Effectiviteit van een korte oefening in emotieregulatie bij
schoolkinderen:
Depressieve symptomen als moderator?
Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam M. Witjes 11058331 Begeleiding: J. Weeland Tweede beoordelaar: A. Spruit Amsterdam, augustus 2018
Inhoud Abstract ... 3 Methode ... 10 Resultaten ... 14 Discussie ... 20 Literatuurlijst ... 25
Abstract
Effectiveness of a brief exercise in emotion regulation strategies at school-aged children:
Depressive symptoms as moderator?
The use of adaptive emotion regulation strategies as acceptance, self-compassion and cognitive reappraisal are associated with positive psychological health. However, there are only a few studies that compare the effectiveness of these strategies at a one-time use, especially in school-aged children. Children with depressive symptoms mostly use maladaptive strategies to regulate their emotions, a little is known whether a brief exercise in adaptive strategies is
effective on children with depressive symptoms. The current study examined the effectiveness of a brief exercise in the emotion regulation strategies on elicited negative emotions and the
moderating effect of depressive symptoms. Participants (N = 160 children; Mage = 10.52 years;
SD = .10; 57.5% girls) were randomly assigned to one of 4 groups (acceptance, self-compassion, cognitive reappraisal, control group). Levels of emotion were reported before the manipulation (watching a sad film clip), after the manipulation and after the brief emotion regulation exercise. In all four groups the children experienced more positive and less negative emotions after the intervention, however there was no difference between the groups in effectiveness. Children with more depressive symptoms also managed to regulate their emotions just as well as children with less depressive symptoms. Thus, the brief exercise is effective, although doing nothing for a few minutes is just as effective. There are no differences in effectiveness of the exercise between children with more depressive symptoms compared to children with less symptoms. Children are able to regulate their emotion, at which a brief intervention can help.
Keywords: emotion regulation strategies, depressive symptoms, acceptance, self-compassion, cognitive reappraisal
Effectiviteit van een korte oefening in emotieregulatie bij schoolkinderen: Depressieve symptomen als moderator?
Angst, boosheid, blijdschap, verdriet, vreugde – een kind ervaart veel emoties in zijn of haar leven. Hoe kinderen omgaan met deze emoties, verschilt per individu. Sommige kinderen zullen op een positievere manier met hun emoties omgaan dan anderen. Wanneer een kind negatieve emoties ervaart is het van belang dat het kind er op een juiste manier op reageert. De
ontwikkeling van emotieregulatiestrategieën is een belangrijk onderdeel van de sociaal-emotionele ontwikkeling van een kind (Kievit, Tak & Bosch, 2008). Een juiste manier van emotieregulatie zorgt er niet alleen op de korte termijn voor dat iemand zich beter voelt, maar ook het algehele welzijn gaat erop vooruit (Sanders, Zeman, Poon & Miller, 2013; Moffitt et al., 2011). Ook zorgt een adaptieve emotieregulatie voor betere relaties met anderen, betere prestaties op school en zorgt het voor motivatie om problemen aan te pakken (Leahy, Tirch & Napolitano, 2012). Daartegenover staat dat het controleren van emoties op een maladaptieve manier in verband wordt gebracht met verschillende vormen van psychopathologie (McLaughlin,
Hatzenbueler, Mennin & Nolen-Hoeksema, 2011; Kievit et al., 2008). Kinderen die zich teveel laten beheersen door hun emoties, laten vaker internaliserende problemen zien zoals
angststoornissen, te veel eten en depressieve symptomen (McLaughlin et al., 2011). Het is dus belangrijk dat kinderen op jonge leeftijd al adaptieve emotieregulatiestrategieën aanleren.
Maar wat is emotieregulatie eigenlijk? De interne en externe processen die betrokken zijn bij de verwerking van emoties worden emotieregulatie genoemd (Kopp, 1989). Met interne processen wordt bedoeld hoe het kind zelf emoties probeert te reguleren, bijvoorbeeld door bepaalde gedachten continu te herhalen. Externe processen hebben betrekking op hoe er van buiten het kind geprobeerd wordt om emoties te reguleren. Zo proberen ouders hun kind te helpen met emotieregulatie door bijvoorbeeld interventies en coaching. Emotieregulatie is dus
een breed begrip waarbij sociale, biologische en gedragskenmerken een rol spelen (Thompson & Calkins, 1996). Kinderen passen verschillende strategieën toe om met emoties om te gaan. Deze emotieregulatiestrategieën worden op verschillende manieren onderverdeeld. Een van de
manieren om emotieregulatiestrategieën onder te verdelen is in adaptieve en maladaptieve strategieën (Braet, Cracco, Theuwis, Grob & Smolenski, 2013). Maladaptieve strategieën zijn effectief op de korte termijn, maar op de lange termijn kunnen deze zorgen voor internaliserende of externaliserende problemen (Braet et al., 2013). Voorbeelden van maladaptieve strategieën zijn vermijding, opgeven, agressie en terugtrekken. Adaptieve strategieën hebben juist positieve gevolgen op zowel de korte als lange termijn (Braet et al., 2013). Voorbeelden van adaptieve strategieën zijn cognitieve herwaardering, acceptatie en zelfcompassie.
Cognitieve herwaardering houdt in dat er vanuit een ander perspectief naar de situatie wordt gekeken (Gross & John, 2003). Een voorbeeld is dat als een kind niet blij is met een cijfer dat hij of zij heeft gehaald voor een toets, hij of zij niet denkt, ‘wat ben ik slecht, ik kan dit niet’, maar dat hij of zij het ziet als een aansporing om nog meer zijn of haar best te doen. Er ontstaat hierdoor bewustwording over de negatieve gedachtegang, wat heeft een bepaalde emotie veroorzaakt en waar zijn deze emoties op gebaseerd? Uiteindelijk wordt op deze manier
geprobeerd de negatieve gedachten te veranderen. Acceptatie houdt in dat emotie gewoon wordt toegelaten, er wordt niet geprobeerd om deze emotie te veranderen (Hofmann & Asmundson, 2008). Een voorbeeld van acceptatie is het accepteren dat emoties over de tijd heen veranderen, negatieve emoties gaan vanzelf weer weg. Zelfcompassie houdt in dat er op een begripvolle manier naar negatieve emoties wordt gekeken. Belangrijke onderdelen hierbij zijn het meeleven met jezelf, het accepteren dat negatieve emoties erbij horen (Neff, 2003). Een voorbeeld van zelfcompassie is het begrip hebben dat iedereen in eenzelfde soort situatie die emoties ervaart.
Op het gebied van emotieregulatiestrategieën is al veel onderzoek gedaan, vooral naar de samenhang tussen maladapatieve strategieën en psychopathologie. Uit onderzoek blijkt dat het meer toepassen van maladapatieve strategieën samenhangt met een negatiever zelfbeeld en het hebben van psychische klachten (Greene, 2005). Verder laten kinderen die vaker maladapatieve strategieën toepassen meer depressieve symptomen zien, ze laten later vaker middelenmisbruik zien, voelen zich snel hopeloos en de kans op een baan later is kleiner (Abela, Aydin &
Auerbach, 2007; Daly, Delaney, Egan & Baumeister, 2015; Pahl, Brook & Lee, 2014).
