-uitgegeven”)

Die Umweltbibliothek, wat enkele maanden later werd hernoemd tot Umweltblätter. Hierin

verschenen artikelen over milieuproblemen of mensenrechtenschendingen die in de propaganda van de staatsmedia werden verzwegen of verdraaid werden weergegeven. Daarnaast werd er bericht over ontwikkelingen binnen de DDR-oppositie en protesten van en bijeenkomsten in de Umweltbibliothek. Het blad kwam iedere twee of drie maanden uit en zou in de jaren daarna uitgroeien tot een van de belangrijkste samizdatbladen in de DDR met een oplage van enkele duizenden. Over de uitgaves van dat blad vanaf 1986 tot november 1989 gaat mijn scriptie en daarmee hoop ik een bijdrage te leveren aan het onderzoek over de DDR-oppositie.

1 Ehrhart Neubert, Geschichte der Opposition in der DDR 1949-1989 (Berlijn 1998), 626. 2 Christian Halbrock, Zeitzeuge auf www.jugendopposition.de.

3 Ibidem.

(4)

4

Historiografisch overzicht

De historiografie over de oppositie in de DDR is sinds de val van de Muur zeer omvangrijk geworden. Dit gold vooral voor de Duitstalige literatuur, aangezien die het meest profiteerde van de toegang tot nieuwe bronnen zoals de Stasi-archieven en ondergrondse tijdschriften. Dat leidde ertoe dat er vooral in de jaren negentig en de jaren 2000 veel onderzoek is verricht naar de oppositie in de DDR. De aandacht ging daarbij logischerwijs veel uit naar de periode van die Wende en de wortels van de brede volksprotesten in de DDR, zoals bijvoorbeeld de Oost-Duitse vredesbeweging.

Dit vormde een breuk met de eerder verschenen historiografie. In de twee decennia tot aan de val van de Muur telden onderzoeken naar de oppositie en verzet in de DDR namelijk niet tot de ‘bevorzugten Themen westdeutscher Zeitgeschichtsforschung’, zoals Rainer Eckert stelt in zijn historiografisch overzicht uit 2003: Stille Zeiten: Neue Forschungen über Widerstand und Opposition in

der DDR.5 De nadruk lag in die periode vooral op de ‘innerkommunistischen Opposition in der SED und

mit speziellen Themen wie dem universitären Widerstand.’6 Daarnaast was er ook aandacht voor de

uitburgering van Wolf Biermann in 1976 en de opkomst van de vredesbeweging.

Er vallen Eckert twee zaken vooral op in zijn historiografisch overzicht. Ten eerste maken te weinig auteurs volgens hem een duidelijk onderscheid tussen Widerstand, Opposition, Dissidenz en

widerständiges Verhalten en onder welke noemer verschillende vormen van protest moeten vallen.

Ten tweede ziet hij dat de historiografie tot dat moment zich vooral richtte op de terreur en opstand in de jaren veertig en vijftig of de burgerbeweging en de revolutie van 1989. De overgang van opstand tot aan 1961 naar de oppositiegroepen van de burgerbeweging van de jaren zeventig en tachtig ziet hij dan ook als een onderbelicht thema.7

Voor mijn scriptie zal dat thema overigens geen rol spelen, omdat die overgang ten tijde van de Umweltbibliothek al voltooid was. Van groter belang zullen de hier nog niet genoemde rol van de evangelische kerk bij de oppositie zijn, aangezien de Umweltbibliothek in een kerk gevestigd was, en de opkomst van de Oost-Duitse milieubeweging, waarvan de Umweltbibliothek deel uit maakte. Hiervoor komen naast de overzichtswerken over de Oost-Duitse oppositie de artikelen van Vera Wollenberger, Dieter Rink, Steven Pfaff, Christian Möller en Astrid Mignon Kirchhof van pas, die allemaal een van beide thema’s centraal stellen.8

5 Rainer Eckert, ‘Stille Zeiten: Neue Forschungen über Widerstand und Opposition in der DDR’, Archiv für

Sozialgeschichte 43 (2003), 529.

6 Ibidem.

7 Eckert, ‘Stille Zeiten’, 541.

8 Astrid Mignon Kirchhof, ‘"Free people don't demand liberty, they just live." The pioneers of nature

(5)

71-5

Als het gaat om de overzichtswerken gebruik ik de boeken van de Duitse theoloog en voormalig oppositielid in de DDR, Ehrhart Neubert, Geschichte der Opposition in der DDR 1949-1989, en de Duitse historicus Ilko-Sascha Kowalczuk, wiens Endspiel. Die Revolution von 1989 in der DDR al snel na de publicatie in 2009 als standaardwerk gold.9 Verschillen zijn er onderling overigens wel te

vinden. Allereerst in de levensloop van de auteurs. Allebei zijn ze opgegroeid in de DDR, maar alleen Neubert was actief als oppositielid, mede doordat hij van een oudere generatie is. Daarentegen is Kowalczuk de enige van de twee die later afstudeerde als historicus, Neubert is altijd theoloog gebleven.

Dit is ook terug te zien in hun respectievelijke werken. Neubert neemt de geschiedenis van de oppositie tijdens het gehele bestaan van de SED-dictatuur onder de loep. Als ‘Hauptinteresse’ geldt daarbij ‘den Wurzeln, der Entfaltung und Wirksamkeit der inneren bzw. systemimmanenten Opposition, den Prozessen ihrer sozialen Selbstorganisation, deren ideologischen, theologischen und kulturellen Kontexten und Identitäten.'10 Dat resulteerde in een boek waarin naast de rode draad ook

veel oppositiegroepen afzonderlijk behandeld worden. Kowalczuk daarentegen richt zich alleen op de revolutie van 1989 en de aanloop daarnaartoe vanaf medio jaren tachtig. Hij wil in zijn boek de paradox verklaren hoe er tot 1989 in de DDR ogenschijnlijk rust en stabiliteit heerste en daarna in hoog tempo het verval van de staat en het systeem tot stand kwam. In de kern staat bij hem dus de vraag centraal hoe de SED-heerschappij zo snel verviel.11

Nog een verschil tussen beide boeken is het moment van publiceren. Neuberts boek verscheen in 1998, 11 jaar voordat Kowalczuk zijn grote studie publiceerde. Dat verschil is terug te vinden in hun gekozen bronnen. Zo maakt Neubert gebruik van kerkelijke archieven, materiaal van de oppositie en het Stasi-archief, maar hecht hij groter belang aan het materiaal van de oppositie dan aan de ‘Akten des Repressionsapparates’. Daarbovenop komt nog dat Neubert ook gebruikmaakt van gesprekken

106; Christian Möller, ‘Wissen und Umwelt in der „partizipatorischen Diktatur“: Wissenschaftliche

Umweltkonzepte und der Umweltpolitische Aufbruch in der DDR: Scientific Environmental Concepts and the Environmental Policy Change in the GDR’, NTM Zeitschrift Für Geschichte Der Wissenschaften, Technik Und

Medizin 26 (4) 2018, 367-403; Steven Pfaff, ‘The politics of peace in the GDR: The independent peace

movement, the church, and the origins of the East German opposition.’, Peace & Change 26 (3) 2001, 280-300; Dieter Rink, "Environmental policy and the environmental movement in East Germany.", Capitalism Nature

Socialism 13 (3) 2002, 73-91; Vera Wollenberger, ‘The role of the Lutheran church in the democratic movement

in the GDR’, Religion in Communist Lands, 19 (3-4) 1991, 207-210.

9 Ilko-Sascha Kowalczuk, Endspiel Die Revolution von 1989 in der DDR (München 2009); Neubert, Opposition. 10 Neubert, Opposition, 15.

(6)

6

met tijdsgenoten, iets waar zijn eigen oppositieverleden natuurlijk van pas komt.12 Bij Kowalczuk

daarentegen is een dergelijke aversie tegen het gebruik van Stasi-akten niet aanwezig. Hij leunt daarnaast veel meer op de historiografie, omdat die in de 11 tussenliggende jaren enorm is gegroeid en plaatst zijn werk dan ook nadrukkelijker binnen de historiografie.

Waar beiden auteurs het wel over eens zijn is de rol van de oppositie bij de vreedzame revolutie. Volgens Kowalczuk zijn

‘die Ereignisse von 1989 - die ersten Massendemonstrationen oder die Formierung von Bürgerbewegungen und oppositionellen Parteien – ‚ (…) nicht zu erklären, ohne die vielfältigen Oppositionsströmungen in den achtziger Jahren zu berücksichtigen.‘13

Neubert is een soortgelijke mening toegedaan. Volgens hem 'bleibt es das historische Verdienst der DDR-Opposition, im Kampf gegen ein totalitäres Regime die gesellschaftliche Selbstbefreiung ermöglicht zu haben.'14

Verder zijn er ook publicaties die zich specifiek bezighouden met de Umweltbibliothek. Zo heeft de Canadese historicus Jeff Hayton een artikel geschreven over de aanval van skinheads op een punkconcert in de Zionskirche in oktober 1987 en de nasleep van die aanval.15 Het meest omvangrijke

werk is echter van Wolfgang Rüddenklau, een van de medeoprichters van de Umweltbibliothek. Hij schreef het boek Störenfried. DDR-Opposition 1986-1989 over de geschiedenis van de Umweltbibliothek van de opening tot aan eind september 1989.16 Daarnaast is er op de site

www.jugendoppposition.de, die dient als multimediaal naslagwerk over de ‘auflehnung von Jugendlichen in der Sowjetischen Besatzungszone und der DDR bis 1990’ en ook lesmateriaal beschikbaar stelt voor scholen, ook een deel gewijd aan de Umweltbibliothek.17 Daarvoor zijn onder

meer enkele oud-medewerkers geïnterviewd over hun werk en de betekenis van de Umweltbibliothek. De toegevoegde waarde van deze scriptie ligt in het feit dat er wel veel geschreven is over de Umweltbibliothek, maar dat in vrijwel alle boeken of artikelen slechts korte periodes uit haar

12 Neubert, Opposition, 13. 13 Idem, 233.

14Neubert, Opposition, 826.

