De Keuzeparadox: Het Verschil in Tevredenheid bij
Quarterlifers en de Rol van het Opleidingsniveau
Masterthese
Naam: Layla Jamari
Studentnummer: 10014462 Klinische Psychologie
Begeleiders: Mark Spiering en Thijs Launspach Universiteit van Amsterdam
Inhoud Abstract 3 Inleiding 4 Methode 11 Resultaten 14 Discussie 16 Referenties 20
Abstract
Bij 133 quarterlifers werd het effect van de keuzeparadox onderzocht, waarbij is
gekeken of de mate van tevredenheid werd beïnvloed door het aantal keuzemogelijkheden.
Ook is onderzocht of dit effect verschilde per opleidingsniveau. Alle deelnemers vulden een
vragenlijst in waarbij rangschikkingen werden gemaakt van 3 of 10
beroepskeuzemogelijkheden. Vervolgens werd de tevredenheid over de rangschikking
uitgevraagd. Uit de resultaten bleek dat de gemiddelde tevredenheid hoger was wanneer men
3 beroepen rangschikte, dan wanneer 10 beroepen werden gerangschikt. Dit was volgens
verwachting. Een verschil in tevredenheid tussen mbo’ers, hbo’ers en wo’ers werd niet
gevonden. De bevindingen tonen aan dat het effect van de keuzeparadox ook optreedt bij
hypothetische keuzes. Alternatieve theorieën over de rol van het opleidingsniveau worden
Inleiding
Een grote keuzevrijheid biedt veel mogelijkheden. Toch blijkt uit recente literatuur
dat deze keuzevrijheid ook een nadelig effect kan hebben. In de hedendaagse maatschappij
dient men zodanig veel keuzes te maken dat het afwegen wat daadwerkelijk belangrijk is te
moeilijk wordt en het overweldigende aantal keuzemogelijkheden verlammend werkt.
Vervolgens is men, nadat de keuze uiteindelijk is gemaakt, vaak toch ontevreden.Barry
Schwartz (2004) noemt dit fenomeen de Paradox of Choice, oftewel de Keuzeparadox. Dit
probleem lijkt sterk te spelen onder 18-30-jarigen, ook wel quarterlifers genoemd (Atwood &
Scholtz, 2008). Deze groep bevindt zich in een levensfase waarin veel belangrijke keuzes
worden gemaakt. Met name de hoogopgeleiden lijken hierdoor veel keuzestress te ervaren en
zijn mogelijk minder tevreden over belangrijke levensgebieden zoals hun baan en hun
woonsituatie. In deze studie zal met behulp van een experimentele opzet worden onderzocht
of het aantal keuzemogelijkheden de ervaren tevredenheid beïnvloedt. Hierbij zal het
opleidingsniveau in acht worden genomen om te onderzoeken of de ervaren tevredenheid
verschilt tussen hoog- en lageropgeleiden.
Schwartz (2004) beargumenteert dat het hebben van veel keuzemogelijkheden
aanvankelijk aantrekkelijk lijkt, maar in werkelijkheid ons er vaak van weerhoudt om
uiteindelijk een keuze te maken. Daarbij lijkt men achteraf minder tevreden over de keuze als
deze wel is gemaakt. Dit komt voornamelijk omdat een groter aantal keuzemogelijkheden
sneller leidt tot de conclusie dat ‘de verkeerde keuze’ is gemaakt. Het komt erop neer dat hoe
meer keuzemogelijkheden beschikbaar zijn, hoe minder tevreden men achteraf is over de
gemaakte keuze.
De keuzeparadox van Schwartz is uitgebreid onderzocht en de effecten ervan worden
herhaaldelijk aangetoond in verschillende experimentele onderzoeken. Zo vonden Iyengar en
was met hun aankoop dan wanneer ze 6 opties hadden om uit te kiezen. Ditzelfde gold als ze
mochten kiezen tussen 6 of 30 verschillende chocolaatjes en 6 of 30 verschillende
essay-onderwerpen. Uit onderzoek van Haynes (2009) bleek dat deelnemers meer gefrustreerd en
minder tevreden waren wanneer zij moesten kiezen uit 10 prijzen, dan wanneer ze konden
kiezen uit 3 prijzen. In meta-onderzoek werd niet alleen het effect van de keuzeparadox
onderzocht, maar ook welke factoren behalve tevredenheid meespelen en hoe deze het effect
beïnvloeden (Scheibehenne, Greifeneder & Todd, 2010; Chernev, Böckenholt & Goodman,
2015).