Omdat het besef van het belang van goede emotieregulatie groeit, worden er steeds meer preventieve interventies aangeboden om kinderen en jongeren bekend te maken met adaptieve strategieën, vaak worden deze aangeboden via scholen (Panday et al., 2018). Deze interventies verschillen van leren door te spelen bij peuters (Tominey & McClelland, 2011) tot yoga en mindfulness bij kinderen op de middelbare school (Butzer, LoRusso, Shin & Khalsa, 2017; Flook et al., 2010). Experimenteel onderzoek naar deze interventies laat zien dat bij kinderen die
deelnemen aan deze interventies de schoolprestaties omhoog gaan. Daarnaast laten zij minder gedragsproblemen zien en zitten zij beter in hun vel (Pandey et al., 2018). Preventieve
interventies hebben dus een positieve invloed op de lange termijn op zowel het welzijn als het gedrag en de schoolprestaties van kinderen.
Bovengenoemde interventies lopen allemaal voor langere tijd door, vaak meerdere weken of een heel schooljaar (Pandey et al., 2018). Maar wellicht dat bij het ervaren van negatieve emoties een korte oefening van een paar minuten ook al kan helpen met het reguleren van emoties op de korte termijn. Bij volwassen zijn verschillende experimentele onderzoeken
uitgevoerd om dit te onderzoeken. Na het zien van een film die negatieve emoties uitlokt ervaren volwassenen minder negatieve emoties als zij instructie hebben gekregen om van cognitieve herwaardering of acceptatie gebruik te maken, dit in tegenstelling tot een controlegroep die geen
instructie kreeg (Wolgast, Lundh en Viborg, 2011; Keng, Robins, Smoski, Dagenbach Leary, 2013). Ook blijkt uit een soortgelijk onderzoek dat cognitieve herwaardering of acceptatie beter werkt dan een maladaptieve emotieregulatiestrategie (Hofmann, Heering, Sawyer & Asnaani, 2009). Eerder onderzoek is tegenstrijdig over welke emotieregulatiestrategie het best werkt. Het onderzoek van Hofmann et al. (2009) toont aan dat op de korte termijn cognitieve herwaardering beter werkt dan acceptatie. Recent onderzoek vond dezelfde conclusie, cognitieve herwaardering is effectiever dan acceptatie om negatieve emoties te doen afnemen en positieve emoties te doen toenemen (Troy, Shallcross, Brunner, Friedman & Jones, 2018). Echter, zijn er ook onderzoeken waarbij er geen significant verschil was tussen cognitieve herwaardering en acceptatie (Asnaani, Sawyer, Aderka & Hofmann, 2013; Wolfgast et al., 2011). Een factor die bij kinderen mogelijk meespeelt in de effectiviteit van de verschillende strategieën, is hoe makkelijk een strategie toepasbaar is. Cognitieve herwaardering vergt veel cognitieve vaardigheden. Aangezien bij kinderen de hersenen nog vol in ontwikkeling zijn, kan het zijn dat het effect van cognitieve herwaardering bij kinderen kleiner is (McRae et al., 2012). Dit is in lijn met onderzoek uitgevoerd door Troy et al. (2018), volwassenen vinden cognitieve herwaardering een stuk lastiger om toe te passen dan acceptatie.
Een van de vormen van psychopathologie de samenhangt met de manier waarop emoties worden gereguleerd is depressie of het aanwezig zijn van depressieve symptomen. De
symptomen die kinderen kunnen laten zien zijn onder andere het minder genieten van
activiteiten, het snel prikkelbaar zijn, weinig energie hebben, zich minderwaardig voelen, het hebben van concentratieproblemen en het hebben van een ander eetpatroon (Kovacs, 1992). Kinderen die meer depressieve symptomen laten zien, ervaren meer negatieve emoties (Raes, Smets, Nelis & Schoofs, 2012). Negatieve gebeurtenissen zorgen bij kinderen met meer
dit zorgt ervoor dat de depressieve symptomen in stand worden gehouden of uiteindelijk erger worden (Esch et al., 2014). Bij het ontstaan of in stand houden van depressieve symptomen speelt echter niet alleen de omgang met de negatieve emoties een rol, ook blijken kinderen met
depressieve symptomen minder positief om te kunnen gaan met hun positieve emoties (Wood & Joseph, 2010). Het is belangrijk dat bij onderzoek naar depressie ook de positieve gebeurtenissen en positieve vormen van emotieregulatie worden meegenomen.
In onderzoeken naar de samenhang tussen depressieve symptomen en emotieregulatie, is vooral onderzocht welke strategieën kinderen met depressieve symptomen toepassen (Silk, Steinberg & Morris, 2003; Sanders et al., 2014). Bij deze onderzoeken wordt vooral gebruik gemaakt van zelfrapportage vragenlijsten. Deze vragenlijsten zeggen vooral iets over welke strategie het meest gebruikt wordt, wat in het geval van kinderen die meer depressieve
symptomen ervaren meestal maladaptieve strategieën zijn. De vragenlijsten zeggen echter niks over het wel of niet kunnen toepassen van een bepaalde strategie. Enkele experimentele
onderzoeken zijn uitgevoerd om de effectiviteit van adaptieve emotieregulatiestrategieën te onderzoeken bij volwassenen met depressieve symptomen. Mensen met depressieve symptomen hebben baat bij adaptieve emotieregulatiestrategieën, mits zij instructies krijgen hoe zij deze strategieën moeten toepassen (Gilbert & Procter, 2006; Diedrich, Grant, Hofmann, Hiller & Berking, 2014; Ehret, Joormann & Berking, 2018). Een onderzoek waarbij de strategieën zelfcompassie, acceptatie en cognitieve herwaardering werden vergeleken, bleek dat zelfcompassie het meest effectief was bij mensen met depressieve symptomen (Ehret et al., 2018). Daarnaast bleek dat mensen met depressieve symptomen meer moeite hadden met het toepassen van de korte oefeningen in emotieregulatiestrategieën (Ehret et al., 2018).
een adaptieve strategie hun emoties te reguleren, dit kost alleen iets meer moeite dan volwassenen zonder depressieve klachten.
Uit bovenstaande literatuurstudie blijkt dat veel onderzoeken die kijken naar de effectiviteit van korte emotieregulatieoefeningen zijn uitgevoerd bij volwassenen. Maar aangezien kinderen ook met negatieve emoties te maken krijgen, is het belangrijk dat er ook gekeken wordt naar de effectiviteit van korte oefeningen in emotieregulatiestrategieën bij kinderen. Daarnaast is er veel onderzoek gedaan naar de samenhang tussen depressie en emotieregulatiestrategieën. Hierbij wordt veel gekeken naar wat voor strategie mensen met depressie of depressieve symptomen toepassen, echter er zijn weinig onderzoeken gedaan hoe effectief adaptieve strategieën zijn bij mensen met depressieve symptomen. De studies die dit wel onderzocht hebben, zijn uitgevoerd met volwassenen.