15 Jeff Hayton, ‘Krawall in der Zionskirche: Skinhead violence and political legitimacy in the GDR’, European History Quarterly, 45(2) 2015, 336-356.

16 Wolfgang Rüddenklau, Störenfried. DDR-Opposition 1986-1989 (Berlijn 1992). 17 www.jugendopposition.de

(7)

7

geschiedenis worden uitgelicht. Vaak is dat dan de inval van de Stasi in november 1987 en de protesten die daarop volgden. De enige publicatie die de gehele geschiedenis van de Umweltbibliothek tot aan de herfst van 1989 behandelt is het hierboven genoemde boek van Rüddenklau. Hij was zoals gezegd een van de oprichters van de bibliotheek en publiceerde zijn boek al in 1992, vlak na de val van de Muur. Dat maakt het boek uiteraard niet minder interessant als bron, maar er is daardoor nog wel voldoende ruimte voor een historisch onderzoek naar de Umweltbibliothek waarbij de afgelopen 28 jaar aan historiografie en historische debatten is meegenomen. Verder beëindigt Rüddenklau zijn boek op het moment dat de Umweltblätter eind september 1989 worden getransformeerd tot Telegraph. Daarmee is er dus feitelijk ook nog geen onderzoek geweest naar de Umweltbibliothek in de laatste weken voor de val van de Muur. Tot slot is er ook nog nooit een publicatie geweest die de geschiedenis van de Umweltbibliothek analyseert aan de hand van haar verhouding met de staat en de rest van de bevolking. Dat gat hoop ik met deze scriptie te vullen. Hoe actueel die vraag nog steeds is bleek uit een actueel debat dat twee jaar geleden plaatsvond in de Frankfurter Allgemeine Zeitung.

Het Pollack-Kowalczuk-debat

De historiografische consensus werd in 2019 ter discussie gesteld door de Duitse socioloog Detlef Pollack. Hij stelde in een opiniestuk in de Frankfurter Allgemeine Zeitung dat ‘der Umbruch (…) weniger von den Alternativen und den Kirchenleuten’ uitging. ‘Vielmehr waren es die Normalos’, volgens hem,

die zunächst Gorbatschows neue Freiheit nutzten, um Kritik am eigenen System zu üben (…) ohne Führung durch die Opposition auf die Straße gingen und die Staatsmacht, allseits unerwartet, tatsächlich in Bedrängnis brachten.18

Kowalczuk reageerde enkele dagen later in dezelfde krant met een stuk waarin hij het tegendeel betoogde:

‘Die DDR veränderte sich von unten, weil Oppositionelle, Bürgerrechtler, Widerständler nach vielen Jahren der Enge nun Mittel und Wege gefunden hatten, zu mobilisieren, Tausende Menschen dort abzuholen, wo sie standen. Die meisten von Pollacks „Normalbürgern“ aber blieben hinter der Gardine stehen und warteten ab.’19

18 Detlef Pollack, 'Es war ein Aufstand der Normalbürger', Frankfurter Allgemeine Zeitung 12 juli 2019. 19 Ilko-Sascha Kowalczuk, 'Eine Minderheit bahnte den Weg', Frankfurter Allgemeine Zeitung 15 juli 2019.

(8)

8

Los van de wetenschappelijke vraag over wie er gelijk had, was dit tegelijkertijd een debat over identiteit in de hedendaagse Oost-Duitse deelstaten en de vraag aan wie de revolutie toebehoorde: de oppositieleden die jarenlang hun veiligheid op het spel hadden gezet of de rest van de bevolking, de ‘Normalbürger’, die zich pas vanaf de zomer van 1989 massaal liet gelden.20 In die discussie kwamen

ook persoonlijke verwijten over de rol van de ander in die laatste DDR-maanden langs. Zo betichtte Kowalczuk Pollack ervan niet te weten waarom 70.000 mensen de straat opgingen in Leipzig, omdat hij op dat moment voor zijn werk in Zwitserland mocht zijn.21 Omgekeerd meende Pollack dat het

Kowalczuk niet ging om ‘historische Genauigkeit’, maar om ‘den Nimbus der DDR-Opposition hochzuhalten.’22

Aangezien mijn scriptie gedeeltelijk over de vreedzame revolutie van 1989 gaat, zal ik mijn eigen positie in deze discussie verduidelijken. Mijn interesse gaat niet zozeer uit naar de vraag aan wie de revolutie toebehoort. Dit speelt voor mij persoonlijk geen rol, zoals dat duidelijk wel voor Kowalczuk en Pollack geldt, omdat ik niet uit het oosten van Duitsland kom en van een generatie ben die de DDR überhaupt niet heeft gekend. Uit historiografisch oogpunt vind ik de vraag hoe de oppositie handelde in aanloop naar en tijdens de revolutie interessanter dan te kijken wie er nu de belangrijkste rol speelde in het najaar.

In die zin neem ik Christopher Clark als voorbeeld, die in zijn boek Sleepwalkers. How Europe

went to war in 1914 niet uitging van de vraag wie er schuldig was aan de Eerste Wereldoorlog, maar

hoe dat proces verliep.23 Net zoals de schuldvraag over de uitbraak van de oorlog verhulde hoe dat

proces daadwerkelijk verliep, gaat de discussie tussen Pollack en Kowalczuk naar mijn mening voorbij aan het grootste verschil tussen de oppositie en de rest van de bevolking. Zij hadden namelijk tijdens de revolutie een geheel ander doel voor ogen. De oppositie wilde een DDR 2.0, waarin het “ware” socialisme leidend zou zijn, terwijl de meerderheid van de DDR-bevolking enkel nog de vrijheden en het consumentisme van het Westen wilde en klaar was met de DDR. Dus de vraag stellen wie het belangrijkste was voor de revolutie is in die zin misleidend, aangezien het ervan uitgaat dat de

20 Dit werd in de zomer en najaar van 2019 een grote maatschappelijke discussie, die vooral op opiniepagina’s

van Duitse kranten werd gevoerd. Een overzicht van bijna alle bijdragen is te vinden op

https://www.havemann-gesellschaft.de/themen-dossiers/streit-um-die-revolution-von-1989/ onder het kopje ‘“Wem gehört die Revolution?”’. Een analyse van dit debat is te vinden op de site van de Bundeszentrale für

politische Bildung:

https://www.bpb.de/geschichte/zeitgeschichte/deutschlandarchiv/312786/wem-gehoert-die-friedliche-revolution.

21 Kowalczuk, ‘Minderheit’, Frankfurter Allgemeine Zeitung.

22 Detlef Pollack, ‘Die verachtete Bevölkerung der DDR’, Frankfurter Allgemeine Zeitung 16 juli 2019. 23 Christopher Clark, Sleepwalkers. How Europe went to war in 1914 (Londen 2012).

(9)

9

oppositie hetzelfde wilde als de rest van de burgers. Juist daarom is het van belang om te onderzoeken hoe de verhoudingen tussen de oppositie en de burgers in de jaren daarvoor waren, om te kunnen verklaren waar die tegenstelling tussen de oppositie en de rest van het volk vandaan kwam.

Daarom wil ik nu aan de hand van een primaire bron, de Umweltblätter, onderzoeken hoe dat proces er voor een van de belangrijkste oppositiegroepen uitzag. Net zoals Clark aantoonde dat de aanloop naar de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog veel te complex was om die te kunnen verklaren door de schuld bij een specifiek land te leggen, was ook de vreedzame revolutie in de DDR te complex om ofwel het gewone volk ofwel de oppositie op een voetstuk te plaatsen als overwinnaar van de SED. Beide groepen hebben een beslissende bijdrage geleverd aan de ondergang van de DDR, maar veel interessanter dan de vraag wiens bijdrage groter was, is de vraag naar de onderlinge verhoudingen. In mijn onderzoek zal daarbij de nadruk liggen op de manier waarop de verhoudingen ten opzichte van de staat, wiens macht in de laatste maanden afbrokkelde, en de rest van de bevolking veranderde. De vraag hoe de Umweltbibliothek omging met de massale protesten die vanaf 9 oktober plaatsvonden zal uiteraard aan bod komen, maar in de eerste plaats om duidelijk te maken welke positie de Umweltbibliothek innam tijdens de vreedzame revolutie en niet zozeer om een antwoord te geven of nu de oppositie of de rest van de bevolking daarin de hoofdrol speelde. In de geest van Clark zal dus het proces in het laatste hoofdstuk centraal staan, niet de vraag aan wie de revolutie toebehoort.

