• No results found

Effect van auditor well-being op audit quality en de invloed van geslacht

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Effect van auditor well-being op audit quality en de invloed van geslacht"

Copied!
42
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Effect van auditor well-being op audit quality en de invloed van geslacht

Naam: Cindy de Vries Studentnummer: 10495789

Scriptiebegeleider: ir. S. van der Heide Datum: 27 januari 2017

Aantal woorden: 16.986

MSc Accountancy & Control, specialisatie Accountancy

(2)

Verklaring van eigen werk

Hierbij verklaar ik, Cindy de Vries, dat ik deze scriptie zelf geschreven heb en dat ik de volledige verantwoordelijkheid op me neem voor de inhoud ervan. Ik bevestig dat de tekst en het werk dat in deze scriptie gepresenteerd wordt origineel is en dat ik geen gebruik heb gemaakt van andere bronnen dan die in de tekst en in de referenties worden genoemd. De Faculteit Economie en Bedrijfskunde is alleen verantwoordelijk voor de begeleiding tot het inleveren van de scriptie, maar niet voor de inhoud.

(3)

Abstract

In deze scriptie is het kwantitatief onderzoek weergegeven naar het effect van subjective well-being op audit quality en in welke mate deze relatie wordt beïnvloed door het geslacht. De aanleiding van dit onderzoek is dat er een toenemende druk op kwaliteit is en tevens blijkt dat de kwaliteitsslag die moest volgen, te langzaam gaat. Een mogelijke oorzaak hiervan kan zijn dat auditors disfunctioneel gedrag vertonen als gevolg van de mate van subjective well-being die zij ervaren.

De volgende onderzoeksvraag zal worden beantwoord “In hoeverre heeft auditor subjective well-being effect op audit quality en in welke mate wordt dit beïnvloed door geslacht?”. Aan de hand van een enquête zal data worden verzameld, hierbij zijn 85 responses verkregen waarvan 65 responses geschikt voor regressieanalyse.

Subjective well-being is geoperationaliseerd met een framework waarbij drie elementen van well-being zijn geïdentificeerd, te weten life satisfaction, job satisfaction en psychologische well-being. Verder is audit quality bepaald door diverse gedragingen te formuleren op basis van bestaande literatuur.

De verwachtingen binnen dit onderzoek zijn dat subjective well-being een positief effect heeft op audit quality en dat deze relatie sterker is bij mannen dan bij vrouwen. Echter blijken deze verwachtingen onjuist te zijn, aangezien de diverse elementen van subjective well-being allen geen significant effect hebben op audit quality. Er kan worden geconcludeerd dat er geen significante relatie bestaat tussen subjective well-being en audit quality. Tevens blijkt uit het onderzoek dat voor de diverse elementen deze relatie ook niet sterker is bij mannen dan bij vrouwen.

(4)

Inhoudsopgave

Abstract ... 3 1. Inleiding ... 5 2. Theoretisch kader ... 8 2.1 Audit quality ... 8 2.1.1. Disfunctioneel gedrag ... 8 2.2 Subjective well-being ... 11 2.2.1 Life satisfaction... 12 2.2.2 Job satisfaction ... 12 2.2.3 Psychologische well-being ... 13 2.3 Geslacht ... 13 2.4 Controle variabelen ... 14 2.5 Hypothesevorming ... 15 3. Methodologie ... 16 3.1 Onderzoeksmethode ... 16 3.2 Doelgroep ... 18 3.3 Respondenten ... 18 3.4 Constructen ... 19 3.4.1 Onafhankelijke variabelen ... 19 3.4.2 Afhankelijke variabele ... 20 3.4.3 Moderator ... 20 3.4.4 Controle variabelen ... 20 4. Resultaten ... 21 4.1 Beschrijvende statistiek ... 21 4.2 Betrouwbaarheid en validiteit ... 24 4.2.1 Life satisfaction... 24 4.2.2 Job satisfaction ... 24 4.2.3 Psychologische well-being ... 25 4.2.4 Audit quality ... 26 4.3 Subjective well-being ... 27 4.4 Audit quality ... 28 4.5 Hypotheses testen ... 29 4.5.1 Hypothese 1 ... 29 4.5.2 Hypothese 2 ... 32 5. Conclusie... 34 Referenties ... 37 Appendix A ... 40 Appendix B ... 42

(5)

1.