Naast de invloed die het aantal keuzemogelijkheden heeft op onze tevredenheid,
beschrijven Schwartz en zijn collega’s ook verschillende strategieën die men gebruikt om
keuzes te maken. Zij maken hierbij onderscheid tussen maximizers en satisficers (Schwartz,
2004; Schwartz et al., 2002; Shiner, 2015). Maximizers zijn mensen die altijd de beste keuze
willen maken. Dit proberen ze te bereiken door zoveel mogelijk keuzemogelijkheden af te
wegen. Dit lijkt op het eerste gezicht een goede strategie. Echter is het nadeel van deze
strategie dat maximizers, vanwege het enorme aantal keuzemogelijkheden, meestal niet in
staat zijn om alle keuzemogelijkheden af te wegen. Dit leidt er doorgaans toe dat ze
halverwege het proces overweldigd of verlamd raken door het aantal keuzemogelijkheden en
de moed opgeven. Ze maken enkel een keuze uit de mogelijkheden die ze wel hebben
afgewogen, of ze maken helemaal geen keuze meer. Dit heeft als gevolg dat ze het gevoel
kunnen hebben dat ze niet de juiste, noch de beste keuze hebben gemaakt. Dit kan leiden tot
schuldgevoelens, omdat zij zichzelf als verantwoordelijke beschouwen voor het maken van
de verkeerde keuze. Ze hadden per slot van rekening meer dan genoeg keuzemogelijkheden.
Als ze ontevreden zijn over de keuze die ze hebben gemaakt, dan komt dat omdat zij een
onjuiste keuze hebben gemaakt, niet omdat het aanbod te klein was.
genoeg is (Schwartz, 2004; Schwartz et al., 2002; Shiner, 2015). Daarbij bepalen ze van
tevoren aan welke eisen hun ideale keuze moet voldoen en gaan vervolgens op zoek naar de
keuzemogelijkheden met deze criteria. Ze laten zich niet verleiden door betere
keuzemogelijkheden, omdat de criteria die het objectief gezien een betere keuze zouden
maken, voor hen geen prioriteit hebben. Op deze manier kunnen satisficers de grote
hoeveelheid aan keuzemogelijkheden reduceren tot een handvol opties waaruit ze de beste
keuze kunnen maken. Ze stoppen met zoeken zodra ze een keuzemogelijkheid hebben
gevonden die voldoet aan al hun eisen. Niet alleen leidt dit tot meer tevredenheid over de
gemaakte keuze, ze hebben ook minder snel het gevoel dat ze de verkeerde keuze hebben
gemaakt omdat ze de voor hen alle relevante keuzemogelijkheden goed hebben kunnen
afwegen. Ze maken over het algemeen dus niet de perfecte keuze, maar wel een keuze die
voor hen goed genoeg is en logischerwijs zorgt voor meer tevredenheid. Tevens heeft dit als
gevolg dat satisficers achteraf minder vaak spijt hebben van de keuze die ze hebben gemaakt.
Een ander belangrijk element dat deel uitmaakt van zowel maximizen als satisficen is
het vermijden van het maken van de keuze. Het maken van een keuze kan veel keuzestress
opleveren. Keuzestress is de stress die mensen ervaren als ze een keuze moeten maken die ze
moeilijk of belangrijk vinden, bijvoorbeeld een keuze waar veel van afhangt (Launspach, van
der Deijl, Spiering, Heemskerk, Maas & Merckelbach, 2016). Dit gevoel kan men als zodanig
onprettig ervaren, dat zowel maximizers als satisficers ervoor kiezen om de keuze te
vermijden. Dit gebeurt bij zowel keuzes waar de persoon weinig te verliezen heeft (van
Doorn, de Koster en Verheul., 2008; Iyengar & Lepper, 2000), als wanneer er veel op het
spel staat, zoals een som geld (Iyengar, Huberman & Jiang, 2004). Tot slot lijken maximizers
meer tevreden met hun keuze, wanneer deze nog terug te draaien is. Anderzijds zijn
satisficers juist meer tevreden wanneer hun keuze onomkeerbaar is (Shiner, 2015). Mogelijk
ondervangen, iets wat satisficers doorgaans niet nodig vinden.
In Nederland komt de term keuzestress veelvuldig naar voren in de media. Van Doorn
et al. (2008) hebben 30 hbo en wo studenten geïnterviewd over hun ervaringen met
keuzestress. Zij ontdekten een verschil in de ervaren keuzestress, afhankelijk van of de
keuzes belangrijk waren of niet. In de literatuur wordt verrassend genoeg weinig onderscheid
gemaakt tussen onbelangrijke en belangrijke keuzes. Veel onderzoeken richtten zich
bijvoorbeeld op hoe studenten hun studie- of beroepskeuze hebben gemaakt (bijvoorbeeld
Galotti, 1999; Iyengar, Wells & Schwartz, 2006; Bubic, 2014). Andere studies richtten zich
op minder belangrijke keuzes, zoals het kiezen van jam in de supermarkt (Iyengar et al.,
2000) of pennen (Shah & Wolford, 2007).