In de huidige studie wordt daarom onderzocht of een korte oefening in
emotieregulatiestrategieën (cognitieve herwaardering, acceptatie of zelfcompassie) effectief is bij het reguleren van negatieve emoties bij schoolkinderen. Daarnaast wordt gekeken welke van de drie oefeningen het best werkt. Aangezien interventies van een aantal weken of maanden op het gebied van emotieregulatiestrategieën effectief blijken bij kinderen (Panday et al., 2018) en eerder onderzoek heeft aangetoond dat korte emotieregulatie oefeningen effectief zijn bij volwassenen (Wolgast et al., 2011; Keng et al., 2013), wordt verwacht dat ook bij kinderen een korte oefening in emotieregulatiestrategieën effectief zal zijn voor het reguleren van emoties. Over welke strategie het meest effectief is, is geen eenduidig antwoord te geven aan de hand van eerdere onderzoeken. Aangezien cognitieve herwaardering lastiger is om toe te passen (Troy et al., 2018) en de hersengebieden die betrokken zijn bij cognitieve herwaardering bij kinderen nog in ontwikkeling zijn (McRae et al., 2012), wordt er in ieder geval verwacht dat cognitieve herwaardering bij het huidige onderzoek niet effectiever is dan de andere twee strategieën.
Daarnaast zal onderzocht worden of de effectiviteit van de korte oefeningen in
emotieregulatiestrategieën afhangt van de mate waarin depressieve symptomen aanwezig zijn. Uit eerder onderzoek uitgevoerd bij volwassenen blijkt dat volwassenen met meer depressieve symptomen meer moeite hebben met het toepassen van een bepaalde strategie, maar dat hun negatieve emoties wel afnamen na de korte oefening (Ehret et al., 2018). Aan de hand van het genoemde onderzoek wordt ook bij de huidige studie verwacht dat kinderen met meer
depressieve symptomen baat hebben bij een korte emotieregulatieoefening, maar dat het minder effectief is dan bij kinderen die minder depressieve symptomen laten zien.
Methode Steekproef en procedure
Bij dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van een gerandomiseerd gecontroleerd
experiment met drie experimentele groepen en een controlegroep. De steekproef bestond uit N = 160 kinderen (57.6% meisjes). De leeftijden van de kinderen zitten tussen 8 en 14 jaar (M = 10.52, SD = .10). De meeste kinderen (95.7%) zijn geboren in Nederland. Het grootste deel van de ouders heeft minimaal een hbo-opleiding afgerond (55.9%). De kinderen zijn geworven in het NEMO Science Museum in Amsterdam. Deelname aan het onderzoek was vrijwillig.
Voorafgaand aan het onderzoeken hebben de ouders informed consent getekend, als de kinderen 12 jaar of ouder waren, was ook de toestemming van het kind zelf nodig. Op elk gewenst moment tijdens het onderzoek konden de kinderen zich terugtrekken van deelname. De ethische
commissie van de faculteit maatschappij- en gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam heeft toestemming gegeven voor het onderzoek (2017-CDE-8131). Van de 160 kinderen, zijn 4 kinderen eerder gestopt met het experiment. Ook hebben 7 ouders de vragenlijsten niet volledig ingevuld.
De kinderen die meededen aan het onderzoek werden random toegewezen aan een van de interventiecondities of de controlegroep. Bij alle groepen vond een nulmeting plaats, na de nulmeting werd de emotie verdriet opgewekt doormiddel van een filmfragment, dit gebeurde bij zowel de interventiegroepen als de controlegroep. Vervolgens werden de emoties die het kind ervaart zowel impliciet als expliciet gemeten. Na deze meting vond de interventie plaats in de verschillende interventiegroepen, de controlegroep kreeg de opdracht even te wachten. Na de interventie werden weer de impliciete en expliciete emoties gemeten. De kinderen hebben dit onderzoek uitgevoerd achter een laptop. Terwijl het kind met het onderzoek bezig was, heeft een van de ouders vragenlijsten ingevuld over het kind. Na afronding van het onderzoek, zijn de deelnemers gedebrieft over de precieze doelen van de huidige studie. Ook hebben de kinderen een certificaat meegekregen en mochten zij poseren voor een polaroidfoto.
Instrumenten
Manipulatie van verdriet. De emotie verdriet wordt opgewekt doormiddel van een
filmfragment. Het filmfragment dat hiervoor wordt gebruikt is ‘De dood van Mufasa’ uit de Lion King. In dit fragment is te zien hoe Mufasa overlijdt en hoe zijn zoon Simba hem vindt in een dal. In totaal zijn de proefpersonen 3 minuten en 26 seconden blootgesteld aan het filmpje. Het
gebruik van filmfragmenten om bepaalde emoties op te roepen wordt vaak gebruikt in onderzoek, omdat het beeld dynamisch is, de externe validiteit hoog is en mensen snel hun aandacht bij films houden (Rottenberg, Ray, & Gross, 2007). Eerder onderzoek heeft aangetoond dat een soortgelijk fragment van de Lion King goed werkt bij kinderen van de basisschoolleeftijd om emoties op te wekken, kinderen ervaarden minder plezier bij het zien van het fragment uit de Lion King (Von Leupoldt et al., 2007).
Depressieve symptomen. Depressieve symptomen zijn gemeten door de ouders een
De CDI wordt gebruikt om het voorkomen van depressieve symptomen bij kinderen en jongeren te bepalen. Ook kan deze gebruikt worden om de ernst van de depressieve symptomen te bepalen. Ouders kregen 17 stellingen te zien waarover zij moesten aangeven in hoeverre dit bij hun kind past. Een voorbeeld van een stelling is ‘Mijn kind lijkt eenzaam’. Dit is gemeten met behulp van een 4-punt Likertschaal (1 = helemaal nooit, 4 = altijd). Een hogere totaalscore op de CDI betekent dat er volgens de ouders meer depressieve symptomen aanwezig zijn bij hun kind. Ouders kunnen in een normale populatie de depressieve symptomen van hun kinderen goed inschatten, dit komt overeen met wat kinderen zelf invullen. Zowel de betrouwbaarheid als de validiteit van de oudervragenlijst zijn voldoende tot goed (Wierzbicki, 1987). De Cronbach’s alfa is in de huidige studie .76. Dit betekent dat de data verkregen met de CDI betrouwbaar is, de items meten voldoende hetzelfde concept.
