• No results found

De relatie tussen laksheid van ouders en het externaliserend gedrag van kinderen.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen laksheid van ouders en het externaliserend gedrag van kinderen."

Copied!
22
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

UNIVERSITEIT LEIDEN

De relatie tussen laksheid

van ouders en het

externaliserend gedrag van

kinderen.

Jolieke Houtman, s1155911 Begeleidster: Sheila van Berkel Bachelorscriptie Gezinspedagogiek

(2)

1

Inhoudsopgave

Samenvatting ... 2

Introductie ... 3

Externaliserend gedrag van het kind ... 3

Invloed disciplineren van de ouders ... 5

Wederkerige relatie laksheid en externaliserend gedrag ... 7

Deze studie ... 8 Methode ... 8 Steekproef ... 8 Procedure ... 9 Meetinstrumenten ... 10 Analyse ... 10 Resultaten ... 11 Gender verschillen ... 11

Wederkerige relatie laksheid en externaliserend gedrag ... 12

Discussie ... 14

Beperkingen en aanbevelingen ... 17

Conclusie ... 17

(3)

2

Samenvatting

Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat het gedrag van het kind en de

opvoeding door ouders elkaar kunnen beïnvloeden. In deze longitudinale studie is onderzocht of er een wederkerige relatie bestaat tussen laksheid van ouders en externaliserend gedrag van kinderen. De laksheid van ouders is onderzocht door middel van observaties en het

externaliserend gedrag van het kind door middel van rapportage van ouders. Daarnaast is onderzocht of er verschillen zijn tussen jongens en meisjes in externaliserend gedrag en laksheid van ouders. Uit deze studie is gebleken dat er geen sekseverschillen zijn wat betreft het externaliserend gedrag van het kind, de laksheid van vaders en moeders en in de laksheid van ouders naar jongens en meisjes. Daarnaast is geen wederkerige relatie gevonden tussen het externaliserend gedrag van het kind en de laksheid van ouders. Het externaliserend gedrag van kinderen beïnvloedde niet de laksheid van ouders. Alleen de laksheid van vaders

voorspelde een jaar later meer externaliserend gedrag bij het kind, voor moeders was geen relatie gevonden. Uit deze studie kan dan ook geconcludeerd worden dat vaders een

belangrijke rol spelen in het disciplineren van het kind en dat het mogelijk is dat vaders meer invloed hebben op het externaliserend gedrag van het kind dan moeders. Het is daarom belangrijk dat meer onderzoek wordt gedaan naar vaders en wat voor effect vaders hebben op de ontwikkeling van het kind.

(4)

3

Introductie

Het disciplineren van het kind door de ouder is een belangrijk aspect van de opvoeding. Doordat ouders grenzen stellen aan het gedrag van een kind leren kinderen wat wel en niet mag. Wanneer een ouder op een sensitieve manier het kind corrigeert leert het kind zijn emoties op een juiste manier reguleren. Het is mogelijk dat wanneer kinderen moeite hebben met het reguleren van hun emoties dit kan leiden tot probleem gedrag(Stansbury &

Zimmermann, 1999). Uit onderzoek is gebleken dat naast sensitiviteit, het disciplineren door ouders effect heeft op het externaliserend gedrag van kinderen (Bates, Pettit, Dodge, & Ridge, 1998;Miner & Clarke-Stewart, 2008; Rothbaum & Weisz, 1994 ). Sommige ouders zijn laks in het disciplineren van hun kind. Dit betekent dat de ouder het kind niet disciplineert bij ongewenst gedrag. Dit kan het ongewenste gedrag van het kind stimuleren en zo leiden tot meer externaliserend gedrag (Bates et al., 1998; Rothbaum & Weisz, 1994). Daarnaast kan het externaliserend gedrag van het kind invloed hebben op het disciplineren van de ouder

(Verhoeven, Junger, Van Aken, Dekovic, & Van Aken, 2010; Del Vecchio & Rhoades, 2010). Dit zou betekenen dat er een wederkerige relatie bestaat tussen het disciplineren van de ouder en externaliserend gedrag van het kind, wat betekent dat de ouder en het kind elkaar steeds beïnvloeden en elkaars gedrag kunnen versterken. In deze studie wordt het effect van de laksheid van ouders op het externaliserend gedrag van het kind onderzocht. Hierbij wordt ook onderzocht of er een wederkerige relatie bestaat tussen de laksheid van ouders en het

externaliserend gedrag van het kind. Externaliserend gedrag van het kind

Onder externaliserend gedrag vallen de volgende gedragingen: vijandig gedrag, fysiek agressief gedrag, impulsiviteit, hyperactiviteit en ongehoorzaamheid (McMahon, 1994). Fysiek agressief gedrag ontwikkelt zich op jonge leeftijd. Vanaf de leeftijd van 1 jaar laten kinderen al fysieke agressief gedrag zien. Vanaf 2 jaar neemt fysieke agressie toe waarna dit vanaf 4 jaar weer afneemt (Alink et al., 2006). Deze toename in agressie op de leeftijd van 2 tot 4 jaar kan komen doordat kinderen op deze leeftijd autonomie ontwikkelen en de grenzen van hun ouders gaan opzoeken. Vanaf de leeftijd van 3 jaar ontwikkelen kinderen -Theory of Mind-, dit betekent dat een kind leert een beeld te vormen vanuit het perspectief van een ander of vanuit zichzelf (Frith & Frith, 2005). Hierdoor kan het kind zich ook beter verplaatsen in iemand anders zijn of haar emoties. Hierdoor zullen kinderen ook beter de gevolgen van hun gedrag begrijpen, waardoor een kind minder snel fysieke agressie zal gebruiken (Alink et al., 2006).

(5)

4

Daarnaast is er stabiliteit in de mate van fysieke agressie in de leeftijd van 12 tot 36 maanden (Alink et al., 2006). Dit komt overeen met de resultaten van een longitudinaal onderzoek waaruit blijkt dat wanneer kinderen op 6 maanden, 13 maanden en 24 maanden moeilijk te hanteren waren, ze op 7, 8 en 10 jaar meer externaliserend gedrag lieten zien (Olson, Bates, Sandy, & Lanthier, 2000). Hieruit blijkt dus dat het belangrijk is om

externaliserend gedrag op jongere leeftijd te onderzoeken, omdat dit een voorspeller kan zijn voor externaliserend gedrag op latere leeftijd.