Wat betreft het effect van de keuzeparadox lijkt de mate van belangrijkheid weinig
invloed te hebben. Uit het onderzoek van van Doorn et al. (2008) kwam echter wel een
duidelijk verschil in de ervaren keuzestress, afhankelijk van de belangrijkheid van de keuze,
naar voren. De geïnterviewde studenten hadden de neiging om te satisficen, of om de keuze
in zijn geheel te vermijden, indien de keuze niet zo belangrijk was, of als ze weinig te
verliezen hadden. Echter, wanneer de belangrijkheid van de keuze toenam, zoals bij keuzes
die hun identiteit weerspiegelden, nam de keuzestress toe en begonnen veel van hen te
maximizen. Deze bevinding wordt ondersteund door het onderzoek van Vohs en Olson
(2013). Hieruit bleek dat hoe sterker de deelnemers het idee hadden dat een keuze hun
identiteit weerspiegelde, hoe sterker ze de neiging hadden om te maximizen.
Tot nu toe is er geen onderzoek bekend waarin het effect van zowel keuzestress als de
keuzeparadox samen worden genomen. Dit is jammer, aangezien keuzestress en de
keuzeparadox aan elkaar gerelateerd lijken te zijn. De keuzeparadox is, net als keuzestress,
een fenomeen dat veelal in verband wordt gebracht met de quarterlifers (Atwood & Scholtz,
waarin ze gepresenteerd worden met ingrijpende keuzes die verstrekkende gevolgen kunnen
hebben. Men kan bijvoorbeeld denken aan het wel of niet aanschaffen van een huis, een vaste
positie aannemen, trouwen, of het nemen van kinderen. Met name de hoogopgeleiden lijken
met dit probleem te kampen vanwege hun breed georiënteerde opleiding. Uit literatuur komt
naar voren dat hoogopgeleiden over het algemeen meer moeite hebben met het maken van
belangrijke keuzes, omdat ze vanwege hun opleiding meer opties hebben om uit te kiezen
(Wijnants, 2008, aangehaald in Launspach et al., 2016). Denk bijvoorbeeld aan een hoger
inkomen, waarmee uit een breder aanbod van woningen kan worden gekozen.
Uit de praktijk blijkt dat steeds meer quarterlifers keuzestress beginnen te ervaren
rondom het maken van deze belangrijke levenskeuzes. Hieruit is de term quarterlife crisis
(Robbins & Wilner, 2001; Robbins, 2004; Thorspecken, 2005; Atwood & Scholtz, 2008) of
'dertigers dilemma' ontstaan (Wijnants, 2008, aangehaald in Launspach et al., 2016). Het
verlammende effect dat Schwartz beschrijft binnen de keuzeparadox speelt mogelijk ook een
rol hierbij. Er is wederom sprake van een (te) groot aantal keuzemogelijkheden die ervoor
kunnen zorgen dat quarterlifers vermijden om een keuze te maken.
De gevolgen van de keuzestress die deze quarterlifers ervaren kunnen ernstig van
aard zijn. Robbins en Wilner (2001) rapporteren dat deze groep steeds vaker te maken heeft
met gevoelens van isolatie, wanhoop, minderwaardigheid, faalangst en depressieklachten,
omdat ze in een limbo terecht zijn geraakt waarin ze alle houvast in de vorm van opvoeders,
onderwijsinstellingen en dergelijke kwijt zijn. Uit een recent rapport van het Interstedelijk
Studenten Overleg (ISO) blijkt dat 3.9% van de studenten kampt met psychische klachten,
waarvan 2.1% zich daadwerkelijk belemmerd voelt vanwege deze klachten. Hoewel
psychische klachten complex van aard kunnen zijn en verschillende oorzaken kunnen hebben,
is het niet moeilijk in te beelden dat bij studenten een zekere mate van keuzestress gerelateerd
ook veel praktische problemen op. Wanneer studenten twijfelen of ze de juiste studie hebben
gekozen, überhaupt niet tot het kiezen van een studie komen, of het afstuderen uitstellen
omdat ze niet weten welk beroep ze willen beoefenen, leidt dit tot langstudeerders,
schoolverlaters en het voortdurend wisselen van studie. Zaken die voor de student, de
onderwijsinstelling en de overheid extra kosten met zich meebrengen. Meer inzicht in de
quarterlife crisis en de factoren die leiden tot keuzestress bij quarterlifers is daarom nodig.