Hoofdvraag en bronnen

Ik ga dus uitzoeken hoe de Umweltbibliothek zich in de jaren tot aan de val van de Muur verhield tot de staat enerzijds en de rest van de bevolking anderzijds. De hoofdvraag luidt dan ook “Hoe verhield de Umweltbibliothek zich tot de staat enerzijds en de rest van de DDR-bevolking anderzijds tussen september 1986 en november 1989?”. Om tot een antwoord daarop te komen zullen drie deelvragen behandeld worden. Ten eerste komt de vraag ‘Wat was de historische basis waarop het protest van de Umweltbibliothek gebaseerd?’ aan bod, om context te bieden aan de inhoudelijke deelvragen. Die luidden ‘Hoe verhield de Umweltbibliothek zich tot aan de Wende van 1989 ten opzichte van de rest van de bevolking en de staat?’ en ‘Op welke manier reageerde de Umweltbibliothek op de “Wende” in de herfst van 1989?’.

Daarvoor maak ik vooral gebruik van archiefmateriaal. Specifiek gaat het dan om alle uitgaves van Die Umweltbibliothek en Umweltblätter van september 1986 tot en met september 1989 en de uitgaves van de Telegraph van 10 oktober 1989 tot aan 16 november 1989. Die heb ik juli 2019 en september-oktober 2019 geraadpleegd in het archief van de Robert-Havemann-Gesellschaft in Berlijn. Daarbij heb ik mij uitsluitend gericht op de artikelen. De cartoons heb ik niet behandeld, ondanks dat zij vaak voorkwamen in de Umweltblätter. De reden daarvoor is dat de cartoons veelal niet over de

(10)

10

thema’s gingen waarop ik mij gefocust heb en een analyse van de cartoons een eigen hoofdstuk zou verdienen.

Bij het lezen van de verschillende uitgaves heb ik mij uiteraard gericht op wat de hoofdthema’s waren die behandeld werden, maar tegelijkertijd heb ik mij ook gefocust op wat er níet in de bladen stond en wat de betekenis daarvan was. Zo kreeg de rest van de bevolking in het eerste jaar van het bestaan van de Umweltbibliothek opvallend weinig aandacht in de Umweltblätter, terwijl de oppositiegroep zichzelf als verankerd in de samenleving zag. Dat voorbeeld, dat uitgebreider aan bod komt in het tweede hoofdstuk, onthult veel over hoe er in de Umweltbibliothek naar de rest van de bevolking en hun issues werd gedacht zonder dat er dus veel in het blad stond hierover.

Hoofdstuk-indeling

Deze scriptie is ingedeeld in vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk zal gaan over de historische achtergrond van de oppositie van de Umweltbibliothek. Dit hoofdstuk dient om context te bieden aan de overige hoofdstukken. Hier zullen onderwerpen zoals de rol van de evangelische kerk, de samizdat, de milieusituatie in de DDR, de opkomst van de milieubeweging in de DDR en de westerse contacten van de oppositie aan bod komen.

De hoofdstukken twee tot en met vier zullen de geschiedenis van de Umweltbibliothek behandelen. Zo gaat het tweede hoofdstuk over de periode van de oprichting van de Umweltbibliothek op 2 september 1986 tot aan oktober 1987. Daarin zal de nadruk liggen op het begin van de Umweltbibliothek en het samizdatblad, de anti-kernenergie standpunten die een grote rol speelden in de oppositie van de Umweltbibliothek en de omgang met de overige oppositiegroepen, de staat en de rest van de bevolking gedurende het eerste jaar.

Hoofdstuk drie zal vervolgens de periode oktober 1987 tot en met januari 1988 behandelen. In die periode vormde de Umweltbibliothek onverwacht het centrum van de DDR-oppositie. Eerst vond er een skinhead-aanval plaats, vervolgens viel in november de Stasi binnen, een actie die bekend kwam te staan als de Zionsaffaire, kreeg de Umweltbibliothek te maken met een enorme toestroom vanuit de “Ausreisebewegung” en vormde de bibliotheek tot slot het centrum van de mislukte protesten na de arrestaties rond de Rosa Luxemburg-demonstratie medio januari.

Daarna komt er een kleine sprong in de tijd, want de rest van het jaar 1988 zal verder niet behandeld worden. Dat is niet omdat het jaar niet belangrijk was voor de geschiedenis van de Umweltbibliothek. In 1988 werd bijvoorbeeld de productie van de Umweltblätter verder geprofessionaliseerd en werd er veel aandacht besteed aan het zo snel mogelijk terughalen van oppositieleden die na de Rosa Luxemburg-demonstratie de DDR waren uitgezet. Voor dit onderzoek is

(11)

11

de rest van 1988 echter van minder belang, aangezien er in de verhoudingen ten opzichte van de staat en de rest van de bevolking zeer weinig veranderde.

Dat begon al enigszins te schuiven na de zogenoemde Ossietzky-affaire, eind 1988, waarbij vier Berlijnse scholieren van school werden gestuurd nadat ze zich hadden uitgesproken voor vrede en de Solidarnosc-beweging in Polen en tegen rechtsextremisme in de DDR. De Umweltblätter berichtten uitvoerig over deze zaak. Desondanks sla ik de affaire over en begint het vierde hoofdstuk met de aanloop naar de “Kommunalwahlen” van mei 1989. De reden daarvoor is dat het onthullen van de verkiezingsfraude een actie was die vanuit de oppositie zelf werd georganiseerd, terwijl de oppositie enkel reageerde op de Ossietzky-affaire en daar zelf verder niet direct bij betrokken was.

Verder zal in het laatste hoofdstuk de verkiezingen zelf worden belicht, als ook de zomer daarna waarin de Umweltbibliothek en de rest van de oppositie de staat nog explicieter uitdaagden dan ze voorheen hadden gedurfd. Tot slot zullen ook de laatste maanden tot aan de val van de Muur hierin behandeld worden. Van de oprichting van verschillende burgerinitiatieven in september tot aan de chaotische oktobermaand, waarin de SED-staat razendsnel ineenstortte. In die oktobermaand werd ook het blad hernoemd tot Telegraph, dat om de paar dagen verscheen om de steeds snellere ontwikkelingen te kunnen bijbenen.

Het hoofdstuk eindigt met de val van de Muur op 9 november. Daarmee hield de Umweltbibliothek niet op te bestaan, zij hield het uiteindelijk vol tot 1998, maar met de opening van de grenzen was wel duidelijk dat de SED haar machtsmonopolie had verloren en er een nieuw hoofdstuk in de DDR-geschiedenis was begonnen. De Umweltbibliothek als oppositiegroep in de SED-dictatuur was hiermee ten einde, waarmee dus ook voor de oppositiegroep de val van de Muur een cesuur betekende. Daar kwam nog bovenop dat de redactie van de Telegraph in het laatste artikel voor de val bekend had gemaakt een ‘öffentliche Zeitschrift’ te willen worden die ook in de kiosken zou komen. Daarnaast wilde de redactie niet meer een orgaan van een of andere groep of partij zijn, zelfs niet van de Umweltbibliothek.24 Ook in die zin stond vanaf dat moment dus een nieuwe tijd voor de

deuren van de Zionskirche.

Oppositie of “Basisgruppen”

Zelf noemden de leden van de Umweltbibliothek zich geen oppositie, zij hadden het steevast over “Basisgruppen”, die in de beschermde omgeving van de kerk werk verrichtten om maatschappelijke veranderingen tot stand te brengen. Er zijn daarvoor twee logische verklaringen. Ten eerste is het ronduit riskant voor de eigen veiligheid om jezelf in een dictatuur als oppositie te presenteren en ten tweede beschouwde de Umweltbibliothek zich als maatschappelijk betrokken groep die de 24 ‘In eigener Sache’, Telegraph nr. 7, Redaktionsschluss 4.11.1989, 24 Uhr.

(12)

12

samenleving wilde verbeteren zonder ooit als doel te hebben om het DDR-systeem omver te werpen. Daarbij had men als ideaal een DDR 2.0, waarin de ideeën van het socialisme daadwerkelijk als uitgangspunt werden genomen en de mensenrechten en vrijheden van burgers niet werden geschonden. Een hereniging met de Bondsrepubliek was daarin echter nooit aan de orde, omdat de Umweltbibliothek daar wegens haar antikapitalistische en antiwesterse standpunten geen heil in zag. In de historiografie wordt desondanks wel degelijk gesproken over oppositiegroepen als er over de Umweltbibliothek en andere groepen wordt geschreven. Neubert legt dit helder uit. Hij stelt:

‘Opposition betrieben Gegner, wenn sie auf der Grundlage verbindlicher Normen und verbindlichen Rechts die Machtträger zur Einhaltung dieser Normen und Rechtssetzungen zu veranlassen suchten, um deren Macht zu begrenzen.‘25

Precies wat de Umweltbibliothek en andere basisgroepen deden. Om die reden zal ik ook de term ”oppositie(groepen)“ gebruiken en waar ik wel de term “basisgroepen” gebruik is dat dus enkel als synoniem bedoeld.