Impliciete emoties. Voor het meten van impliciete emotie is gebruik gemaakt van de implicit positive and negative affect test (IPANAT). Bij de IPANAT (Quirin, Kazén & Kuhl, 2009) kregen kinderen een onzinwoord te zien en moesten zij aangeven in hoeverre een bepaalde emotie (vrolijk, slecht, bedroefd, blij, droevig en gelukkig) bij het woord past. Dit is gemeten door middel van een 6-punt Likertschaal (1 = past helemaal niet, 6 = past heel goed). Een voorbeeld van een onzinwoord is ‘naben’. De kinderen hebben tijdens het onderzoek meerdere malen de IPANAT en de affectvragenlijst ingevuld; als nulmeting, na het opwekken van verdriet en na de interventie. De IPANAT werkt met twee onafhankelijke factoren, een positieve en negatieve schaal. Onderzoek naar de betrouwbaarheid een validiteit van de IPANAT heeft aangetoond dat de schaal betrouwbaar en valide is voor het meten van impliciete emoties. Er is sprake van een hoge interne consistentie, dit betekent dat de verschillende items in de IPANAT hetzelfde meten. Ook de constructvaliditeit van de test is goed, dit betekent dat de IPANAT ook meet wat het zou moeten meten, namelijk emoties (Quirin et al., 2009). Bij het huidige onderzoek
varieert de Cronbach’s alfa van .80 tot .93, dit houdt in dat de verschillende items hetzelfde meten.
Expliciete emotie. Expliciete emoties zijn gemeten door gebruik te maken van de affectvragenlijst (Reijntjes et al., 2011). De zelfrapportage affectvragenlijst is een lijst die is gebaseerd op de Positief en Negatief Affect Schaal (Watson & Clark, 1988). Bij de
affectvragenlijst waren er twaalf stellingen over hoe het kind zich op dat moment voelde, bijvoorbeeld ‘op dit moment voel ik mij verdrietig.’ Kinderen moesten aangeven in hoeverre zij het hier mee eens zijn doormiddel van een 5-punt Likertschaal (1 = heel weinig, 5 = heel veel). Door gebruik te maken van bolletjes en emoticons is de antwoordschaal concreter gemaakt voor kinderen. Ook de affectvragenlijst is tijdens het onderzoek meerdere keren ingevuld; als
nulmeting, na het opwekken van verdriet en na de interventie. De Cronbach’s alfa bij de huidige studie varieerde tussen .78 en .91, dit betekent dat de verschillende items hetzelfde meten.
Interventie: emotieregulatiestrategieën. De kinderen werden onderverdeeld in drie
interventiegroepen en een controlegroep. Alle drie de interventiegroepen kregen een ingesproken korte oefening in een emotieregulatiestrategie. Een van de groepen kreeg een korte oefening in cognitieve herwaardering. Bij cognitieve herwaardering wordt er vanuit een ander perspectief naar de situatie gekeken en zo geprobeerd de negatieve emotie om te zetten (Gross & John, 2003). Tegen de kinderen werd bijvoorbeeld gezegd: ‘Bedenk nu of je ook op een andere manier kunt nadenken over de situatie. Probeer je gedachten te veranderen op een positieve en helpende manier.’ Daarna kregen de kinderen te horen op welke manieren ze dit kunnen doen.
De tweede interventiegroep kreeg een andere emotieregulatiestrategie, namelijk acceptatie. Hierbij wordt de emotie toegelaten, er wordt niet geprobeerd om er iets aan te
veranderen, er wordt bewust stilgestaan bij de emoties die gevoeld worden. In de oefening wordt bijvoorbeeld gezegd: ‘Probeer je gevoelens gewoon te laten, alsof het wolken in de lucht zijn.
Wolken veranderen en bewegen de hele tijd. Dit is net als bij gevoelens: deze komen en gaan en veranderen de hele tijd.’
De derde interventiegroep kreeg een korte oefening in zelfcompassie. Hierbij wordt op een begripvolle manier gekeken naar negatieve emoties. Een belangrijk onderdeel is het meeleven (met jezelf), dit komt ook naar voren in de instructie die de kinderen kregen: ‘De aardige persoon zegt dat hij of zij hier is om te helpen. Misschien zegt hij of zij wel: Het is OK om je te voelen zoals je je nu voelt. Iedereen zou zich zo voelen in deze situatie.’
De controlegroep kreeg een pauze van vier minuten, dit was net zo lang als de duur van de andere interventies. De kinderen in de controlegroep kregen de instructie om rustig te blijven zitten. De lengte van de verschillende interventies was allemaal gelijk, dit was ook de tijd die de controlegroep stil moest blijven zitten. De interventie bestond puur uit verbale instructies, er waren via de computer geen visuele prikkelingen te zien.
Resultaten Beschrijvende statistiek
Voordat de analyses ter beantwoording van de onderzoeksvragen werden uitgevoerd, zijn er negatieve en positieve schalen aangemaakt bij de IPANAT en de Affectvragenlijst. Vooraf is gekeken naar de samenhang van deze depressieve symptomen en emoties die de proefpersoon tijdens de eerste tijdsmeting ervaarde (Tabel 1). Depressieve symptomen hangen negatief samen met positieve impliciete emoties, rs=-.20; p = .01, de sterkte van deze correlatie is echter zwak.
Ook bij de positieve expliciete emoties is een significante negatieve samenhang te zien met depressieve symptomen rs = -.26; p = .00. Ook deze correlatie is zwak. Bij de negatieve emoties
is geen significante samenhang. Dit betekent dat kinderen die meer last hebben van depressieve symptomen, minder positieve emoties ervaren, zowel impliciet en expliciet.
Tabel 1
Gemiddelden, standaarddeviaties en Spearman’s correlatiecoëfficiënten.
N = 158 M SD 1 2 3 4 5 1. Depressieve symptomen 1.76 .28 - 2. Nulmeting positieve impliciete emoties 4.08 1.08 -.20* - 3. Nulmeting negatieve impliciete emoties 2.82 .73 .10 -.52** - 4. Nulmeting positieve expliciete emoties 4.12 .80 -.26** .35** -.16* - 5. Nulmeting negatieve expliciete emoties 1.26 .36 .08 -.11 .21** -.25** - **p<.01, *p<.05
Daarnaast is er gekeken of de resultaten op de IPANAT en de affectvragenlijst normaal verdeeld waren. Dit bleek bij de meeste meetmomenten niet het geval te zijn. Aangezien het een onderzoek met een grote steekproef betreft, zal dit een beperkte invloed hebben op de resultaten (Moore & McCabe, 2011).