Het moge duidelijk zijn dat veel quarterlifers sterk kunnen lijden onder de effecten
van de keuzeparadox. Aangezien is gebleken dat de keuzestress erger lijkt wanneer men
belangrijke keuzes dient te maken, is te verwachten dat veel quarterlifers deze druk voelen
rondom het kiezen van een beroep na afloop van hun studie. In onderzoek van Launspach et
al. (2016) is aan de hand van vragenlijsten onderzocht of hoogopgeleide wo’ers meer
keuzestress ervaren dan lageropgeleiden mbo'ers bij het maken van belangrijke keuzes op het
gebied van studie en beroep. Zij vonden inderdaad dat wo’ers meer keuzestress lijken te
ervaren dan mbo’ers bij het maken van keuzes over belangrijke levensgebieden, in het
bijzonder op het gebied van studie- en beroepskeuzes. Hoewel er een significant verschil
werd gevonden, is een beperking van het onderzoek dat het een observationele opzet had. Het
huidige onderzoek is experimenteel van aard, waarmee getracht zal worden een causaal effect
aan te tonen.
Belangrijke keuzes lijken meer keuzestress op te wekken dan onbelangrijke keuzes.
Hoogopgeleiden lijken op belangrijke levensgebieden meer keuzestress te ervaren dan
lageropgeleiden. Hoe meer keuzestress men ervaart, des te sterker de neiging wordt om te
maximizen. Deze strategie heeft een mindere mate van tevredenheid als gevolg. Hier komt bij
dat een groter aantal keuzemogelijkheden doorgaans leidt tot minder tevredenheid over de
gemaakte keuze. Met dit in gedachte kan men verwachten dat hoe hoger het
aantal keuzemogelijkheden leidt dus tot minder tevredenheid in vergelijking met een kleiner
aantal keuzemogelijkheden, waarbij dit effect sterker is bij hoogopgeleiden dan bij
lageropgeleiden.
Naar aanleiding van het onderzoek van Launspach et al. wordt verwacht dat mbo’ers,
hbo’ers en wo’ers even tevreden zullen zijn bij weinig keuzemogelijkheden wat betreft
beroepskeuzes, maar significant in tevredenheid zullen verschillen bij veel
keuzemogelijkheden. Gezien de hoogopgeleide wo’ers in het onderzoek van Launspach et al.
het meeste keuzestress ervaren, wordt nu verwacht dat zij het meest last zullen hebben van de
effecten van de keuzeparadox en het minst tevreden zullen zijn bij veel
beroepskeuzemogelijkheden. Verder wordt verwacht dat mbo'ers hier het minst last van
zullen hebben en dat hun tevredenheid het minst sterk zal afnemen bij veel
beroepskeuzemogelijkheden. De hbo’ers zijn bij het huidige onderzoek betrokken om een
meer volledig beeld te schetsen van de verschillen tussen de opleidingsniveaus. Verwacht
wordt dat hun tevredenheid sterker zal afnemen dan de tevredenheid van de mbo'ers, maar
Methoden
Deelnemers
Voor het huidige onderzoek zijn in totaal 133 deelnemers geworven via het internet,
binnen het netwerk van de onderzoekers en via de sneeuwbalmethode. Alle deelnemers
hebben van tevoren een toestemmingsverklaring (informed consent) ondertekend.
Voorafgaand aan het onderzoek waren er twee inclusiecriteria opgesteld. Allereerst dienden
alle deelnemers tussen de 18 en 30 jaar oud te zijn. Ten tweede werd gesteld dat zij een
opleiding volgen, of hebben afgerond, op mbo, hbo of wo niveau.
Materialen
Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van een online vragenlijst opgesteld in
Qualtrics. De vragenlijst bevatte 24 vragen omtrent beroepskeuzegedrag en tevredenheid en
nam gemiddeld 15 minuten in beslag om in te vullen. Het onderzoek bestond uit twee
condities, gebaseerd op het aantal beroepskeuzemogelijkheden dat aangeboden werd. Alle
deelnemers hebben beide condities op gerandomiseerde wijze doorlopen. De deelnemers
werd gevraagd een aantal beroepskeuzemogelijkheden te rangschikken van meest favoriete
keuze tot minst favoriete keuze. Binnen de weinig keuze conditie werden 3, en binnen de veel
keuze conditie werden 10 beroepskeuzemogelijkheden aangeboden om te rangschikken.