(13)

13

Hoofdstuk 1: De historische achtergrond van de oppositie van de Umweltbibliothek

Kirche im Sozialismus: De rol van de evangelische kerk

De speciale positie van de evangelische kerk in de DDR was een cruciale voorwaarde voor de oprichting en het voortbestaan van de Oost-Duitse oppositiegroepen in de jaren tachtig. In de totalitaire staat waren de kerken ‘die einzige nicht gleichgeschalteten Organisationen, die durch die Verfassung formal geschützt waren und die ein unabhängiges Rechtssystem erhalten konnten‘.26 Zij boden de enige

ruimtes die niet onder direct gezag van de staat vielen en vormden dus de enige plek waar andersdenkenden de constante repressie voor het uiten van hun mening konden ontlopen. Zodoende was ook vrijwel iedere oppositiegroep actief in de ruimtes van de kerk en stelt Kowalczuk dat ‘die Geschichte der Opposition in den achtziger Jahre […] eng mit den evangelischen Kirchen verbunden’ is.27 Niet alleen de ruimtes, maar ook de christelijke plicht die talrijke in de kerk werkzame personen

voelden om de door de staat onderdrukte, vervolgde en uitgesloten mensen te helpen en onderdak te bieden en het feit dat sommige predikanten en theologen zelf deel van de oppositie waren ziet hij als redenen voor de nauwe verwantschap.28

Die uitzonderingspositie had de evangelische kerk te danken aan het gesprek tussen de kerkleiding en secretaris-generaal van de SED Erich Honecker op 6 maart 1978. Officieel werd dit gezien als een ‘umfassende Verständigung zwischen Staat und Kirche’, waarbij een lange conflictgeschiedenis en de verhevigde ingrepen van de SED in het kerkelijk leven moesten eindigen en resulteren in een status quo. 29 De overeenkomst die daaruit voortkwam erkende de kerk als zelfstandige

maatschappelijke organisatie. In ruil daarvoor werden kerken nu de plaats waar ‘gesellschaftliche Konflikte’ werden uitgevochten en werd hen een rol als stabiliteitsfactor toebedacht, aangezien ze moesten helpen om de legitimiteitsbasis van de SED-heerschappij te vergroten.30

Dit had ambivalente gevolgen voor de oppositie. Enerzijds konden oppositionele groepen onder de bescherming van de kerk zich verzamelen, maar anderzijds werd dit akkoord volgens Neubert vooral gebruikt als een ‘Disziplinierungsinstrument gegenüber Kirchenleitungen und kirchliche Basis’.31

De kerkleiding wilde namelijk dat de evangelische kerk een onafhankelijke, maar apolitieke organisatie

26 Neubert, Opposition, 30. 27 Kowalczuk, Endspiel, 234. 28 Idem, 235. 29 Neubert, Opposition, 313. 30 Ibidem. 31 Ibidem

(14)

14

in de Oost-Duitse maatschappij zou zijn. Dit was op de landelijke synode in 1971 al samengevat als de wens om een ‘Kirche im Sozialismus’ te zijn.32 Het probleem voor de kerkleiding was echter dat dit in

de politieke context van de DDR niet mogelijk bleek. Aangezien enkel in de kerken politieke zelforganisatie mogelijk was, kwamen alle kritische en oppositionele groepen en personen in de kerk. Als de kerk hen zou weigeren, zou ze haar eigen onafhankelijkheid ter discussie stellen.33 Zodoende

was ‘allein ihre Existenz in der Diktatur ein politisches Faktum‘.34

In de praktijk resulteerde dit in een kerk die tot in 1989 meer staats- dan oppositiegezind was, zonder dat de kerk zich ooit volledig van de oppositie afkeerde. Zo was volgens Kowalczuk uiterlijk in de zomer van 1982, toen de oppositie met verhevigde statelijke repressie te maken had, duidelijk geworden dat oppositiewerk in de kerken ook altijd op kritiek van de kerken zelf kon rekenen.35 De

kerk zou zelfs tot ver in de jaren tachtig de ideologische gelijkstelling van staat en maatschappij onuitgesproken hebben overgenomen van de SED. Kowalczuk ziet als eigenlijke politieke, theologische en intellectuele falen dat leidde tot het gezwalk van de kerken dat er nooit is nagedacht wat “Kirche im Sozialismus” precies inhield, aangezien dit zowel als een vorm van oppositie als staatsvriendelijk kon worden uitgelegd.36

Maar ook als Neubert om die reden meent dat het akkoord van 6 maart 1978 voor de oppositie in de kerken ‘besonders restriktiv’ uitviel, was het alternatief nog een stuk slechter. 37 De

onafhankelijke positie van de evangelische kerk bood predikanten en theologen, zoals predikant Hans Simon van de Zionskirche, de mogelijkheid om oppositionele groepen een plek te geven. Zo kon eerst de onafhankelijke vredesbeweging en later de milieubeweging zich, ondanks de constante repressie, ontwikkelen en onderling beter verbinden en bleven de Oost-Duitse dissidenten niet ongehoord.

Daarnaast hadden de predikanten en de oppositieleden een vergelijkbare biografische achtergrond. De meeste predikanten en kerkmedewerkers die in de jaren tachtig actief waren hadden in hun jeugd de kerkstrijd van de jaren vijftig meegemaakt. Volgens Kowalczuk vormden deze ervaringen van uitsluiting, discriminering en onderdrukking hun blik op de staat en maatschappij en wees een aanzienlijk deel daarom het communisme in meer of mindere mate af.38 Bij oppositieleden

32 https://www.deutschlandfunkkultur.de/die-rolle-der-kirche-im-sozialismus.1278.de.html?dram:article_id=192448. 33 Neubert, Opposition, 355-356. 34 Kowalczuk, Endspiel, 209. 35 Idem, 208. 36 Idem, 216. 37 Neubert, Opposition, 313. 38 Kowalczuk, Endspiel, 197.

(15)

15

in de jaren tachtig was vaak eenzelfde achtergrond te zien, die verschilde van veel van hun leeftijdsgenoten. Opvallend veel van hen kwamen uit christelijke gezinnen en waren religieus opgevoed. Dit was samen met een dienstplichtweigering het belangrijkste kenmerk van latere oppositieleden. 39 In beide gevallen had dit maatschappelijke uitsluiting tot gevolg. Voor

dienstplichtweigering varieerde dit van uitsluiting van beroepen en opleidingen tot gevangenisstraffen, terwijl de keuze voor een evangelische confirmatie in plaats van de statelijke “Jugendweihe” iemand de verdere schoolcarrière kon kosten.40

Ook in de Umweltbibliothek is een dergelijke achtergrond sterk aanwezig. Zo zijn alleen al twee van de oprichters, Christian Halbrock en Wolfgang Rüddenklau, predikantszonen. In een interview met de website jugendopposition.de geeft de eerste aan dat ‘Politik grundsätzlich, und die Ablehnung gegenüber der DDR, immer eine Rolle [spielte]‘ in zijn opvoeding, omdat zijn opa vanuit christelijke motieven zich verzette tegen de nazi’s en zijn moeder ‘wegen politischem Ärger’ in de DDR van school werd gestuurd.41 Ook Uta Ihlow, die in meerdere functies meewerkte in de Umweltbibliothek, begint

hierover. Zij vertelt hoe kinderen die ook naar de kerk gingen, zoals zijzelf, door de docent werden uitgesloten doordat ze niet meer ‘zu Pionierfahrten kommen durften’ en ook ‘manchmal diskriminiert’ werden. Zij stelt dat ze niet overweg kon ‘mit dieser Diskrepanz zwischen Kirche und Staat’.42

Op die manier creëerde het SED-systeem van straffen en beloningen en de voortdurende pogingen christelijke, sociale en culturele milieus te elimineren hele groepen mensen die gedeelde grieven hadden en voor wie de route naar politieke oppositie daarom 'virtually over-determined' was.43 Omdat ook de predikanten en kerkmedewerkers in die grieven konden delen, waren er velen

van hen die welwillend waren om de oppositie te ondersteunen, zelfs al was de evangelische kerk als instituut eerder op de hand van de staat.

Samizdat

Een van de belangrijkste hulpmiddelen voor de oppositie waren de onafhankelijke publicaties die zij produceerde. Deze zogenoemde samizdat, Russisch voor “zelf uitgegeven”, stelde de oppositiegroepen in staat om het informatiemonopolie van de staat te ondermijnen en hun eigen

39 Pfaff, ‘The politics of Peace’. 284. 40 Ibidem.

41 „Christian Halbrock“, hrsg. v. Bundeszentrale für politische Bildung und Robert-Havemann-Gesellschaft e.V.,

letzte Änderung Dezember 2019, www.jugendopposition.de/145510.

42 „Uta Ihlow“, hrsg. v. Bundeszentrale für politische Bildung und Robert-Havemann-Gesellschaft e.V., letzte

Änderung Dezember 2019, www.jugendopposition.de/145511.

(16)

16

“Gegenöffentlichkeit” te creëren. Hierin berichtten zij over eigen acties en bijeenkomsten en publiceerden informatie die door de staat verzwegen werd. Naast de groepsvorming was namelijk ook de opbouw van communicatie- en informatiestructuren van belang.44 De samizdat was de enige legale

manier om dat voor elkaar te krijgen, aangezien er voor critici van de partij en het systeem geen toegang was tot drukkerijen.45

Ook hier speelde de bescherming van de kerk een grote rol. De samizdat kreeg namelijk het etiket “nur für innerkirchlichen Gebrauch” opgeplakt. De kerken beriepen zich hiermee op een besluit uit 1959, waarin de staat het verveelvoudigen van intern-bedoelde publicaties van de censuur uitzonderde.46 De oppositiegroepen maakten handig gebruik van deze maas in de wet om hun blaadjes

te publiceren. Hoewel voor iedereen duidelijk was dat dit etiket puur voor de vorm diende, was het ontmantelen van de samizdat en de oppositiegroepen om die reden te vervolgen geen optie voor de Stasi, aangezien dat de onafhankelijke positie van de kerk zou aantasten.

