• No results found

Het verband tussen slachtofferschap van kindermishandeling en internaliserende problemen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het verband tussen slachtofferschap van kindermishandeling en internaliserende problemen"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Verband tussen Slachtofferschap van Kindermishandeling en Internaliserende Problemen

Damia la Housse 10808639

Begeleider: Mark Assink 29-01-2018 Aantal woorden: 5440

(2)

Inhoudsopgave

Abstract………...3

Inleiding………..4

Slachtofferschap van Kindermishandeling en Angststoornissen………....8

Slachtofferschap van Kindermishandeling en MDD………... 14

Conclusie en Discussie...19

(3)

Abstract

Volwassenen die slachtoffer zijn geweest van kindermishandeling hebben een groot risico op het ontwikkelen van zowel externaliserende als internaliserende problemen. In dit

literatuuronderzoek is daarom onderzoek gedaan naar het verband tussen slachtofferschap van kindermishandeling en de ontwikkeling van angststoornissen en een Major Depressive

Disorder in de volwassenheid. Dit verband is onderzocht door onderscheid te maken tussen fysieke, emotionele en seksuele kindermishandeling. Uit het onderzoek is gebleken dat een zwak verband lijkt te bestaan tussen slachtofferschap van alle vormen van

kindermishandeling en de ontwikkeling van internaliserende problemen. De mate van

gehechtheid kan hier mogelijk van invloed op zijn. Daarbij vonden verschillende onderzoeken dat de mate van ernst van kindermishandeling positief in verband staat met de ontwikkeling van internaliserende problemen, wat betekent dat slachtoffers een nog groter risico hebben op het ontwikkelen van een angststoornis of depressie dan wanneer sprake is van een minder ernstige vorm van kindermishandeling. Het is van belang dat meer onderzoek wordt gedaan naar het verband tussen slachtofferschap van kindermishandeling en internaliserende

problemen, zodat interventies kunnen inspelen op gezinnen waar mishandeling voorkomt en schadelijke gevolgen kunnen proberen te voorkomen.

Kernwoorden: kindermishandeling, internaliserende problemen, angststoornissen, Major Depressive Disorder, gehechtheid

(4)

Inleiding

Kindermishandeling is een veel besproken maatschappelijk onderwerp in Nederland. Het is een ernstige bedreiging voor de gezondheid en kan ingrijpende gevolgen hebben op de ontwikkeling van de hersenen en de mentale ontwikkeling van kinderen (Gezondheidsraad, 2011). In de Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van Kinderen en Jeugdigen (NPM-2010) is het aantal slachtoffers van kindermishandeling geschat op 119.000 kinderen van 0 tot 18 jaar (Alink et al., 2011). In 2010 gaven 346 van de 1.000 kinderen aan slachtoffer te zijn geweest van een vorm van kindermishandeling (Alink et al., 2011). Volwassenen die vroeger slachtoffer zijn geweest van kindermishandeling krijgen veel vaker te maken met psychische en lichamelijke klachten, huiselijk geweld, criminaliteit, verslaving en mishandelen vaker hun eigen kinderen dan volwassenen zonder een verleden van kindermishandeling

(Gezondheidsraad, 2011). Dit is naast een individueel probleem ook een maatschappelijk probleem en kan veel zorgkosten tot gevolg hebben (Gezondheidsraad, 2011).

In de Wet op de Jeugdzorg die sinds 1 januari 2005 van kracht is, wordt

kindermishandeling gedefinieerd als “elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel” (Wet op de Jeugdzorg, artikel 1, lid m). Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen

verschillende vormen: fysieke (of lichamelijke) mishandeling en verwaarlozing, emotionele (of psychische) mishandeling en verwaarlozing en seksueel misbruik (Van IJzendoorn et al., 2007). Fysieke mishandeling bestaat uit alle vormen van fysiek geweld tegen het kind, zoals verwondingen toebrengen aan het kind. Bij fysieke verwaarlozing worden de essentiële levensbehoeften voor een gezonde ontwikkeling van het kind onthouden. Emotionele

(5)

mishandeling bestaat uit het herhaaldelijk onveilig laten voelen van het kind door onder andere pesten, vernederen of dreigen met geweld. Bij emotionele verwaarlozing is sprake van onthouding van essentiële levensbehoeften voor een geestelijk gezonde ontwikkeling. Tot slot bestaat seksueel misbruik uit alle seksuele aanrakingen die aan een kind worden opgedrongen door een volwassene (Van IJzendoorn et al., 2007).

Uit onderzoek komt naar voren dat verschillende vormen van mishandeling en verwaarlozing op zowel korte als lange termijn kunnen leiden tot negatieve gevolgen. Op korte termijn kan bijvoorbeeld sprake zijn van een verstoorde gehechtheidsrelatie en op lange termijn hebben mishandelde kinderen een groter risico op externaliserende en internaliserende problematiek (Cyr, Euser, Bakermans-Kranenburg, & Van IJzendoorn, 2010). Een vorm van internaliserende problemen waar mishandelde kinderen een groter risico op lopen, is een depressie (Widom, DuMont, & Czaja, 2007). Een depressie kan in vier niveaus ingedeeld worden: als een enkel symptoom, met meerdere symptomen, als een syndroom of als een psychopathologische stoornis (Cantwell & Baker, 1991). Een veel voorkomende depressieve stoornis is de Major Depressive Disorder (MDD) (Widom et al., 2007; Kim & Cicchetti, 2006). MDD wordt gekenmerkt door snelle stemmingsveranderingen die zich onderscheiden door verdriet of prikkelbaarheid, verminderde eetlust, verminderde plezierbeleving,

slaapstoornissen, weinig energie, gevoelens van waardeloosheid, verminderd

concentratievermogen en suïcidale gedachten. Wanneer gedurende 2 weken sprake is geweest van 5 van bovenstaande symptomen, dan wordt gesproken van MDD (American Psychiatric Association, 2015).

Een andere vorm van internaliserende problematiek die in verband staat met

slachtofferschap van kindermishandeling is angst (Gibb, Chelminski, & Zimmerman, 2007; Afifi, Brownridge, Cox, & Sareen, 2006). Een angststoornis is een psychische aandoening die wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van pathologische angst. Wanneer de angst geen

(6)

reële grond heeft en iemand daar sociale problemen door ondervindt, is sprake van een

stoornis (American Psychiatric Association, 2015). Onderzoek laat zien dat de prevalentie van angststoornissen tussen de 2 en 27% ligt bij kinderen. Daarnaast blijkt dat angststoornissen één van de meest voorkomende psychische stoornissen zijn onder kinderen (Costello, Egger, & Angold, 2005).

