1 Wat is het effect van een Traumatische Jeugd op Hostiliteitsbias
en het ontwikkelen van Psychopathie?
Naam: Andrea Weeda
Studentennummer: 5962307
Begeleider: Lieke Nentjes
Datum: 26-05-2016
Aantal woorden: 5025
2 Inhoudsopgave Abstract Pagina 3 Inleiding Pagina 4 Methode Pagina 7 Participanten Pagina 7 Materialen Pagina 8 Procedures Pagina 10 Analyseplan Pagina 10 Resultaten Pagina 11 Discussie Pagina 16 Feedbackverwerking Pagina 17 Literatuur Pagina 20
3 Abstract
Mensen met een hoge mate van psychopathie zijn sterk vertegenwoordigd in de forensische populatie. Om dit verschijnsel te duiden en zo mogelijk beperken is meer kennis over het ontstaan en de ontwikkeling van psychopathie vereist. In dit onderzoek werd daarom gekeken naar het verband tussen trauma en psychopathie. Daarbij is nagegaan of
hostiliteitsbias hierin een mediërende rol speelt. In dit onderzoek is bij 62 deelnemers tussen de 18 en 32 jaar een psychopathievragenlijst, een traumavragenlijst, een vignette taak en impliete gezichttaak afgenomen. Er is geen significant effect van trauma op psychopathie gevonden. Ook is geen effect van hostiliteitsbias op psychopathie en trauma gevonden. Hieruit kan worden geconcludeerd dat in de huidige onderzoekspopulatie geen verband is tussen trauma, hostiliteitsbias en psychopathie.
4 Traumatische Jeugd en Psychopathie
Psychopathie werd voor het eerst omschreven in 1941 door Cleckley in “The Mask of Sanity”. Met deze titel gaf hij aan dat mensen met psychopathie hun ware aard goed weten te verbergen richting de buitenwereld, alsof zij een masker op hadden. Later heeft Hare (2003), gebaseerd op de werken van Cleckley, mensen met psychopathie getypeerd als manipulatief en bedriegend, met daarbij een gebrek aan schuldgevoel, spijt, empathie en bovendien emotionele oppervlakkigheid. Psychopathie kan worden onderscheiden in vier facetten; interpersoonlijk, affectief, levensstijl en antisociale persoonlijkheidstrekken (Hare &
Neumann, 2005). Interpersoonlijk en affectief worden vaak factor 1 genoemd en levenstijl en antisociale persoonlijkheidstrekken factor 2. Aangezien maar één procent van de normale populatie psychopathie heeft, is het verleidelijk om deze groep af te doen als irrelevant. Dat deze groep alles behalve irrelevant is, valt af te lezen uit de forensische populatie. Hierin vertegenwoordigt deze groep naar schatting 15 tot 25 procent. Dit geeft aan dat het een
problematische groep betreft die relatief sneller in aannraking komt met het rechtssysteem dan mensen met een lagere mate van psychopathie (Coid, Yang, Ullrich, Roberts & Hare, 2009; Blair, Mitchell & Blair, 2005).
Volgens Blair et al. (2005) ligt de oorsprong van psychopathie in de genen. Hij heeft de geweldsinhibitie mechanisme hypothese opgesteld. Dit hypothese stelt dat de meeste mensen gepredisponeerd zijn om verdriet en stress van anderen als aversief te beschouwen. Dit zorgt ervoor dat zij het gedrag dat dit verdriet en stress heeft veroorzaakt minder snel opnieuw zullen vertonen. Mensen die een hogere mate van psychopathie ontwikkelen, zouden een dysfunctie hebben met hun geweldsinhibitie mechanisme. Dit zou worden veroorzaakt door tekorten op affectief vlak. Zo blijkt uit onderzoek van Blair, Colledge, Murray en Mitchell (2001) dat mensen met psychopathie verdrietige en bange expressies minder goed kunnen herkennen. Dit is één van de bekendste verklaringen voor het ontstaan van
psychopathie. Hierbij wordt de oorzaak gezocht in de aard van de persoon en de reactie van de persoon op de omgeving, niet in alleen de omgeving. Het probleem bij deze invloedrijke theorie is echter dat het niet verklaard waarom mensen met een hoge mate van psychopathie ook dysfuncties hebben op andere vlakken. Het is mogelijk dat negatieve jeugdervaringen de mate van psychopathie verhogen.
Uit onderzoek van Salekin (2008) is gebleken dat psychopathie gewelddadig en niet gewelddadig recidivisme voorspelt bij adolescenten en jong volwassenen. Het blijkt dat
5 mensen met psychopathie in 85 procent van de gevallen opnieuw de fout in gaan, terwijl in de forensische populatie zonder psychopathie 40 procent recidiveert. Psychopathie vormt
duidelijk een belangrijke risicofactor voor recidivisme.
Uit deze resultaten valt op te maken dat er een verband is tussen psychopathie en agressiviteit. Een mogelijke verklaring voor deze verhoogde mate van agressie bij
psychopathie zou een negatieve hostiliteitsbias kunnen zijn. Hostiliteitsbias is de neiging om het gedrag van andere negatief te attributeren als vijandig. Een negatieve hostiliteitsbias wordt geassocieerd met chronisch agressieve gedragsproblemen (Dodge et al., 2015). In een
onderzoek van Lobbestael, Cima en Arntz (2013) is bijvoorbeeld gekeken naar de samenhang van reactieve en proactieve agressie met hostiliteitsbias. Reactieve agressie is agressie in reactie op anderen, proactieve agressie is agressie zonder provocatie door anderen (Lobbestael, Cima & Arntz, 2013). Uit dit onderzoek is gebleken dat reactieve agressie gerelateerd is aan hostiliteitsbias, maar dit gold niet voor proactieve agressie. Het kan zijn dat mensen met een hogere mate van hostiliteitsbias sneller agressief reageren omdat ze de wereld als vijandiger ervaren dan mensen met een lagere mate van hostiliteitsbias. Dit kan verklaren waarom dit effect wel gevonden is bij reactieve agressie en niet bij proactieve agressie, aangezien reactieve agressie een reactie is op hoe de buitenwereld ervaren wordt. Deze bevindingen verklaren nog niet waardoor de negatieve hostiliteitsbias wordt veroorzaakt.