Dat betekende echter niet dat het publiceren van samizdat zonder risico was. Hoewel de Stasi misschien niet in de kerk kon ingrijpen, kon zij door constante repressie en terreur wel individuele medewerkers het leven onmogelijk maken. Daarom werden de Umweltblätter bijvoorbeeld voornamelijk ’s nachts gedrukt, opdat zo min mogelijk mensen wisten wie actief daaraan meewerkte. Een andere belemmering was dat in de DDR nauwelijks aan drukmateriaal te komen was. Dat gold ten eerste voor de machines, die vrijwel uitsluitend vanuit de Bondsrepubliek werden binnengesmokkeld door uitgezette dissidenten, West-Duitse journalisten en politici die de oppositie goedgezind waren. Maar het gold ook voor onder meer papier, ‘Matrizen’ en inkt, die allemaal ‘Mangelware’ waren.47

Bovendien was iemand meteen verdacht als hij of zij grote hoeveelheden inkocht. Opnieuw was de hulp vanuit het westen onontbeerlijk, net als die van lezers die kleine hoeveelheden opkochten en bij de oppositiegroepen bezorgden.48

Tot medio jaren tachtig was de samizdat in de DDR erg klein in verhouding met andere Oostbloklanden, waar deze vorm van oppositie opbloeide. De bovengenoemde dingen speelden daarbij een grote rol, maar de Duitse historicus Hubertus Knabe noemt nog een andere oorzaak: de alomtegenwoordige West-media in Oost-Duitsland, die hij qua omvang de ‘bedeutendste Form von

44 Neubert, Opposition, 633. 45 Kowalczuk, Endspiel, 252.

46 https://www.jugendopposition.de/themen/145415/samisdat 47 Ibidem.

(17)

17

Gegenöffentlichkeit’ noemt.49 Zo kon de SED tot op het laatst vasthouden aan de gelijkschakeling van

de ‘Öffentlichkeit’ en al het vervelende en onconventionele ‘den West-Medien überlassen’.50 Dat de

samizdat medio jaren tachtig toch in omvang toenam had meerdere oorzaken. Ten eerste kon de oppositie in de kerkelijke ruimtes in die jaren politiek en organisatorisch stabiliseren en verder groeien. Ten tweede verbeterde de technische basis voor het produceren van samizdat sterk, vooral doordat kerken veel meer en betere druk- en kopieermachines hadden en ook beschikbaar stelden. Tot slot speelde de veranderende internationale situatie een rol. De DDR werd meer en meer afhankelijk van financiële steun uit de Bondsrepubliek en had daarvoor een goed imago in westerse landen nodig. Daarnaast was de hervormingspolitiek van Michail Gorbatsjov in de Sovjet-Unie gericht op meer openheid. Om in de internationale politiek niet een paria te worden, probeerde de Oost-Duitse overheid strafrechtelijke vervolging zoveel mogelijk te vermijden.51 Zo had de samizdat wel degelijk

het gewenste effect, aangezien die niet zozeer werkt door de hoogte van haar oplage, maar vooral ‘dass sie Teile der Gesellschaft sichtbar von den Zwängen der Diktatur befreien.’52

De milieusituatie in de DDR

Smog, grootschalige woudsterfte en vergiftigde rivieren waren slechts een paar van de zware milieuproblemen die in de jaren tachtig de DDR teisterden. Dit was een bewust gevolg van de politiek van de SED, die vanaf medio jaren zeventig de economische motieven liet prevaleren ten koste van het milieu. Daarnaast waren de milieucijfers tot staatsgeheim bestempeld, omdat de milieuproblemen niet overeenkwamen met het propagandabeeld van de DDR als een socialistische heilstaat die zich bekommerde om de natuur. Deze combinatie leidde tot groot wantrouwen onder de bevolking over het regime en leek de opkomst van een oppositionele milieubeweging tot een haast onvermijdelijk gevolg te maken.

Maar aanvankelijk wees niets erop dat de DDR afstevende op een ecologische crisis. In de jaren vijftig waren er in de socialistische staat al wetenschappelijke rapporten over milieubescherming en milieuschade door de economie gepubliceerd.53 En toen de Club van Rome begin jaren zeventig de

wereld bewust maakte van de gevaren van milieuschade, was milieubescherming al enkele jaren

49 Hubertus Knabe – ‘”Samisdat” – Gegenöffentlichkeit in den 80er Jahren’ in Eberhard Kuhrt e.d., Opposition in der DDR von den 70er Jahren bis zum Zusammenbruch der SED-Herrschaft (Opladen 1999), 300.

50 Ibidem. 51 Ibidem.

52 https://www.jugendopposition.de/themen/145415/samisdat. 53 Kowalczuk, Endspiel, 125.

(18)

18

opgenomen in de grondwet van de DDR. Dat gebeurde in 1968, waarna in de twee jaar daarop allerlei wetten werden aangenomen om dat te concretiseren.54 Het land werd in 1971 ook een van de eersten

van Europa dat een milieuministerie oprichtte en had in het vijfjarenplan van 1971-1975 zeven miljard Ostmark vrijgemaakt voor milieuzaken. Hoewel dit gericht was op het herstellen van milieuschade en niet op de preventie ervan, gaf het blijk van de ambitieuze plannen van de staat.55 Zij claimde de

menselijke relatie met de natuur op een geheel nieuw niveau te willen brengen en een einde te maken aan de verwoestende exploitatie van natuurlijke grondstoffen.56 Daarom discussieerden begin jaren

zeventig al de blokpartijen en massaorganisaties onder leiding van SED-functionarissen, in de zogenoemde “Wochen der sozialistischen Landeskultur”, over de milieusituatie.57

Dit leek in eerste instantie de door de SED gepropageerde superioriteit van het socialisme te bewijzen, aangezien de kapitalistische landen niks aan milieuschade leken te doen.58 De opkomst van

een milieubeweging in het Westen en de toenemende spanningen in de nucleaire wapenwedloop bevestigden voor de SED dat milieuverslechtering nog een reden was voor de historische noodzaak om het kapitalisme te verslaan.59 In de socialistische staat was milieubescherming begin jaren zeventig, ‘so

scheint es zumindest, zu einem politischen Konsensthema geworden‘.60

In de praktijk bleken de ambitieuze plannen echter al snel niet realiseerbaar. Gebrek aan geld en de nauwe integratie met de Comecon voorkwamen bijvoorbeeld dat de DDR na de oliecrisis nieuwe technologieën kon ontwikkelen en de energieproductie bleef zwaar leunen op het zeer vervuilende bruinkool, in plaats van een overstap op intensief gebruik van minder schadelijke ruwe grondstoffen.61

Tegelijkertijd verdween milieubescherming in 1975 al net zo snel uit het nieuwe vijfjarenplan als het erin was gekomen. Op papier was het SED-beleid gericht op de ‘unity of the economy and ecology’, maar in de praktijk werd het milieubeleid vanaf medio jaren zeventig ondergeschikt gemaakt aan ‘key economic and socio-political cosiderations and was not part of overall policy.’62

Een andere reden voor het falen van het Oost-Duitse milieubeleid was een switch die het land onder leiding van Erich Honecker doormaakte. Waar het Oost-Duitse beleid voorheen gefocust was op

54 Rink, ‘Environmental policy’, 76. 55 Idem, 77.

56 Idem, 73.

57 Christian Möller, ‘Wissen und Umwelt’, 368-369. 58 Rink, ‘Environmental policy’, 73.

59 Ibidem.

60 Möller, ‘Wissen und Umwelt’, 369. 61 Rink, ‘Environmental policy’, 77. 62 Idem, 76-78.

(19)

19

collectieven, verschoof de focus onder Honecker meer en meer naar individuele welvaart. De uitgaven op consumentengoederen werden verhoogd en de kwaliteit van het socialisme werd steeds meer gemeten in termen van binnenlandse consumptie en groeiende algemene welvaart. Dit ging ten koste van de bescherming en uitbreiding van genationaliseerd eigendom, zoals de natuur, waar de focus hiervoor op lag. Maar aangezien de natuur niet langer werd gezien als ‘a collective resource, it was de facto left out of socialist environmental policy’.63

Daarnaast werden de milieugegevens en besluitvorming steeds meer afgezonderd van de openbaarheid. Waren deze gegevens vanaf 1970 nog “Vertrauliche Verschlusssache”, begin jaren tachtig werd dit bestempeld als “Geheime Verschlusssache”.64 Tegelijkertijd werd kritiek op het

milieubeleid hard onderdrukt door de Stasi. Al deze factoren tonen volgens Rink aan dat niet alleen goede bedoelingen een rol speelden bij de eerste milieubescherming, maar deels ook de obsessie voor internationale erkenning die in de partijtop heerste begin jaren zeventig.65

Mislukte economische politiek, de explosieve stijging van de productie van bruinkool, een verzuimde modernisering en de inmiddels lage prioriteit voor milieubescherming, ondanks het ministerie en alle wetten en nog verergerd door slechte beslissingen op regionaal niveau en een niet op verandering ingerichte planeconomie, leidden tot ‘near environmental crisis’.66 Geen ander land in

Europa had zo’n grote uitstoot van zwaveldioxide en bij alle andere gifstoffen bevond het land zich in de voorhoede.67 Vanaf de jaren zeventig was slechts 17% van het rivierwater geschikt als drinkwater

en het mechanisch reinigen was puur cosmetisch, omdat de meeste rivieren ‘clinically dead’ waren.68

In 1989 gold slechts 3% van het stromende water en 1% van het staande water als ecologisch intact. Vissterfte door industrieafwatering hoorde tot de dagelijkse gang van zaken. De wouden in de DDR waren voor de helft ziek of dood. Een groot deel van de bodem was vergiftigd door toedoen van legeroefeningen, industrie, landbouw of een van de 8000 ongeautoriseerde afvalstortingen.69 Smog

werd officieel industriële mist genoemd die uit de Bondsrepubliek of West-Berlijn zou komen,

63 Idem, 77.

64 Lutz Wienhold, Arbeitsschutz in der DDR: Kommunistische Durchdringung fachlicher Konzepte (Hamburg

2014), 379.