Inleiding

De jaarrekening bevat informatie over een bedrijf, waaronder informatie over de activiteiten, de financiële positie en winstgevendheid (Palepu, Healy, & Peek, 2013). Een jaarrekening wordt opgesteld om informatie te verschaffen aan het maatschappelijk verkeer, aldus Palepu et al. (2013). Deze jaarrekening dient te voldoen aan de wet- en regelgeving, in Nederland zijn Titel 9 van het Burgerlijk Wetboek en de Richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving van toepassing. Titel 9 van het Burgerlijk Wetboek omvat de bepalingen omtrent de jaarrekening en het jaarverslag, conform art 2:360 zijn alle in Nederland gevestigde rechtspersonen gehouden aan deze bepalingen. In Nederland is op basis van art 2:393 en art 2:396 een audit verplicht voor middelgrote en grote ondernemingen.

Het doel van een audit is het verkrijgen van een redelijke mate van zekerheid over de financiële informatie (Hayes, Wallage, & Gortemaker, 2014). Deze informatie dient de economische werkelijkheid te weerspiegelen, zodat het een getrouw beeld van de werkelijkheid geeft, aldus Hayes et al. (2014). Stakeholders nemen hun beslissingen op basis van informatie in de jaarrekening, wanneer er een audit is uitgevoerd dan is het risico op foutieve of misleidende informatie verlaagd (Hayes et al., 2014).

Audit mag alleen uitgevoerd worden door een competent, onafhankelijk persoon (Hayes et al., 2014). Op basis van art 2:393 BW kan voor de uitvoering van een audit alleen een Registeraccountant of een Accountant-Administratieconsulent worden benoemd, welke is ingeschreven in het accountantsregister. Hij is verantwoordelijk voor de uitvoering van de opdracht en de ondertekening van de controleverklaring.

Een auditor wordt gezien als de vertrouwenspersoon van het maatschappelijk verkeer (“Accountants maatschappelijk verkeer”, 2015).In de laatste jaren is dit vertrouwen flink onder druk komen te staan, mede als gevolg van het aan het licht komen van diverse fraudeschandalen, waaronder Enron (2001), Worldcom(2002), Aldelphia (2002) en Parmalat (2003) (Cohen, Krishnamoorthy, & Wright, 2004). Doordat de jaarrekening met betrekking tot de balans en winst-en-verliesrekening geen getrouw beeld van de werkelijkheid heeft gegeven in deze gevallen, zijn er beslissingen genomen gebaseerd op onjuiste of misleidende informatie.

Uit diverse AFM rapportages zijn sector-brede tekortkomingen in de audit quality naar voren gekomen. Op het eerste gezicht leek er sprake te zijn van incidenten, maar er blijkt toch een structureel probleem ten grondslag te liggen aan deze schandalen (“In het publiek belang - Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA)”, 2014).Uit deze analyse is gebleken dat het probleem met name in de cultuur en het gedrag zit. Het fundament van het accountantsberoep is een mindset, waarin men beseft dat onafhankelijkheid, professioneel-kritische instelling, deskundigheid en kwaliteit van de audit de basis vormen, zoals volgt uit het rapport “In het publiek belang”. Om verbetering te bewerkstelligen zijn in dit rapport een aantal maatregelen voorgesteld op zeven gebieden, waaronder robuuste governance, ‘concurreren op kwaliteit’, belonings- en beoordelingsbeleid met de juiste prikkels, continue kwaliteitsmeting en -verbetering, een lerende beroepsgroep, cultuur meten en communiceren en een effectieve rapportage- en controleketen.

Tevens blijkt uit het rapport van de AFM (“Rapport OOB-accountantsorganisaties”, 2017) dat de kwaliteitsslag die moest volgen te langzaam gaat, nog steeds zijn bij meer dan de helft van de wettelijke controles nog altijd tekortkomingen in kwaliteit. Uit dit rapport komt naar voren dat kwaliteitswaarborgen van de organisaties tekortkomingen in kwaliteit niet hebben voorkomen. Het valt te betwijfelen of de door de AFM voorgestelde maatregelen wel de oplossing zijn voor het verbeteren van de kwaliteit van audits, omdat hierin mogelijk ook andere factoren een rol spelen.