Randomisatiecheck
Om na te gaan of de randomisatie van de proefpersonen over de verschillende condities succesvol was, is gebruik gemaakt van een Chi-kwadraattoets voor de variabelen ‘geslacht’ en ‘hoogst genoten opleiding’ van de ouders. Hiervoor is opleidingsniveau onderverdeeld in twee categorieën, laag opgeleid (geen opleiding, basisschool, middelbare school, mbo) en
hoogopgeleid (hbo, WO-bacherlor, WO-master, WO-postmaster). Het verschil tussen het aantal jongens en meisjes over de verschillende condities is niet significant, x2 (3) = 4.09, p = .25. Ook
het verschil in opleidingsniveau blijkt niet significant tussen de verschillende condities, x (3) = 1.14, p = .77. Voor de overige variabelen is met behulp van een MANOVA gekeken of de
randomisatie gelukt was. De emoties die de kinderen ervaarden aan het begin van het experiment bleken over de verschillende groepen niet significant te verschillen, dit was het geval bij de positieve impliciete emoties (F(3, 155) = 2.38, p = .07), negatieve impliciete emoties (F(3, 155) = .96, p = .41), positieve expliciete emoties (F(3, 155) = 1.69, p = .17) en negatieve expliciete emoties (F(3, 155) = .81, p = .49). Ook bleek de score voor depressieve gevoelens niet
significant te verschillen binnen de verschillende condities, F(3, 154) = 1.47, p = .23. Na het uitvoeren van deze tests is dus te stellen dat de randomisatie over de verschillende condities gelukt is.
Manipulatiecheck
Door middel van een manipulatiecheck is onderzocht of de proefpersonen na het zien van het fragment uit de Lion King andere impliciete en expliciete emoties ervaarden. Hierbij is gebruik gemaakt van een gepaarde T-toetsen. Zowel bij de positieve impliciete als bij de
positieve expliciete emoties ervaarden de proefpersonen significant minder positieve emoties na het zien van het filmfragment. Daarnaast ervaarden de proefpersonen significant meer negatieve emoties na het zien van het filmfragment, dit was zowel bij de impliciete en de expliciete emoties het geval. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de manipulatie geslaagd is (zie Tabel 2). Tabel 2
Gepaarde t-toetsen manipulatiecheck. Voor het filmfragment
Na het filmfragment
Positieve impliciete emotie 4.08 1.08 3.32 1.26 8.63 158 <.001 Negatieve impliciete emotie 2.82 .73 3.04 1.04 -3.00 158 <.005 Positieve expliciete emotie 4.12 .79 3.70 1.11 5.40 158 <.001 Negatieve expliciete emotie 1.26 .36 1.57 .74 -6.49 158 <.001
Effectiviteit korte oefening emotieregulatiestrategieën
De eerste vraag in het huidige onderzoek was of een korte oefening in
emotieregulatiestrategieën effectief is bij het reguleren van emoties bij schoolkinderen en welke van de drie strategieën het best werkt. Een repeated measures MANOVA is gebruikt om dit te onderzoeken. De verschillende experimentele condities (cognitieve herwaardering, acceptatie, zelfcompassie en de controlegroep) werden vergeleken aan de hand van twee tijdsstippen, voor de interventie en na de interventie. Hieruit kwam naar voren dat er een significant effect voor tijd was, Wilk’s Lambda = .73, F (3, 13) = 12.90, p = .00, ηp2 = .18. Wat inhoudt dat in alle condities
de door de kinderen ervaren emoties op het meetmoment na de interventie veranderd zijn ten opzichte van voor de interventie, de positieve emoties zijn weer toegenomen en de negatieve emoties afgenomen (Tabel 3; Figuur 1). Hierbij is sprake van een gemiddeld tot groot effect (ηp2
= .18). Er was echter geen significant verschil tussen de verschillende experimentele condities over tijd, Wilk’s Lambda = .94, F (3, 13) = .81, p = .64. Dit betekent dat de kinderen in alle vier de groepen even goed hun emoties konden reguleren na de oefening.
Tabel 3
Gemiddelden en standaarddeviaties van de tijdsmetingen over de verschillende condities. Cognitieve herwaardering (n = 37) Acceptatie (n = 41) Zelfcompassie (n = 37) Controlegroep (n = 39) Tijdsmeting M SD M SD M SD M SD Positieve impliciete emoties Voor de interventie 3.38 1.28 3.09 1.04 3.14 1.28 3.71 1.42 Na de interventie 3.48 1.45 3.56 1.29 3.88 1.45 4.10 1.32 Negatieve impliciete emoties Voor de interventie 2.99 .98 3.14 1.19 3.05 1.04 2.96 .97 Na de interventie 2.85 .95 2.83 1.16 2.52 1.12 2.56 1.14 Positieve expliciete emoties Voor de interventie 3.59 1.32 3.65 1.15 3.87 1.05 3.69 .99 Na de interventie 3.99 1.13 3.95 .79 4.19 .87 4.19 .60 Negatieve expliciete emoties Voor de interventie 1.50 .70 1.65 .75 1.42 .54 1.60 .72 Na de interventie 1.30 .45 1.38 .61 1.21 .34 1.29 .44
Figuur 1
Gemiddelde score emoties bij verschillende tijdsmetingen
Depressieve symptomen als moderator
In de huidige studie is ook gekeken of de aanwezigheid van depressieve symptomen dient als moderator, dus of de mate waarin deze emotieregulatiestrategieën effectief zijn samenhangt met de aanwezigheid van depressieve symptomen.
Om te onderzoeken of depressieve symptomen een modererend effect hebben op de effectiviteit van de interventie, is gebruik gemaakt van een repeated measures ANOVA. De depressieve symptomen zijn hierbij meegenomen als covariaat. De interactie tussen tijd, conditie en depressieve symptomen bleek niet significant te zijn, Wilk’s Lambda = .97, F (3, 13) = .38, p = .97. Dit betekent dat er geen samenhang is tussen de effectiviteit van een bepaalde interventie en depressieve symptomen die de kinderen ervaren. Ook is de interactie tussen depressieve symptomen en tijd niet significant Wilk’s Lambda = .98, F (3, 13) = .75, p = .56. Dit houdt in dat
0 1 2 3 4 5 Nulmeting Voor de interventie interventieNa de G em idde lde sc or e op em ot ie Meetmoment Impliciete positieve emoties Impliciete negatieve emoties Expliciete postieve emoties
kinderen die meer depressieve symptomen ervaren net zo goed hun emoties kunnen reguleren als personen die minder depressieve symptomen ervaren.