65 Rink, ‘Environmental policy’, 77. 66 Idem, 75.

67 Kowalczuk, Endspiel, 126. 68 Rink, ‘Environmental policy‘, 75. 69 Kowalczuk, Endspiel, 126.

(20)

20

waardoor er ook geen smog-alarm bestond, aangezien dit een erkenning van het bestaan ervan zou zijn.70

Verder was vooral de driehoek Leipzig-Halle-Bitterfeld, het centrum van de chemische industrie, zwaar getroffen. Hier was iedere vijfde dag sprake van nevel en was er iedere dag een stank in de lucht die leidde tot tranende ogen. De enige maatregel die de staat daartegen ondernam was het rondrijden van luidsprekerwagens die adviseerden ramen en deuren gesloten te houden.71 Ook explodeerde de

ziekenstand in het hele land door de milieucrisis.72 En doordat de SED al snel geen beter antwoord

meer wist dan dat alle milieuschade veroorzaakt werd door kapitalistische productiemethodes die de DDR nog niet helemaal had overwonnen, nam ook het vertrouwen in de overheid hier iets aan te doen gauw af.73 Zo werd de milieucrisis volgens Kowalczuk ‘aus Sicht der SED ein Teufelskreis, für Historiker

eine weitere Erklärung, warum Ende der achtziger Jahre Millionen Menschen das System nur noch satt hatten.'74

De opkomst van de oppositionele milieubeweging

Als reactie op de verslechterende milieusituatie ontstond eind jaren zeventig een onafhankelijke milieubeweging in de evangelische kerken. Deze beweging stond in nauw verband met de vredesbeweging en was gedeeltelijk een onderdeel daarvan. Heel gek was deze verbinding niet, aangezien vrede voor de vredesbeweging niet alleen ontwapening betekende, maar ook in vrede met de natuur leven en zorgen om mensenrechten betekende.75

Omgekeerd betekende volgens Kowalczuk “Umweltbewegung” ‘Gesellschaftsveränderungen anzustreben‘, zoals een openlijke discussie over milieuproblemen, kritiek op het geheimhouden van data en kritiek op de SED-ideologie van eeuwige economische groei die in geen verhouding stond met de reële mogelijkheden van de DDR-economie.76 ‘Letzlich ging es […] fast immer wieder um die Frage

von Demokratie, Freiheit und Öffentlichkeit‘.77 Dus qua visie op de samenleving was een nauwe

samenwerking tussen vredes- en milieugroepen niet meer dan logisch.

70 Rink, ‘Environmental policy’, 74. 71 Kowalczuk, Endspiel, 126-127. 72 Idem, 127.

73 Rink, ‘Environmental policy’, 78. 74 Kowalczuk, Endspiel, 127. 75 Neubert, Opposition, 588.

76 Kowalczuk, Endspiel, 238; Neubert, Opposition, 586. 77 Kowalczuk, Endspiel, 238.

(21)

21

In de beginfase waren de acties van de milieubeweging schaars en klein van omvang. Volgens Rüddenklau was dat niet gek omdat het ontzettend lastig is hierover te beginnen als je tegen de monoloog van de staat in gaat.78 Maar al snel vermenigvuldigden de acties van de milieugroepen.

Vooral fietstochten om aandacht te vragen voor het milieu en boomplant-acties waren daarbij een populair middel. En hoewel de milieugroepen bewust probeerden om het conflict zoveel mogelijk te vermijden, trad de Stasi hier hard tegen op.79 In de paranoia van de staat vormde iedere

groepsvorming buiten staatstoezicht namelijk een gevaar, met als gevolg dat de Stasi probeerde de bijeenkomsten te politiseren en de deelnemers te vervolgen.

Desondanks bleef milieu een populair onderwerp voor oppositiegroepen. Zeker na 1983, toen de vredesbeweging te maken kreeg met een verhevigde golf van repressie, gingen veel van deze groepen zich bezighouden met milieuproblemen.80 Hierdoor nam het aantal milieugroepen in de jaren

daarna aanzienlijk toe. De achterliggende redenen daarvoor heeft Christian Halbrock uitgelegd. Ten eerste was het duidelijk dat men ‘unter dem Vorzeichen ‘Umwelt’ relativ viel machen konnte, ohne gleich in diesen strafrelevanten Bereich hinein zu rutschen, was einen bei der Polizei und beim MfS in Erklärungsnot brachte.‘81 Volgens hem was het immers heel eenvoudig om tegen duidelijk

gedefinieerde staatsvijanden op te treden, maar optreden tegen milieu-demonstranten werd ingewikkeld door mensen die langs de straat stonden en zich afvroegen waarom men de jongeren meenam, aangezien het ‘doch was Gutes’ was dat ze zich voor het milieu inzetten. De oppositieleden hadden meteen door dat dit hen in een veel betere positie bracht. Daarnaast kwamen er hierdoor ook altijd goede contacten met de bevolking tot stand: ‘So konnte die Isolation schnell aufgebrochen werden.’

Tot slot noemt hij dat er in 1983 relatief veel mensen uit andere steden naar Berlijn verhuisden. Velen leden volgens Halbrock onder dezelfde gedachte: ‘Es wird immer diskutiert, diskutiert, aber es passiert nichts, keiner macht was.‘ Bij de vredesgroepen werd over elke komma nagedacht en duurde een besluit soms weken. Terwijl de nieuwe generatie simpelweg wat wilde doen, ‘wir wollten auf die Straße, wollten was auf die Straße tragen‘. Die groep gelijkgestemden vond elkaar in Berlijn en begon daar gezamenlijk met de opbouw van nieuwe milieugroepen om zelf de verandering teweeg te brengen die zij niet verwachtte te bereiken via de bestaande groepen.82

78 Rüddenklau, Störenfried, 43. 79 Neubert, Opposition, 591-592. 80 Idem, 589.

81 „Christian Halbrock“, hrsg. v. Bundeszentrale für politische Bildung und Robert-Havemann-Gesellschaft e.V.,

letzte Änderung Dezember 2019, www.jugendopposition.de/145510, ook voor volgende citaten.

(22)

22

Al dit gebeurde, zoals gebruikelijk was voor de oppositie, in de beschermde ruimtes van de kerken. Die hadden ook een wezenlijke bijdrage geleverd als inspiratie van de milieubeweging, aangezien hier aanvankelijk ruim baan werd gegeven aan een theoretische discussie. Daardoor kon het ‘sich verbreiternde kritische ökologische Bewusstsein’ tot uitdrukking komen ‘auf allen kirchlichen Ebenen.’83 Dit toonde zich onder andere in de regionale milieu-seminars die vanaf medio jaren tachtig

in alle ‘Landeskirchen’ werden gehouden.84 Hierbij moet wel weer de kanttekening worden geplaatst

dat de kerken, zoals zo vaak in de geschiedenis van de DDR-oppositie, op alle vlakken bereid waren de verzoeken van de oppositie te steunen, mits deze niet tot een frontale kritiek op de socialistische economie werd.85

Dat was natuurlijk ijdele hoop, aangezien de milieugroepen veel meer nastreefden dan enkel het planten van wat bomen. Zoals Neubert stelt waren ‘die starken zivilisationskritischen Implikationen der Umweltbewegung […] mit der marxistisch geprägten Forschrittsideologie nicht vereinbar.‘86 Haar

politieke betekenis lag dan ook vooral ‘in den kosenquenten Versuchen, die tatsächliche Umweltsituation in der DDR öffentlich zu machen und die Krise als systembedingt aufzuzeigen.‘87 Een

botsing met de partij en de Stasi, die al compleet van kleur verschoot bij een eenvoudige fietstocht, was dus onvermijdelijk, ook als de kerken dat graag anders hadden gezien.