(6)

Naast een toenemende druk op audit quality is er binnen de accountancy vanaf 2016 een herstel te zien, met als gevolg een groeiende schaarste op de arbeidsmarkt (“Beloningsonderzoek”, 2016). Uit het beloningsonderzoek is gebleken dat het overwerk binnen de sector toeneemt, echter zijn openbaar auditors nog steeds positief over hun balans tussen werk en privé en tevreden over hun totale pakket van arbeidsvoorwaarden. Desondanks wil de meerderheid vertrekken uit het beroep, redenen hiervoor zijn de inhoud van werkzaamheden, betere balans tussen werk-privé, beloning, toenemende formalisering en regeldruk of het feit dat accountancy een goede leerschool is (“Beloningsonderzoek”, 2016).

Verder is uit een recent onderzoek onder auditors naar voren gekomen dat één op de drie iedere week en meer dan de helft ten minste één maal per maand stress ervaart (“Accountant is regelmatig gestresst”, 2017). Stress is dus een regelmatig terugkerend probleem, waarvan een ruime meerderheid de leidinggevende hiervan niet op de hoogte stelt, zoals blijkt uit dit onderzoek. Stress kan voorkomen in een aantal vormen, waaronder concentratiegebrek, hoofdpijn en weinig energie (“Accountant is regelmatig gestresst”, 2017). Dit kan een uitwerking hebben op de kwaliteit van de te verrichten werkzaamheden.

In de praktijk komt het wel eens voor dat een auditor onvoldoende werkzaamheden uitvoert om het risico op een afwijking van materieel belang te kunnen ondervangen. Dit kan op vele manieren en in verschillende vormen plaatsvinden, een voorbeeld hiervan is het buiten beschouwing laten van opmerkelijke transacties, welke mogelijk onregelmatigheden bevatten. Daarnaast wordt er soms gebruik gemaakt van in voorgaande audits verkregen informatie, wanneer niet is voldaan aan de voorwaarden van NV COS 330 (Nadere voorschriften controle- en overige standaarden), zoals opgesteld door de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA). Een auditor dient de opdracht uit te voeren met inachtneming van de relevante standaarden en voorschriften uit de NV COS. In dit geval is er sprake van een tekortkoming in de werkzaamheden van de accountant, wat kan leiden tot een lagere kwaliteit van de audit.

Zoals reeds is benoemd is één van de basisbeginselen van het accountantsberoep een professioneel kritische instelling, zodra auditors genoegen nemen met onvoldoende of slecht onderbouwde informatie holt de kwaliteit van de audit hard achteruit. In de literatuur is reeds getracht de oorzaak van dit handelen te onderzoeken, hieruit is naar voren gekomen dat tijd-budgetdruk ertoe leidt dat auditors minder kwaliteit leveren (Otley & Pierce, 1996). Echter verklaart alleen tijd-budgetdruk het handelen van auditors niet volledig, de oorsprong hiervan ligt in een combinatie van factoren.

Voorgaande onderzoeken met betrekking tot audit quality zijn vooral gericht op bedrijfsniveau, industrie expertise, audit comité e.d. (Francis, 2004). Er is gebleken dat wanneer een auditor een industrie expert is, de audit kwalitatief hoger is, aldus Francis (2004). Daarnaast blijkt uit zijn onderzoek dat hoe onafhankelijker het audit comité hoe hoger de kwaliteit van de audit. Ook komt uit de literatuur naar voren dat audits uitgevoerd door Big4 bedrijven van hogere kwaliteit zijn in vergelijking met de non-Big4 bedrijven (Francis, 2004). Big4 bedrijven zijn de grootste vier accountantsorganisaties op de wereld, waaronder KPMG, EY, PWC en Deloitte.