Een mogelijke uitleg voor een negatieve hostiliteitsbias kan worden gezocht in traumatische jeugd ervaringen. Traumatische ervaringen zouden een kind het idee kunnen geven dat veel mensen slechte bedoelingen hebben. Dit zou een negatieve hostiliteitsbias kunnen bewerkstelligen, die kan zorgen voor een hogere mate van psychopathie. In het huidige onderzoek zal gekeken worden naar de relatie tussen psychopathie en hostiliteitsbias. Ook wordt gekeken of traumatische ervaringen een rol spelen in de hostiliteitsbias van mensen met een relatief hoge mate van psychopathie.
Hostiliteitsbias en Psychopathie
Zoals al eerder beschreven kan een negatieve hostiliteitsbias mogelijk de dispositie voor een hogere mate van psychopathie vergroten. Uit eerder onderzoek is gebleken dat mensen met een hoge mate van psychopathie sneller geneigd zijn om hostiliteit te attributeren aan anderen dan mensen met een lage mate van psychopathie (Serin, 1991). In een onderzoek van Nentjes, Bernstein, Arntz, van Breukelen en Slaats (2015) is gekeken naar hostiliteitsbias en psychopathie. Hieruit bleek dat, tijdens een tijd-gelimiteerde taak, mensen met een hoge
6 mate van psychopathie niet meer hostiliteit toeschreven aan de ogen van anderen dan mensen met een lage mate van psychopathie. Het opvallende was echter dat zonder tijdslimiet mensen met een hoge mate van psychopathie hostiliteit vaker correct konden identificeren dan mensen met een lage mate van psychopathie. Het lijkt alsof mensen met een hoge mate van
psychopathie juist een realistischer beeld hebben op de vijandige intenties van anderen, terwijl dit juist onderschat wordt door mensen met een lage mate van psychopathie. Om extra inzicht te krijgen in de werking van hostiliteitsbias bij psychopathie is meer onderzoek vereist.
Trauma en Hostiliteitsbias
Om te verklaren waar een hostiliteitsbias mogelijk vandaan komt wordt er in dit onderzoek gekeken naar het effect van trauma op hostiliteitsbias. Uit eerder onderzoek is gebleken dat trauma gerelateerd is aan hostiliteitsbias bij immigranten, dit effect werd echter niet gevonden bij autochtonen (Buck, Cima, Lancel & Marle, 2012). Dit verschil kan
veroorzaakt worden door de verschillende vormen van trauma. Migranten kunnen andere traumatische ervaringen hebben doorstaan dan autochtonen. Dodge, Pettit, Bates en Valente (1995) hebben onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van een negatieve hostiliteitsbias bij kinderen die vroeg fysiek misbruik hadden meegemaakt. Hieruit bleek dat vroeg fysiek misbruik gerelateerd is aan het ontwikkelen van een negatieve hostiliteitsbias. Het is van belang dat er ook onderzoek wordt gedaan naar het effect van de andere vormen van trauma op hostiliteitsbias.
Trauma en Psychopathie
Trauma lijkt niet alleen een belangrijke voorspeller voor een hostiliteitsbias, maar ook voor een verhoogde mate van psychopathie. Uit onderzoek van Barker, Oliver, Viding, Salekin en Maughan (2011) is gebleken dat strengere ouders en negatieve levenservaringen belangrijke voorspellers zijn voor oppervlakkig affect. Daarbij is fysiek misbruik en
verwaarlozing geassocieerd met antisociaal gedrag, iets wat in veel gevallen gepaard gaat met psychopathie (Serin, 1991; Graham & Kimonis, 2012). Aangezien oppervlakkig affect en antisociaal persoonlijkheidstrekken slechts een onderdeel zijn van de vele
persoonlijkheidstrekken van mensen met een hogere mate van psychopathie is het belangrijk om te kijken naar een onderzoek dat psychopathie in zijn geheel omvat.
7 Alhoewel de beschreven onderzoeken licht werpen op de mogelijke verbanden tussen trauma, hostiliteitsbias en psychopathie lijken er ook enkele tekortkomingen aan te kleven. Zo is er bij de onderzoeken naar hostiliteitsbias voornamelijk gekeken naar een test met
vignetten. Bij deze test moeten de deelnemers aangeven in hoeverre ze de getoonde situatie als vijandig inschatten. Ondanks dat dit een goede manier is om hostiliteitsbias te meten kan het zijn dat de proefpersonen sociaal wenselijke antwoorden geven waardoor de resultaten te positief uit kunnen vallen. Uit onderzoek van Roefs et al. (2011) is gebleken dat een
combinatie van expliciete en impliciete metingen psychopathologische gedragingen beter voorspelt dan alleen een expliciete of impliciete meting. Daarom is het van belang om hostiliteitsbias ook te meten met een impliciete meting. Verder is er nog niet eerder gekeken naar de relatie van trauma, hostiliteitsbias en psychopathie tezamen. Om psychopathie beter te begrijpen en signaleren is het interessant om hiervan de wisselwerking te bekijken. Om dit verder uit te zoeken wordt er in dit onderzoek gekeken hoe trauma en hostiliteitsbias
gerelateerd zijn aan psychopathie. De hypothesen in dit onderzoek veronderstellen dat er een verband is tussen trauma en psychopathie, dat gedeeltelijk verklaard wordt uit de
hostiliteitsbias. Hierbij wordt verwacht dat een hogere mate van trauma een hogere mate van psychopathie voorspelt. Ook wordt verwacht dat hostiliteitsbias een mediërend effect heeft op trauma en psychopathie.
Methode Participanten
Aan dit onderzoek deden 62 volwassen deelnemers mee. De meeste hiervan waren student aan de UvA, andere waren gerekruteerd door de proefleiders. Aangezien de
prevalentie van psychopathie bij mannen hoger is dan bij vrouwen en de uitingsvormen veelal seksespecifiek zijn is ervoor gekozen om in dit onderzoek uitsluitend mannelijke
proefpersonen te includeren (Strand & Belfrage, 2005). Ook was het van belang dat de deelnemers goed begrip hadden van de Nederlandse taal. Verder waren er geen additieve exclusiecriteria, zodat het onderzoek goed generaliseerbaar is naar de normale populatie. De leeftijds-range liep van 18 tot 32, met als gemiddelde 21.77 jaar (SD = 2.69). Van de
deelnemers had 87,3 procent een Nederlandse nationaliteit. Andere nationaliteiten waren Belgisch, Duits, Oostenrijks, Nederlands/Brits, Nederlands/Chileens. De meeste deelnemers hadden wetenschappelijk onderwijs als hoogste opleiding gevolgd, dit was 47,6 %. VWO was de hoogste opleiding van 28,6%. De deelnemers kregen als beloning voor hun deelname
8 proefpersoonpunten. De deelnemers waren geworven via de proefpersonen site van de
Universiteit van Amsterdam en via werving in het eigen netwerk en deden uit eigen beweging mee. Voor alle deelnemers was de taak-volgorde hetzelfde.