Discussie
Het toepassen van een adaptieve emotieregulatiestrategieën heeft veel positieve gevolgen voor een kind op zowel de lange als de korte termijn (Sanders et al., 2013; Moffitt et al., 2011). Als interventiemaatregel kunnen korte oefeningen in emotieregulatiestrategieën worden ingezet. Er is echter weinig bekend over de effectiviteit van korte oefeningen in
emotieregulatiestrategieën om emoties te reguleren bij kinderen en of de oefeningen nog steeds effectief zijn als er sprake is van meer depressieve symptomen van kinderen. Het doel van het huidige onderzoek was om de effectiviteit van verschillende adaptieve emotieregulatiestrategieën (cognitieve herwaardering, acceptatie, zelfregulatie, controlegroep) te onderzoeken bij
schoolkinderen. De resultaten laten zien dat na het zien van een clip uit de Lion King kinderen meer negatieve en minder positieve emoties ervaren, dit is in lijn met eerder onderzoek (Von Leupoldt et al., 2007). Het huidige onderzoek laat zien dat alle drie de oefeningen en de opdracht in de controlegroep net zo goed helpen om deze uitgelokte emoties weer te reguleren. Dit
betekent dat een paar minuten rustig stil zitten net zo effectief is als een korte oefening in een van de drie (cognitieve herwaardering, acceptatie en zelfcompassie) emotieregulatiestrategieën. Daarnaast blijkt dat kinderen die meer depressieve symptomen laten zien net zo goed hun emoties kunnen reguleren met deze korte oefeningen als kinderen die minder depressieve symptomen laten zien. Ook bij kinderen met meer depressieve symptomen is het resultaat van alle drie de interventies en de controlegroep hetzelfde, er is dus niet één oefening die kinderen beter helpt hun emoties te reguleren dan de andere groepen.
Dat emoties te reguleren zijn door middel van een korte oefening komt overeen met eerder gevonden resultaten uit onderzoek uitgevoerd met volwassen (Wolgast, 2011; Keng, 2013). Ook het resultaat dat een korte oefening effectief is bij kinderen met meer depressieve symptomen is uit eerder onderzoek met volwassenen gebleken (Ehret et al., 2018). Echter, deze onderzoeken vonden wel een verschil met de controlegroep, volwassenen die een korte oefening in emotieregulatie kregen, konden hun emoties beter reguleren dan de volwassenen die deze korte oefening niet kregen. In het huidige onderzoek is dat niet het geval, de kinderen in de
controlegroep waren even effectief in het reguleren van hun emoties als de kinderen in een van de interventiegroepen. Een mogelijke verklaring is dat de opdracht die de kinderen in de
controlegroep kregen, vier minuten stilzitten, al een soort interventie is. Doordat ze nergens aan hoeven te denken, kunnen ze uit zichzelf al een emotieregulatiestrategie toepassen. Een
gemakkelijk taakje voor de controlegroep waar ze zich op moeten concentreren kan er mogelijk voor zorgen dat zij niet automatisch hun emoties gaan reguleren.
Een andere mogelijke verklaring voor dezelfde effectiviteit van de oefeningen bij kinderen in de controlegroep en kinderen in de interventiegroepen is dat kinderen al goed het verschil kennen tussen realiteit en fictie. De meeste kinderen doen aan magisch denken.
Voorbeelden van magisch denken zijn dat er monsters onder het bed zitten, sinterklaas bestaat en dat leeuwen kunnen praten. De intensiteit of het geloof van deze gedachten nemen vaak af na het 8e levensjaar (Woolley, 1997). Aangezien de gemiddelde leeftijd in het huidige onderzoek 10 jaar
is, is mogelijk het verschil tussen realiteit en fictie al groter. Daarnaast zijn er een aantal factoren die realiteit beïnvloeden, of een gebeurtenis echt gebeurd is, of de gebeurtenissen en karakters in het echt leven kunnen voorkomen en of het door de gebruikte technieken echt of fictie lijkt (Wright et al., 1989). Vooral het laatste punt kan bij de Lion King van invloed zijn, aangezien het een animatiefilm is, is het besef dat het fictie is mogelijk groter. Uit eerder onderzoek waarbij de
emotionele reactie werd gevraagd bij realistische en meer onrealistische foto’s, blijkt dat de emotionele reactie sterker is bij meer realistische beelden (Mendelson & Papacharissi, 2010). Mogelijk is bij meer realistische beelden of meer realistische gebeurtenissen de emotionele reactie sterker en verschilt de effectiviteit van de korte oefeningen in emotieregulatiestrategieën.
Wat ook niet overeenkomt met eerder onderzoek, is dat er geen verschil is tussen kinderen met meer of minder depressieve symptomen in de verschillende groepen en controlegroep. Een mogelijke verklaring is dat de kinderen die meededen aan dit onderzoek waarschijnlijk niet-klinisch zijn. De gemiddelde score op depressieve symptomen is daarom laag. Er is sprake van een bodemeffect (Moore & McCabe, 2011), dit betekent dat alle kinderen relatief weinig
depressieve symptomen laten zien, de scores zitten allemaal bij elkaar in de buurt. Mogelijk is er bij meer variantie in scores op depressieve symptomen meer verschil in de effectiviteit van de interventie.
Het huidige onderzoek kent een aantal beperkingen. Ten eerste, is er bij de analyses geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende negatieve emoties. Mogelijk dat het filmfragment vooral een bepaald soort negatieve emotie oproept en een andere emotie niet. Ook is er niet gekeken of de effectiviteit van de oefeningen verschillend is bij het reguleren van verschillende emoties. Een andere grote beperking in het onderzoek is dat het gemiddelde opleidingsniveau van de ouders van de proefpersonen niet te vergelijken is met het gemiddelde opleidingsniveau in Nederland. Bij deze studie heeft 55.9% minstens een hbo-opleiding afgerond, terwijl dit landelijk gezien 30% is (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2017). Ouders met een hoger opleidingsniveau moedigen hun kinderen meer aan om emoties te laten zien en het over emoties te hebben (Altan-Aytun, Yagmurlu, & Yavuz, 2013; Fabes, Poulin, Eisenberg, & Madden-Derdich, 2002). Mogelijk kunnen kinderen van hoogopgeleide ouders dus al beter met hun emoties om gaan en zouden er andere resultaten uit het onderzoek komen als de doelgroep meer representatief was
voor de Nederlandse bevolking. De generaliseerbaarheid van de resultaten is dus wellicht beperkt.
Het onderzoek kent naast de beperkingen ook een aantal sterke punten. Het laat zien dat emoties goed op te wekken zijn met een relatief kleine stimulus, dit bevestigt en draag bij aan bevindingen uit eerder onderzoek (Von Leupoldt et al., 2007). Een ander sterk punt is dat het concept emotie op twee verschillende manieren gemeten is, zowel impliciet als expliciet. Door verschillende instrumenten te gebruiken is er meer informatie verkregen over de emoties die kinderen op de verschillende meetmomenten ervaarden. Een derde punt is dat dit onderzoek uniek is, omdat er nog weinig onderzoek is gedaan naar de effectiviteit van een korte oefening in regulatiestrategieën bij schoolkinderen, het onderzoek kan als basis dienen voor
vervolgonderzoek op dit gebied bij deze leeftijdscategorie. Een laatste sterk punt is dat de
verschillende interventies allemaal op dezelfde manier werden aangeboden, alleen de inhoud was anders.