Daarnaast is door (Gul, Wu, & Yang, 2013) onderzocht wat persoonlijke karakteristieken, zoals geslacht, opleiding, ervaring, functie en politieke voorkeur voor invloed hebben op audit quality. Zij stellen dat verschillende auteurs hebben benadrukt dat verschillen tussen individuen in het auditproces van belang zijn. Auditors dienen diverse taken uit te voeren om een verklaring af te kunnen geven, daarbij beïnvloeden persoonlijke kenmerken de uitkomst, aldus Gul et al. (2013). Uit hun onderzoek komt naar voren dat het soort opleiding, ervaring bij een Big4 kantoor en politieke voorkeur de audit quality beïnvloeden. Ook volgt uit hun resultaten dat geslacht en functie geen significante invloed hebben op audit quality. Daarentegen beweren Chin en Chi (2008) dat er wel een verschil bestaat in behaalde audit quality tussen mannen en vrouwen, vanwege verschil in persoonlijke karakteristieken.

(7)

Verder is er in de management literatuur veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen HR en bedrijfsuitkomsten. Waaronder Koys (2001), die een positief effect heeft gevonden tussen een positieve houding en gedrag van werknemers en de effectiviteit van de organisatie. Daarnaast is reeds gebleken dat tevreden medewerkers een hoger niveau van werk gerelateerd prestatiegedrag vertonen, in vergelijking tot ontevreden medewerkers (Wright & Cropanzano, 2000). Tevredenheid is een gemoedstoestand waarbij een persoon niet meer verlangt dan dat er aanwezig is (Lucas & Diener, 2008). Dit volgt uit de evaluatie van een persoon over zijn of haar leven. Volgens Lucas en Diener (2008) zijn externe factoren, zoals misdaadstatistieken en gezondheidsindexen, niet in staat om de evaluaties van personen over hun eigen leven te verklaren. Zij beweren dat personen omstandigheden verschillend evalueren, afhankelijk van hun verwachtingen, waarden en ervaringen. Volgens Lucas en Diener is subjective well-being de evaluatie van een persoon over de kwaliteit van zijn of haar leven.

Op basis van de huidige situatie binnen de sector en bovengenoemde literatuur is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd:

In hoeverre heeft auditor subjective well-being effect op audit quality en in welke mate wordt deze relatie beïnvloed door geslacht?

Dit onderzoek levert een bijdrage aan de huidige literatuur, omdat er tot op heden nog geen onderzoek is gedaan naar de relatie tussen auditor subjective well-being en de audit quality. Daarnaast geeft het inzicht in wat de gemoedstoestand van de auditor doet met de kwaliteit van een audit. Indien blijkt dat auditor subjective well-being invloed heeft op audit quality, dan kan de professie gericht actie ondernemen.

Het onderzoek wordt uitgevoerd door middel van een enquête, welke als volgt is ingedeeld: in paragraaf 2 wordt het theoretisch kader omschreven, waarbij op basis van de theorie hypotheses worden gevormd. Vervolgens wordt in paragraaf 3 de onderzoeksmethodologie besproken. In paragraaf 4 worden de resultaten uiteengezet en tot slot volgt in paragraaf 5 de conclusie.

(8)

2.

Theoretisch kader

In dit hoofdstuk worden een aantal begrippen die relevant zijn voor het onderzoek nader toegelicht. Allereerst wordt er een beschrijving gegeven van audit quality en het soort gedrag dat hier effect op heeft. Vervolgens wordt het begrip subjective well-being beschreven. Tenslotte wordt het begrip geslacht nader beschreven.

2.1 Audit quality

Als gevolg van de diverse schandalen rond het jaar 2000, waaronder Enron, Worldcom en Parmalat wordt er extra aandacht besteed aan audit quality (Baldacchino, Tabone, Agius, & Bezzina, 2016). Vanwege deze fouten is het vertrouwen in de kapitaalmarkt verdwenen en hebben de mensen werkend in de kapitaalmarkt een gekleurde reputatie, ook de personen die niet fout hebben gehandeld, aldus Baldacchino et al. (2016). Zij beweren dat een kwalitatief goede audit van belang is om te vermijden dat zulke schandalen niet meer voorvallen. Daarnaast is het volgens Baldacchino et al. (2016) van belang voor het herstellen van vertrouwen in de markt en de auditing professie.