Er zijn verschillende factoren die de ontwikkeling van externaliserend gedrag kunnen voorspellen. Dit kunnen kind-factoren, sociaal-culturele factoren en ouder-factoren zijn (Deater-Deckard, Dodge, Bates, & Pettit, 1998). Een kind-factor die invloed heeft op

externaliserend gedrag is het geslacht van het kind. Jongens laten meer externaliserend gedrag zien dan meisjes in de leeftijd van 6 maanden tot 10 jaar (Miner & Clarke-Stewart, 2008 ; Deater-Deckard et al., 1998 ; Olson et al., 2000). Daarnaast zijn er verschillen in fysieke agressie tussen jongens en meisje op een leeftijd van 2 en 3 jaar (Alink et al., 2006). Jongens lieten op deze leeftijd meer fysieke agressie zien dan meisjes. Dit verschil tussen jongens en meisjes kan door meerdere factoren verklaard worden. Een verklaring kan zijn dat bij jongens fysieke agressie meer geaccepteerd wordt dan bij meisjes. Daarnaast is het mogelijk dat meisjes andere vormen van agressie gebruiken, zoals relationele agressie terwijl jongens sneller fysieke agressie laten zien. Doordat agressie in dit onderzoek is gemeten aan de hand van een vragenlijst, kan dat ook het verschil tussen jongens en meisjes verklaren. Wanneer van jongens meer wordt geaccepteerd dat ze fysieke agressie zullen gebruiken dan van meisjes, zal dit ook invloed hebben op de ouders hoe zij de vragenlijst invullen (Alink et al., 2006). Een ander onderzoek vond echter geen verschil in de mate van agressiviteit tussen jongens en meisjes in de leeftijd van 18 tot 24 maanden (Keenan, & Shaw, 1994). In dit onderzoek hebben ze agressie bij het kind gemeten aan de hand van observaties. Hierdoor kan de interpretatie van de ouder geen invloed hebben op de niveaus van agressie bij het kind. Dat kan verklaren dat geen verschil is gevonden tussen jongens en meisjes. Wel is het mogelijk dat het verschil in externaliserend gedrag later tot uiting komt. Wanneer ouders jongens en meisjes anders behandelen wat betreft de agressiviteit van het kind, kan op latere leeftijd een verschil in agressiviteit ontstaan tussen jongens en meisjes (Keenan & Shaw, 1994).

Naast het geslacht van het kind speelt de opvoeding van ouders een grote rol in de ontwikkeling van externaliserend gedrag. Sensitiviteit kan leiden tot minder externaliserend gedrag (Miner, & Clarke-Stewart, 2008). Dit kan komen doordat het kind zijn of haar gedrag leert reguleren, waardoor het kind minder externaliserend gedrag zal laten zien. Harde

(6)

5

disciplineer strategieën en lage sensitiviteit van ouders kan daarentegen leiden tot meer externaliserend gedrag (Miner, & Clarke-Stewart, 2008). Daarnaast is uit onderzoek gebleken dat ouders die meer complimenten geven aan het kind, positief gedrag van het kind stimuleren (i.p.v. aandacht geven aan negatief gedrag) en sensitief waren, er sprake was van minder externaliserend gedrag bij het kind (Rothbaum, & Weisz, 1994).

Invloed disciplineren van de ouders

Het disciplineren van de ouder is een belangrijke voorspeller voor externaliserend gedrag bij het kind. Dit kan betekenen dat wanneer ouders laks zijn in het disciplineren van het kind, het kind een hogere mate van externaliserend gedrag ontwikkeld. Wanneer ouders kinderen met een moeilijk temperament minder corrigeerden bij opstandig gedrag op de leeftijd van 5 jaar liet het kind op latere leeftijd (7-11 jaar) meer opstandig gedrag zien (Bates et al., 1998). Dit is te verklaren doordat het opstandige gedrag van het kind beloond wordt, wanneer ouders laks reageren op dit gedrag. De ouder en het kind kunnen hierdoor in een coercive cyclus terecht komen (Patterson, 1982). Dit betekent dat wanneer de ouder grenzen stelt, het kind opstandig wordt en de ouder uiteindelijk opgeeft en het kind zijn of haar zin geeft. Het gevolg hiervan is dat het kind leert dat opstandig gedrag werkt om je zin te krijgen en in een volgende situatie direct opstandig wordt wanneer ouders grenzen stellen. De coercive cyclus kan ook een voorspeller zijn voor meer externaliserend gedrag op latere leeftijd (Rothbaum, & Weisz, 1994).

Er is echter ook onderzoek waaruit blijkt dat wanneer ouders meer gebruik maakten van laksheid dit lagere niveaus van externaliserend gedrag voorspelden (Prinzie, Onghena, Hellinckx, Grietens, Ghesquière, & Colpin, 2003). Dit kan komen doordat deze studies gebruik maakten van ouder rapportage en ouders die lakser zijn, gedrag van hun kind minder snel als probleemgedrag zullen zien dan ouders die minder laks zijn. Dit betekent dus niet dat kinderen van ouders die meer gebruik maken van laksheid werkelijk minder probleemgedrag vertonen, maar dat deze ouders dit gedrag niet zien als probleemgedrag.

Ouders kunnen verschillende disciplineertechnieken gebruiken bij jongens en meisjes. Uit onderzoek blijkt dat ouders sneller reageren op meisjes met meer externaliserend gedrag in de leeftijd van 4 jaar en dat ouders meer laks zijn bij jongens in de leeftijd van 4 jaar met meer externaliserend gedrag (Kim, Arnold, Fisher, & Zeljo, 2005). Dit kan komen doordat ouders externaliserend gedrag bij jongens meer accepteren en hierdoor dit minder zien als probleemgedrag en aan dit gedrag minder aandacht besteden. Bij meisjes zal externaliserend gedrag juist minder geaccepteerd worden en zal de ouder hier dus meer aandacht aan besteden

(7)

6

en sneller dit gedrag corrigeren. Uit ander onderzoek kwamen echter geen verschillen in de disciplineertechnieken van ouders ten aanzien van jongens en meisjes in de leeftijd van 2 tot 12 jaar (Collet, Gimpel, Greenson, & Gunderson, 2001). Dit zou betekenen dat ouders even vaak laks zijn naar een jongen en een meisje. Het is dus nog onduidelijk of er werkelijk verschillen zijn in het disciplineren van ouders naar jongens en naar meisjes.

Ondanks dat het gedrag van het kind veranderde in de leeftijd van 2 tot 12 jaar bleven de ouders in deze jaren dezelfde disciplineertechnieken gebruiken (Collet et al., 2001). Uit een ander onderzoek van Shumow, Lowe, Vandell en Posner (1998) blijkt ook dat de

opvoedingsstijl van de ouder stabiel blijft over 2 jaar. Dit betekent dat ondanks het gedrag van het kind kan veranderen over de jaren, de ouder vaak dezelfde disciplineertechnieken blijft gebruiken (Collet et al., 2001).