Onderzoek toont aan dat mogelijk een verband bestaat tussen verschillende vormen van kindermishandeling en een angststoornis of depressie (Fergusson, Boden, & Horwood, 2008; Cougle, Timpano, Sachs-Ericsson, Keough, & Riccardi, 2010). Echter, er worden verschillende bevindingen gevonden. In onderzoek van Gibb, Chelminski en Zimmerman (2007) wordt aangetoond dat mogelijk een verband bestaat tussen emotionele

kindermishandeling en internaliserende problematiek. Daarentegen vonden Gaudiano en Zimmerman (2010) juist geen verband.

Een verstoorde gehechtheid komt voort uit de gehechtheidstheorie van Bowlby (1969). Volgens deze theorie heeft ieder kind een gehechtheidsfiguur nodig die hem/haar beschermt en zorg draagt voor de eerste jaren na de geboorte. Het kind is in die periode afhankelijk van de opvoeders en buitenwereld voor de gehechtheid en regulatie van zijn (negatieve) emoties. De meeste kinderen ontwikkelen zich veilig gehecht. Tijdens stressvolle situaties laten deze kinderen weinig onveilig gehechtheidsgedrag zien. Naast een veilige gehechtheid kunnen kinderen zich ook vermijdend, ambivalent of gedesorganiseerd hechten. Vermijdend gehechte kinderen zijn onvoorspelbaar, maar ook emotioneel verward wanneer de opvoeder verdwijnt. Ambivalent gehechte kinderen maximaliseren negatieve emoties en gaan zich vastklampen en uiten boosheid naar de opvoeder. Gedesorganiseerde kinderen laten tegenstrijdige en

onverklaarbare gedragingen zien wanneer ze nabijheid zoeken bij de verzorger (Bowlby, 1969). Kindermishandeling wordt als één van de belangrijkste oorzaken gezien voor een gedesorganiseerde gehechtheid, omdat het natuurlijke hechtingsgedrag wordt verstoord, wat

(7)

de ontwikkeling van het kind sterk negatief beïnvloedt (Cyr et al., 2010; Hesse & Main, 2006). Uit verschillende onderzoeken komt naar voren dat een gedesorganiseerde gehechtheid mogelijk samenhangt met een verhoogde kans op depressie en angststoornissen (Afifi et al., 2006; Eng, Heimberg, Hart, Schneier, & Liebowitz, 2001; Sroufe, Egeland, Carlson, & Collins, 2005).

Uit de beschreven onderzoeken komt naar voren dat mogelijk een verband bestaat tussen slachtofferschap van kindermishandeling en het ontwikkelen van een angststoornis of depressie, wat in de volwassenheid zelfs kan resulteren in een blijvende angststoornis of MDD (Widom et al., 2007). Echter, niet elke vorm van kindermishandeling is even sterk geassocieerd met de ontwikkeling van een angststoornis of MDD. Daarnaast kan gehechtheid mogelijk van invloed zijn op dit verband. Het is van belang om te weten welk verband bestaat tussen slachtofferschap van kindermishandeling en de ontwikkeling van een angststoornis en/of depressie, zodat op een zo vroeg mogelijke leeftijd ingegrepen kan worden. Als een verband zou bestaan, kunnen interventies inspelen op gezinnen waar mishandeling voorkomt en schadelijke gevolgen proberen te voorkomen. Bovendien zou kindermishandeling of de aanwezigheid van een angststoornis/depressie eerder ontdekt kunnen worden, wanneer één van de twee problemen gesignaleerd wordt in een gezin. Hierdoor worden de gevolgen in de volwassenheid mogelijk verkleind (Nederlands Centrum Jeugdgezondheid, 2016).

Het doel van deze scriptie is om onderzoek te doen naar het verband tussen

slachtofferschap van kindermishandeling en internaliserende problemen in de volwassenheid. Dit verband zal worden beschreven aan de hand van twee verschillende soorten problemen: angststoornissen en MDD. Daarnaast zal het verband worden onderzocht door naar alle vormen van kindermishandeling te kijken, omdat niet genoeg informatie bekend was over één van de vormen kindermishandeling en het verband met internaliserende problemen. De eerste paragraaf betreft studies die onderzoek doen naar het verband tussen slachtofferschap van

(8)

kindermishandeling en angststoornissen in de volwassenheid. De tweede paragraaf betreft studies die onderzoek doen naar het verband tussen slachtofferschap van kindermishandeling en MDD in de volwassenheid.

Slachtofferschap van Kindermishandeling en Angststoornissen

In verschillende onderzoeken is het verband onderzocht tussen slachtofferschap van kindermishandeling en de ontwikkeling van angststoornissen. Allereerst longitudinaal onderzoek van Springer, Sheridan, Kuo en Carnes (2007), waarin is onderzocht wat de invloed is van fysieke kindermishandeling op de mentale gezondheid op latere leeftijd. Springer en collega’s ondervroegen 2836 respondenten met een gemiddelde leeftijd van 55 jaar door hen een aantal zelfrapportages voor te leggen over fysieke kindermishandeling, mentale gezondheid, gezinsachtergrond en tegenslagen in de jeugd. Van alle respondenten gaf 11,4% aan slachtoffer te zijn geweest van fysieke kindermishandelingen en van deze fysiek mishandelde respondenten gaf 15,6% aan een angststoornis te hebben. Wanneer werd gecontroleerd voor demografische variabelen bleek fysieke kindermishandeling een significante voorspeller te zijn voor het ontwikkelen van een angststoornis. Fysieke kindermishandeling werd significant geassocieerd met een toename van 21% voor

angststoornissen ten opzichte van voor de fysieke mishandeling. Volgens criteria van Cohen en Chen (2010) laten deze gevonden resultaten een zwak verband zien (OR = 1.78).

Dit significant zwakke verband staat in lijn met resultaten uit onderzoek van Afifi, Brownridge, Cox en Sareen (2006), waarin ook onderscheid werd gemaakt in de mate van ernst van fysieke kindermishandeling. In dit surveyonderzoek is onderzoek gedaan naar psychopathologie in de volwassenheid als gevolg van drie categorieën kindermishandeling: geen fysieke straffen of mishandeling, alleen fysieke straffen, en kindermishandeling. Om dit te onderzoeken werd aan een relatief grote steekproef (N = 5838) van respondenten met een leeftijd van 15 tot 54 jaar gevraagd vragenlijsten in te vullen over fysieke straffen, fysieke en

(9)

seksuele kindermishandeling, psychische stoornissen en sociaal-demografische variabelen, waarna de respondenten werden verdeeld over de drie categorieën mishandeling. Van de respondenten gaf 35,5% aan geen verleden te hebben met fysieke straffen of

kindermishandeling, 48% een verleden met alleen fysieke straffen en 16,5% een verleden met kindermishandeling. Wanneer deze resultaten werden gecontroleerd voor demografische variabelen, vaderlijke- en moederlijke warmte en autoriteit werd geconstateerd dat 25,7% van de respondenten die slachtoffer waren van alleen fysieke straffen aan een angststoornis leed. Van de mishandelde respondenten leed 48,5% aan een angststoornis. Beide resultaten laten een zwak verband zien (respectievelijk OR = 1.16, OR = 2.39). In het onderzoek werd geconcludeerd dat slachtoffers van fysieke kindermishandeling een groter risico hebben voor het ontwikkelen van een angststoornis dan slachtoffers van alleen fysieke straffen of

respondenten zonder een verleden van mishandeling.