Materialen
Self-Report Psychopathy Scale-III
Om de mate van psychopathie te meten is de Nederlandse versie van Hare Self-Report Psychopathy Scale-III afgenomen (SRP-III). De vier verschillende factoren die gemeten worden met deze test met de bijbehorende Chronbach’s alpha van het onderzoek van Uzieblo, De Ruiter, Crombez, Paulhus en Hare (2007) zijn; interpersoonlijk manipulatief gedrag (α = 0.82), gevoelloos affect (α = 0.75), impulsieve levensstijl (α = 0.78) en criminele neigingen (α = 0.69). De SRP-III bestaat uit 64 items. Deze worden beantwoord op een 5 punten schaal van 1 tot 5. Hierbij betekent 1 “sterk oneens” en 5 “sterk mee eens”. Een voorbeeld van een vraag is “Ik ben een opstandig persoon”. De gehele SRP-III heeft een Cronbach alpha van 0.90, wat de test sterk betrouwbaar maakt (Gordts, Uzieblo, Neumann, Van den Busschee & Rossi, 2015).
Jeugd Trauma Vragenlijst
Om trauma te meten is de Jeugd Trauma Vragenlijst (JTV) gebruikt. Deze test bestaat uit 28 vragen, verdeeld over vijf verschillende domeinen met de Cronbach’s alpha’s uit het onderzoek van Thombs, Bernstein, Lobbestael en Arntz (2009); emotioneel misbruik (α = .89), fysiek misbruik (α = .91), seksueel misbruik (α = .95), emotionele verwaarlozing (α = .91) en lichamelijke verwaarlozing (α =.63). De subschaal emotioneel misbruik bestaat uit 5 items, fysiek misbruik uit 5 items, seksueel misbruik uit 5 items, emotionele verwaarlozing uit 5 items en fysieke verwaarlozing uit 5 items. Deze vragen worden beantwoord op een vijf punten schaal waarbij 1 “nooit waar” is en 5 “zeer vaak waar” (Arntz & Wessel, 1996). De gehele vragenlijst heeft een range met een minimumscore van 25 en een maximumscore van 125. De JTV is volgens onderzoek sterk betrouwbaar, met een Cronbach’s alpha van .87 (Thombs, Bernstein, Lobbestael en Arntz, 2009). De validiteit van de JTV is bekeken door een groep die mentale gezondheidsbehandeling kreeg in vergelijking met een mentaal gezonde groep. Hierbij bleek dat het de groep die mentale gezondheidsbehandeling kreeg meer dan één standaarddeviatie hoger scoorde dan de groep die mentaal gezond was (Thombs, Bernstein, Lobbestael & Arntz, 2009)
Impliciete gezichttaak
9 is het concept van de taak van een onderzoek van Alleva, Lange, Jansen en Martijn (2014) gebruikt. Allereerst werd een portretfoto genomen van de deelnemers. Hierop moesten de deelnemers een neutrale gezichtsuitdrukking aannemen en hun mond gesloten houden. Die foto werd daarna in het taakje getoond in één van de vier hoeken van het scherm. De foto van de deelnemer werd hierbij afgewisseld met een foto van een onbekende man en een neutrale foto. De neutrale foto was hierbij een spiegelei. Gevaagd werd aan de deelnemers om op de getoonde foto te klikken met de muis. Daarna kregen zij een scherm met 12 foto’s van gezichten te zien. Deze gezichten waren voor de helft vrouwelijk en hadden boze, vrolijke of neutrale gezichts-expressies. In totaal waren er 54 verschillende portretten die random werden getoond, deze foto’s zijn afkomstig uit de NimStim Set van gezicht expressies (Tottenham et al., 2009). Deze foto’s werden 400 ms getoond, in een 4 x 3 matrix. Bij het vertonen van de gezichten waren enkele restricties; gelijke verdeling van boze, vrolijke en neutrale gezichten; de helft van de gezichten is vrouwelijk; elke foto verschijnt één keer in de matrix. De
deelnemers kregen de foto’s elk 20 keer te zien, waarbij er in totaal 180 trials waren. Aan het einde van de trials moesten de deelnemers aangeven welk percentage van de gezichten
vrolijk, neutraal en boos keken bij het zien van de portretfoto van de deelnemer, bij de onbekende man en de neutrale foto. Voor dit onderzoek was van belang hoeveel procent van de portretten volgens de deelnemers boos keken na het zien van hun eigen portretfoto. Een voorbeeld van de gestelde vragen was: “Al met al, hoeveel (%) van de portretfoto’s waren neutraal na het verschijnen van een foto van JEZELF?.” Hierbij kon antwoord gegeven worden van 0%, oftewel geen, tot 100%, oftewel allemaal. Om het doel van de taak te verhullen werden er ook irrelevante vragen gesteld, bijvoorbeeld “Al met al, hoeveel (%) van de portretfoto’s waren van mensen MET BLAUWE OGEN?”
Vignetten gezicht taak
De hostiliteitbias is tevens gemeten met behulp van een vignetten taak. Hierbij kregen de deelnemers acht korte vignetten van één of twee zinnen te zien. Bij deze vignetten is extra aandacht besteed aan de mogelijkheid dat iedereen, ongeacht leeftijd of ras, zich in de situatie kon inleven. Deze zijn afgeleid aan een onderzoek van Lobbestael, Cima en Arntz (2013). In de vignetten werd een ambigue situatie geschetst die provocatief opgevat kon worden. Hierbij moest er per vignette aangegeven worden hoe plausibel vier reacties gevonden werden op een schaal van 0 tot 100. Dit betrof een neutrale reactie, een positieve reactie, een negatieve reactie en een vijandige reactie. Voor dit onderzoek was vooral de score van de vijandige
10 reactie van belang. Een voorbeeld van één van deze vignettes is “Je loopt langs een voetbal veld waar jongens zijn aan het voetballen, even later krijg je een bal tegen je aan”.