Naast het geslacht van het kind, kan het geslacht van de ouder ook invloed hebben op de disciplineertechnieken die ze gebruiken. In het onderzoek van Collet et al. (2001) werd geen verschil gevonden in het gebruik van disciplineertechnieken tussen vaders en moeders. Dit resultaat kan echter beïnvloed zijn doordat de vaders ondervertegenwoordigd waren in dit onderzoek. In een ander onderzoek is wel een verschil gevonden tussen vader en moeder in het gebruik van disciplineertechnieken (Arnold & O’Leary, 1997). In dit onderzoek werd gevonden dat moeders meer over-reactief waren in vergelijking met vaders. Er werden echter geen verschillen gevonden tussen vaders en moeders in de mate van laksheid.

Uit de meta-analyse van Rothbaum en Weisz (1994) bleek dat voor moeders er een sterkere relatie is tussen het gebruik van positief opvoeden en het externaliserend gedrag van het kind dan bij vaders. Wanneer moeders meer gebruik maakte van positief ouderschap was er minder sprake van externaliserend gedrag bij het kind. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat moeders meer verantwoordelijk waren voor de opvoeding dan vaders. Het is mogelijk dat moeders meer effect hadden op het gedrag van het kind, doordat moeders meer tijd

doorbracht met het kind dan vaders en hierdoor de belangrijkste opvoeders waren. Door de jaren heen is de verdeling van de opvoeding tussen vaders en moeders veranderd, vaders zijn meer betrokken bij de opvoeding (Veltkamp & Grunow, 2012). Het is dus mogelijk dat voor het disciplineren door ouders hetzelfde effect gevonden kan worden en dat de laksheid van de moeder meer effect zal hebben op het externaliserend gedrag van het kind dan de laksheid van de vader, maar het is ook mogelijk dat dit effect niet gevonden wordt, doordat vaders steeds meer betrokken zijn bij de opvoeding en het disciplineren van de vader evenveel effect zou

(8)

7

Wederkerige relatie laksheid en externaliserend gedrag

Naast dat opvoeding door ouders het gedrag van hun kind kan beïnvloeden, is het ook mogelijk dat kinderen met hun gedrag de opvoeding van hun ouders kunnen beïnvloeden (Verhoeven et al., 2010; Del Vecchio, & Rhoades, 2010). Zo is het mogelijk dat wanneer het kind meer externaliserend gedrag laat zien ouders meer gebruik maakten van laksheid, wat dan weer invloed heeft op het externaliserend gedrag van het kind. Dit zou betekenen dat een wederkerige relatie bestaat tussen de laksheid van de ouder en het externaliserend gedrag van het kind en deze factoren invloed hebben op elkaar.

Een onderzoek naar de relatie tussen het gedrag van jongens en opvoeding door ouders liet zien dat jongens in de peutertijd het gedrag van hun ouders beïnvloeden (Verhoeven et al., 2010). Wanneer jongens meer externaliserend gedrag lieten zien op de leeftijd van 23, 29 en 35 maanden, waren de ouders minder ondersteunend en gestructureerd en maakte ze meer gebruik van psychologische controle en fysieke straffen. In dit onderzoek werd geen

wederkerige relatie gevonden, wat betekent dat het gedrag van de ouders geen invloed had op het externaliserend gedrag van het kind (Verhoeven et al., 2010).

Wanneer jongens en meisjes in de leeftijd van 2 tot 4 jaar meer negatief affect lieten zien voorspelde dat meer laksheid bij de moeder van kinderen van 4 jaar. Andersom wanneer de moeder meer gebruik maakte van laksheid leidde dit niet tot negatief affect bij het kind (Del Vecchio, & Rhoades, 2010). Wel is een wederkerige relatie gevonden tussen

ongehoorzaamheid en opstandig gedrag bij het kind en de laksheid van de moeder. Dit betekent dat meer laksheid van de moeder meer ongehoorzaamheid en opstandig gedrag bij het kind veroorzaakte en dat ongehoorzaamheid en opstandig gedrag van het kind zorgden voor meer laksheid bij de moeder (Del Vecchio, & Rhoades, 2010).

Daarnaast is ook onderzoek gedaan naar verschillen tussen vaders en moeders en jongens en meisjes wat betreft de wederkerige relatie tussen het gedrag van het kind en de opvoeding van de ouder. Er zijn geen verschillen gevonden tussen vaders en moeders (Verhoeven et al., 2010). Jongens beïnvloeden de opvoeding door vaders en moeders op dezelfde manier met hun externaliserend gedrag. Ander onderzoek vond geen significant verschil tussen jongens en meisjes. Dit betekent dat jongens en meisjes evenveel worden beïnvloed door de laksheid van ouders en dat zowel meisjes als jongens met hun gedrag hun ouders beïnvloeden (Del Vecchio & Rhoades, 2010).

De resultaten uit eerder onderzoek met betrekking tot de wederkerige relatie tussen het gedrag van het kind en het gedrag van de ouder zijn echter tegenstrijdig. Het ene onderzoek vond wel een wederkerige relatie terwijl uit ander onderzoek blijkt dat er geen wederkerige

(9)

8

relatie bestaat. Hierom is het goed om te onderzoeken of er tussen het externaliserend gedrag van het kind en de laksheid van de ouder een wederkerige relatie bestaat.

Deze studie

In deze studie wordt onderzocht of er een wederkerige relatie bestaat tussen de laksheid van de ouder en het externaliserend gedrag van het kind. Dit wordt longitudinaal onderzocht op 2 en 3 jarige leeftijd van het kind. Naast de wederkerige relatie wordt er onderzocht of er verschillen zijn in de mate van laksheid tussen vaders en moeders en of er verschillen zijn in de mate van externaliserend gedrag tussen jongens en meisjes. Verder wordt er onderzocht of er een verschil is in de mate van laksheid van de ouder bij jongens en meisjes. Aan de hand van eerder literatuur zijn de volgende hypotheses opgesteld:

1. Jongens laten meer externaliserend gedrag zien dan meisjes in de leeftijd van 2 en 3 jaar.

2. Vaders en moeders zijn even vaak laks bij het disciplineren van hun kind in de leeftijd van 2 en 3 jaar.

3. Ouders zijn vaker laks in het disciplineren van jongens dan van meisjes.

4. Wanneer de ouder lakser is bij het disciplineren van het kind op 2-jarige leeftijd laat het kind meer externaliserend gedrag zien op 3-jarige leeftijd.

5. Wanneer het kind meer externaliserend gedrag laat zien op 2-jarige leeftijd, maakt de ouder meer gebruik van laksheid bij het disciplineren van het kind op 3-jarige leeftijd.