Aan de hand van bovenstaande conclusies en beperkingen zijn een aantal aanbevelingen aan te merken voor vervolgonderzoek. In plaats van de controlegroep niks te laten doen, kan bij vervolgonderzoek de controlegroep een taakje krijgen waardoor zij afgeleid worden van de negatieve emotie en niet automatisch of onbewust hun emoties reguleren. Door de kinderen in de controlegroep gewoon hun eigen gang te laten gaan, wordt het niks doen als mogelijke interventie vermeden. Daarnaast is het interessant om te onderzoeken hoe een korte oefening in
emotieregulatiestrategieën helpt bij realistische emoties, in situaties die in het echte leven voorkomen. Hierbij valt te denken aan het overlijden van een familielid of een huisdier. Er is mogelijk een duidelijker onderscheid in de effectiviteit van de verschillende interventies. De resultaten zullen een realistischer beeld schetsen van de mogelijke effectiviteit van de verschillende strategieën op het reguleren van ‘echte’ negatieve emoties. Om nog beter te
onderzoeken hoe effectief de oefeningen zijn bij kinderen met depressieve symptomen en/of depressie, zou het onderzoek nog een keer uitgevoerd kunnen worden met een (sub)klinische groep. Ook zou er onderscheid gemaakt kunnen worden tussen de verschillende emoties, een onderzoek naar welke emotie het best wordt gereguleerd met een korte oefening in
emotieregulatiestrategieën. Verder zou er bij vervolgonderzoek rekening gehouden moeten worden met het opleidingsniveau van ouders door een steekproef te werven die meer representatief is voor de bevolking, of door te controleren op opleidingsniveau.
Het huidige onderzoek is een bijdrage aan de wetenschappelijke kennis, omdat er nog weinig onderzoek gedaan was naar de effectiviteit van een korte training in
emotieregulatiestrategieën bij schoolkinderen. Daarnaast is er ook in dit onderzoek een
succesvolle manipulatiecheck uitgevoerd, dit draagt bij aan het eerdere onderzoek dat uitgevoerd is met een fragment van de Lion King. Door even stil te staan bij de negatieve emoties door een korte oefening in regulatiestrategieën toe te passen of door even rust in te lassen nadat een kind negatieve emoties heeft ervaren kan een kind mogelijk sneller zijn emotie weer onder controle krijgen. Door dit toe te passen op scholen of binnen het gezin kunnen negatieve emoties mogelijk sneller verwerkt worden, een kleine interventie in het dagelijkse leven. Voor kinderen met
depressieve symptomen, die vaak uit zichzelf maladaptieve strategieën gebruiken, is een korte oefening met adaptieve strategieën ook effectief. Zij kunnen deze strategieën goed toepassen, mits zij instructies krijgen. Door kinderen met meer depressieve symptomen met behulp van instructie specifiek na te laten denken over de emoties die zij ervaren kan mogelijk voorkomen worden dat de depressieve symptomen toenemen. Schoolkinderen zijn dus goed in staat om hun negatieve emoties te reguleren, waarbij een gerichte korte interventie kan helpen.
Literatuurlijst
Abela, J. R., Aydin, C. M., & Auerbach, R. P. (2007). Responses to depression in children: Reconceptualizing the relation among response styles. Journal of abnormal child psychology, 35(6), 913 – 927. doi: 10.1007/s10802-007-9143-2
Asnaani, A., Sawyer, A. T., Aderka, I. M., & Hofmann, S. G. (2013). Effect of suppression, reappraisal, and acceptance of emotional pictures on acoustic eye-blink startle
magnitude. Journal of experimental psychopathology, 4(2), 182 – 193. https://doi.org/10.5127/jep.028112
Braet, C., Cracco, E., Theuwis, L., Grob, A., & Smolenski, C. (2013). FEEL-KJ: vragenlijst over emotieregulatie bij kinderen en jongeren. Amsterdam: Hogrefe.
Butzer, B., LoRusso, A., Shin, S. H., & Khalsa, S. B. S. (2017). Evaluation of yoga for
preventing adolescent substance use risk factors in a middle school setting: a preliminary group-randomized controlled trial. Journal of youth and adolescence, 46(3), 603 – 632. doi: 10.1007/s10964-016-0513-3
Centraal Bureau voor de Statistiek (2017). Bevolking; onderwijsniveau; geslacht, leeftijd en migratieachtergrond [Dataset]. Geraadpleegd op 8 juli 2018, van
http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLnl&PA=82275NED&LA=nl Daly, M., Delaney, L., Egan, M., & Baumeister, R. F. (2015). Childhood self-control and
unemployment throughout the life span: Evidence from two British cohort
studies. Psychological science, 26(6), 709 – 723. doi: 10.1177/0956797615569001 Diedrich, A., Grant, M., Hofmann, S. G., Hiller, W., & Berking, M. (2014). Self-compassion as
an emotion regulation strategy in major depressive disorder. Behaviour research and therapy, 58, 43 – 51. https://doi.org/10.1016/j.brat.2014.05.006
acceptance and reappraisal in decreasing depressed mood in currently and formerly depressed individuals. Journal of affective disorders, 226, 220 – 226. https://doi.org/10. 1016/j.jad.2017.10.006
Esch, P., Bocquet, V., Pull, C., Couffignal, S., Lehnert, T., Graas, M., ... & Ansseau, M. (2014). The downward spiral of mental disorders and educational attainment: a systematic review on early school leaving. BMC psychiatry, 14(1), 1 – 13. doi: 10.1186/s12888-014-0237-4 Flook, L., Smalley, S. L., Kitil, M. J., Galla, B. M., Kaiser-Greenland, S., Locke, J., ... & Kasari,
C. (2010). Effects of mindful awareness practices on executive functions in elementary school children. Journal of applied school psychology, 26(1), 70 – 95.
https://doi.org/10.1080/15377900903379125
Gilbert, P., & Procter, S. (2006). Compassionate mind training for people with high shame and self‐criticism: Overview and pilot study of a group therapy approach. Clinical Psychology & Psychotherapy: An International Journal of Theory & Practice, 13(6), 353 – 379. https://doi-org.proxy.uba.uva.nl:2443/10.1002/cpp.507
Greene, J. (2005). Emotion and cognition in moral judgment: evidence from neuroimaging. In Neurobiology of human values (pp. 57 - 66). Springer, Berlin, Heidelberg.
Gross, J. J., & John, O. P. (2003). Individual differences in two emotion regulation processes: implications for affect, relationships, and well-being. Journal of personality and social psychology, 85(2), 348 – 362. doi: 10.1037/0022-3514.85.2.348
Hofmann, S. G., & Asmundson, G. J. (2008). Acceptance and mindfulness-based therapy: New wave or old hat? Clinical psychology review, 28(1), 1 – 16.
https://doi.org/10.1016/j.cpr.2007.09.003
effects of reappraisal, acceptance, and suppression strategies on anxious arousal. Behaviour research and therapy, 47(5), 389 – 394.
https://doi.org/10.1016/j.brat.2009.02.010
Keng, S. L., Robins, C. J., Smoski, M. J., Dagenbach, J., & Leary, M. R. (2013). Reappraisal and mindfulness: A comparison of subjective effects and cognitive costs. Behaviour Research and Therapy, 51(12), 899 – 904. https://doi.org/10.1016/j.brat.2013.10.006
Kievit, T., Tak, J. A., & Bosch, J. D. (red). (2009). Handboek psychodiagnostiek voor de hulpverlening aan kinderen (7th ed.). Utrecht: De Tijdstroom.