Echter, longitudinaal onderzoek van Fergusson, Boden en Horwood (2008) laat andere resultaten zien. Aan het onderzoek deden 1038 respondenten mee met een leeftijd tot 25 jaar die slachtoffer zijn geweest van seksuele of fysieke kindermishandeling. De ernst van fysieke kindermishandeling werd onderverdeeld in geen of zelden fysieke mishandeling, regelmatige fysieke mishandeling en ernstige fysieke mishandeling. Uit het onderzoek bleek dat wanneer fysieke kindermishandeling in een ernstigere mate aanwezig was, dat een hoger percentage van de respondenten een angststoornis had in vergelijking met geen of zelden fysieke

mishandeling. Op 16- tot 18-jarige leeftijd was dit 37,7%, op 18- tot 21-jarige leeftijd 30,8% en op 21- tot 25-jarige leeftijd 33,3%. Wanneer echter werd gecontroleerd voor geslacht, educatie, fysieke en seksuele kindermishandeling en gehechtheid bleek het verband tussen fysieke kindermishandeling en angststoornissen niet significant te zijn. Van de seksueel mishandelde respondenten gaf 40,6% aan te lijden aan een angststoornis op 16- tot 18-jarige leeftijd, 34,9% op 18- tot 21-jarige leeftijd en 45,5% op 21- tot 25-jarige. Wanneer deze

(10)

resultaten gecontroleerd werden voor demografische variabelen werd nog steeds een significant zwakke toename gevonden in de aanwezigheid van angststoornissen voor de leeftijden 18, 21 en 25 jaar.

Het onderzoek van Cougle, Timpano, Sachs-Ericsson, Keough en Riccardi (2010) laat ook zien dat tussen slachtofferschap van fysieke kindermishandeling en verschillende vormen van angststoornissen niet altijd een significant verband bestaat. Zij onderzochten de relatie tussen het hebben van een verleden van slachtofferschap van fysieke- en seksuele

kindermishandeling en het hebben van een angststoornis, waarbij onderscheid werd gemaakt tussen verschillende vormen van angststoornissen. Door 4141 respondenten (56% vrouw en 44% man) met een gemiddelde leeftijd van 49,9 jaar te ondervragen over ervaringen met kindermishandeling en eerdere angstsymptomen, werden data verzameld. Van de

respondenten gaf 23,4% aan slachtoffer te zijn geweest van fysieke kindermishandeling en 10,9% van seksuele kindermishandeling. Uit het onderzoek bleek dat seksuele

kindermishandeling een positieve significante relatie heeft met het ontwikkelen van een Sociale Angststoornis (SAD) (OR = 3.08), Paniek Stoornis (PA) (OR = 3.86), Generaliseerde Angst Stoornis (GAS) (OR = 3.28) en Posttraumatische Stress stoornis (PTSS) (OR = 5.41) na controle voor demografische variabelen. De resultaten voor SAD en GAS laten een zwak verband zien en voor PA en PTSS een matig verband. Fysieke kindermishandeling was daarentegen alleen significant geassocieerd met Specifieke Fobie (SF) (OR = 2.00) en PTSS (OR = 3.06), wat een zwak verband laat zien. Daarnaast laat het onderzoek zien dat wanneer sprake is van een combinatie van meerdere angststoornissen, de kans significant groter is dat sprake is geweest van kindermishandeling in de jeugd, dan wanneer geen sprake is van een angststoornis.

Uit ander onderzoek bij een relatief grote steekproef (N = 5365) bleek ook dat een verband bestaat tussen slachtofferschap van seksuele kindermishandeling en verschillende

(11)

soorten angststoornissen (Cutajar et al., 2010). In dit onderzoek waren de respondenten echter opgesplitst in twee groepen om de resultaten met elkaar te vergelijken. De eerste groep

bestond uit 2688 12- tot 43-jarige slachtoffers van seksuele kindermishandeling voor de leeftijd van 16 jaar. De controlegroep bestond uit 2677 respondenten die geen negatieve ervaringen hadden gehad. De respondenten uit de seksueel mishandelde groep werden willekeurig gekoppeld aan iemand uit de controlegroep op basis van geslacht en leeftijd waarna gemeten werd of de mishandelde respondenten meer stoornissen hadden dan de niet-mishandelde respondenten. In de controlegroep gaf 2,2% van de respondenten aan te lijden aan een angststoornis en in de seksueel mishandelde groep was dit 5,8%. Dit resultaat laat een zwak verband zien (OR = 2.67). Voor een posttraumatische stress stoornis gaf 0,7% van de controlegroep aan hieraan te lijden, tegenover 4,0% van de seksueel mishandelde

respondenten, wat een matig verband weergeeft (OR = 5.56). Uit de resultaten kwam naar voren dat slachtoffers van seksuele kindermishandeling zowel in de kindertijd als in de volwassenheid een significant groter risico lopen op het ontwikkelen van een

posttraumatische stress stoornis en een andere angststoornis dan de niet-mishandelde respondenten. Daarnaast vonden de onderzoekers dat vrouwen een significant hoger risico hadden op het ontwikkelingen van een angststoornis en specifiek voor PTSS dan mannen.