Methode

De data die voor dit onderzoek gebruikt is komt uit het longitudinale studie Boys will

be Boys?, waarin onderzoek gedaan wordt naar effecten van genderspecifieke opvoeding van

vaders en moeders op de sociaal-emotionele ontwikkeling van twee kinderen in een gezin. Voor dit onderzoek wordt alleen data gebruikt van het tweede en het derde jaar van het onderzoek (Wave 2 en Wave 3) en worden er alleen analyses gedaan met het jongste kind. Steekproef

Gezinnen konden deelnemen aan het onderzoek als ze aan bepaalde voorwaardes voldeden. Enkel gezinnen bestaande uit een vader en een moeder en 2 kinderen, waarvan het jongste kind op het eerste meetmoment 12 maanden oud was en het oudste kind 18 tot 30 maanden ouder was konden participeren. Andere voorwaarden voor deelname aan het

onderzoek waren dat beide ouders de Nederlandse nationaliteit hadden, dat de voertaal in het gezin Nederlands was en dat zowel de kinderen als de ouders geen fysieke of mentale

(10)

9

handicaps hadden. De gezinnen zijn geworven uit verschillende gemeentes in het westen van Nederland, via een brief met informatie over het onderzoek. Daarnaast kregen gezinnen een antwoordkaart, waarop ze konden aangeven of ze wilden deelnemen aan het onderzoek.

De steekproef bestond uit 67 gezinnen. Het oudste kind (29 jongens en 38 meisjes) was in Wave 2 gemiddeld 4,06 jaar (SD = 0,29) en het jongste kind (29 jongens en 38 meisjes) was gemiddeld 2,05 jaar (SD = 0,04). In Wave 3 was het oudste kind gemiddeld 5,07 jaar (SD = 0,29) en het jongste kind gemiddeld 3,06 jaar (SD = 0,05). Bij 49% van de gezinnen (n = 33) waren de kinderen van hetzelfde geslacht en bij 51 % (n = 34) waren de kinderen een jongen en een meisje. De leeftijd van moeder in Wave 2 was gemiddeld 35,72 jaar (SD = 3,52) en in Wave 3 was dit gemiddeld 36,73 jaar (SD = 3,53). De gemiddelde leeftijd van vaders in Wave 2 was 38,05 jaar (SD = 4,31) en in Wave 3 was dit 39,06 jaar (SD = 4,31). Zowel in Wave 2 als in Wave 3 was 82% van de ouders getrouwd en van de overige 18% was 6% niet getrouwd, 3% had een geregistreerd partnerschap en 9% van de ouders hadden een samenlevingscontract. In Wave 2 was bij 3 gezinnen (3%) een 3e kind geboren (2 jongens, 1 meisje) in Wave 3 hadden 8 gezinnen (12%) een 3e kind (6 jongens, 2 meisjes). Het derde kind nam geen deel aan het onderzoek. Van de deelnemende moeders hadden 57 (85%) en van de vaders 56 (84%) een HBO opleiding of hoger afgerond.

Procedure

De data is verzameld aan de hand van huisbezoeken. Deze huisbezoeken werden door twee onderzoekers uitgevoerd. Vader en de kinderen en moeder en de kinderen werden jaarlijks apart bezocht. Beide huisbezoeken vonden plaats in de maand na de verjaardag van het jongste kind. Het huisbezoek bestond uit verschillende observatietaken die de ouder met beide kinderen of met een van de kinderen uitvoerde. Deze observatietaken werden gefilmd door een onderzoeker. Eerst werden een aantal taken met een van de kinderen apart gedaan, waarbij het andere kind een computertaak deed met de andere onderzoeker. Vervolgens wisselden de kinderen en werden dezelfde taken met de ouder en het andere kind gedaan. Voorbeelden van deze taken zijn: spelen met en zonder speelgoed, opruimen en platenboeken lezen. Daarna werden taken gedaan met de ouder en beide kinderen. Voorbeelden hiervan zijn: delen door het jongste/oudste kind, samen spelen met speelgoed, opruimen, platenboeken lezen en een afblijftaak (zie Meetinstrumenten). Tot slot werden computertaken met de ouder gedaan. Voor ieder huisbezoek moesten de ouders afzonderlijk van elkaar vragenlijsten invullen over beide kinderen, het gezin en zichzelf. Na ieder huisbezoek kregen de kinderen een klein cadeau en ouders kregen na twee bezoeken 30 euro.

(11)

10

Meetinstrumenten

Afblijftaak. In beide waves is laksheid van de ouder gemeten aan de hand van de afblijftaak. Tijdens deze taak kreeg de ouder een tas met aantrekkelijk speelgoed en een minder aantrekkelijke knuffel. De ouder kreeg de opdracht al het speelgoed uit de tas te halen en ervoor te zorgen dat beide kinderen niet met het speelgoed zouden spelen en het speelgoed niet aan zouden raken. Na twee minuten mochten de kinderen alleen met de knuffel spelen en nog niet met de rest van het speelgoed. Twee minuten later eindigde de taak en mochten de kinderen met al het speelgoed spelen.

Laksheid van de ouder is gecodeerd als het uitblijven van een reactie van de ouder in de 10 seconden volgend op het ongehoorzame gedrag van het jongste kind. Het

ongehoorzame gedrag van het kind bestond uit het reiken naar en het aanraken van het speelgoed. Laksheid van de ouder werd gecodeerd wanneer de ouder in de 10 seconden volgend op dit ongehoorzame gedrag het jongste kind niet disciplineerde. De intercodeur betrouwbaarheid had een intraclass correlatie van gemiddeld 0,97 (range 0,86 – 1,00) voor de 18 codeurs.

Child Behavior Checklist (CBCL/1½-5; Achenbach & Rescorla, 2000). Het externaliserend gedrag van het jongste kind is gemeten aan de hand van de subschaal van de preschool versie van de CBCL voor externaliserend gedrag. De CBCL is door beide ouders ingevuld. De CBCL bestaat uit 55 stellingen over het gedrag van het kind in de afgelopen 2 maanden. Ouders geven op een 3-puntsschaal aan in hoeverre ze de stelling van toepassing vinden op hun kind (0= niet waar, 1= soms waar, 2= helemaal waar). De Cronbach’s alpha voor Wave 2 was voor vaders 0,94 en voor moeders 0,92. In Wave 3 was de Cronbach’s alpha voor vaders 0,94 en voor moeders 0,89. De scores van vaders en moeders waren zowel voor Wave 2, r (65) = 0,46; p < 0,01, als voor Wave 3, r (65) = 0,21; p = 0,12, gecorreleerd

waardoor een gecombineerde gemiddelde score voor vaders en moeders berekend kon worden. Analyse

Er was bij vier gezinnen spraken van ontbrekende data, deze gezinnen zijn daarom niet meegenomen in de analyses. Daarnaast waren er verschillende uitbijters in de variabelen laksheid van zowel vaders als moeders op beide waves. Deze uitbijters zijn gewinsorized.