Uit een lange lijst van de meest voorkomende beroepen in Nederland
(https://www.123test.nl/beroepen/) zijn 78 mbo, hbo en wo beroepen geselecteerd. Bij het
kiezen van de beroepen is voornamelijk rekening gehouden met de bekendheid van de
beroepen. Daarbij is gelet op dat er ongeveer een gelijk aantal mbo, hbo en wo beroepen zijn
gekozen. De beroepen waren op gerandomiseerde wijze gekoppeld aan de vragen, en
kwamen elk eenmalig voor. Voorbeelden van een aantal beroepen die zijn gebruikt zijn
verpleegkundige. De reden dat in het huidige onderzoek keuzes worden gemaakt met
betrekking tot beroepen, komt voornamelijk omdat hiermee wordt getracht een zekere mate
van keuzestress op te wekken. Verwacht werd dat dit eerder zou gebeuren wanneer het
belangrijke keuzes betreft. Door de deelnemers te vragen zich in te beelden een toekomstig
beroep uit te kiezen wat ze daadwerkelijk uit kunnen oefenen, hebben ze hopelijk de
beroepskeuzemogelijkheden zorgvuldig afgewogen.
Het onderzoek begon met de volgende introductietekst:
“Stel je voor dat je nu, los van welke opleiding je volgt, het beroep zou kunnen kiezen wat je het liefste zou willen uitvoeren. Je hoeft hierbij niet na te denken over of je over het juiste opleidingsniveau beschikt. We willen graag weten welke beroepen jouw voorkeur hebben. Op de eerste plaats kun je het beroep zetten dat je het leukst lijkt, op de laatste plaats het beroep dat je het minst leuk lijkt. Denk ook goed na over de beroepen daar tussenin.”
De opdracht was om een rangschikking te maken van meest favoriete beroep tot minst
favoriete beroep en vervolgens de tevredenheid over de rangschikking aan te geven.
Elke rangschikvraag werd gevolgd door een tevredenheidsvraag waar de deelnemer op een
5-punts Likertschaal kon aangeven in hoeverre ze tevreden waren met de door hen gemaakte
rangschikking. De vraag luidde: “In hoeverre ben je tevreden met hoe je de beroepskeuzes
hebt gerangschikt?”, waarbij de antwoordmogelijkheden varieerden van zeer ontevreden (1)
tot zeer tevreden (5).
Voorafgaand werden een aantal controlevragen gesteld om te bevestigen dat de
deelnemer voldeed aan de inclusiecriteria. Tevens werden de leeftijd, het geslacht en het
Procedure
De vragenlijst werd in een enkele testafname afgenomen. Deelnemers konden de
vragenlijst thuis op hun computer of mobiele telefoon invullen en kregen via een anonieme
link toegang tot het onderzoek. De werving liep voornamelijk via het internet. Een grote
meerderheid heeft het onderzoek daardoor zonder begeleiding van een testleider ingevuld.
Elke deelnemer kon de vragenlijst eenmalig invullen. Na afloop van de vragen kreeg de
proefpersoon een tekst te lezen waarin werd uitgelegd hoe hij/zij de beloning kon
ontvangen. De beloning bestond uit vijf cadeaubonnen van ieder 10 euro die onder alle
deelnemers werden verloot.
Voorafgaand aan het onderzoek is ook rekening gehouden met een mogelijke
ongelijkheid in het aantal deelnemers tussen de drie opleidingsniveaus. Op voorhand is toen
besloten om, wanneer binnen één van de drie groepen te snel een groot aantal deelnemers
werd geworven, de werving van deze groep zoveel mogelijk te remmen en de werving binnen
de overige groepen te stimuleren. Gedurende het onderzoek werd duidelijk dat het aantal
deelnemers in de groep met een wo-opleiding sneller toenam in vergelijking met de overige
twee groepen. Tevens bleef de groep van mbo-deelnemers achter in aantal in vergelijking met
de overige twee groepen. Om enige gelijkheid tussen de groepen in grootte te creëren is het
werven van wo’ers zoveel mogelijk afgeremd. Daarnaast zijn de twee testleiders een ochtend
bij een ROC-school in Amsterdam gaan staan, om actief mbo’ers te werven. Zij hadden de
mogelijkheid om ofwel ter plekke de vragenlijst in te vullen, of via een link per e-mail de
vragenlijst thuis in te vullen. De leerlingen die voor de e-mail kozen, kregen direct de link
gemaild. Tevens kregen degenen die het onderzoek drie dagen later nog niet hadden ingevuld
een herinneringsmail. Besloten is om een week na het bezoek aan het ROC de vragenlijst te
Resultaten
Deelnemers
Het onderzoek is bij 133 deelnemers uitgevoerd. De data van één deelnemer is
verwijderd, omdat deze niet voldeed aan de gestelde leeftijdsgrenzen. 132 deelnemers
resteerden. De leeftijd van de deelnemers varieerden van 18 tot 29 jaar, met een gemiddelde
leeftijd van 23,1 jaar (SD = 2,4). In Tabel 1 staan de aantallen deelnemers uitgesplitst naar
opleidingsniveau.