Naast de gevonden verbanden tussen slachtofferschap van fysieke en seksuele kindermishandeling en het ontwikkelen van angststoornissen, is ook onderzoek gedaan naar het verband tussen emotionele kindermishandeling en het ontwikkelen van angststoornissen (Hovens et al., 2010). Data waren verzameld door bij een relatief grote steekproef (N = 1931) met een leeftijd van 18 t/m 65 jaar gestructureerde interviews af te nemen over

slachtofferschap van verschillende vormen van kindermishandeling voor 16-jarige leeftijd en angststoornissen. De resultaten van de respondenten met een angststoornis werden vergeleken met 520 respondenten uit een controlegroep die nooit eerder te maken hadden gehad met een

(12)

angststoornis. Van de respondenten gaf 38,8% aan slachtoffer te zijn geweest van emotionele verwaarlozing, 25,1% van emotionele mishandeling en 18,5% van seksuele mishandeling. Uit de resultaten bleek dat van de seksueel mishandelde respondenten 11,5% aangaf te lijden aan een angststoornis, tegenover 5,2% in de controlegroep, wat een zwak verband weergeeft (OR = 2.48). Van de emotioneel mishandelde respondenten leed 5,2% aan een angststoornis, tegenover 2,1% van de respondenten in de controlegroep, wat een zwak verband weergeeft (OR = 1.61). Van de emotioneel verwaarloosde respondenten leed 12,3% aan een

angststoornis, tegenover 7,3% in de controlegroep, wat ook een zwak verband weergeeft (OR = 2.23). Vergeleken met de controlegroep gaven respondenten die slachtoffer zijn geweest van emotionele mishandeling of verwaarlozing en seksuele mishandeling twee keer zo vaak aan last te hebben van een angststoornis dan de respondenten uit de controlegroep. Ook werd een significant positief verband gevonden tussen kindermishandeling en de ontwikkeling van een angststoornis.

Spinhoven en collega’s (2010) hebben met dezelfde onderzoeksmethode en dezelfde criteria voor respondenten het verband tussen emotionele kindermishandeling en het

ontwikkelen van angststoornissen onderzocht en laten eenzelfde zwak verband zien. Aan het onderzoek deden 2288 respondenten tussen 18 en 65 jaar mee die slachtoffer waren geweest van kindermishandeling voor 16-jarige leeftijd. De controlegroep bestond uit 498

respondenten zonder een verleden van kindermishandeling. Uit het onderzoek bleek dat 45,1% van de respondenten die voor hun 16e jaar emotioneel verwaarloosd waren een angststoornis had. In de controlegroep betrof dit 18,9% van de respondenten. Voor

emotionele mishandeling was dit 29,2% van de mishandelde respondenten en 11,2% van de niet-mishandelde respondenten. Voor zowel emotionele verwaarlozing als mishandeling bleek een significant verband gevonden te zijn met de aanwezigheid van een angststoornis, nadat

(13)

was gecontroleerd voor leeftijd, geslacht en educatie. Dit verband geeft een zwak verband weer (OR = 1.60).

Soortgelijke resultaten werden gevonden in het onderzoek van Gibb en collega’s (2007), maar zij onderzochten psychiatrische patiënten met een verleden van

kindermishandeling. Voor het onderzoek werden bij een relatief kleine steekproef (N = 857) met een gemiddelde leeftijd van 38,36 jaar gestructureerde interviews afgenomen om het verband te onderzoeken tussen emotionele kindermishandeling en het ontwikkelen van een angststoornis. Van de respondenten gaf 51,9% aan aan een angststoornis te lijden. Tussen emotionele mishandeling en de aanwezigheid van een angststoornis werd een significant zwakke correlatie gevonden, wat een zwak verband weergeeft. Daarnaast werd voor jongere respondenten, vergeleken met oudere respondenten, een hogere mate van aanwezigheid van emotionele kindermishandeling gevonden en hadden zij meer kans op het ontwikkelen van een angststoornis.

Samenvattend lijkt een zwak verband te bestaan tussen slachtofferschap van kindermishandeling en het ontwikkelen van een angststoornis. Wanneer onderscheid werd gemaakt tussen verschillende vormen van kindermishandeling lijkt voor zowel fysieke-, seksuele- als emotionele kindermishandeling een zwak verband gevonden met

angststoornissen, ondanks ook verschillen bestaan tussen deze verschillende vormen van kindermishandeling en de ontwikkeling van angststoornissen en een onderzoek geen significant verband vond. Voor fysieke kindermishandeling werd een zwak verband gevonden. Echter, onderzoek van Cougle en collega’s (2010) vond alleen een significant verband tussen fysieke kindermishandeling en de ontwikkeling van SF en PTSS. Tussen seksuele kindermishandeling en angststoornissen lijkt ook een zwak verband te bestaan, waarbij een groter risico bestaat op het ontwikkelen van een angststoornis wanneer de ernst van de mishandeling groter is (Fergusson et al., 2008). Daarnaast laten Hovens en collega’s

(14)

(2010), Spinhoven en collega’s (2010) en Gibb en collega’s (2007) een zwak verband zien voor emotionele kindermishandeling. Bovendien lijkt geslacht de ontwikkeling van een angststoornis te kunnen beïnvloeden.

Slachtofferschap van Kindermishandeling en MDD

Uit verschillende onderzoeken blijkt dat niet alleen een verband bestaat tussen slachtofferschap van kindermishandeling en angststoornissen, maar dat slachtofferschap van kindermishandeling ook geassocieerd is met een depressieve stoornis. Daarnaast lijkt dit verband gemodereerd te worden door het opvoedingsgedrag van ouders. In deze paragraaf zullen een aantal van deze onderzoeken worden besproken.

Allereerst eerder besproken onderzoek van Afifi en collega’s (2006), waarin

onderzoek is gedaan naar het verband tussen fysieke kindermishandeling en het ontwikkelen van MDD. In dit onderzoek is onderscheid gemaakt in de mate van ernst van fysieke

kindermishandeling. Van de 5838 respondenten gaf 15,6% aan met een verleden van fysieke straffen te lijden aan MDD en 31% met een verleden van fysieke kindermishandeling te lijden aan MDD, tegenover 12,2% van de respondenten zonder een verleden van fysieke straffen en kindermishandeling. Er werd geconcludeerd dat slachtoffers van zowel fysieke straffen als kindermishandeling een significant hoger risico hebben op het ontwikkelen van MDD in vergelijking met de controlegroep. Dit verband geeft een zwak verband weer (respectievelijk OR = 1.22, OR = 1.97).