Aan de hand van een meervoudige regressie analyse is onderzocht of er een wederkerige relatie is tussen laksheid van de ouders en het externaliserend gedrag van het kind. Daarnaast zijn onafhankelijke t-toetsen gebruikt om het verschil te meten in de mate van externaliserend gedrag bij jongens en meisjes en is een afhankelijke t-toets gebruikt om het verschil te meten in de mate van laksheid bij vaders en moeders. Tot slot is een

(12)

11

onafhankelijke t-toets gebruikt om het verschil te meten in de mate van laksheid van beide ouders bij jongens en meisjes.

Resultaten

De gemiddeldes en standaarddeviaties van externaliserend gedrag van het kind en laksheid van vaders en moeders op Wave 2 en Wave 3 zijn gepresenteerd in Tabel 1. Om onderlinge relaties tussen de variabelen te toetsen zijn correlaties berekend tussen de

afhankelijke en onafhankelijke variabelen. Er is een significante positieve correlatie gevonden tussen het externaliserend gedrag van het kind op Wave 2 en het externaliserend gedrag van het kind op Wave 3, r(65) = 0,61; p < 0,01. Daarnaast was er een significante positieve correlatie tussen laksheid van moeders op Wave 2 en Wave 3, r(65) = 0,32; p < 0,01, dit gold ook voor laksheid van vaders op Wave 2 en Wave 3, r(65) = 0,31; p < 0,05. Dit betekent dat zowel het externaliserend gedrag van het kind als laksheid van beide ouders stabiel was over een periode van 1 jaar. De correlaties tussen externaliserend gedrag van het kind en laksheid van beide ouders waren niet significant dit gold zowel op Wave 2 als Wave 3 als tussen Wave 2 en Wave 3. Tenslotte waren de correlaties tussen de laksheid van de vader en de laksheid van moeder niet significant dit gold ook zowel op Wave 2 als Wave 3 als tussen Wave 2 en Wave 3.

Gender verschillen

Aan de hand van verschillende analyses zijn genderverschillen onderzocht bij

externaliserend gedrag, en laksheid van vaders en moeders. In Tabel 1 staan de gemiddeldes en de standaarddeviaties van het externaliserend gedrag van jongens en meisjes, laksheid van vaders en moeders en laksheid van vaders en moeders bij jongens en meisjes. Ten eerste is met een onafhankelijke t-toets onderzocht of er een verschil was in externaliserend gedrag bij jongens en bij meisjes. Voor zowel Wave 2, t (65) = 0,83; p = 0,41, als Wave 3, t (65) = 1,84;

p = 0,07, is geen significant verschil gevonden in externaliserend gedrag. Dit betekent dat

jongens en meisjes evenveel externaliserend gedrag vertoonden.

Vervolgens is met een gepaarde t-toets onderzocht of er een verschil was in de mate van laksheid bij vaders en moeders. Hierbij is geen significant verschil gevonden op zowel Wave 2, t (66) = -0,47; p = 0,64, als Wave 3, t (66) = -0,36; p = 0,72. Daarnaast is onderzocht met een onafhankelijke t-toets of er een verschil was in de mate van laksheid van vaders en moeders bij jongens en meisjes. Voor zowel vaders (Wave 2: t (65) = -1,14; p = 0,26 en Wave 3: t (65) = 1,21; p = 0,23) als moeders (Wave 2: t (65) = 1,03; p = 0,31 en Wave 3: t (65) =

(13)

-12

0,59; p = 0,56) is geen significant verschil gevonden op beide waves. Er is dus geen verschil gevonden in de mate van laksheid van ouders naar jongens en meisjes.

Tabel 1.

Gemiddeldes en standaarddeviatie van externaliserend gedrag en laksheid op Wave 2 en Wave 3.

Jongens Meisjes Totaal

M (SD) M (SD) M (SD) Wave 2 Externaliserend 22,98 (9,61) 19,18 (7,30) 20,83 (8,53) gedrag Laksheid Vader 0,12 (0,25) 0,20 (0,29) 0,16 (0,27) Moeder 0,15 (0,19) 0,21 (0,23) 0,18 (0,21) Wave 3 Externaliserend 20,97 (7,78) 19,37 (7,85) 20,06 (7,80) gedrag Laksheid Vader 0,19 (0,19) 0,25 (0,24) 0,23 (0,22) Moeder 0,22 (0,20) 0,25 (0,22) 0,24 (0,21)

Wederkerige relatie laksheid en externaliserend gedrag

Tot slot is de relatie tussen externaliserend gedrag van het kind en de mate van laksheid van vaders en moeders onderzocht met meerdere multiple regressieanalyses (Tabel 2). Ten eerste is onderzocht of er een effect was van laksheid van moeders en vaders op Wave 2 op externaliserend gedrag op Wave 3, hierbij is gecontroleerd voor externaliserend gedrag Wave 2. Daarnaast is de invloed van externaliserend gedrag op Wave 2 en laksheid van moeders op Wave 2 op laksheid vaders Wave 3 onderzocht, hierbij is gecontroleerd voor laksheid van vaders op Wave 2. Tot slot is de invloed van externaliserend gedrag op Wave 2 en laksheid van vaders op Wave 2 op laksheid van moeders op Wave 3 onderzocht, hierbij is gecontroleerd voor laksheid van moeders op Wave 2. Externaliserend gedrag op Wave 2 had geen significant effect op de mate van laksheid van vaders en moeders op Wave 3 (Tabel 2). De mate van laksheid op Wave 2 van moeder had geen significant effect op het

(14)

13

externaliserend gedrag van het kind op Wave 2, was er wel een significant effect gevonden van laksheid van vaders op Wave 2 en externaliserend gedrag op Wave 3 (Tabel 2). Er is dus alleen een relatie gevonden tussen de mate van laksheid van vaders op Wave 2 en het

externaliserend gedrag van het kind op Wave 3, wanneer de vader meer laksheid liet zien op Wave 2, liet het kind meer externaliserend gedrag zien op Wave 3 (Figuur 1).

Tabel 2.

Wederkerige relatie tussen externaliserend gedrag jongste kind en laksheid vaders en moeders.