Tabel 1. Geslacht, Leeftijd en Opleidingsniveau van de Deelnemers
N Mbo Hbo Wo
Man 35 12 12 11
Vrouw 97 17 31 49
Totaal 132 29 43 60
Leeftijd (SD) 23,1 (2,4) 21,5 (3,0) 23,1 (2,2) 23,9 (1,7)
Met behulp van de Pearson Chi-square test is gecontroleerd of de man-vrouw
verhouding verschilt per opleidingsniveau. Hiervoor werd geen significant resultaat
gevonden. Vervolgens is met een variantieanalyse (ANOVA) gecontroleerd of de gemiddelde
leeftijd van de deelnemers verschilde per groep. Hiervoor werd wel een significant resultaat
gevonden, F(2, 129) = 10,576, p < .000. Uit de Tukey post-hoc test is gebleken dat de
mbo’ers significant jonger waren dan de hbo’ers en de wo’ers. De onderzoeksresultaten van
de gemiddelden van tevredenheid per conditie en voor de verschillende opleidingsniveaus
staan in Tabel 2.
Voor het uitvoeren van een Mixed Factorial ANOVA moet onder andere voldaan
ongeschikt is voor een relatief grote steekproef, is op basis van de Centrale Limiet Theorie
gesteld dat de data normaal verdeeld is. Verder is van belang dat er geen uitbijters in de data
zitten. Met 10 uitbijters in de data werd deze assumptie geschonden. De variantieanalyse kon
niet worden uitgevoerd waardoor is gekozen voor een non-parametrische manier van toetsen.
Tabel 2
Gemiddelde Tevredenheid per Opleidingsniveau en Conditie
Weinig keuze Veel keuze Mean
Mean 23,0 22,5 22,8
Mbo 23,0 22,3 22,7
Hbo 22,9 22,2 22,5
Wo 23,2 22,9 23,0
Met behulp van de Wilcoxon signed rank test is onderzocht of de ervaren
tevredenheid lager was in de veel keuze-conditie dan in de weinig keuze-conditie, ongeacht
het opleidingsniveau van de deelnemers. Dit effect bleek significant, de deelnemers
ervaarden meer tevredenheid in de weinig keuze-conditie (Mdn = 23.00) dan in de veel
keuze-conditie (Mdn = 23.00), z = -2.06, p = .040. Vervolgens is met de Kruskal-Wallis test
onderzocht of er een verschil in de ervaren tevredenheid bestond tussen de drie
opleidingsniveaus. Dit verschil bleek niet significant, de deelnemers leken per
opleidingsniveau niet van elkaar te verschillen in tevredenheid, H(2) = .19, p = .907. In
Figuur 1. Gemiddelde Tevredenheid per Opleidingsniveau en Conditie
Discussie
Het is gebleken dat er sprake is van een lagere tevredenheid wanneer men veel
keuzemogelijkheden heeft, in vergelijking tot wanneer men weinig keuzemogelijkheden
heeft. Hierbij lijkt opleidingsniveau geen rol te spelen, de verschillen in tevredenheid zijn niet
groter bij hoogopgeleiden dan bij lageropgeleiden.
Met deze studie is aangetoond dat voor het optreden van de keuzeparadox geen sprake
hoeft te zijn van een tastbare keuze. Zodra men met te veel keuzemogelijkheden wordt
geconfronteerd treedt het effect van de keuzeparadox op. Wel is het gevonden effect relatief
klein; de tevredenheid kent slechts kleine verschillen per conditie. Mogelijk komt dit omdat
het rangschikken van de beroepen direct werd opgevolgd door het uitvragen van de
tevredenheid. Wanneer men een potje jam kiest (Iyengar & Lepper, 2000), heeft diegene nog
even de tijd om (misschien onbewust) de gemaakte keuze opnieuw af te wegen, voordat de
jam betaald moet worden en de keuze definitief is. Dat tijdskader ontbrak in het huidige
21,6 21,8 22 22,2 22,4 22,6 22,8 23 23,2 23,4 Mbo Hbo Wo Gem id del de T ev red en hei d (6 - 30 ) Weinig Veel
wekken. In vervolgonderzoek zou gekeken kunnen worden of het invoeren van een tijdskader
zou zorgen voor een groter effect.
Een tweede verklaring voor het kleine verschil in tevredenheid is wellicht de 5-punts
Likertschaal die gebruikt is voor het meten van de tevredenheid. Mogelijk waren de 5 punten
niet genuanceerd genoeg voor de deelnemers om voldoende aan te geven in hoeverre zij
tevreden waren. In vervolgonderzoek kan men bijvoorbeeld een 7-punts Likertschaal
gebruiken, om kleine verschillen beter in kaart te brengen. Deze zijn nu mogelijk
weggevallen. Het verhogen van 5 naar 7 punten zou de gevoeligheid van de schaal ten goede
komen, zonder de betrouwbaarheid van de schaal in het geding te brengen (Cummings &
Gullone, 2000).