Ander eerder besproken onderzoek heeft soortgelijke effecten gevonden en

onderscheid gemaakt tussen de mate van ernst van fysieke kindermishandeling (Fergusson et al., 2008). In dit onderzoek werd het verband onderzocht tussen slachtofferschap van seksuele en fysieke kindermishandeling en het ontwikkelen van een depressieve stoornis in de

volwassenheid. De ernst van fysieke kindermishandeling werd onderverdeeld in geen of zelden fysieke mishandeling, regelmatige fysieke mishandeling en ernstige fysieke

(15)

mishandeling. Van de seksueel mishandelde respondenten gaf 57,8% op 16- tot 18-jarige leeftijd aan te lijden aan MDD, op 18- tot 21-jarige leeftijd 54,0% en op 21- tot 25-jarige leeftijd 40,9%. Van de fysiek mishandelde respondenten gaf 49,2% op 16- tot 18-jarige leeftijd aan te lijden aan MDD, 38,5% op 18- tot 21-jarige leeftijd en 42,4% op 21- tot 25-jarige leeftijd. Voor beide vormen van kindermishandeling werd een significant positief verband gevonden met de ontwikkeling van een depressie. Daarnaast kwam MDD het meest voor op 16- tot 18-jarige leeftijd en neemt de depressie met de jaren af. Wanneer werd

gecontroleerd voor geslacht, educatie, fysieke en seksuele kindermishandeling en gehechtheid werd voor zowel seksuele als fysieke kindermishandeling nog steeds een significant positief verband gevonden met het ontwikkelen van MDD. Voor beide vormen van

kindermishandeling werd een matig verband gevonden. In vergelijking met andere studies is dit een substantieel sterk verband.

Deze gevonden effecten staan in lijn met de resultaten uit onderzoek van Kendler, Kuhn en Prescott (2004), waarin het verband tussen seksuele kindermishandeling en MDD is onderzocht onder alleen vrouwelijke respondenten. Om dit verband te onderzoeken, werden bij 1404 vrouwen van 17 t/m 55 jaar interviews afgenomen over seksuele kindermishandeling en MDD. Van de respondenten gaf 30,3% aan slachtoffer te zijn geweest van seksuele

kindermishandeling voor 16-jarige leeftijd. De ernst van seksuele kindermishandeling werd gemeten door onderscheid te maken tussen non-genitale mishandeling, genitale mishandeling zonder penetratie en met penetratie. Respondenten met een verleden van slachtofferschap van seksuele kindermishandeling bleken significant gevoeliger voor het ontwikkelen van MDD in vergelijking met respondenten zonder slachtofferschap van seksuele kindermishandeling. Dit verband was zwak (OR = 1.64). Daarnaast werd een groter risico gevonden voor het

ontwikkelen van MDD wanneer een ernstigere mate van seksuele kindermishandeling aanwezig was.

(16)

Bovendien is, naast onderzoeken die onderscheid hebben gemaakt tussen de ernst van kindermishandeling, ook onderzoek gedaan naar het verband tussen slachtofferschap van kindermishandeling en verschillende stadia in het ontwikkelen van MDD. Dit verband is onderzocht in onderzoek van Widom en collega’s (2007), waarin een relatief kleine steekproef (N = 1196) werd opgesplitst in twee groepen. De eerste groep bestond uit 676 respondenten met een gemiddelde leeftijd van 28,7 jaar die slachtoffer waren geweest van kindermishandeling of verwaarlozing voor 11-jarige leeftijd en de controlegroep bestond uit 520 niet-mishandelde of verwaarloosde respondenten. Data uit gestructureerde interviews toonden aan dat 25% van de mishandelde of verwaarloosde respondenten aan levenslange MDD leed, tegenover 20,8% uit de controlegroep. Tevens bleek dat slachtoffers van fysieke mishandeling of seksuele mishandeling significant meer kans hadden op het ontwikkelen van levenslange MDD. Voor emotionele mishandeling werd echter een significant risico

gevonden voor het ontwikkelen van onmiddellijke MDD, maar niet voor levenslange MDD. Dit significante risico geeft een zwak verband weer (OR = 1.59). In het onderzoek wordt geconcludeerd dat emotionele mishandeling meer kans geeft op het ontwikkelen van onmiddellijke MDD, terwijl fysieke en seksuele mishandeling het risico voor MDD op de lange termijn vergroten.

Ook recenter onderzoek van Schulz en collega’s (2017) heeft met een relatief kleine steekproef (N = 123) onderzoek gedaan naar de relatie tussen slachtofferschap van emotionele kindermishandeling en de aanwezigheid van MDD in de volwassenheid. Echter, in dit

onderzoek is gebruikgemaakt van zelfrapportages over slachtofferschap van

kindermishandeling en de aanwezigheid van MDD-symptomen in plaats van gestructureerde interviews. Van de respondenten gaf 62,6% aan slachtoffer te zijn geweest van emotionele kindermishandeling en leed 41% aan MDD. Wanneer werd gecontroleerd voor demografische variabelen en andere vormen van kindermishandeling werd een positief significante correlatie

(17)

gevonden tussen emotionele kindermishandeling en MDD (r = .28), wat een zwak verband weergeeft.

Echter, tegenstrijdige resultaten werden gevonden in het onderzoek van Gaudiano en Zimmerman (2010). Aan dit onderzoek deden 397 vrouwen en 226 mannen mee met een leeftijd tussen 18 en 79 jaar. Er werd een vergelijking gemaakt tussen 32 respondenten met MDD en 591 respondenten uit de controlegroep zonder enige vorm van psychopathologie op basis van hun verschillende ervaren vormen van jeugdtrauma. Middels gestructureerde interviews over MDD en zelfrapportages over de geschiedenis van fysieke, seksuele en emotionele kindermishandeling of verwaarlozing werden de data verzameld. Uit het

onderzoek bleek dat respondenten met MDD significant vaker een jeugdtrauma rapporteerden dan respondenten zonder MDD. Wanneer werd gekeken naar specifieke vormen van

jeugdtrauma werd geconcludeerd dat respondenten met MDD significant vaker aangaven slachtoffer te zijn geweest van fysieke (OR = 2.81) of seksuele kindermishandeling (OR = 2.75) dan respondenten uit de controlegroep. Dit geeft voor zowel fysieke als seksuele kindermishandeling een zwak verband weer. Voor emotionele kindermishandeling of fysieke verwaarlozing werd echter geen significant verband gevonden met MDD.

Bovenstaande studies tonen een direct verband aan tussen slachtofferschap van kindermishandeling en MDD, maar Arnow, Blasey, Hunkeler, Lee en Hayward (2011)

hebben geslacht als een modererende variabele onderzocht. Arnow en collega’s ondervroegen 5673 respondenten van 21 t/m 75 jaar door hen een vragenlijst en zelfrapportage voor te leggen waarin gevraagd werd naar MDD-symptomen volgens de DSM-IV-criteria en slachtofferschap van kindermishandeling. Van de mannelijke respondenten gaf 24% aan slachtoffer te zijn geweest van emotionele mishandeling, 23% van fysieke mishandeling en 13% van seksuele mishandeling. Van de vrouwelijke respondenten gaf 33% aan slachtoffer te zijn geweest van emotionele mishandeling, 22% van fysieke mishandeling en 36% van

(18)

seksuele mishandeling. Uit de resultaten bleek dat een significant positief verband werd gevonden tussen slachtofferschap van kindermishandeling en een verhoogd risico op het ontwikkelen van MDD. Wanneer onderscheid werd gemaakt tussen de verschillende vormen van kindermishandeling werd voor emotionele mishandeling (OR = 1.84), fysieke

mishandeling (OR = 1.46) en seksuele mishandeling (OR = 1.46) een zwak verband gevonden. Daarnaast werd geen modererend effect gevonden van geslacht op het verband tussen slachtofferschap van kindermishandeling en het ontwikkelen van MDD.