B SEB β R2

Externaliserend gedrag kind Wave 3 ,41

Laksheid vaders Wave 2 5,98 2,84 ,21* Laksheid moeders Wave 2 1,05 3,70 ,03 Externaliserend gedrag kind Wave 2 0,55 0,09 ,60** Laksheid moeders Wave 3 ,11

Laksheid vaders Wave 2 -0,06 0,10 -,08 Laksheid moeders Wave 2 0,30 0,13 ,30*

Externaliserend gedrag kind Wave 2 0,00 0,00 ,03 Laksheid vaders Wave 3 ,10

Laksheid vaders Wave 2 0,27 0,10 ,33** Laksheid moeders Wave 2 0,11 0,13 ,10

Externaliserend gedrag kind Wave 2 -0,00 0,00 -,08

(15)

14

Figuur 1.

De relaties tussen laksheid vaders, laksheid moeders en externaliserend gedrag kind Wave 2 en laksheid vaders, laksheid moeders, en externaliserend gedrag kind Wave 3.

Wave 2 Wave 3

Laksheid moeders Laksheid moeders

Laksheid vaders Laksheid vaders

Externaliserend gedrag kind Externaliserend gedrag kind

Discussie

In deze studie is onderzocht of er een wederkerige relatie bestaat tussen laksheid van ouders bij het disciplineren en het externaliserend gedrag van kinderen. Daarnaast is

onderzocht of er verschillen zijn in het gedrag van vaders en moeders en jongens en meisjes. In deze studie zijn geen verschillen gevonden in de mate van externaliserend gedrag bij

jongens en meisjes, in de mate van laksheid van vaders en moeders en in de mate van laksheid van ouders ten aanzien van jongens en meisjes. Daarnaast bleek dat wanneer vaders meer gebruik maakten van laksheid het kind een jaar later meer externaliserend gedrag liet zien, dit effect is niet bij moeders gevonden.

Tussen vaders en moeders zijn geen verschillen gevonden in de mate van laksheid bij het disciplineren van het kind. Dit komt overeen met eerder onderzoek naar verschillen in laksheid tussen vaders en moeders (Collet et al., 2001; Arnold & O’Leary, 1997). Dit betekent dat vaders en moeders een vergelijkbare disciplineerstijl hebben. Een verklaring hiervoor kan zijn dat vaders en moeders een meer vergelijkbare rol hebben gekregen in de opvoeding. Dit komt doordat traditionele rolpatronen aan het veranderen zijn. Traditionele rolpatronen gaan ervan uit dat moeders voor de kinderen zorgen en dat vaders het gezin onderhouden.

Tegenwoordig hebben vaders en moeders meer een gelijke rol gekregen in de opvoeding, doordat vaders ook een verzorgende rol krijgen in de opvoeding en moeders vaak ook een baan hebben (Stufkens, 2007). Het is mogelijk dat doordat vaders en moeders steeds meer

(16)

15

dezelfde rol hebben in de opvoeding dat vaders en moeders steeds minder verschillen in hoe ze hun kind opvoeden en dat vaders en moeders dus ook even laks zijn in de opvoeding.

Ouders zijn even laks in het disciplineren van jongens en meisjes. Eerder onderzoek laat gemixte resultaten zien. Zo is er onderzoek dat verschillen in de mate van laksheid van ouders bij jongens en meisjes heeft gevonden (Kim et al., 2005), maar er is ook onderzoek dat geen verschillen vond in de mate van laksheid van ouders naar jongens en meisjes (Collet et al., 2001). Een verschil tussen deze twee onderzoeken zit in de steekproef waarbij het onderzoek is gedaan. In het onderzoek waarbij geen verschillen werden gevonden waren de ouders over het algemeen hoger opgeleid (Collet et al., 2001), terwijl bij het onderzoek waarbij wel verschillen werden gevonden in de mate van laksheid ten aanzien van jongens en meisjes de ouders vaak een lage Sociaal Economische Status (SES) hadden en lager opgeleid waren (Kim et al., 2005). Dit kan betekenen dat de opleiding van ouders invloed heeft op de verschillen in de mate van laksheid van ouders naar jongens en meisjes. Het is mogelijk dat ouders die lager opgeleid zijn jongens en meisjes verschillend behandelen, doordat zij andere verwachtingen hebben ten aanzien van jongens en meisjes en meer traditionele

genderstereotypen hebben dan ouders die hoger opgeleid zijn (Endendijk et al., 2013). In de huidige studie bestaat de steekproef voornamelijk uit ouders met een hogere opleiding en is er geen verschil gevonden tussen jongens en meisjes en de mate van laksheid van de ouders. Deze resultaten kunnen dan ook als bevestiging gezien worden, dat bij hoog opgeleide ouders de sekse van het kind minder invloed lijkt te hebben op de opvoeding van ouders.

Er zijn geen verschillen gevonden tussen jongens en meisjes in externaliserend gedrag. Hoewel in veel onderzoek verschillen worden gevonden in externaliserend gedrag tussen jongens en meisjes (Alink et al., 2006; Miner, & Clarke-Stewart, 2008 ; Deater-Deckard et al. 1998 ; Olson et al., 2000), komt dit resultaat overeen met de resultaten van de studie van Keenan en Shaw (1994). Zij vonden ook geen verschillen tussen jongens en meisjes in externaliserend gedrag. Een verklaring hiervoor kan zijn dat ouders in dit onderzoek minder traditionele genderstereotypes hebben, doordat de ouders hoger opgeleid zijn. Hierdoor zullen ouders jongens en meisjes meer hetzelfde opvoeden. Wanneer ouders geen onderscheid maken tussen meisjes en jongens in de opvoeding kunnen verschillen in externaliserend gedrag tussen jongens en meisjes mogelijk ook kleiner zijn. Ouders zullen genderstereotiep gedrag minder stimuleren en zullen ongewenst gedrag zowel bij jongens als bij meisjes evenveel corrigeren, waardoor zowel jongens als meisjes leren om hun externaliserend gedrag in dezelfde maten te reguleren. Wanneer ouders juist meer traditionele genderstereotypes hebben, zullen ouders meer laks zijn bij jongens dan bij meisjes, wanneer externaliserend

(17)

16

gedrag bij jongens meer geaccepteerd wordt zal dat gedrag ook toenemen en ontstaat een verschil tussen jongens en meisjes. Daarnaast is het mogelijk dat er geen verschillen zijn gevonden tussen jongens en meisjes in de mate van externaliserend gedrag doordat deze studie een breder concept heeft onderzocht dan alleen agressie. In het onderzoek van Alink et al. (2006) werd bijvoorbeeld alleen gekeken naar agressie, terwijl in deze studie niet alleen agressie maar het externaliserend gedrag van het kind wordt onderzocht. Dit kan verklaren dat in andere studies wel een verschil is gevonden en in deze studie niet.