Kopp, C. B. (1989). Regulation of distress and negative emotions: A developmental view. Developmental psychology, 25(3), 343 – 354.
Kovacs, M. (1992). The Children’s Depression Inventory (CDI). Manual. Toronto, Ontario, Canada: Multi-Health Systems.
Leahy, R. L., Tirch, D. D., & Napolitano, L. A. (2012). Why is emotion regulation important? Psychotherapy in Australia, 19(1), 68 – 81.
McLaughlin, K. A., Hatzenbuehler, M. L., Mennin, D. S., & Nolen-Hoeksema, S. (2011). Emotion dysregulation and adolescent psychopathology: A prospective study. Behaviour research and therapy, 49(9), 544 – 554. https://doi.org/10.1016/j.brat.2011.06.003
McRae, K., Gross, J. J., Weber, J., Robertson, E. R., Sokol-Hessner, P., Ray, R. D., ... & Ochsner, K. N. (2012). The development of emotion regulation: an fMRI study of cognitive reappraisal in children, adolescents and young adults. Social cognitive and affective neuroscience, 7(1), 11 – 22. https://doi-org.proxy.uba.uva.nl:2443/10.1093 /scan/nsr093
Cognitive & Emotional Responses to Photographs. Visual Communication Quarterly, 14(4), 231 – 243. https://doi-org.proxy.uba.uva.nl:2443/10.1080 /15551390701730224
Moffitt, T. E., Arseneault, L., Belsky, D., Dickson, N., Hancox, R. J., Harrington, H., ... & Sears, M. R. (2011). A gradient of childhood self-control predicts health, wealth, and public safety. Proceedings of the National Academy of Sciences, 108(7), 2693 – 2698. https://doi-org.proxy.uba.uva.nl:2443/10.1073/pnas.1010076108
Moore, D. S., & McCabe, G. P. (2011). Introduction to the Practice of Statics (7th ed.). New York, NY: W.H. Freeman & Company.
Neff, K. D. (2003). The development and validation of a scale to measure self-compassion. Self and identity, 2(3), 223 – 250. Https://doi.org/10.1080/15298860309027
Pahl, K., Brook, J. S., & Lee, J. Y. (2014). Adolescent self-control predicts joint trajectories of marijuana use and depressive mood into young adulthood among urban African
Americans and Puerto Ricans. Journal of behavioral medicine, 37(4), 675 – 682. doi: 10.1007/s10865-013-9518-5
Pandey, A., Hale, D., Das, S., Goddings, A. L., Blakemore, S. J., & Viner, R. M. (2018).
Effectiveness of universal self-regulation–based interventions in children and adolescents: a systematic review and meta-analysis. JAMA pediatrics, 172(6), 566 – 575. doi:
10.1001/jamapediatrics.2018.0232
Quirin, M., Kazén, M., & Kuhl, J. (2009). When nonsense sounds happy or helpless: the implicit positive and negative affect test (IPANAT). Journal of personality and social
psychology, 97(3), 500 – 516. doi: 10.1037/a0016063
predicts depressive symptoms in non-clinical samples. Cognition & Emotion, 26(1), 75 – 82. https://doi-org.proxy.uba.uva.nl:2443/10.1080/02699931.2011.555474
Reijntjes, A., Thomaes, S., Kamphuis, J. H., Bushman, B. J., De Castro, B. O., & Telch, M. J. (2011). Explaining the paradoxical rejection-aggression link: The mediating effects of hostile intent attributions, anger, and decreases in state self-esteem on peer rejection-induced aggression in youth. Personality and Social Psychology Bulletin, 37(7), 955 – 963. https://doi-org.proxy.uba.uva.nl:2443/10.1177/0146167211410247
Rottenberg, J., Ray, R. D., & Gross, J. J. (2007). Emotion elicitation using films. In J. A. Coan & J. J. B. Allen (Eds.), The handbook of emotion elicitation and assessment (pp. 9 – 28). New York: Oxford University Press.
Sanders, W., Zeman, J., Poon, J., & Miller, R. (2015). Child regulation of negative emotions and depressive symptoms: The moderating role of parental emotion socialization. Journal of Child and Family Studies, 24(2), 402 – 415. https://doi org.proxy.uba.uva.nl:244
3/10.1007/ s10826-013-9850-y
Silk, J. S., Steinberg, L., & Morris, A. S. (2003). Adolescents' emotion regulation in daily life: Links to depressive symptoms and problem behavior. Child development, 74(6), 1869 – 1880.
Thompson, R. A., & Calkins, S. D. (1996). The double-edged sword: Emotional regulation for children at risk. Development and Psychopathology, 8(1), 163 – 182.
https://doi.org/10.1017/S0954579400007021
Tominey, S. L., & McClelland, M. M. (2011). Red light, purple light: Findings from a randomized trial using circle time games to improve behavioral self-regulation in preschool. Early Education & Development, 22(3), 489 – 519.
Troy, A. S., Shallcross, A. J., Brunner, A., Friedman, R., & Jones, M. C. (2018). Cognitive reappraisal and acceptance: Effects on emotion, physiology, and perceived cognitive costs. Emotion, 18(1), 58 – 74. http://dx.doi.org/10.1037/emo0000371
Von Leupoldt, A., Rohde, J., Beregova, A., Thordsen-Sörensen, I., Zur Nieden, J., & Dahme, B. (2007). Films for eliciting emotional states in children. Behavior Research
Methods, 39(3), 606-609. https://doi-org.proxy.uba.uva.nl:2443/10.3758/BF03193032 Watson, D., Clark, L. A., & Tellegen, A. (1988). Development and validation of brief measures
of positive and negative affect: the PANAS scales. Journal of personality and social psychology, 54(6), 1063 – 1070.
Wierzbicki, M. (1987). A parent form of the Children's Depression Inventory: Reliability and validity in nonclinical populations. Journal of Clinical Psychology, 43(4), 390 – 397. Wolgast, M., Lundh, L. G., & Viborg, G. (2011). Cognitive reappraisal and acceptance: An
experimental comparison of two emotion regulation strategies. Behaviour research and therapy, 49(12), 858 – 866. https://doi.org/10.1016/j.brat.2011.09.011
Wood, A. M., & Joseph, S. (2010). The absence of positive psychological (eudemonic) well- being as a risk factor for depression: A ten year cohort study. Journal of affective disorders, 122(3), 213 – 217. https://doi.org/10.1016/j.jad.2009.06.032
Woolley, J. D. (1997). Thinking about fantasy: Are children fundamentally different thinkers and believers from adults? Child development, 68(6), 991 – 1011. doi: 10.2307/1132282