Procedure
Het huidige onderzoek maakte deel uit van een gedeeltelijk overlappend en
overkoepelend onderzoek naar trauma, psychopathie agressie en hostiliteit. Hiervoor zijn er meerdere taken gebruikt en vragenlijsten afgenomen. Hier zullen echter alleen de
instrumenten omschreven worden die relevant zijn voor het testen van de hypothese in deze studie. Voor het uitvoeren van het onderzoek is de procedure goedgekeurd door de
Commissie Ethiek Psychologie. De deelnemers konden via de proefpersoonpunten site van de UvA een afspraak maken om aan het onderzoek mee te doen. Bij aankomst werden de
deelnemers geïnformeerd over het onderzoek via schriftelijke informatie. Ook werden ze in de gelegenheid gesteld om vragen te stellen. Hierna werd hen gevraagd om een informed consent formulier te tekenen. Allereerst kregen ze twee vragenlijsten die ze op een computer moesten invullen; de SRP-III en de JTV. Hierna kregen ze de impliciete gezichtentaak en de vignettes gezichtentaak aangeboden, deze werden ook via de computer afgenomen. Na afloop volgde de debriefing en kregen de deelnemers proefpersoonpunten toegekend.
Analyseplan
Om de hypotheses te testen is er gebruik gemaakt van mediatie-analyses. De afhankelijke variabele is hier psychopathie, deze is continu. De onafhankelijke variabele is trauma en de mediator is hostiliteitsbias, waarbij hostiliteitsbias twee metingen heeft. Hostiliteitsbias wordt gemeten met een impliciete maat, de gezichtentaak, en met een expliciete maat, de vignetten taak. De gezichtentaak werd gemeten met de variabele die aangaf hoeveel procent van de portretfoto’s volgens de deelnemers boos keek na het zien van hun foto. De vignetten taak werd gemeten met de variabele die aangaf hoe plausibel de deelnemers het vonden dat de intentie achter de vignette vijandig was. Deze maten zijn ook allemaal continu. Aangezien de mediatie analyse een regressie is worden dezelfde assumpties aangehouden. Dit zijn vier assumpties: Normale distributie van de variabelen, een lineaire relatie tussen de onafhankelijke en de afhankelijke variabelen, de variabelen worden
betrouwbaar gemeten en homoscedasticiteit. Aangezien er geen gebruik gemaakt wordt van een herhaalde meting en er niks gemanipuleerd wordt is het niet nodig om gebruik te maken van manipulatie en standaardisatie controles. Met missende data is pair-wise omgegaan.
11 Resultaten
Aan dit onderzoek deden 63 mannen mee. Hiervan viel er één af wegens ontbrekende data. Uiteindelijk zijn de resultaten van 62 deelnemers meegenomen in de analyses. In het exit interview is gevraagd waar de deelnemers dachten dat het onderzoek over ging, behalve één deelnemer had niemand door wat er onderzocht werd. Dit geeft aan dat de achterliggende reden van het onderzoek goed gemaskeerd is. Verder gaven alle deelnemers aan dat ze serieus meegedaan hadden aan het onderzoek. Veel deelnemers klaagden wel over gebrek aan
concentratie (17.7%) vermoeidheid (12.9%) en de hoge temperatuur in de kamer waar het onderzoek in afgenomen werd (4.8%).
In onderstaande tabel, Tabel 1, staan de beschrijvende statistieken van de verschillende maten die in dit onderzoek gebruikt zijn.
Tabel 1
Beschrijvende Statistieken van de JTV (Subschalen en Totaalscore), van de SRP-III (Twee Factoren en Totaalscore) van de vignettetaak en van de Gezichtentaak
N Gemiddelde (SD) Minimum Maximum
JTV EM 62 7.03(2.95) 5 18 JTV FM 62 5.34(.85) 5 9 JTV SM 62 5.29(1.22) 5 13 JTV FV 62 6.24(2.25) 5 15 JTV EV 62 9.44(3.89) 5 12 JTV Tot 62 33.34(8.60) 25 72 SRP-III F1 62 85.73(14.74) 55 124 SRP-III F2 62 72.63(11.09) 50 92 SRP-III Tot 62 158.36(19.86) 125 212 Vij. Vign. 62 28.69(10.53) 3.88 56.75 Neut. Vign. 62 48.79(9.09) 25.13 75.13 Pos. Vign. 62 44.97(13.10) 18.50 72.13 Neg. Vign. 62 21.27(10.48) .00 45.88
Boos. Zelf. Gez. 62 40.18(18.01) .00 84
12
Neu. Zelf. Gez. 62 39.34(14.53) 10 80
Boos. Man. Gez. 62 35.55(18.05) .00 82
Vro. Man. Gez. 62 40.73(20.18) .00 80
Neu. Man. Gez. 62 38.57(15.88) 7 73
Boos. Ei. Gez. 62 37.34(19.48) 0 84
Vro. Ei. Gez. 62 37.29(37.29) 0 80
Neu. Ei. Gez. 62 40.27(15.08) 10 75
Noot. N = Aantal deelnemers, SD = Standaard deviatie, JTV EM = Jeugdtraumavragenlijst Emotioneel Misbruik, JTV FM= Jeugdtraumavragenlijst Fysiek Misbruik, JTV SM = Jeugdtraumavragenlijst Seksueel Misbruik, JTV FV = Jeugdtraumavragenlijst Fysieke Verwaarlozing, JTV EV = Jeugdtraumavragenlijst Emotionele Verwaarlozing, JTV Tot = Jeugdtraumavragenlijst Totaal, SRP-III F1 = Psychopathievragenlijst Factor , SRP-III F2 = Psychopathievragenlijst Factor 2, SRP-III Tot= Psychopathievragenlijst Totaal, Vij.Vign = Vignette Taak Vijandig, Neut. Vign. = Vignette Taak Neutraal, Pos. Vign. = Vignette Taak Positief, Neg. Vign. = Vignette Taak Negatief, Boos. Zelf. Gez. = Percentage boze gezichten na portretfoto deelnemer bij gezichtentaak, Vro. Zelf. Gez. = Percentage vrolijke gezichten na portretfoto deelnemer bij gezichtentaak, Neu. Zelf. Gez. = Percentage neutrale gezichten na portretfoto deelnemer bij gezichtentaak, Boos. Man. Gez. = Percentage boze gezichten na foto onbekende man bij gezichtentaak, Vro. Man. Gez. = Percentage vrolijke gezichten na foto onbekende man bij gezichtentaak, Neu. Man. Gez. = Percentage neutrale gezichten na foto onbekende man bij gezichtentaak, Boos. Ei. Gez. = Percentage boze gezichten na foto ei bij gezichtentaak, Vro. Ei. Gez. = Percentage vrolijke gezichten na foto ei bij gezichtentaak, Neu. Ei. Gez. = Percentage neutrale gezichten na foto ei bij gezichtentaak.
