Twee wrijvingswielen werken uitwendig samen. De drijver I heeft een diameter d1 =
20 mm en de volger II heeft een diameter d2 = 50 mm.
a) Bereken hoe vaak wiel I moet ronddraaien om wiel II één keer rond te laten draaien.
b) Bereken over welke hoek wiel II draait als wiel I precies één omwenteling maakt. Geef je antwoord in graden nauwkeurig en ook een antwoord in radialen.
c) Bereken de omtreksnelheid van wiel I als deze 50 omwentelingen per minuut maakt. Geef je antwoorden in mm/s.
d) Bereken de omtreksnelheid van wiel II. Geef je antwoorden in mm/s.
Oefenopgave 2
Een aandrijvende wiel maakt 1440 toeren (in omwentelingen per minuut). De diameter is 240 mm.
a) Bereken de diameter van het aangedreven wiel als deze 360 toeren maakt. b) Bereken ook de overbrengingsverhouding.
Oefenopgave 3
Een aandrijvende schijf heeft een diameter van 150 mm en maakt 1440 toeren. a) Bereken het toerental van de aangedreven schijf die een diameter heeft van
900 mm.
b) Bereken ook de overbrengingsverhouding.
Oefenopgave 4
Twee wrijvingswielen werken samen. De drijver I heeft een diameter d1 = 20 mm en
de volger II heeft een diameter d2 = 50 mm. Bereken de hoeksnelheid Ο1 (in rad/s)
van wiel I als deze 50 omwentelingen per minuut maakt. a) Bereken ook de hoeksnelheid Ο2 (in rad/s) van wiel II.
b) Hoe groot is de verhouding tussen de hoeksnelheden? c) Valt je iets op als je naar de diameters van de wielen kijkt?
Een drijvende riemschijf heeft een middellijn van 100 mm en draait rond met 960 toerental. De aangedreven schijf heeft een middellijn van 400 mm.
a) Bereken de hoeksnelheid (in rad/s) van de drijver. b) Bereken ook de omtreksnelheid (in m/s).
c) Leg uit of de omtreksnelheid van de volger groter, kleiner of gelijk is dan de omtreksnelheid van de drijver als geen slip optreedt.
d) En als er wel slip optreedt?
e) Bereken het toerental van de aangedreven schijf als het slippercentage wordt verwaarloosd.
f) Bereken het toerental van de aangedreven schijf als het slippercentage 3% bedraagt.
Oefenopgaven 6
a) Bereken de hartafstand a van twee samenwerkende tandwielen met een steekcirkeldiameter van 45 mm en 135 mm.
b) Bereken de overbrengingsverhouding.
Oefenopgave 7
Van een tandwiel is de steekcirkeldiameter 100 mm. De modulus = 1,5 mm a) Bereken de topcirkelmiddellijn.
b) Bereken de voetcirkelmiddellijn.
Oefenopgaven 8
In de afbeelding hiernaast zijn drie tandwielen (A, B en C)
geschakeld met een tussenwiel. De tandwielen hebben het aantal tanden zoals eronder vermeld, dus Za =20, Zb = 6 en Zc = 20.
a) Bereken de overbrengingsverhouding tussen de tandwielen A en B.
b) Bereken de overbrengingsverhouding tussen de tandwielen B en C.
c) Hoe groot is de overbrengingsverhouding van tandwiel A naar tandwiel C? d) Geef aan wat de draairichting van ieder tandwiel is als tandwiel A rechtsom
draait.
e) Hoe vaak moet tandwiel A minimaal ronddraaien zodat alle drie de tandwielen één geheel aantal keren zijn rondgedraaid?
In de volgende afbeelding hiernaast zijn vier tandwielen (A, B, C en D) geschakeld met twee tussenwiel. De tandwielen hebben het aantal tanden zoals eronder vermeld, dus Za =20, Zb = 12, Zc = 24
en Zd = 20.
a) Bereken de overbrengingsverhouding tussen de tandwielen A en B. b) Bereken de overbrengingsverhouding tussen de tandwielen B en C. c) Bereken de overbrengingsverhouding tussen de tandwielen C en D.
d) Hoe groot is de overbrengingsverhouding van tandwiel A naar tandwiel D? e) Geef aan wat de draairichting van ieder tandwiel is als tandwiel A rechtsom
draait.
f) Hoe vaak moet tandwiel A minimaal ronddraaien zodat alle vier de tandwielen één geheel aantal keren zijn rondgedraaid?
Oefenopgave 10
Nogmaals een afbeelding hiernaast alleen nu met totaal zeven tandwielen (A t/m G). De tandwielen hebben het aantal tanden zoals eronder vermeld, dus Za =20, Zb = 8, Zc = 12, Zd = 16, Ze = 18, Zf = 24 en Zg = 20.
a) Bereken de overbrengingsverhouding tussen de tandwielen A en B. b) Bereken de overbrengingsverhouding tussen de tandwielen B en C. c) Bereken de overbrengingsverhouding tussen de tandwielen C en D. d) Bereken de overbrengingsverhouding tussen de tandwielen D en E. e) Bereken de overbrengingsverhouding tussen de tandwielen E en F. f) Bereken de overbrengingsverhouding tussen de tandwielen F en G.
g) Hoe groot is de overbrengingsverhouding van tandwiel A naar tandwiel G? h) Geef aan wat de draairichting van ieder tandwiel is als tandwiel A rechtsom
draait.
i) Hoe vaak moet tandwiel A minimaal ronddraaien zodat alle tandwielen één geheel aantal keren zijn rondgedraaid?