Het gebrek aan verschillen in tevredenheid tussen hoog- en lageropgeleiden kan
meerdere oorzaken hebben. Het kan zijn dat de gevonden verschillen in het onderzoek van
Launspach et al. (2016) alleen van toepassing zijn op keuzestress veroorzaakt door
keuzemogelijkheden waarover zij in het dagelijks leven rumineren. Mogelijk ervaren zowel
hoog- als lageropgeleiden op het moment dat de keuze gemaakt moet worden evenveel
keuzestress. Uit eerder besproken onderzoek is gebleken dat keuzes die de identiteit
weerspiegelen ook meer keuzestress opwekken (van Doorn et al., 2008; Vohs et al., 2013).
Tevens is besproken dat een toename in keuzestress leidt tot meer maximizen (Schwartz,
2004; Galotti, 1999). Dit kan ervoor hebben gezorgd dat de tevredenheid in gelijke mate
beïnvloed werd en eventuele verschillen tussen hoog- en lageropgeleiden zijn weggevallen.
De vragenlijst was zo opgezet dat deze beoogde een zekere mate van keuzestress op te
wekken, om zo een intrinsieke drijfveer te creëren bij de deelnemers. Dit zou idealiter leiden
tot motivatie om de beroepen goed af te wegen en weloverwogen rangschikkingen te maken.
de keuzestress enerzijds heeft gezorgd voor de motivatie, kan het anderzijds de verschillen
tussen de opleidingsniveaus hebben laten wegvallen.
Een andere oorzaak voor het gebrek aan verschil tussen de opleidingsniveaus zou
kunnen zijn dat de vragenlijst over het algemeen te moeilijk leek voor mbo’ers. Het is ook
gebleken dat de mbo’ers significant verschilden in leeftijd; ze waren jonger dan de hbo’ers en
wo’ers. Echter, onduidelijk blijft of, en hoe dit de resultaten heeft beïnvloed.
Bij het opstellen van de vragenlijst is rekening gehouden met de lengte en formulering
van de tekst en de vragen. Tevens is gelet op de bekendheid van de gekozen beroepen. Toch
is gedurende het onderzoek door zowel mbo’ers als coördinatoren van mbo-instellingen
kenbaar gemaakt dat de vragenlijst ‘te hoog gegrepen’ was. Dit is ook geobserveerd tijdens
een werving bij een ROC-instelling in Amsterdam Zuid. Enkele leerlingen die de vragenlijst
ter plekke hebben ingevuld gaven aan een aantal beroepen niet te kennen. Ook vertelden ze
zowel de uitleg over het onderzoek als het informed consent formulier niet volledig te hebben
gelezen omdat deze te lang waren. Daarbij vroegen ze regelmatig om hulp bij bepaalde
vraagstellingen. Dat de vragenlijst te moeilijk bleek voor sommigen kan meerdere gevolgen
hebben gehad. Ten eerste kan het deels verklaren waarom het zo moeilijk bleek mbo’ers te
werven. Mogelijk begonnen zij wel aan de vragenlijst, maar haakten halverwege af omdat de
vragenlijst te langdradig of moeilijk was. Ten tweede kan de moeilijkheidsgraad van de
vragenlijst ervoor hebben gezorgd dat de tevredenheidsvraag niet goed werd begrepen.
Mogelijk werd gedacht dat de tevredenheid over de aangeboden beroepen werd uitgevraagd,
in plaats van de tevredenheid over de rangschikking. Dit zou kunnen verklaren waarom van
de drie groepen mbo’ers gemiddeld het laagst hebben gescoord op tevredenheid. De
vragenlijst was gebaseerd op een hypothetische situatie. Als zij een deel van de beroepen niet
kenden en zich wel bewust zijn van het feit dat ze niet elk beroep zouden kunnen uitoefenen,
Deze verklaring wordt echter deels tenietgedaan door het gevonden verschil in tevredenheid,
welke suggereert dat de tevredenheidsvraag wel degelijk goed is begrepen.
Het is mogelijk dat het verschil in keuzestress bestaat tussen hoog- en lageropgeleiden
(Launspach et al., 2016), maar dit niet verder vertaalt naar een verschil in tevredenheid.