Als eerste is er gekeken naar de betrouwbaarheid van de verschillende
meetinstrumenten in het huidige onderzoek. De gehele SRP-III heeft in het huidige onderzoek een Cronbach’s alpha van .691. Dit houdt in dat de test als betrouwbaar beschouwd kan worden. Ook is er gekeken naar de Cronbach’s alpha’s van de subschalen interpersoonlijk, affectief, levensstijl en antisociale persoonlijkheidstrekken. Deze waren respectievelijk interpersoonlijk α = .414, α = .431, α = .257 en α = .545. De Cronbach’s alpha van factor 1 was .642 en de Cronbach’s alpha van factor 2 was .534. Wegens de lage Cronbach’s alpha’s van het vier factor model is er in het huidig onderzoek uitgegaan van het twee factor model om het onderzoek meer betrouwbaar te maken.
13 Bij de JTV is er een Cronbach’s alpha van 0.689 gevonden. Ook is er gekeken naar de Cronbach’s alpha’s van de verschillende subschalen. Dit is voor emotioneel misbruik α = .798, voor fysiek misbruik is dit α = 0.099, voor seksueel misbruik is dit α = 0.854, voor emotioneel verwaarlozing is het α = .863 en voor fysieke verwaarlozing is dit α = .511. Hieruit valt op te maken dat de subschalen emotioneel misbruik, seksueel misbruik en emotionele verwaarlozing sterk betrouwbaar zijn, terwijl de subschaal fysieke verwaarlozing net voldoende is en de subschaal fysiek misbruik een lage interne consistentie heeft. Wegens de lage betrouwbaarheid van fysieke verwaarlozing en fysiek misbruik is er in dit onderzoek eerst gekeken naar de gehele trauma schaal en vervolgens uitsluitend naar de drie betrouwbare subschalen: emotioneel misbruik, seksueel misbruik en emotionele verwaarlozing.
De impliciete gezichttaak om hostiliteitsbias te meten heeft een Cronbach’s alpha van .592 in het huidige onderzoek. Dit houdt in dat de interne consistentie net voldoende is.
Bij de vignettes gezichttaak om hostiliteitsbias te meten is een Cronbach’s alpha gevonden van .773. Hier valt uit op te maken dat deze test betrouwbaar is.
Om de hypothesen te testen is er gebruik gemaakt van meerdere mediatieanalyses. Hiermee werd gekeken naar het effect van trauma op psychopathie met hostiliteitsbias als mediator. Hierbij zijn er voor hostiliteitsbias twee instrumenten gebruikt, de vignettes taak en de impliciete taak. Voor psychopathie is gekeken naar psychopathie in zijn geheel en
opgedeeld in de twee factoren. Er is voldaan aan de assumptie dat de afhankelijke variabele, psychopathie, continu moet zijn. Ook is er voldaan aan gelijkheid van varianties voor de onafhankelijke variabele, trauma, F(1,61) = 0.031, p = .860. Verder is aan de assumptie voor onafhankelijkheid van proefpersonen en aan de assumptie dat de residuen normaal verdeeld moeten zijn voldaan.
Eerst is gekeken naar het effect van trauma op psychopathie met hostiliteitsbias als mediatie-effect, gemeten met de vignette taak. Er was geen direct effect van trauma op hostiliteitsbias, b = .082, BCa CI [-.203, .367], p = .569. Eveneens het effect van trauma op psychopathie bleek niet significant, b = 0.053, BCa CI [-.544, .650], p = .860. Daarna is er gekeken naar het directe effect van hostiliteitsbias op psychopathie, dit was niet significant, b = .429 BCa CI [-.104, .963], p = .113. Als laatste is er gekeken naar het indirecte effect van trauma op psychopathie, gemedieerd door hostiliteitsbias. Hier is geen significant effect gevonden, b = .0351, BCa CI [-.654, .284]. Deze resultaten worden weergegeven in figuur 1.
14 Figuur 1. Directe effecten en het indirect effect tussen trauma, psychopathie en
hostiliteitsbias, waarbij hostiliteitsbias gemeten is met de vignette taak.
Bij de tweede mediatieanalyse is er gekeken naar het effect van trauma op
psychopathie met hostiliteitsbias als mediatie-effect, gemeten met de impliciete taak. Er is geen direct effect van trauma op hostiliteitsbias gevonden, b = -.162, BCa CI [-.701, .376], p = .551. Ook is er gekeken naar het directe effect van hostiliteitsbias op psychopathie, dit was niet significant, b = -.135, BCa CI [-.421, .151], p = .348. Als laatste is er gekeken naar het indirecte effect van trauma op psychopathie, gemedieerd door hostiliteitsbias. Hier is opnieuw geen significant indirect effect gevonden, b = .022, BCa CI [-.039, .235]. Deze resultaten worden hieronder weergegeven in figuur 2.
Figuur 2. Directe effecten en het indirect effect tussen trauma, psychopathie en hostiliteitsbias, waarbij hostiliteitsbias gemeten is met de gezichten taak.