Audit quality wordt in de literatuur op verschillende manieren gedefinieerd, aldus Watkins, Hillison en Morecroft (2004). Zij beweren dat audit quality vaak wordt gezien als de mate waarin een audit overeenkomstig auditing standaarden is uitgevoerd. Naar mijn mening is deze definitie onvolledig, audit quality is meer dan alleen het uitvoeren van werkzaamheden overeenkomstig auditing standaarden. Een andere benadering voor audit quality is de nauwkeurigheid van de financiële informatie, waarover de auditor zijn verklaring geeft (Titman & Trueman, 1986). Volgens mij is deze benadering eveneens onvolledig, aangezien een verklaring niet alleen betrekking heeft op de nauwkeurigheid van de financiële informatie. Naast financiële informatie bevat een jaarverslag ook andere informatie.

Volgens Lee, Liu en Wang (1999) hangt audit quality af van de kans dat een auditor geen goedkeurende verklaring afgeeft voor jaarverslagen die materiële fouten bevatten. Mijns inziens is dit een juiste benadering voor het begrip audit quality, echter volgt deze kans uit twee onderdelen: het ontdekken van een materiële fout en het daadwerkelijk rapporteren hiervan. Derhalve wordt binnen deze thesis de definitie gevormd door DeAngelo (1981) gehanteerd, namelijk dat de kwaliteit van een audit afhangt van de waarschijnlijkheid dat het jaarverslag een materiële fout bevat en de auditor deze ontdekt en ook daadwerkelijk rapporteert.

2.1.1. Disfunctioneel gedrag

In voorgaande onderzoeken is reeds gekeken naar de invloed van bepaalde variabelen op audit quality. Hierbij is gebleken dat naast bepaalde kenmerken het gedrag van auditors essentieel is om een kwalitatief goede audit uit te voeren (Baldacchino et al., 2016). Nalatig gedrag en slechte prestaties van auditors leiden ertoe dat de kwaliteit van een audit verslechterd, derhalve wordt dit concept disfunctioneel gedrag genoemd (Baldacchino et al., 2016).

Auditors dienen een professioneel oordeel te vormen met inachtneming van de VGBA (Verordening gedrags- en beroepsregels accountants), welke duidelijkheid kan verschaffen voor situaties waarin normen en waarden met elkaar in strijd zijn. Naar mijn mening is het van belang dat auditors gedurende een audit te allen tijde professioneel kritisch zijn, dit bevordert de kwaliteit van de audit. Voor alle controle-informatie dient beoordeeld te worden of dit relevant en betrouwbaar is. In aanvulling hierop vind ik dat wanneer auditors constateringen doen die een gevolg kunnen hebben voor het jaarverslag zij dit nader moeten onderzoeken.

(9)

Alleen is er volgens Herrbach (2001) sprake van een agency probleem binnen auditing, namelijk tussen de eigenaren van een auditkantoor en het personeel. De opdrachtpartner is betrokken bij alle stadia van een audit, maar is niet altijd aanwezig bij het verwerken van alle auditdocumentatie, aldus Herrbach. Als gevolg hiervan kan het auditteam in de verleiding komen om deel te nemen aan disfunctioneel gedrag, wat niet het beste is voor het bedrijf (Herrbach, 2001).

Disfunctioneel gedrag wordt omschreven als de bewuste acties genomen door een auditor, welke als gevolg hebben dat er minder bewijs wordt verzameld, aldus Coram, Glavovic, Ng en Woodliff (2008). Zij beweren dat de consequentie hiervan is dat de kwaliteit van de audit verslechtert en het risico op het afgeven van een onjuiste controleverklaring hoger wordt. In de literatuur wordt er onderscheid gemaakt tussen enerzijds gedragsvertoningen die een directe bedreiging vormen voor de betrouwbaarheid van audit records en anderzijds gedrag welke ongewenste consequenties tot gevolg heeft, wat in de toekomst kan leiden tot gedrag dat wel een directe bedreiging vormt (Otley & Pierce, 1996). Binnen deze thesis wordt verder ingegaan op gedrag dat een directe bedreiging vormt voor de kwaliteit van de audit.