Tot slot was het externaliserend gedrag van het kind niet gerelateerd aan laksheid van de ouders een jaar later. Dit betekent dat er geen wederkerige relatie gevonden is tussen externaliserend gedrag van het kind en de laksheid van ouders. Wel was de laksheid van vaders gerelateerd aan het externaliserend gedrag van het kind. Wanneer vaders lakser waren naar het kind op 2 jarige leeftijd, liet het kind een jaar later meer externaliserend gedrag zien, deze relatie werd niet bij moeders gevonden. Dat in deze studie is gebleken dat het

externaliserend gedrag van het kind niet de laksheid van vaders en moeders beïnvloed kan komen doordat in deze studie geen kinderen zijn onderzocht met klinische gedragsproblemen. In ander onderzoek waaruit blijkt dat het gedrag van het kind wel invloed heeft op de laksheid van ouders worden wel kinderen onderzocht met klinische gedragsproblemen (Verhoeven et al., 2010). Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat ouders lakser worden bij kinderen met meer gedragsproblemen. Dit kan komen doordat ouders het kind vaker moeten corrigeren, en relatief minder vaak gewenste resultaten behalen met het corrigeren van het kind.

Hierdoor kan de ouder de moed opgeven en het kind minder snel corrigeren, waardoor de ouder meer laksheid zal gaan vertonen. Dit zal minder het geval zijn bij kinderen zonder klinische gedragsproblemen waarbij het corrigeren van het kind sneller effect kan hebben, waardoor de ouder minder laks zal zijn.

Dat enkel de laksheid van vaders invloed had op het externaliserend gedrag van het kind een jaar later is ook tegenstrijdig met resultaten van eerder onderzoek, waaruit juist blijkt dat de moeder meer invloed heeft op het gedrag van het kind dan de vader (Rothbaum & Weisz, 1994). Dit kan verklaard worden doordat vaders tegenwoordig een grotere rol hebben in de opvoeding en dus meer invloed hebben op het gedrag van het kind. Daarnaast is het mogelijk dat vaders in de opvoeding meer invloed hebben op het ontwikkelen van

gedragsproblemen van het kind dan moeders. Zo blijkt dat de afwezigheid van vaders hogere niveaus van agressie veroorzaken bij kinderen (Kennedy, Betts, Dunn, Sonuga-Barke, & Underwood, 2014) en dat wanneer vaders meer betrokken zijn bij de opvoeding jongens minder gedragsproblemen laten zien en meisjes minder risico lopen om in aanraking met de

(18)

17

politie te komen op 16 jarige leeftijd (Sarkadi, Kristiansson, Oberklaid, & Bremberg, 2008). Tot slot is uit onderzoek gebleken dat kinderen meer gehoorzaam zijn wanneer het kind word gedisciplineerd door vaders dan door moeders. Daarnaast wordt het disciplineren van vaders meer als streng ervaren dan het disciplineren van moeders (Power et al., 1994). Hieruit blijkt dus dat kinderen beter luisteren naar vaders en vaders als strenger ervaren, hierdoor zal het kind dus minder ongewenst gedrag vertonen bij vaders wat dus ook een effect heeft op het externaliserend gedrag van het kind.

Beperkingen en aanbevelingen

Een beperking van deze studie is dat de steekproef vooral bestaat uit hoog opgeleide ouders. Hierdoor is het niet mogelijk om de resultaten te generaliseren naar de gehele

Nederlandse samenleving. Voor vervolgonderzoek is het belangrijk om een diverse steekproef te gebruiken, zodat er onderzoek wordt gedaan naar ouders met verschillende

opleidingsniveaus. Met een meer heterogene steekproef kan ook onderzocht worden of het opleidingsniveau van ouders effect heeft op de manier van opvoeden.

Daarnaast is het externaliserend gedrag van het kind gemeten aan de hand van zelf-rapportage door de ouders. Het is mogelijk dat ouders die lakser zijn het gedrag van hun kinderen minder snel zien als opstandig/agressief gedrag. Hierdoor is het mogelijk dat kinderen van lakse ouders wel meer externaliserend gedrag lieten zien, maar dat dit door de ouders niet zo wordt geïnterpreteerd. Het is dus goed om naast een vragenlijst ook observaties te doen om het externaliserend gedrag van het kind op een objectievere manier te meten.

Wanneer meer onderzoek wordt gedaan naar de relatie tussen externaliserend gedrag en laksheid, is het interessant om te onderzoeken of er ook lange termijn effecten zijn. Zo kan vervolg onderzoek zich richten op de relatie tussen laksheid van ouders en externaliserend gedrag op jonge leeftijd ook gevolgen heeft voor externaliserend gedrag in de

basisschoolleeftijd en in de adolescentie. Daarnaast is het mogelijk dat de relatie tussen laksheid van ouders en de mate van externaliserend gedrag van het kind verschillend is voor het oudste en het jongste kind in het gezin. Dit zou tevens in vervolgonderzoek onderzocht kunnen worden.

Conclusie

Uit deze studie is gebleken dat de laksheid van vaders invloed had op het

(19)

18

het gedrag van het kind, maar dat vaders ook een belangrijke rol spelen in de opvoeding. Daarnaast is het mogelijk dat het disciplineren van vaders een andere rol speelt in de

ontwikkeling van het kind dan het disciplineren van moeders. Zo spelen vaders mogelijk een grotere rol in de ontwikkeling van gedragsproblemen dan moeders. Het is dus belangrijk dat er meer onderzoek wordt gedaan naar de rol van vaders in de opvoeding en naar het

disciplineren van vaders en wat voor effect dat heeft op de ontwikkeling van het kind. Daarnaast is het belangrijk dat in de hulpverlening niet alleen de focus wordt gelegd op moeders, maar dat zowel vaders als moeders worden meegenomen in interventies.

(20)

19

Literatuur

Achenbach, T. M. & Rescorla, L. A. (2000). Manual for the ASEBA Preschool forms &

profiles. Burlington, VT: University of Vermont, Research Center for Children, Youth, &

Families.

Alink, L. R. A., Mesman, J., Van Zeijl, J., Stolk, M. N., Juffer, F., Koot, H. M., Bakermans-Kranenburg, M. J., & Van IJzendoorn, M. H. (2006). The Early Childhood Agression Curve: Development op Physical Agression in 10- tot 50- Month-Old Children. Child

Development, 77, 954-966. doi:10.1111/j.1467-8624.2006.00912

Arnold, E. H., & O'Leary, S. G. (1997) Mothers' and Fathers' Discipline of Hard-to-Manage Toddlers. Child & Family Behavior Therapy, 19(3), 1-11, doi:10.1300/J019v19n03_01 Bates, J. E., Pettit, G. S., Dodge, K. A., & Ridge, B. (1998). Interaction of temperamental

resistance to control and restrictive parenting in the development of externalizing behavior.

