• No results found

Boekbespreking Students’ reasoning during computerbased scientific modeling

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Boekbespreking Students’ reasoning during computerbased scientific modeling"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

71

PEDAGOGISCHE STUDIËN 2007 (85) 71-72 Students’ reasoning during

computer-based scientific modeling

Amsterdam: Instituut voor de Lerarenopleiding, Universiteit van Amsterdam, 2006, 126 pagina’s ISBN 90 78087 05 6

Patrick Sins

Onderzoek naar computerondersteunde leer-omgevingen richt zich in toenemende mate op de kwaliteit van de leer- en interactiepro-cessen die door dergelijke omgevingen in gang gezet worden. Vaak zijn er hooggespan-nen verwachtingen van deze rijke leeromge-vingen. Onderzoek laat echter zien dat de beoogde leerprocessen niet gegarandeerd plaatsvinden. Het promotieonderzoek van Patrick Sins, uitgevoerd aan het Instituut voor de Lerarenopleiding van de Universiteit van Amsterdam, richtte zich op modelleer-software waarmee leerlingen uit het voort-gezet onderwijs kennis kunnen maken met het beschrijven en voorspellen van complexe verschijnselen. Het zelf maken van dynami-sche modellen kan bijdragen aan het begrij-pen van het gedrag van complexe verschijn-selen en aan het op een wetenschappelijke wijze leren redeneren. Er is echter weinig be-kend over hoe leerlingen redeneren tijdens het computermodelleren en hoe kenmerken van leerlingen en kenmerken van een ‘tool’ dat redeneren beïnvloeden.

In het proefschrift van Sins wordt gekeken naar (1) de redeneerprocessen van leerlingen tijdens het modelleren, (2) de rol van episte-mologisch begrip dat leerlingen hebben van modellen en van modelleren, (3) het effect van chatcommunicatie versus face-to-face-communicatie, en (4) de rol van motivatie en ‘self-efficacy’. Hoewel het hier gaat om zeer uiteenlopende zaken, wordt de rode draad die de verschillende studies met elkaar verbindt, gevormd door de analyses van de kwaliteit van de redeneerprocessen tijdens het compu-termodelleren. Deelnemers aan de studies waren vwo-5-leerlingen die werkten met de modelleertools Powersim en Co-Lab.

In de eerste studie is gekeken naar de re-deneerprocessen van de leerlingen tijdens het

computermodelleren en de processen die on-dersteuning behoefden. Een waardevolle op-brengst van deze studie is een analyseschema waarmee redeneerprocessen tijdens het mo-delleren in kaart kunnen worden gebracht. Deze analyse richt zich vooral op het onder-scheiden van diepe redeneerprocessen (bij-voorbeeld verklaren of kwantificeren met verwijzing naar kennis) en oppervlakkige redeneerprocessen (bijvoorbeeld analyse en evaluatie zonder verwijzing naar kennis). Leerlingen blijken veel ‘model fitting ge-drag’ te vertonen. Niet alleen in de eerste stu-die, maar ook in de daarop volgende studies, blijkt dat leerlingen slechts ongeveer 15% van de tijd die ze samenwerken aan de mo-delleertaak aan de gewenste diepe redeneer-processen besteden. Sins geeft zelf aan dat het ‘model fitting gedrag’ en het gebrek aan diepe redeneerprocessen problematisch is. In de algemene conclusie en discussie wordt echter toch geconcludeerd dat de taken wel-licht aanzetten tot ‘model fitting gedrag’, maar dat de taken wel diepere verwerking vereisen. Het is onduidelijk of Sins nu vindt dat de modelleertaak te weinig of voldoende diepe redeneerprocessen oproept. Een goede analyse van de modelleertaak zelf blijft hier ook te veel buiten beschouwing. Leerlingen kregen als opdracht een model te construeren dat past bij de gegeven data. Het doel was dus tot ‘model fit’ te komen. Het is dus niet zo vreemd dat de taak ‘model fitting gedrag’ op-riep. De leerlingen doen wat van ze gevraagd wordt. Ze worden helemaal niet gevraagd om ook echt tot begrip van het zelf geconstrueer-de mogeconstrueer-del te komen. Naar aanleiding van geconstrueer-de uitkomsten van de eerste studie worden wel enkele suggesties gegeven voor het verbete-ren van de modelleertaak, maar de taak is in de vervolgstudies niet op deze suggesties aangepast.

In de tweede studie is gekeken naar het epistemologisch begrip van leerlingen ten aanzien van modellen en modelleren. In te-genstelling tot veel andere studies, is het epistemologisch begrip binnen de specifieke taakcontext gemeten. Leerlingen blijken een

(2)

72 PEDAGOGISCHE STUDIËN

gemiddeld niveau van epistemologisch begrip te hebben. Ze zien modellen als ver-eenvoudigde representaties van de werkelijk-heid. Het gebruik van diepe redeneerproces-sen door individuele leerlingen bleek positief samen te hangen met het niveau van episte-mologisch begrip van leerlingen. De positie-ve correlatie suggereert dat het lonend kan zijn om het epistemologisch begrip van leer-lingen te bevorderen. Hoe dat kan, en of de modelleertaken zelf een positieve invloed hebben op het epistemologisch begrip, wordt helaas niet uitgewerkt maar is, zoals Sins zelf ook aangeeft, een interessant terrein voor aanvullend onderzoek.