15 Hierna is trauma wegens de lage betrouwbaarheid van de subschalen fysiek misbruik en fysieke verwaarlozing alleen nog maar gemeten aan de hand van de resterende drie
subschalen: emotioneel misbruik en verwaarlozing en seksueel misbruik. Er gekeken naar het effect van trauma op psychopathie met hostiliteitsbias als mediatie-effect, hierbij is
psychopathie in zijn geheel meegenomen. Er was geen direct effect van trauma op hostiliteitsbias gemeten met de vigenettes, b = 0.149, BCa CI [-.206, .505], p = .404. Het effect van trauma op hostiliteitsbias gemeten met de impliciete gezichtstaak was ook niet significant, b = -.154, BCa CI [-.830, 522], p = .650. Daarna is er gekeken naar het effect van trauma op psychopathie, ook hier was er geen significant direct effect, b = 0.170, BCa CI [-.57, .915], p = .651. Het directe effect van hostiliteitsbias gemeten met de vignette taak op psychopathie was ook niet significant, b = .422, BCa CI [-.113, .957], p = .120. Het directe effect van hostiliteitsbias gemeten met de impliciete gezichtstaak op psychopathie was eveneens niet significant, b = -.120, BCa CI [-.402, .163], p = 401. Daarna is er gekeken naar het indirecte effect van trauma op psychopathie, gemedieerd door hostiliteitsbias gemeten met vignettes. Hier is geen significant effect gevonden, b = .063, BCa CI [-.046, .381]. Als laatste is gekeken naar het indirecte effect van trauma op psychopathie, gemedieerd door
hostiliteitsbias gemeten met de impliciete gezichtstaak, b = 0184, BCa CI [-.0581, .259].
Verder wordt er exploratief gekeken naar het effect van trauma op psychopathie verdeeld in twee factoren. Factor 1 is hierbij interpersoonlijke en affectief en factor twee is levensstijl en antisociale persoonlijkheidstrekken. Ook wordt er gekeken in hoeverre dit effect gemedieerd wordt door hostiliteitsbias, gemeten met de meer traditionele vignette taak. Om dit te onderzoeken is er een mediatieanalyse gedaan. Eerst is er gekeken naar het directe effect van trauma op factor 1, dit bleek niet significant te zijn: b = .192, BCa CI [-.370, .734], p = .512. Het effect van hostiliteitsbias op factor 1 bleek ook niet significant te zijn, b = .354, BCa CI [-.040, .748]. Het indirecte effect van trauma op factor 1, gemedieerd door hostiliteitsbias was niet significant, b = .053, BCa CI [-.035, .275].
Het directe effect van trauma op factor 2 was niet significant, b = -.012, BCa CI [-.429, .405], p = .953. Het effect van hostiliteitsbias op factor 2 was ook niet significant, b = .0679, BCa CI [-.237, .373]. Als laatste is gekeken naar het indirecte effect van trauma op factor 2, gemedieerd door hostiliteitsbias. Dit resultaat was niet significant, b = .010, BCa CI [.026, .145].
16 Als laatste is er exploratief gekeken wat de correlaties waren tussen de JVT en de SRP-III vergeleken met de verschillende maten van de gezichtentaak en vignette taak. De resultaten hiervan staan weergegeven in tabel 2. Deze correlaties bleken niet significant te zijn.
Tabel 2
Correlaties van de JVT en de SRP-III vergeleken met de gezichtentaak en de vignette taak
JTV SRP-III
Vij. Vign. -.135 -.102
Neut. Vign. -.012 .123
Pos. Vign. -.168 .075
Neg. Vign. .214 .159
Boos. Zelf. Gez. -.077 .124
Vro. Zelf. Gez. .134 -.069
Neu. Zelf. Gez. .110 -.017
Boos. Man. Gez. -.086 -.198
Vro. Man. Gez. .214 -.100
Neu. Man. Gez. -.094 -.152
Boos. Ei. Gez. -.091 .059
Vro. Ei. Gez. .004 -.149
Neu. Ei. Gez. .062 -.122
Noot. JTV= Jeugdtrauma vragenlijst, SRP-III = Psychopathie vragenlijst, Vij.Vign = Vignette Taak Vijandig, Neut. Vign. = Vignette Taak Neutraal, Pos. Vign. = Vignette Taak Positief, Neg. Vign. = Vignette Taak Negatief, Boos. Zelf. Gez. = Percentage boze gezichten na portretfoto deelnemer bij gezichtentaak, Vro. Zelf. Gez. = Percentage vrolijke gezichten na portretfoto deelnemer bij gezichtentaak, Neu. Zelf. Gez. = Percentage neutrale gezichten na portretfoto deelnemer bij gezichtentaak, Boos. Man. Gez. = Percentage boze gezichten na foto onbekende man bij gezichtentaak, Vro. Man. Gez. = Percentage vrolijke gezichten na foto onbekende man bij gezichtentaak, Neu. Man. Gez. = Percentage neutrale gezichten na foto onbekende man bij gezichtentaak, Boos. Ei. Gez. = Percentage boze gezichten na foto ei
17 bij gezichtentaak, Vro. Ei. Gez. = Percentage vrolijke gezichten na foto ei bij gezichtentaak, Neu. Ei. Gez. = Percentage neutrale gezichten na foto ei bij gezichtentaak. *p<.05, ** p<.01.
Discussie
In dit onderzoek is gekeken of er een positief verband is tussen trauma en
psychopathie, trauma en hostiliteitsbias en hostiliteitsbias en psychopathie. Verwacht werd dat er een positief verband gevonden zou worden tussen trauma en psychopathie, tussen trauma en hostiliteitsbias en tussen hostiliteitsbias en psychopathie. Ook werd verwacht dat hostiliteitsbias hierbij een mediërende rol zou spelen tussen trauma en psychopathie.
Hostiliteitsbias is in dit onderzoek gemeten met twee verschillende testen. Een vignette taak en een impliciete taak.
Uit de resultaten kan opgemaakt worden dat er geen significant positief verband was tussen trauma en psychopathie. Ook is er geen significant verband gevonden tussen trauma en hostiliteitsbias, bij zowel de vignette taak als bij de impliciete taak. Tenslotte is er gekken naar het verband tussen hostiliteitsbias en psychopathie, ook hier is geen significant effect gevonden, bij de vignette taak en bij de impliciete taak. Trauma is daarna gemeten met uitsluitend de betrouwbare subschalen: emotionele verwaarlozing, emotioneel misbruik en seksueel misbruik. Ook hierbij bleek geen significant effect te zijn tussen psychopathie, trauma en hostiliteitsbias.
Exploratief is psychopathie opgesplitst in de twee al eerder beschreven factoren en als dus zodanig bestudeerd, factor 1 is hierbij interpersoonlijk en affectief en factor 2 is
levensstijl en antisociaal gedrag. Hieruit bleek dat er geen significant effect was van trauma op factor 1 van psychopathie. Ook was er geen significant effect van trauma op factor 2 van psychopathie. Er is daarnaast gekeken of er een indirect effect was van hostiliteitsbias tussen trauma en psychopathie op factor 1 en op factor 2. Dit bleek niet het geval te zijn.