Development psychology, 34, 982-995.doi:10.1037/0012-1649.34.5.982

Collet, B. R., Gimpel. G. A., Greenson, J. N., & Gunderson, T. L. (2001). Assessment of Discipline Styles Among Parents of Preschool Through School-Age Children. Journal of

Psychopathology and Behavioral Assessment, 23, 163-170. doi:10.1023/A:1010965220517

Deater-Deckard, K., Dodge, K. A., Bates, J. E., & Pettit, G. S. (1998). Multiple risk factors in the development of externalizing behavior problems: group and individual differences.

Development and psychopathology, 10, 469-493. doi:10.1017/S0954579498001709

Del Vecchio, T., & Rhoades, K. A. (2010). Bidirectional Influences in Mother-Toddler Dyads: An Examination of the Relative Influence of Mothers’ and Children’s Behaviours.

Infant and Child Development, 19, 516-529. doi:10.1002/icd.674

Endendijk, J. J., Groeneveld, M. G., Van Berkel, S. R., Hallers-Haalboom, E. T., Mesman, J., & Bakermans-Kranenburg, M. J. (2013). Gender Stereotypes in the Family Context: Mothers: Fathers, and Siblings. Sex roles, 68, 577-590. doi:10.1007/s11199-013-0265-4 Frith, C., Frith, U. (2005). Theory of mind. Current Biology, 17, 644-645.

doi:10.1016/j.cub.2005.08.041

Keenan, K., & Shaw, D. S. (1994). The development of Agression in Toddlers: A Study of Low-Income Families. Journal of Abnormal Child Psychology, 22, 53-77.

doi:10.1007/BF02169256

Kennedy, M., Betts, L., Dunn, T., Sonuga-Barke, E., & Underwood, J. (2014). Applying Pleck’s model of paternal involvement to the study of preschool attachment quality: a proof of concept study. Early Child Development and Care, 1-13.

(21)

20

Kim, H., Arnold, D. H., Fisher, P. H., & Zeljo, A. (2005). Parenting and Preschoolers’ Symptoms as a Function of Child Gender and SES. Child and Family Behavior

Therapy, 27, 23-41. doi:10.1300/J019v27n02_03

McMahon, R. J. (1994). Diagnosis, Assessment, and Treatment of Externalizing Problems in Children: The Role of Longitudinal Data. Journal of Consulting and Clinical Psychology,

62, 901-917. doi:10.1037/0022-006X.62.5.901

Miner, J. L., & Clarke-Stewart, K. A. (2008). Trajectories of Externalizing Behavior from Age 2 to Age 9: Relations With Gender, Temperament, Ethnicity, Parenting and Rater.

Development Psychology, 44, 771-786. doi:10.1037/0012-1649.44.3.771

Olson, S. L., Bates, J. E., Sandy, J. M., & Lanthier, R. (2000). Early Developmental Precursors of Externalizing Behavior in Middle Childhood and Adolescence. Journal of

Abnormal Child Psychology, 28, 119-133. doi:10.1023/A:1005166629744

Patterson, G. R. (1982). Coercive family process. Eugene, OR: Castilia.

Power, G. T., McGrath, M. P., Hughes, S. O., & Manire, S. H. (1994). Compliance and Self Asstertion: Young Children’s Responses to Mothers Versus Fathers. Developmental

Psychology, 30, 980-989. doi:10.1037/0012-1649.30.6.980

Prinzie, P., Onghena, P., Hellinckx, W., Grietens, H., Ghesquière, P., & Colpin, H. (2003). The Additive and Interactive Effects of Parenting and Children’s Personality on

Externalizing Behaviour. European Journal of Personality, 17, 95-117. doi:10.1002/per.467

Rothbaum, F., & Weisz, J. R. (1994). Parental Caregiving and Child Externalizing Behavior in Nonclinical Samples: A Meta-Analysis. Psychological Bulletin, 116, 55-74.

doi:10.1037/0033-2909.116.1.55

Sarkadi, A., Kristiansson, R., Oberklaid, K., & Bremberg, S. (2008). Fathers’ involvement and children’s developmental outcomes: A systematic review of longitudinal studies. Acta

Paediatrica, 97, 153-158. doi:10.1111/j.1651-2227.2007.00572.x

Shumow, L., Lowe Vandell, D., & Posner, J. K. (1998). Harsh, Firm, and Permissive Parenting in Low-income Families: Relations to Children’s Academic Achievement and Behavioural Adjustment. Journal of Family Issues, 19, 483-507.

doi:10.1177/019251398019005001

Stansbury, K., & Zimmermann, L. K. (1999). Relations Among Child Language Skills, Maternal Socialization of Emotion Regulation, and Child Behavior Problems. Child

(22)

21

Stufkens, A. (2007). Veranderend vaderschap. In J. Dijs, L. M. Dil, W. C. B. Hoenik, J. Mulder, W. Roelofsen, & J. A. R. Schulkes (Red.), Psychoanalytische psychotherapie in

de 21ste eeuw (28-36). Assen, Nederland: Koninklijke Van Gorcum.

Veltkamp, G., & Grunow D. (2012). Zorgverdeling tussen vaders en moeders: de rol van gezinsprofessionals Nederlandse situatie in Europese context. Tijdschrift voor

Sociologie, 3-4, 462-483.

Verhoeven, M., Junger, M., Van Aken, C., Dekovic, M., & Van Aken, M. A. G. (2010). Parenting and children’s externalizing behavior: Bidirectionality during toddlerhood.

Journal of Applied Developmental Psychology, 31, 93-105.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The book positions the psychology of retention as a function of six inter-related factors: (1) an appropriate evaluative paradigm through which retention is explored, (2) retention

De machtsbron ‘tijd’ van Denters/Berveling verwijst naar de beschikbare tijd van actoren voor deelname aan het proces en mogelijkheid om binnen deze beschikbare tijd invloed te

When the stock market of Japan is tested for the presence of rational bubbles, this results in the same conclusion as for the United States: when QE started, the stationarity tests

Hindu Priest May 26, 2017 Trincomalee Yes Primary school principal May 27, 2017 Trincomalee No Buddhist monk May 26, 2017 Trincomalee Yes Jesuit Father May 26, 2017 Trincomalee

The current institutions give big parties the initiative over all issues and force small parties to compete among themselves to enter the coalition at all, whereas Ministry Voting

For this reason, one expert explicitly stated that he enjoyed the distance that his research perspective on the blockade allowed him to keep from the subject (personal

To this end, we propose the Ball-I3D method, which consists of a conversion of player positions to a video of coordinate histograms, which are used as inputs to the I3D video encoder

In this section, the rational actor model and its assumptions about the formation of a European identity are discussed, leading me to hypothesize effects for the national