Daarnaast hebben Bifulco en collega’s (2006) gehechtheid als moderator onderzocht. Aan dit onderzoek deden 154 als kind mishandelde vrouwen mee met een leeftijd tussen 26 en 59 jaar. Middels gestructureerde interviews over ervaringen met mishandeling in de kindertijd, gehechtheid en de aanwezigheid van angststoornissen en een depressie waren de data verzameld. Van de respondenten gaf 40% aan te lijden aan MDD en 48% een onveilige gehechtheid te hebben. De onveilig vermijdende gehechtheid en onveilig gedesorganiseerde gehechtheid bleken het verband tussen kindermishandeling en MDD significant te modereren. Wanneer werd gekeken naar de relatie tussen kindermishandeling en verwaarlozing, werd een vergroot risico gevonden voor alle onveilige hechtingsstijlen, 64% tot 88% tegenover 43% voor de veilige hechtingsstijlen. Daarnaast werd een zwak verband gevonden tussen zowel kindermishandeling en een onveilig vermijdende gehechtheid als kindermishandeling en een onveilig gedesorganiseerde gehechtheid. Er werd een zwak verband gevonden tussen een onveilig vermijdende gehechtheid en MDD en een matig verband tussen een onveilig

gedesorganiseerde gehechtheid en MDD. Een onveilige hechtingsstijl lijkt van invloed te zijn op het verband dat bestaat tussen slachtofferschap van kindermishandeling en de

ontwikkeling van MDD.

Samenvattend lijkt een zwak verband te bestaan tussen slachtofferschap van

(19)

seksuele- en emotionele kindermishandeling en verwaarlozing werd een zwak verband gevonden, ondanks verschillen in resultaten en een onderzoek dat geen significant verband vond. Daarnaast werd een groter risico gevonden op het ontwikkelen van MDD als de

respondent slachtoffer was geweest van een ernstigere vorm van seksuele kindermishandeling (Kendler, Kuhn, & Prescott, 2004). Onderzoek naar levenslange en onmiddellijke MDD toont aan dat fysieke- en seksuele kindermishandeling zwakke voorspellers zijn voor levenslange MDD en emotionele kindermishandeling een zwakke voorspeller is voor onmiddellijke MDD (Widom et al., 2007). Daarnaast lijkt een modererend effect gevonden van gehechtheid op het verband tussen slachtofferschap van kindermishandeling en de ontwikkeling van MDD en hebben mishandelde adolescenten met een onveilige gehechtheid een groter risico op het ontwikkelen van MDD (Bifulco et al., 2006). Geslacht lijkt echter geen invloed te hebben op het verband (Arnow et al., 2011).

Conclusie en Discussie

In dit literatuuroverzicht is onderzoek gedaan naar het verband tussen slachtofferschap van kindermishandeling en internaliserende problemen in de volwassenheid. Uit de

beschreven onderzoeken lijkt een zwak verband te bestaan tussen slachtofferschap van kindermishandeling en de ontwikkeling van internaliserende problematiek. Wanneer in de onderzoeken onderscheid werd gemaakt tussen verschillende vormen van kindermishandeling werd voor zowel fysieke-, seksuele- als emotionele kindermishandeling een klein significant verband gevonden en lijkt het dat deze vormen van kindermishandeling een voorspeller zijn voor angststoornissen en MDD. Daarbij vonden verschillende onderzoeken dat de mate van ernst van kindermishandeling positief in verband stond met de ontwikkeling van

internaliserende problemen, wat betekent dat slachtoffers een nog groter risico hebben op het ontwikkelen van een angststoornis of depressie dan wanneer sprake is van een minder

(20)

gemaakt tussen verschillende vormen van angststoornissen of MDD, werd een zwak verband gevonden.

Echter, een aantal onderzoeken hebben geen verband of andere bevindingen gevonden. Zoals Fergusson en collega’s (2008), die geen significant verband vonden tussen fysieke kindermishandeling en angststoornissen. Een verklaring hiervoor is dat fysieke

kindermishandeling in het onderzoek gerelateerd was aan veel ongunstige

sociaal-economische-, gezins- en persoonlijke factoren, die een rol spelen in de ontwikkeling van mentale problemen in de volwassenheid (Fergusson et al., 2008). Wanneer de resultaten werden gecontroleerd voor deze factoren was het verband niet meer significant, omdat de ontwikkeling van angststoornissen te wijten was aan deze factoren (Fergusson et al., 2008). Daarnaast geeft onderzoek aan dat slachtofferschap van kindermishandeling van invloed kan zijn op de ontwikkeling van persoonlijkheid, wat uiteindelijk impact kan hebben op de ontwikkeling van angststoornissen (Afifi et al., 2006). Daarentegen vonden Fergusson en collega’s (2008) als enige een matig verband tussen slachtofferschap van seksuele en fysieke kindermishandeling en de ontwikkeling van MDD. Er is geen eenduidige verklaring voor dit substantieel sterke verband in vergelijking met andere onderzoeken. Data werden verzameld middels retrospectief onderzoek en dit kan herinneringsbias met zich mee brengen, net zoals in andere onderzoeken.

Bovendien werd in onderzoek van Cougle en collega’s (2010) gevonden dat vrouwen een significant groter risico hebben op het ontwikkelen van een angststoornis of PTSS. Een verklaring hiervoor is dat uit onderzoek blijkt dat vrouwen meer kans hebben op de

ontwikkeling van een angststoornis door de effecten van hun genen en de manier waarop ze omgaan met hun omgeving (Cougle et al., 2010). Vergeleken met mannen zijn vrouwen vatbaarder voor stressoren uit de omgeving en hebben zij hierdoor een groter risico op het ontwikkelen van angststoornissen (Cougle et al., 2010).