De SED zag logischerwijs in de opkomst van een onafhankelijke milieubeweging een gevaar voor het informatiemonopolie van de staat. Niet alleen met harde repressie, maar ook door enkele compensatiemaatregelen probeerde zij dit gevaar de kop in te drukken. In de eerste plaats werd via de CDU in de kerk propaganda gevoerd over de goede omstandigheden van de milieubescherming in het socialisme. En ten tweede richtte men de Gesellschaft für Natur und Umwelt op, die zich moest inzetten ten behoeve van de natuur.88

Veel helpen deed het echter niet, aangezien beide acties onder volledige controle van partij en Stasi stonden en daarom thema’s waar een taboe op rustte nog steeds niet behandeld werden.89

Hierdoor was samenwerking van de Gesellschaft met de milieugroepen gedoemd tot mislukken, omdat zij het juist wel over die taboethema’s wilde hebben. Het was dus snel duidelijk dat de staat nooit echt van plan was om samen te werken met de milieubeweging om de milieusituatie in de DDR te

83 Neubert, Opposition, 447. 84 Idem, 589. 85 Idem, 587. 86 Idem, 446. 87 Idem, 588. 88 Idem, 452-453. 89 Idem, 453.

(23)

23

verbeteren. Maar uiteindelijk was het de milieusituatie zelf die geen ruimte voor twijfel openliet. De problemen waren zo catastrofaal en alomtegenwoordig dat zelfs een oppervlakkig geïnteresseerde DDR-burger de ronkende verhalen in de media als pure propaganda herkende. Laat staan de oppositionele milieubeweging, die als doel had de realiteit van de Oost-Duitse milieusituatie bloot te leggen.

West-contacten

Hulp van buitenaf was voor de DDR-oppositie onontbeerlijk, omdat het praktisch onmogelijk was om een groot publiek te bereiken in eigen land door het machts- en informatiemonopolie van de staat. Ook de eigen samizdat kon hierin geen verandering in brengen, omdat de omvang simpelweg niet groot genoeg was. Daarnaast was er zoals gezegd aan alle benodigde materialen voor samizdat-blaadjes een permanent tekort in de DDR. De blik werd daarom als vanzelfsprekend gericht op de Bondsrepubliek en West-Berlijn voor hulp. Het andere Duitsland was dichtbij genoeg om ondersteuning te kunnen bieden, maar had geen last van de terreur en repressie van de Stasi of een gebrek aan middelen.

Het voornaamste obstakel was zaken over de grens te smokkelen. Hierin hadden de oppositiegroepen in Oost-Berlijn een uniek voordeel ten opzichte van de rest van het land. Zij konden maximaal profiteren van de nabijheid tot de grens, de gunstige ‘Einreisebedingungen’ voor West-Duitsers en West-Europeanen en de vele West-Duitse journalisten en politici die in Oost-Berlijn op bezoek kwamen.90 Verder hadden zich veel gevluchte of verbannen dissidenten in West-Berlijn

gevestigd die de steun voor hun vrienden aan de andere kant van de Muur konden coördineren. Zo bood de gedeelde stad een veelvoud aan mogelijkheden om te helpen in vergelijking met de rest van de DDR, waar men veel meer afgesloten was.

Ook voor media-aandacht boden de Bondsrepubliek en West-Berlijn uitkomst. Doordat vrijwel de gehele DDR West-TV en -radio kon ontvangen, kon de oppositie via West-Duitse media een veel groter deel van de DDR-bevolking bereiken. Daarom nam het belang van samenwerking met West-Duitse journalisten toe in de jaren tachtig.91 Vanaf 1987 begon de milieubeweging in het diepste

geheim met het produceren van documentaires over de milieuproblemen in het land. Die werden

90 Gerd Poppe, 'Begruendung und Entwicklung internationaler Verbindungen' in Opposition in der DDR von den 70er Jahren bis zum Zusammenbruch der SED-Herrschaft, Kuhrt, Eberhard e.a. (Düsseldorf 1999), 350; Een

kleine persoonlijke noot hierbij is dat mijn eigen moeder dit ook als correspondent van de EPD heeft gedaan.

(24)

24

vervolgens door de journalisten de grens over gesmokkeld en daar uitgezonden. De eerste daarvan werd onder meer gemaakt door Rüddenklau en ging over de luchtvervuiling in de DDR.92

Eenzelfde soort relatie onderhielden de oppositiegroepen met West-Duitse en West-Berlijnse politieke partijen. De meest intensieve relaties waren met Die Grünen en Alternative Liste. Zo waren

Die Grünen een fel voorvechter voor de mensenrechten en steunden daarom ‘die

Demokratiebewegung in der DDR’. Daarnaast vormde de partij ‘een cruciale brug tot de officiële politiek in de Bondsrepubliek. Met hulpacties en bezoeken aan Oost-Berlijn zorgden zij voor een herwaardering van de oppositie, die door de rest van de West-Duitse politiek werd weggezet als 'wirklichkeitsfremd'.’93 Ook de Umweltbibliothek maakte gebruik van deze relaties. Al voor de opening

in 1986 was Rüddenklau, die bij hoge uitzondering het land uit mocht, naar Bonn gereisd om bij Die

Grünen een stapel boeken uit te zoeken. Deze boeken zouden later een belangrijk bestanddeel van de

aanvankelijke collectie van de Umweltbibliothek uitmaken, nadat enkele van hun Bondsdagleden die vervolgens over de grens hadden gesmokkeld.94 Sowieso hadden Die Grünen als inspiratiebron een

‘große Vorbildfunktion’ voor wat er aan milieu-acties alles mogelijk was.95

Daarnaast hielden veel milieugroepen ook contact met westelijke groepen en initiatieven zoals

Greenpeace, Robin Wood en kerkelijke groepen.96 Logischerwijs was vooral het contact met de

milieugroepen innig, waarmee de Umweltbibliothek in 1988 gezamenlijk actievoerde tegen de handel in afval van de beide Duitse staten. Daarbij werd het, meestal moeilijk verwerkbare, afval uit de Bondsrepubliek gedumpt in de DDR in ruil voor geld.97 Aangezien dit tot grote milieuschade leidde,

besteedde de Umweltbibliothek hier veel aandacht aan in de Umweltblätter en zette dus een actie op met een West-Duitse milieugroep, die echter uiteindelijk niet tot grote veranderingen leidde.98

Veruit het belangrijkst was echter de uitgezette DDR-dissident Roland Jahn. Die vestigde zich na zijn uitzetting in West-Berlijn en bleek daar, buiten de jurisdictie van de Stasi, veel belangrijker te kunnen zijn voor de oppositie dan hij in de DDR ooit was geweest. Hij onderhield contacten met 92 Idem, 769.

93 Idem, 637-639; Letterlijke citaat afkomstig uit Marten Visser, ‘The Western Connection’, (niet-gepubliceerd,

2019).

94 Rüddenklau, Störenfried, 69.

95 „Christian Halbrock“, hrsg. v. Bundeszentrale für politische Bildung und Robert-Havemann-Gesellschaft e.V.,

letzte Änderung Dezember 2019, www.jugendopposition.de/145510.

96 Neubert, Opposition, 590. 97 Visser, ‘Western connection‘.

98 Onder meer in 'Neue Verdienste um den deutsch-deutschen Umweltschutz: die

Sondermuellverbrennungsanlage Schoeneighe', Umweltblätter 22 (april 1988) en 'Neues aus Schoeneiche und Vorketzin', Umweltblätter 23 (juni 1988).

(25)

25

oppositiegroepen, coördineerde materiële steun met een heel netwerk van geheime koeriers en werkt als freelance journalist voor het ARD-programma Kontraste en voor Radio Glasnost, wat volgens Kowalczuk tot de succesvolste pogingen behoorde, ‘die Öffentlichkeit über oppositionelle Aktivitäten und verschwiegene innenpolitische Vorgänge in der DDR zu informieren’.99

Deze connecties bleken later ook van levensbelang voor de Umweltbibliothek. Vooral bij de Stasi-inval in november 1987 kon men razendsnel via West-Berlijnse contacten het nieuws verspreiden en, nog belangrijker, media-aandacht opwekken die de Stasi onder druk zette, belemmerde in haar werk en uiteindelijk tot inkeer dwong. Diezelfde contacten waren overigens wel degelijk bekend bij de Stasi, zoals blijkt uit een vertrouwelijk document: 'Die führenden Kräfte der "Umweltbibliothek" unterhalten stabile Kontakte zu Personen und Einrichtungen in Berlin-West, besonders zu Massenmedien (Radio 100, SFB, Rias, taz u.a.)'.100 Zo hielpen de westcontacten niet alleen bij de

opbouw van de bibliotheek en het op gang brengen van de Umweltblätter, maar hebben ze in 1987 mede het voortbestaan van de Umweltbibliothek gegarandeerd.

99 Kowalczuk, Revolution, 253.

100 BStU, MfS, BV Berlin, Abt. XX, Nr. 3656, 1, geraadpleegd op

(26)

26

Hoofdstuk 2: Van opening tot inval (najaar 1986-oktober 1987)

De opening van de UB en het begin van de Umweltblätter

Terwijl de voorbereidingen op de opening van de Umweltbibliothek in de zomer van 1986 nog in volle gang waren, werden de eerste samizdat-blaadjes al van de “nur zum innerkirchlichen Dienstgebrauch”-stempel voorzien. In eerste instantie waren deze blaadjes vooral bedoeld voor huishoudelijke mededelingen van de UB.101 Vandaar ook dat gedurende de eerste maanden het blad de naam Die Umweltbibliothek. Informationen und Mitteilungen droeg. Tegelijkertijd blijkt al uit de allereerste

bijdrage dat de toekomstplannen ambitieuzer waren dan enkel het delen van interne mededelingen over het doen en laten van een lokale milieugroepering.