Als laatste is exploratief gekeken naar de correlaties tussen trauma en psychopathie met de verschillende schalen van de vignetten taak en de gezichtentaak. Hier zijn geen significante correlaties gevonden.
Uit deze resultaten kan opgemaakt worden dat er in deze populatie geen verband is tussen trauma, hostiliteitsbias en psychopathie. Het uitblijven van een significant resultaat ligt mogelijk aan de geteste populatie. Volgens de hypothese van Blair (2005) hebben mensen met
18 een hoge mate van psychopathie een dysfunctie in hun geweldsinhibitie mechanisme. Dit mechanisme zorgt er volgens Blair (2005) voor dat gedrag dat bij anderen stress of verdriet oplevert later vermeden zal worden, omdat stress of verdriet bij anderen als aversief gezien wordt. Bij een dysfunctie in het geweldsinhibitie mechanisme zijn mensen volgens Blair (2005) minder gevoelig voor verdriet en stress van anderen waardoor ze het gedrag dat stress en verdriet heeft veroorzaakt in toekomstige interacties niet zullen vermijden en het gedrag aanhoudt. Volgens deze theorie zouden ze een hogere mate van psychopathie ontwikkelen. Het kan zijn dat het hebben van een dysfunctie in het geweldsinhibitie mechanisme een voorwaarde is om psychopathie te ontwikkelen. Als dit het geval is zal in een normale populatie de invloed van trauma en hostiliteitsbias op het ontwikkelen van een hogere mate psychopathie nihil zijn. Het is mogelijk dat in een populatie waarin mensen een hogere mate van psychopathie hebben, een traumatische jeugd en hostiliteitsbias wel invloed hebben op de mate van psychopathie.
De gevonden nul-resultaten kunnen ook veroorzaakt zijn door methodologische beperkingen van het huidige onderzoek. Bij de Cronbach’s alpha’s van de subschalen van de trauma lijst valt te zien dat de schalen voor fysiek misbruik en fysieke verwaarlozing een lage interne consistentie hebben. Dit kan verklaard worden doordat de deelnemers van dit
onderzoek geen of weinig fysiek misbruik en fysiek verwaarlozing hebben meegemaakt. Bij fysiek misbruik was zelfs één item waarop alle 62 deelnemers hetzelfde hadden gescoord, namelijk: “Tijdens mijn jeugd ben ik gestraft met een riem, een plank, een touw, of een ander hard voorwerp.” Alle deelnemers hadden hierop aangegeven dat dit nooit waar was. Bij de andere items van fysiek misbruik en fysieke verwaarlozing was ook relatief weinig variantie. Dit kan komen doordat voornamelijk onderzoek is gedaan bij een atypische populatie van louter studenten of mensen die een persoonlijke band hadden met de proefleiders. Het is tevens mogelijk dat proefpersonen sommige nare jeugdervaringen niet rapporteerden wegens een persoonlijke band met de proefleiders. Echter werd voor de schaal die seksueel misbruik mat een uitmuntende betrouwbaarheid gevonden.
Ook bij de impliciete gezichtstaak is een relatief lage interne consistentie gevonden. Dit zou kunnen betekenen dat deze gezichtstaak niet geschikt is om hostiliteitsbias te meten. Het zou kunnen zijn dat deze taak bijvoorbeeld meer het zelfbeeld over hun eigen uiterlijk meet dan hoe snel ze hostiliteit bespeuren bij anderen. Uit het onderzoek van Alleva et al. (2014) blijkt dat negatieve evaluatie van het eigen lichaam zorgt voor het overschatten van negatieve boze feedback, dit kan hier het geval zijn geweest. Ze kunnen bijvoorbeeld bij de
19 portretten meer negatieve gezichten hebben gezien als ze niet zo positief over zichzelf
denken. In vervolg onderzoek zou gebruik gemaakt kunnen worden van een soort gelijke test waarbij de portretten die de deelnemers zien niet opgevat kunnen worden als een reactie op hun uiterlijk.
Om trauma en psychopathie te meten is er gebruik gemaakt van zelf-rapportage vragenlijsten, dit kan een vertekend beeld opleveren aangezien mensen snel geneigd zijn om sociaal wenselijk te antwoorden (Randall & Fernandes, 1991) en het misschien lastig vonden om al te veel te vertellen over de trauma’s die ze tijdens hun jeugd hebben meegemaakt. In andere onderzoek is het echter gelukt om met dergelijke methoden betrouwbare resultaten te verkrijgen.
In dit onderzoek blijkt dat in een normale voornamelijk hoogopgeleide populatie een traumatische jeugd niet zorgt voor een hostiliteitsbias en voor psychopathie. Uit onderzoek van Tschann et al. (1996) blijkt dat het temparement van kinderen een groot effect heeft op hoe ze met trauma’s omgaan. Kinderen met problematische temperament die opgroeien in een traumatische situatie ontwikkelen meer internaliserende en externaliserende stoornissen dan kinderen met een gemakkelijke temperament die in soortgelijke situaties opgroeien. Het zou kunnen dat sommige mensen een traumatische jeugd beter verwerken, zodat deze weinig effect heeft op een negatieve hostiliteitsbias en amper voor een hogere mate van psychopathie zorgt. Aangezien dit onderzoek in een normale omgeving gedaan is, kan het zijn dat dit voornamelijk een populatie was van mensen met een gemakkelijke temperament. In de forensische populatie zouden meer mensen met een problematische temperament gevonden kunnen worden. In de forensische populatie kunnen hierdoor andere resultaten verkregen worden.
In vervolgonderzoek is het van belang dat gekeken wordt naar de forensische
populatie of naar andere probleemgroepen. Deze hebben over het algemeen een hogere mate van trauma, hostiliteitsbias en psychopathie. Het kan zijn dat hierbij wel een significant verband gevonden wordt tussen trauma en psychopathie, gemedieerd door hostiliteitsbias.
20 Literatuurlijst
Alleva, J. M., Lange, W. G., Jansen, A., & Martijn, C. (2014). Seeing ghosts: Negative body evaluation predicts overestimation of negative social feedback. Body image, 11, 228-232.
Arntz, A., & Wessel, I. (1996). Jeugd trauma vragenlijst [Dutch version of the childhood trauma questionnaire]. The Netherlands: Author.