In de afbeelding hiernaast zijn vier tandwielen (A, B, C en D). Waarbij tandwiel A met B en tandwiel C met D samenwerken. De tandwielen B en C zitten aan elkaar verbonden. Tandwiel A draait rond met een toerental van 120 omw/min. De tandwielen hebben het aantal tanden zoals eronder vermeld, dus Za =20, Zb = 24, Zc = 12 en Zd = 20.
a) Bereken de overbrengingsverhouding tussen de tandwielen A en B. b) Bereken de overbrengingsverhouding tussen de tandwielen C en D.
c) Hoe groot is de overbrengingsverhouding van tandwiel A naar tandwiel D? d) Geef aan wat de draairichting van ieder tandwiel is als tandwiel A rechtsom
draait.
e) Hoe vaak moet tandwiel A minimaal ronddraaien zodat alle vier de tandwielen een geheel aantal keren zijn rondgedraaid?
f) Bereken het toerental van tandwiel B. g) Bereken het toerental van tandwiel C. h) Bereken het toerental van tandwiel D.
Oefenopgave 12
Bepaal de tandhoek bij een cilindrisch rondsel met schuine tanden als geldt dat de omtreksteek 6 mm bedraagt en de normaalsteek 4 mm.
Oefenopgave 13
Een tandwiel heeft 24 tanden met een steek van 16 mm. Bereken de steekcirkelmiddellijn van dit tandwiel.
Oefenopgave 14
Een tandwieloverbrenging heeft een overbrengingsverhouding van 4. De
steekcirkelmiddellijn van de drijver is 140 mm en het aantal tanden is 30. Bereken het aantal tanden en de steekcirkelmiddellijn van de volger.
Oefenopgave 15
Van een tandwieloverbrenging is de modulus van de tanden 5 mm. Het rondsel heeft 28 tanden en de overbrengingsverhouding is 4.
a) Bereken de middellijn van de topcirkel van elk tandwiel. b) Bereken de middellijn van de voetcirkel van elk tandwiel. c) Bereken de middellijn van de steekcirkel van elk tandwiel. d) Bereken de tandhoogte van elk tandwiel.
e) Bereken de hartafstand tussen de tandwielen.
Oefenopgave 17
Bereken de tandhoek bij een cilindrisch rondsel met schuin tanden als geldt dat de omtreksteek 6 mm bedraagt en de normaalsteek 4 mm.
Oefenopgave 18
Een cilindrisch tandwiel met schuine vertanding heeft een tandhoek van 16Β°. Het aantal tanden is 24. De normaalmodulus is 7 mm. Bereken de grootte van de omtrekmodulus en de steekcirkelmiddellijn.
Oefenopgave 19
Gegeven twee wrijvingswielen. Het kleine wiel is de drijver. Het kleine wiel heeft een middellijn van 250 mm en een rotatiefrequentie van 20 omwentelingen per seconden. Het grootste wiel heeft een middellijn van 600 mm.
a) Bereken de overbrengingsverhouding.
b) Bereken de rotatiefrequentie van het grote wiel. c) Bereken de omtreksnelheden van beide wielen m/s. d) Bereken de hoeksnelheden van beide wielen.
e) Herhaal de opdracht nogmaals als er 20% slip optreedt.
Oefenopgave 20
Leg uit wat men verstaat onder een: a) Rondsel.
b) Reductiekast. c) Steek.
Noem vier voordelen van een tandwielaandrijving.
Oefenopgave 22
Gegeven een tandwiel met een steekcirkeldiameter van 600 mm en 60 tanden. a) Bereken de modulus.
b) Bereken de steek.
c) Bereken de diameter van de voetcirkel. d) Bereken de diameter van de topcirkel. e) Bereken de totale tandhoogte.
Oefenopgave 23
De hartafstand tussen twee tandwielen is 260 mm. Het drijvende tandwiel heeft een basiscirkelmiddellijn van 206,37 mm en een drukhoek van 20Β°.
a) Bereken de steekcirkelmiddellijn van het drijvende tandwiel. b) Bereken de steekcirkelmiddellijn van het gedreven tandwiel.
Oefenopgave 24
Een tandwieloverbrenging heeft een overbrengingsverhouding van 4. De steekcirkelmiddellijn van het rondsel is 140 mm en het aantal tanden is 30.
a) Bereken van het gedreven tandwiel het aantal tanden. b) Bereken van het gedreven tandwiel de steekcirkelmiddellijn.
Zet de juiste benaming bij de pijlen
Oefenopgave 26
Gegeven drie tandwielen. De tandwielen hebben een modulus van 1. a) Bereken de hartafstanden a en b
b) Geef drie redenen van het toepassen van een tussentandwiel c) Bereken de overbrengingsverhouding
Omtreksnelheid: π£ = π β π β π Hoeksnelheid: π = 2 β π β π Overbrengingsverhouding: π =d2 π1= π§2 π§1= π1 π2
Cilindrische tandwielen met rechte vertanding:
Omtrek van de steekcirkel: π β π = π β π§
Modulus: π =π π Kophoogte: βπ = π Voethoogte: βπ = 1,25 β π Tandhoogte: β = βπ + βπ = 2,25 β π Steekcirkelmiddellijn: π = π β π§ Topcirkelmiddellijn: ππ = π + 2 β βπ = π β (π§ + 2) Voetcirkelmiddellijn: ππ = π β 2 β βπ = π β (π§ β 2,5) Hartafstand: π =π1+π2 2
Cilindrische tandwielen met schuine vertanding:
Normaalsteek: ππ = π β ππ Omtreksteek: ππ = π β ππ‘ Tandhoek: cos π½ =ππ ππ= ππ ππ‘ Steekcirkelmiddellijn: π = π§ β ππ‘ = π§ β ππ cos π½ Topcirkelmiddellijn: ππ = π + 2 β ππ Voetcirkelmiddellijn: ππ = π β 2,5 β ππ