Hierin werd gezegd dat de UB openstond voor iedereen: ‘Solche, die auf Durchreise sind und ein paar Informationen brauchen’, ‘solche, die zu keinem Kreis gehören oder gehören wollen, aber auf regelmäßige oder unregelmäßige Informationen Wert legen‘ en voor ‘Leute die einfach nur quatschen und Tee trinken wollen, aber auch Insider, Öko-Payer [sic], die ein bestimmtes Buch suchen oder über ein bestimmtes Thema arbeiten wollen.‘102 Men richtte zich dus niet alleen op mensen die

geïnteresseerd waren om actief te worden binnen de groepering, maar heel bewust op een veel breder publiek. Vermoedelijk met in het achterhoofd het idee om het informatiemonopolie van de staat te doorbreken en een Gegenöffentlichkeit te creëren.

Om dat te bereiken was het natuurlijk niet genoeg als het blad hoofdzakelijk gericht zou zijn op de eigen groepering. Daarom kwamen vanaf het begin al artikelen over milieu- en vredeszaken aan bod die de redactie van algemeen belang achtte. In april 1987 werd de formulering Informationen und

Mitteilungen geschrapt uit de naam en werd het blad hernoemd tot Umweltblätter, zonder de

expliciete verwijzing naar de Umweltbibliothek. En in oktober schreef de redactie in een artikel naar aanleiding van het eenjarig jubileum van de UB: ‘Die “Umweltblätter” sollen nicht das Verlautbarungsblatt der Umwelt-Bibliothek sein, sondern ein eigenständiges alternatives Info-Blatt.’103

In amper een jaar tijd had het blad zich dus ontwikkeld van een intern informatieblad voor de oppositiegroep van de UB tot een samizdat-publicatie waarvan de redactie nog steeds lid was van de oppositiegroep, maar zich wel als onafhankelijk ervan zag. Het programma van activiteiten in de UB en berichten over acties van de oppositiegroep zouden ook tot de val van de Muur blijven verschijnen in de Umweltblätter, niet in de laatste plaats omdat redactieleden vaak zelf actief deelnamen aan deze 101 Rüddenklau, Störenfried, 71.

102 ‘Trägerkreis „Die Umweltbibliothek“: Wir stellen uns vor‘, Die Umweltbibliothek. Informationen und Mitteilungen 1 (1986).

(27)

27

protesten. Ze namen echter al snel een ondergeschikte plaats in ten opzichte van berichten over algemene milieu- en vredesproblemen.

Tschernobyl wirkt überall

Het probleem dat de Umweltblätter veruit het meest onder de aandacht brachten gedurende het eerste jaar waren de gevaren van het opwekken van kernenergie. Dit anti-kernenergie-standpunt bestond al langer binnen milieugroepen in de DDR en andere landen, maar werd acuut actueel toen op 26 april 1986 een van de reactoren van de kerncentrale in Tsjernobyl ontplofte. De kernramp maakte in een klap het standpunt van de milieugroepen duidelijk dat ecologische verwoesting, economie en politiek nauw verbonden waren.104 En voor het eerst reageerde ook de bevolking massaal

op een ecologische crisis. Zo vormde 1986 een cesuur in de geschiedenis van de oppositie.105

In vrijwel elke editie van de Umweltblätter stond uiteindelijk minstens een artikel dat ging over Tsjernobyl of andere problemen met kernenergie en meerdere uitgaves in het eerste jaar waren zelfs geheel gewijd aan het thema. Dit begon al in de allereerste editie met een informatieblad van een thema-avond over Tsjernobyl, die in mei werd gehouden in de ruimtes van de nog ongeopende Umweltbibliothek. Hierin beschreef de oppositiegroep wat er nu eigenlijk was gebeurd en wat het gevaar was voor de DDR en Oost-Berlijn. Ze stelden dat de kernramp ‘eine Langzeitkatastrophe ausgelöst [hat]‘, waarvan de volledige impact nog niet te overzien is, maar waarvan de gevolgen ‘uns mit Sicherheit unser Leben lang bedrohen werden’.106

Om die stelling te onderbouwen kwamen ze eerst met een zeer technisch en gedetailleerd verhaal over de impact van radioactieve straling op mensen, de schadelijke limieten daarvan en de manier waarop radioactiviteit gemeten werd. Vervolgens leidden ze aan de hand van stralingswaarden in de Bondsrepubliek en Polen af hoezeer de DDR ongeveer getroffen was en met welke radioactieve schade men moest rekenen.107 Voor deze informatie was de oppositiegroep net als ieder andere

DDR-burger aangewezen op West-Duitse media. De eigen staatsmedia verzwegen de ramp immers in alle toonaarden of bagatelliseerden die. Hier wreekte zich de ideologie dat de partij altijd gelijk had en elk feit dat dit weersprak dus per definitie gelogen moest zijn. Een kernramp in een bevriende socialistische staat kon niet plaatsvinden, omdat dit het falen van het systeem aanduidde. Daarom was

104 Rüddenklau, Störenfried, 61.

105 Ibidem; Kowalczuk, Endspiel, 240; Neubert, Opposition, 626.

106 ‘Morsche Meiler’, Die Umweltbibliothek. Informationen und Mitteilungen 1 (1986). 107 Ibidem.

(28)

28

er bijvoorbeeld officieel ook geen radioactieve neerslag in de DDR, alsof de radioactieve wolk keurig bij de landsgrenzen ophield te bestaan.108

Voor adviezen over welke producten men beter kon laten liggen moest de oppositiegroep om die reden gebruik maken van de West-Berlijnse instanties. Het is in die zin ook niet verrassend dat de groep haar beklag deed over de staat. Zo vroegen ze retorisch, hoe zal men op een dag de mensen over een kernongeluk dichter bij huis informeren?109 Die simpele, maar tegelijkertijd essentiële vraag

geeft goed weer waarom de reactie van de staat op Tsjernobyl bij de bevolking tot een enorme toename van wantrouwen in diezelfde staat leidde.

Daarnaast beweerde een groep ‘arroganter Experten’ dat de DDR-kernreactors veiliger zouden zijn dan die van de Sovjet-Unie, omdat ze misschien wel van Sovjetmakelij waren, maar het een ander type was en waren uitgerust met Duitse veiligheidstechniek.110 Ook hiermee was de oppositiegroep

het totaal niet eens. Zij stelde dezelfde vraag en kwam mede op basis van wetenschappers tot de conclusie dat dit niet het geval is. Sterker nog, de DDR-reactors zouden niet beschermd zijn met een betonnen koepel, hoewel de reactorhallen ‘kaum stabiler sind als eine normale Fabrikshalle’. Daarbij zouden de gevolgen van een ongeluk zo zwaar zijn dat men zich ‘kein Unfall leisten’ kan.111 Vanwege

die vrees werd het infoblad afgesloten met de dringende oproep om de tekst “Tschernobyl wirkt überall” van de onafhankelijke vredesbeweging te ondertekenen, waarin de DDR-regering werd opgeroepen om voor 1990 te stoppen met kernenergie en over te gaan op andere energiebronnen.112

Dit infoblad zou de basis vormen voor het anti-kernenergie protest van de Umweltbibliothek in de jaren daarna, aangezien hierin vrijwel alle argumenten stonden die de Umweltblätter in latere artikelen zou gebruiken om haar anti-kernenergie standpunt te maken: De zeer gedetailleerde uitleg over de gevolgen van kernenergie, de kritiek op de staat vanwege het ontkennen van het probleem en de oproep om voor 1990 volledig over te stappen op andere milieuvriendelijke energiebronnen. Voor de gebruikte bronnen gold hetzelfde: Zowel de uit het westen verkregen informatie als de wetenschappelijke publicaties die men in handen kreeg zouden belangrijke bronnen blijven voor het anti-kernenergiegeluid.

Voor de doelen van de Umweltbibliothek om een Gegenöffentlichkeit te creëren en aan te tonen dat het systeem hervormd moest worden, bood de kernramp een unieke kans. Burgers waren voor betrouwbare informatie over de gevolgen van een kernramp immers veel beter af met een nieuw

108 Rüddenklau, Störenfried, 61. 109 ‘Morsche Meiler’.

110 Rüddenklau, Störenfried, 61. 111 ‘Morsche Meiler’.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bij transporten, die te lang d u - ren voor ongekoeld - voorgekoeld transport, kan deze manier van koeling, vooral bij lange wachttijden (op vliegvelden of kaden) gecombineerd

Dans ce chapitre, nous avons pu constater que les matrices déclaratives sont compatibles avec tous les tags qui nous intéressent ici (oui ?, non ?, n’est-ce pas ?, pas vrai ? et

The maxillipeds are used to attach to the placoid scales that cover the shark’s skin and probably serve to keep the copepod and inserted antennae in position.. This is accomplished

Model 3 obtained the largest overall score and is, therefore, recommended as the final Section 12L modelling option according to the methodology for case study A.. Figure 3:

Na aanleiding van die navorsing wat gedoen is om die doelwitte wat vir die studie gestel is aan te spreek, naamlik om ʼn opname te doen by ʼn gevestigde naaldwerkgroep in

linge communicatie en vergelijkbaarheid al evenmin bevorderd. Het beschrijven van de ontwikkeling van de staat van binnenuit heeft vergelijkend onderzoek en een meer omvattende

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

‘Vrijheid, blij- heid’, zou men kunnen zeggen, maar ook: er is – behoudens verzekering – geen besc herming voor de zieke opdrac htnemer, geen vangnet voor de w erkloze