(21)

Een ander opvallend resultaat werd gevonden in onderzoek van Widom en collega’s (2008). Zij vonden een verschillend verband tussen slachtofferschap van kindermishandeling en de ontwikkeling van levenslange of onmiddellijke MDD. Fysieke- en seksuele

kindermishandeling zouden een groter risico met zich meebrengen voor levenslange MDD en emotionele kindermishandeling voor onmiddellijke MDD. Een verklaring hiervoor komt uit de hechtingstheorie. Tijdens de emotionele mishandeling of verwaarlozing heeft het kind het gevoel onveilig te zijn, wordt het vernederd en is sprake van onthouding van essentiële levensbehoeften voor de geestelijke gezonde ontwikkeling. Dit brengt met zich mee dat het natuurlijke hechtingsproces wordt verstoord en het kind geen nabijheid kan zoeken bij de ouders/verzorgers (Bowlby, 1969). Dit kan resulteren in de ontwikkeling van onmiddellijke MDD.

Naast het directe verband werd door Arnow en collega’s (2011) geslacht als moderator onderzocht. Zij concludeerden dat tussen mannen en vrouwen geen significant verband werd gevonden. Echter, uit dit onderzoek bleek wel dat vrouwen gemiddeld vaker aangaven slachtoffer te zijn geweest van seksuele en emotionele kindermishandeling dan mannen. De mogelijkheid zou daarom kunnen bestaan dat verschil in geslacht mede wordt veroorzaakt door de hogere mate van aanwezigheid van slachtofferschap bij vrouwen (Arnow et al., 2011).

Er zijn ook een aantal kanttekeningen te noemen bij dit literatuuronderzoek.

Ten eerste is in sommige onderzoeken gebruikgemaakt van een cross-sectioneel design. Dit betekent dat niet altijd sprake hoeft te zijn van een causale relatie, maar het ook alleen om een associatie kan gaan. Met het interpreteren van de resultaten moet hier rekening mee gehouden worden (Afifi et al., 2006). Daarnaast is in veel onderzoeken gebruikgemaakt van

retrospectief onderzoek. Dit betekent dat respondenten zijn geselecteerd op basis van hun eigen beleefde ervaringen met kindermishandeling, wat herinneringsbias met zich mee kan

(22)

brengen. Respondenten met ernstigere problemen hebben over het algemeen meer kans om zich slachtofferschap van kindermishandeling te herinneren (Cougle et al., 2010). Bovendien kan het voor een slachtoffer lastig zijn de gebeurtenis te herinneren (Afifi et al., 2006). Voor vervolgonderzoek is daarom belangrijk dat het verband tussen slachtofferschap van

kindermishandeling en internaliserende problemen in longitudinaal onderzoek wordt onderzocht. Hiermee kan herinneringsbias tegen gegaan worden.

Een tweede kanttekening is dat in veel van de onderzoeken gebruikgemaakt is van zelfrapportages en vragenlijsten. Zelfrapportages en vragenlijsten zijn subjectief en zorgen voor een lage betrouwbaarheid. Respondenten kunnen sociaal wenselijke antwoorden geven (Hulstijn, Boomsma, Cohen-Kettenis, & Mellenbergh, 2008). Vervolgonderzoek kan beter gebruikmaken van gestructureerde interviews, wat de betrouwbaarheid van het onderzoek zal vergroten. Een derde kanttekening is dat in de meeste onderzoeken kindermishandeling is onderzocht met vragenlijsten, waarin over het algemeen maar één of twee items zaten die specifiek over een bepaalde vorm van kindermishandeling, angststoornissen of MDD gingen (Spinhoven et al., 2010). Dit zorgde ervoor dat de betrouwbaarheid van de vragenlijsten laag was. In vervolgonderzoek moeten daarom meer items worden toegevoegd aan de

vragenlijsten, zodat ze betrouwbaarder worden (Springer et al., 2010).

Daarnaast kan het voor vervolgonderzoek van belang zijn om te controleren voor sociaal-economische-, gezins- en persoonlijke factoren. Uit onderzoek is gebleken dat dit van invloed kan zijn op het verband tussen slachtofferschap van kindermishandeling en de

ontwikkeling van internaliserende problemen (Fergusson et al., 2008).

Ondanks enkele beperkingen aan dit literatuuronderzoek, kan worden aangenomen dat een verband bestaat tussen slachtofferschap van kindermishandeling en de ontwikkeling van internaliserende problemen in de volwassenheid. Het is belangrijk dat nog meer onderzoek gedaan wordt naar dit verband en dat nagedacht wordt over interventie en preventie van de

(23)

schadelijke gevolgen van kindermishandeling of verwaarlozing. Wanneer interventies kunnen inspelen op gezinnen met een hogere kans op kindermishandeling of waar

kindermishandeling al plaatsvindt, kunnen internaliserende problemen vroegtijdig worden gesignaleerd en mogelijk bestreden worden. Kindermishandeling is een veelvoorkomend probleem en met de toenemende kennis kunnen de gevolgen mogelijk ingedamd worden.

(24)

Referenties

Afifi, T. O., Brownridge, D. A., Cox, B. J., & Sareen, J. (2006). Physical punishment, childhood abuse and psychiatric disorders. Child Abuse & Neglect, 30, 1093-1103. doi:10.1016/j.chiabu.2006.04.006

Alink, L., Van IJzendoorn, R., Bakermans-Kranenburg, M., Pannebakker, F., Vogels, T., & Euser, S. (2011). Kindermishandeling in Nederland Anno 2010: De Tweede Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van Kinderen en Jeugdigen (NPM-2010). Leiden: Casimir.

American Psychiatric Association. (2015). Diagnostic criteria and codes. In Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.). Retrieved from Error! Hyperlink reference not valid.org/pb-assets/dsm/update/DSM5Update_October2017.pdf

Arnow, B. A., Blasey, C. M., Hunkeler, E. M., Lee, J. L., & Hayward, C. (2011). Does Gender Moderate the Relationship Between Childhood Maltreatment and Adult Depression? Child Maltreatment, 16, 175-183. doi:10.1177/1077559511412067 Bifulco, A., Kwon, J., Jacobs, C., Moran, P. M., Bunn, A., & Beer, N. (2006). Adult

attachment style as mediator between childhood neglect/abuse and adult depression and anxiety. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemology, 41, 796-805. doi:10. 1007/s00127-006-0101-z

Bowlby, J. (1969). Attachment and Loss. New York: Basic Books.