Barker, E. D., Oliver, B. R., Viding, E., Salekin, R. T., & Maughan, B. (2011). The impact of prenatal maternal risk, fearless temperament and early parenting on adolescent
callous‐unemotional traits: a 14‐year longitudinal investigation. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 52, 878-888.
Blair, J., Mitchell, D., & Blair, K. (2005). The Psychopath: Emotion and the Brain. Blackwell Publishing.
Buck, N. M., Cima, M., Lancel, M., & Van Marle, H. J. (2012). On the explanation of t hostile attributional bias: traumatic experiences, schemas, and migrant status. Journal of Aggression, Maltreatment & Trauma, 21, 223-236.
Caes, L., Uzieblo, K., Crombez, G., De Ruddere, L., Vervoort, T., & Goubert, L. (2012). Negative emotional responses elicited by the anticipation of pain in others: psychophysiological evidence. The Journal of Pain, 13, 467-476.
Cima, M., Lobbestael, J., & Vancleef, L. (2012). Negative interpretation bias, reactive aggression and callous unemotional traits in aggressive juvenile delinquents. Manuscript in preparation.
Checkley, H. (1941). The mask of sanity. St. Louis: Mosby.
Coid, J., Yang, M., Ullrich, S., Roberts, A., & Hare, R. D. (2009). Prevalence and correlates of psychopathic traits in the household population of Great Britain. International Journal of Law and Psychiatry, 32, 65-73.
Dodge, K. A., & Coie, J. D. (1987). Social-information-processing factors in reactive and proactive aggression in children's peer groups. Journal of Personality and Social Psychology, 53, 1146.
21 Dodge, K. A., Bates, J. E., & Pettit, G. S. (1990). Mechanisms in the cycle of
violence. Science, 250, 1678-1683.
Dodge, K. A., Pettit, G. S., Bates, J. E., & Valente, E. (1995). Social information-processing patterns partially mediate the effect of early physical abuse on later conduct
problems. Journal of abnormal psychology, 104, 632.
Dodge, K. A., Malone, P. S., Lansford, J. E., Sorbring, E., Skinner, A. T., Tapanya, S., ... & Bacchini, D. (2015). Hostile attributional bias and aggressive behavior in global context. Proceedings of the National Academy of Sciences,112, 9310-9315. Doninger, N. A., & Kosson, D. S. (2001). Interpersonal construct systems among
psychopaths. Personality and Individual Differences, 30, 1263-1281.
Gordts, S., Uzieblo, K., Neumann, C., Van den Bussche, E., & Rossi, G. (2015). Validity of the Self-Report Psychopathy Scales (SRP-III Full and Short Versions) in a
Community Sample. Assessment, 1073191115606205.
Graham, N., Kimonis, E. R., Wasserman, A. L., & Kline, S. M. (2012). Associations among childhood abuse and psychopathy facets in male sexual offenders. Personality Disorders: Theory, Research, and Treatment, 3, 66.
Hare, R. D. (2003). The psychopathy checklist revised. Toronto, ON.
Hare, R. D., & Neumann, C. S. (2005). Structural models of psychopathy.Current psychiatry reports, 7, 57-64.
Hart, S. D., Watt, K. A., & Vincent, G. M. (2002). Commentary on Seagrave and Grisso: Impressions of the state of the art. Law and human behavior,26, 241-245.
Leistico, A. M. R., Salekin, R. T., DeCoster, J., & Rogers, R. (2008). A large-scale meta-analysis relating the hare measures of psychopathy to antisocial conduct. Law and human behavior, 32, 28.
Lobbestael, J., Cima, M., & Arntz, A. (2013). The relationship between adult reactive and proactive aggression, hostile interpretation bias, and antisocial personality
disorder. Journal of personality disorders, 27, 53.
22 influence of psychopathy, hostility biases, and automatic processing on criminal offenders' Theory of Mind. International journal of law and psychiatry, 38, 92-99. Randall, D. M., & Fernandes, M. F. (1991). The social desirability response bias in ethics
research. Journal of Business Ethics, 10, 805-817.
Roefs, A., Huijding, J., Smulders, F. T., MacLeod, C. M., de Jong, P. J., Wiers, R. W., & Jansen, A. (2011). Implicit measures of association in psychopathology
research. Psychological bulletin, 137, 149.
Salekin, R. T. (2008). Psychopathy and recidivism from mid-adolescence to young adulthood: cumulating legal problems and limiting life opportunities. Journal of abnormal
psychology, 117, 386.
Seagrave, D., & Grisso, T. (2002). Adolescent development and the measurement of juvenile psychopathy. Law and human behavior, 26, 219.
Serin, R. C. (1991). Psychopathy and violence in criminals. Journal of Interpersonal Violence, 6, 423-431.
Serin, R. C. (1992). The clinical application of the psychopathy checklist‐revised (PCL‐R) in a prison population. Journal of Clinical Psychology, 48, 637-642.
Serin, Ralph C. "Violent recidivism in criminal psychopaths." Law and Human Behavior 20.2 (1996): 207.
Skeem, J. L., & Petrila, J. (2004). Introduction to the special issue on juvenile psychopathy, volume 2: Juvenile psychopathy: Informing the debate.Behavioral Sciences & the Law, 22, 1-4.
Strand, S., & Belfrage, H. (2005). Gender differences in psychopathy in a Swedish offender sample. Behavioral sciences & the law, 23, 837-850.
Thombs, B. D., Bernstein, D. P., Lobbestael, J., & Arntz, A. (2009). A validation study of the Dutch Childhood Trauma Questionnaire-Short Form: Factor structure, reliability, and known-groups validity. Child abuse & neglect,33, 518-523.
Tottenham, N., Tanaka, J. W., Leon, A. C., McCarry, T., Nurse, M., Hare, T. A., ... & Nelson, C. (2009). The NimStim set of facial expressions: judgments from untrained research participants. Psychiatry research, 168, 242-249.
23 Tschann, J. M., Kaiser, P., Chesney, M. A., Alkon, A., & Boyce, W. T. (1996). Resilience and
vulnerability among preschool children: Family functioning, temperament, and behavior problems. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 35+ , 184-192.
Uzieblo, K., De Ruiter, C., Crombez, G., Paulhus, D. L., & Hare, R. D. (2007). The Dutch translation of the self-report psychopathy scale-III. Unpublished manuscript, Department of Experimental-Clinical and Health Psychology, Ghent University, Ghent, Belgium.