Een aantal gedragingen die een directe bedreiging vormen voor de audit quality zijn in voorgaande onderzoeken geïdentificeerd. Om te begrijpen wat precies met welke gedraging bedoeld wordt, zal in tabel 2.1 voor elk soort gedrag dat een directe bedreiging vormt voor de kwaliteit een omschrijving worden gegeven, indien relevant aan de hand van een voorbeeld.

(10)

Tabel 2.1

Disfunctioneel gedrag

Disfunctioneel gedrag Omschrijving Bron

Onvoldoende nagaan van ongewone items

Wanneer een auditor tijdens zijn controle verdachte transacties opmerkt, maar niet in staat is of het niet noodzakelijk acht om de reikwijdte van zijn onderzoek uit te breiden.

(Herrbach, 2001), (Coram et al., 2008)

Niet testen van alle items in een deelwaarneming

Wanneer een auditor een deelwaarneming uitvoert op bijvoorbeeld de ontvangst van de bedragen van debiteuren, zet de auditor “akkoord” achter ieder item, zonder alle items te hebben gecontroleerd.

(Herrbach, 2001), (Coram et al., 2008)

Niet opnemen van vreemd ogende items in de deelwaarneming

Wanneer een auditor bij het uitvoeren van een deelwaarneming items die op het oog complex en tijdrovend lijken vervangt door andere items.

(Malone & Roberts, 1996), (Coram et al., 2008)

Falen in het onderzoeken van een technische issue

Auditor is niet zeker over de juiste verwerking in de jaarrekening, echter gaat hij de accounting en professionele standaarden relevant voor de desbetreffende issue niet na.

(Herrbach, 2001), (Coram et al., 2008)

Accepteren van zwakke verklaringen van de cliënt

Situatie waarin een auditor genoegen neemt met een verklaring en deze gebruikt als substituut voor ander bewijs, waarvan hij redelijkerwijs kan verwachten dat het bewijs beschikbaar is.

(Herrbach, 2001), (Coram et al., 2008)

Foutief aftekenen van een audit step

Bij een onderdeel van de audit zijn niet alle punten waarop

gecontroleerd moet worden uitgevoerd wanneer de auditor deze stap aftekent. In dat geval zijn niet alle controle doelstellingen van dat onderdeel behaald, indien dit niet gedekt wordt door andere onderdelen en de tekortkoming niet opgemerkt wordt dan is er sprake van een foutieve aftekening.

(Herrbach, 2001), (Coram et al., 2008)

Oppervlakkige review van onderliggende documenten

Auditor werpt een korte blik op een onderliggend document zonder aandacht te besteden aan de validiteit en accuraatheid van het document.

(Herrbach, 2001), (Coram et al., 2008)

(11)

2.2 Subjective well-being

Angner (2009) beweert dat het concept well-being is bedoeld om te ondervangen wat uiteindelijk goed is voor het individu, hierbij gaat het om wat deze persoon met zijn of haar leven wil, dit is gebaseerd op het onderzoek van Scanlon (1996). De basis van het concept ligt in wat goed is voor het individu, maar hierop van invloed zijn de meningen van betrokkenen en de interesses van het individu (Angner, 2009). Well-being bestaat uit het psychologisch, fysiek en sociaal functioneren van een persoon (Grant, Christianson, & Price, 2007). De psychologische dimensie bestaat onder andere uit tevredenheid, zelfrespect en mogelijkheden (Grant et al., 2007). Verder omvat de fysieke dimensie, onder meer het kunnen onderhouden van jezelf als persoon, voeding en kleren, maar ook het hebben van een dak boven het hoofd (Grant et al., 2007). Tenslotte heeft de sociale dimensie betrekking op het deelnemen in de gemeenschap, geaccepteerd worden door andere personen en het helpen van anderen (Grant et al., 2007). Binnen deze thesis ligt de focus op subjectieve being, in dat geval wordt de well-being van een individu niet gedefinieerd door objectieve omstandigheden, zoals gezondheid, comfort, deugd of rijkdom (Angner, 2009).