Cantwell, D. P., & Baker, L. (1991). Manifestations of depressive affect in adolescence. Journal of Youth and Adolescence, 20, 121-133. doi:0047-2891/91/04000121506. 50/0/0

Cohen, H., & Chen, P. (2010). How Big is a Big Odds Ratio? Interpreting the Magnitudes of Odds Ratios in Epidemiological Studies. Communications in Statistics, 39, 860-864. doi:10.1080/03610911003650383

(25)

Cougle, J. R., Timpano, K. R., Sachs-Ericsson, N., Keough, M. E., & Riccardi, C. J. (2010). Examining the unique relationships between anxiety disorders and childhood physical and sexual abuse in the National Comorbidity Survey-Replication. Psychiatry

Research, 177, 150-155. doi:10.1016/j.psychres.2009.03.008

Costello, E. J., Egger, H. L., & Angold, A. (2005). The developmental epidemiology of anxiety disorders: phenomenology, prevalence, and comorbidity. Child and Adolescent Psychiatric Clinics, 14, 631-648. doi:10.1016/j.chc.2005.06.003 Cutajar, M. C., Mullen, P. E., Ogloff, J. R. P., Thomas, S. D., Wells, D. L., & Spataro, J.

(2010). Psychopathology in a large cohort of sexually abused children followed up to 43 year. Child Abuse & Neglect, 34, 813-822.

Cyr, C., Euser, E. M., Bakermans-Kranenburg, M. J., & Van IJzendoorn, M. H. (2010). Attachment security and disorganization in maltreating and high-risk families: A series of meta-analyses. Development and Psychopathology, 22, 87-108. doi:10.1017/ S0954579409990289

Eng, W., Heimberg, R. G., Hart, T. A., Schneier, F. R., & Liebowitz, M. R. (2001).

Attachment in individuals with social anxiety disorder: the relationship among adult attachment styles, social anxiety, and depression. Emotion, 1, 365-380. doi:10.1037/ 1528-3542.1.4.365

Fergusson, D. M., Boden, J. M., & Horwood, L. J. (2008). Exposure to childhood sexual and physical abuse and adjustment in early adulthood. Child Abuse & Neglect, 32, 607-619. doi:10.1016/j.chiabu.2006.12.018

Gaudiano, B. A., & Zimmerman, M. (2010). The Relationship between Childhood Trauma History and the Psychotic Subtype of Major Depression. Acta Psychiatrica

(26)

Gezondheidsraad (2011). Behandeling van de gevolgen van kindermishandeling. Retrieved from https://www.gezondheidsraad.nl/sites/default/files/201111kindermishandeling. pdf

Gibb, B. E., Chelminski, I., & Zimmerman, M. (2007). Childhood emotional, physical, an sexual abuse, and diagnoses of depressive and anxiety disorders in adult psychiatric outpatients. Depression and Anxiety, 24, 256-263. doi:10.1002/da

Hesse, E., & Main, M. (2006). Frightened, threatening, and dissociative (FR) parental

behavior as related to infant D attachment in low-risk samples: description, discussion, and interpretations. Development and Psychopathology, 18, 309-343. doi:10.1017/ S0954579406060172

Hovens, J. G. F. M., Wiersma, J. E., Giltay, E. J., Van Oppen, P., Spinhoven, P., Penninx, B. W. J. H., & Zitman, F. G. (2010). Childhood life events and childhood trauma in adult patients with depressive, anxiety and comorbid disorders vs. controls. Acta

Psychiatrica Scandinavica, 122, 66-74. doi:10.1111/j.1600-0447.2009.01491.x Hulstijn, E. M., Boomsma, A., Cohen-Kettenis, P. T., & Mellenbergh, G. J. (2008). De

Vragenlijst Sociale Vaardigheden van Jongeren. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 47, 460-470.

Kendler, K. S., Kuhn, J. W., & Prescott, C. A. (2004). Childhood sexual abuse, stressful life events and risk for major depression in woman. Psychological Medicine, 34,

1475-1482. doi:10.1017/S003329170400265X

Kim, J. M., & Cicchetti, D. (2006). Longitudinal trajectories of self-system processes and depressive symptoms among maltreated and nonmaltreated children. Child

Development, 77, 624-639. doi:10.1111/j/1467-8524.2006.00894.x

Nederlands Centrum Jeugdgezondheid. (2016). Richtlijn kindermishandeling. Retrieved from https://www.ncj.nl/index.cfm?act=richtlijnen2.print&richtlijn=12

(27)

Schulz, P., Beblo, T., Ribbert, H., Kater, L., Spannhorst, S., Driessen, M., & Hennig-Fast, K. (2017). How is childhood emotional abuse related to major depression in adulthood The role of personality and emotion acceptance. Child Abuse & Neglect, 72, 98-109. doi:10.1016.j.chiabu.2017.07.022

Spinhoven, P., Elzinga, B. M., Hovens, J. G. F. M., Roelofs, K., Zitman, F. G., Van Oppen, P., & Penninx, B. W. J. H. (2010). The specificy of childhood adversities and negative life events across the life span to anxiety and depressive disorders. Journal of Affective Disorders, 126, 103-112. doi:10.1016/j.jad.2010.02.132

Springer, K. W., Sheridan, J., Kuo, D., & Carnes, M. (2007). Long-term physical and mental health consequences of childhood physical abuse: Results from a large population based sample of men and women. Child Abuse & Neglect, 31, 517-530. doi:10.1016/ j.chiabu.2007.01.003

Sroufe, L.A., Egeland, B., Carlson, E., & Collins, W.A. (2005). The development of the person: the Minnesota study of risk and adaptation from birth to adulthood. New York: Guilford Publications.

Van IJzendoorn, M. H., Prinzie, P., Euser, E. M., Groeneveld, M. G., Brilleslijper-Kater, S. N., … San Martin Beuk, M. (2007). Kindermishandeling in Nederland Anno 2005: De Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van Kinderen en Jeugdigen (NPM-2005). Leiden: Cashmir publishers.

Widom, C. S., DuMont, K., & Czaja, S. J. (2007). A prospective investigation of major depressive disorder and comorbidity in abused and neglected children grow up. Archives of General Psychiatry, 64, 49-56. doi:10.1001/archpsyc.64.1.49

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We compared the performance of motion-energy features to the performance of an encoding model that uses features from a trained convolutional neural network in order to cover

Table 2: Contextual equity factors at the international, national and sub-national level, that may determine access or capacity to participate in the design of REDD+ and at the

The results have shown that the creation of job characteristics that lead to meaningful work is a possible partial solution to reduce the high personnel turnover amongst

A nationwide framework is needed because then there is one central institution where everything comes together and it acts as knowledge partner that secures the knowledge of

The transfer of funds from the mining company to the financial institution providing the bank guarantee would not be deductible for tax purposes as the payment does not result from an

In relation to the second aim (refer Chapter 1.4.2), namely to ascertain whether training needs and identified shortcomings are addressed along the course of in-service among

We assessed the cardiometabolic phenotype and prevalence of CVD in middle‐aged women with PCOS, compared with age‐matched controls from the general popula‐ tion,

The results from the Bayesian hierarchical model showed that the proportion of heterosexual transmission among women with new HIV infections increased from about 20% in 2011