Wellicht is de theorie dat hoogopgeleiden over het algemeen meer keuzestress ervaren omdat
ze meer keuzemogelijkheden hebben (Wijnants, 2008, aangehaald in Launspach et al., 2016),
meer maximizen en uiteindelijk minder tevreden zijn onjuist. De bevindingen van het huidige
onderzoek lijken deze theorie ook niet te ondersteunen. Een alternatieve, maar ongetoetste
theorie is dat hoogopgeleiden niet meer, maar vaker keuzestress ervaren. Ze moeten vanwege
alle mogelijkheden misschien vaker keuzes maken en ervaren daardoor vaker, maar niet meer
keuzestress, dan lageropgeleiden. Als hoogopgeleiden evenveel keuzestress ervaren als
lageropgeleiden, kan men ervan uitgaan dat hun tevredenheid ook in dezelfde mate wordt
beïnvloed. Dit zou in lijn zijn met de bevindingen van deze studie.
Er is nog veel ruimte voor vervolgonderzoek op het gebied van de keuzeparadox, de
rol van keuzestress en in hoeverre dit mensen met verschillende maten van
keuzemogelijkheden beïnvloedt. Wel mag geconcludeerd worden dat een overmaat aan
keuzemogelijkheden geen positieve invloed heeft op de tevredenheid. Een verminderen van
keuzestress zou het effect van de keuzeparadox, zeker waar het belangrijke keuzes betreft,
kunnen tegengaan. Met name voor quarterlifers, die zich in een fase bevinden waarin veel
ingrijpende keuzes gemaakt worden (Robbins & Wilner, 2001; Robbins, 2004), zou meer
onderzoek kunnen leiden tot nieuwe strategieën om keuzestress te reduceren en daarmee de
Referenties
Atwood, J. D. & Scholtz, C. (2008). The quarterlife time-period: An age of indulgence,
crisis or both? Contemporary Family Therapy, 30, 233-250.
Chernev, A., Böckenholt, U., & Goodman, J. (2015). Choice overload: A conceptual review
and meta-analysis. Journal of Consumer Psychology, 25, 333-358.
Cummins, R.A. & Gullone, E. (2000). Why we should not use 5-point Likert scales: The case
for subjective quality of life measurement. Proceedings, Second International
Conference on Quality of Life in Cities (pp.74-93).
Van Doorn, S. de Koster, W. & Verheul, A. J. (2008) Keuzestress!? Over de sociale
inbedding van individuele keuzes, Sociologie, 3, 400-409.
Galotti, K. M. (1999). Making a major real-life decision: College students choosing an
academic major. Journal of educational psychology, 91, 379-387.
Sinnige, J. (21 oktober 2016). Studentenpsychologen: zeer gewaardeerd, onvoldoende
gefaciliteerd. Opgehaald maart 06, 2017, van
http://www.iso.nl/persbericht/studentenpsychologen-zeer-
gewaardeerd-onvoldoende-gefaciliteerd/
Iyengar, S. S., & Lepper, M. R. (2000). When choice is demotivating: Can one desire too
much of a good thing? Journal of Personality and Social Psychology, 79,
995.
Iyengar, S., Huberman, G., & Jiang, G. (2004). How much choice is too much?
Iyengar, S. S., Wells, R. E., & Schwartz, B. (2006). Doing better but feeling worse: Looking
for the "best" job undermines satisfaction. Psychological Science,17, 143-150.
Launspach, T., Deijl, M. van der, Spiering, M., Heemskerk, M.M., Maas, E.N., &
Marckelbach, D. (2016) Choice overload and the quarterlife phase: Do higher
educated quarterlifers experience more stress? Journal of Psychological and
Educational Research, 24, 00.
Robbins, A. (2004). Conquering your quarterlife crisis: Advice from
twentysomethings who have been there and survived. New York: Berkeley Group
Robbins, A., & Wilner, A. (2001) Quarter life crisis: The unique challenges of life in
your twenties. New York: Tarcher/Putnam.
Scheibehenne, B., Greifeneder, R. & Todd, P. M., (2010). Can there ever be too many
options? A meta-analytic review of choice overload. Journal of Consumer Research,
37, 409-425.
Schwartz, B. (2004). The tyranny of choice. Scientific American-American Edition, 290,
70-75.
Schwartz, B., Ward, A., Monterosso, J., Lyubomirsky, S., White, K., & Lehman, D. R.
(2002).Maximizing versus satisficing: Happiness is a matter of choice. Journal of
Personality and Social Psychology,83, 1178-1197.
Shah, A. M., & Wolford, G. (2007). Buying behavior as a function of parametric variation
of number of choices. Psychological Science,18, 369-370.
Shiner, R. L. (2015). Maximizers, satisficers, and their satisfaction with and preferences for
reversible versus irreversible decisions. Social Psychological and Personality
Science,6, 896-903.
Vohs, K. & Olson, N. (2013). Thinking that choices reflect the self leads to