In de derde studie is onderzocht welke in-vloed face-to-face- versus chatcommunicatie heeft op de modelleeractiviteiten, het rede-neerproces en de kwaliteit van het model. Ten behoeve van de codering van de rede-neerprocessen zijn de transcripten van de communicatie in episodes opgedeeld. Sins concludeert op basis van de analyses dat hij vooral ondersteuning vindt voor de hypothe-se dat chatcommunicatie in vergelijking met face-to-face-communicatie aanzet tot relatief meer diep redeneren en meer modelleer-activiteiten. Hij tilt hier de significante ver-schillen die hij alleen op enkele subcatego-rieën van het codeersysteem heeft gevonden, wel wat gemakkelijk naar het niveau van hoofdcategorieën. Een andere tekortkoming van deze studie is het achterwege blijven van mogelijke verklaringen voor het ontbreken van het effect van het communicatiemedium op de kwaliteit van het door leerlingen ge-maakte model.

In de laatste studie onderzocht Sins de relaties tussen motivatie (doeloriëntatie en ‘self-efficacy’), redeneerprocessen en model-kwaliteit. Het gebruik van diepere redeneer-processen blijkt positief gerelateerd te zijn aan ‘self-efficacy’ en een ‘mastery approach’ oriëntatie. Het is bijzonder dat Sins’ doel-oriëntatie niet alleen door middel van een in-dividuele vragenlijst heeft gemeten, maar deze vragenlijst ook door de tweetallen waar-in de leerlwaar-ingen samenwerkten heeft laten waar- in-vullen. Op deze manier kon hij de relatie be-palen tussen doeloriëntatie en het voorkomen van diep redeneren tijdens de uitvoering van de modelleertaak. Hetzelfde geldt voor de

meting van ‘self-efficacy’. Het is natuurlijk de vraag of constructen die kenmerken van individuen beogen te beschrijven ook toege-past kunnen worden op groepsniveau, maar de aanpak van Sins verdient in ieder geval meer onderzoek, omdat bij onderzoek naar samenwerkend leren zich vaak het probleem voordoet van het relateren van metingen op individueel niveau en metingen op groeps-niveau.

Het is een tekortkoming dat Sins in zijn studies geen individuele leeruitkomsten heeft gemeten. De veronderstelling is immers ook dat computermodelleren bijdraagt aan een beter begrip van de verschijnselen die gemo-delleerd worden, aan het leren modelleren en aan de competentie om wetenschappelijk te redeneren. Hierover kunnen op grond van de studies van Sins echter nauwelijks empirisch onderbouwde uitspraken worden gedaan. Bovendien wordt de impliciete aanname dat dergelijke leeruitkomsten gemedieerd wor-den door de kwaliteit van het rewor-deneerproces niet getest.

De zorgvuldig uitgevoerde studies van Sins geven goed zicht op de kwaliteit van de leerprocessen tijdens het computermodel-leren en hoe deze kwaliteit gerelateerd is aan epistemologische opvattingen, het medium van communicatie en ‘self-efficacy’ en doe-loriëntatie. Deze inzichten bieden veel aan-knopingspunten voor verder onderzoek en voor ontwikkeling van onderwijs gericht op modelleren.

Carla van Boxtel Pedagogiek en Onderwijskunde,

Universiteit Utrecht Instituut voor de Lerarenopleiding,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Digitale geletterdheid wordt hierbij gedefinieerd als “het vermogen om de computer adequaat te gebruiken voor het zoeken, analyseren, kritisch beoordelen, creëren en delen

Op het moment dat leerlingen bezig waren met de inquiry taak, hebben ze baat gehad bij de deelvragen; ze konden hoofdvragen beter beantwoorden en voerden meer

Omdat het incidentele gebruik van begrippenkaarten niet zonder meer leidt tot een betekenisvol leerproces, en het proefwerk voornamelijk vaardigheden test die in de kaarten niet

Deze studie laat zien dat op een school waar veel onderling geweld plaatsvond, het voor leerlingen 'veiliger' kon zijn om de identiteitspositie van een goede leerling niet

Hoewel er gepleit wordt voor eenduidig gebruik van die termen (Hondebrink, 1988) geloof ik dat dit zelfs niet kan in onderwijs dat zich helemaal niet bezig- houdt met de

De leerlingen uit de eerste graad A-stroom en uit de 2de en 3de graad TSO/ASO starten met de examens ten vroegste op vrijdag 8 december.. Als je de dag nadien je eerste examen hebt,

Als ouder geef ik aan mijn zoon/dochter de toestemming om de school te verlaten om op de geroosterde momenten op zelfstandige basis de verplaatsing naar optie sport te