Subjective well-being wordt bepaald door de cognitieve en affectieve evaluaties van een persoon over zijn of haar leven (Diener, 2009). Dat wil zeggen dat de beoordeling van tevredenheid en vervulling zowel op gedachten en geloof is gebaseerd als op basis van emotionele reacties op gebeurtenissen, aldus Diener (1994). Mensen maken continue inschattingen over gebeurtenissen, leefomstandigheden en hun zelf als persoon (Diener, 1994). Elke persoon maakt dagelijks inschattingen in termen van goed en fout, aldus Diener (1994). Hij beweert dat dit leidt tot een emotionele reactie welke zowel aangenaam als onplezierig kan zijn. Subjectieve well-being is een breed concept, waarbij het ervaren van aangename emoties, weinig negatieve stemmingen en een hoge tevredenheid over het leven van belang zijn (Diener, 2009). Volgens Diener (1984) heeft subjective well-being drie belangrijke kenmerken. Ten eerste beweert hij dat het subjectief is, omdat het gebaseerd wordt op wat een individu ervaart. Daarnaast gaat het niet alleen om de afwezigheid van negatieve factoren, maar is ook de aanwezigheid van positieve factoren van belang (Diener, 1984). Ten slotte beweert hij dat het een globale beoordeling betreft in plaats van een specifieke beoordeling van een bepaald domein van het leven.

In aanvulling hierop beamen Danna en Griffin (1999) dat well-being een breed en allesomvattend concept is, wat rekening houdt met de “gehele persoon”. Zij beweren dat het van belang is dat well-being juist wordt gebruikt. Om dat te bewerkstelligen hebben ze een framework gecreëerd, hierin bestaat het concept well-being uit drie elementen, te weten:

• Leven en niet-werk gerelateerde tevredenheid (Life satisfaction) • Werk en baan gerelateerde tevredenheid (Job satisfaction) • Algemene gezondheid (Psychologische well-being)

De basis voor dit framework volgt uit de theorie van Warr, omdat hij beweert dat well-being niet alleen bestaat uit specifieke fysieke en psychologische symptomen of diagnoses met betrekking tot gezondheid (Danna & Griffin, 1999). Maar ook context-vrije maatstaven voor levenservaring, zoals tevredenheid met het leven dient te bevatten (Danna & Griffin, 1999). Tenslotte dienen daarbij ervaringen op het werk meegenomen te worden, hierbij gaat het zowel om tevredenheid over de baan als tevredenheid over bijkomende factoren, zoals het salaris en de collega’s.

Het framework van Danna en Griffin maakt gebruik van de term well-being, wat bestaat uit een objectief en subjectief onderdeel. Binnen deze thesis gaat het om de evaluaties van een individu over zijn of haar leven, derhalve is het objectieve onderdeel hier buiten beschouwing gelaten. Dit heeft geen invloed op het framework van Danna en Griffin, aangezien de elementen van well-being zowel objectief als subjectief benaderd kunnen worden.

(12)

2.2.1 Life satisfaction

Binnen het framework van Danna en Griffin (1999) is een dimensie van well-being tevredenheid met betrekking tot het leven en niet-werk gerelateerde zaken. Binnen deze thesis is de benaming voor dit concept “life satisfaction”. Volgens Danna en Griffin (1999) is dit van belang omdat het werk van een persoon en zijn of haar persoonlijke leven niet los van elkaar staan, maar onderling verbonden en verweven zijn. Dat wil zeggen dat gebeurtenissen buiten het werk om, mogelijk de kwaliteit van het werk beïnvloeden.

Om dit concept te definiëren wordt er in deze thesis gebruik gemaakt van andere literatuur, waaronder Diener, Emmons, Larsen en Griffin (1985), zij definiëren life satisfaction als een globale beoordeling van de kwaliteit van het leven van een persoon op basis van zijn eigen criteria. Beoordeling is afhankelijk van een vergelijking tussen omstandigheden en een toepasselijke standaard, deze standaard wordt gezet door ieder individu voor zichzelf (Diener et al., 1985). Diener (1994) borduurt hier op voort, hij beweert dat personen hierbij een inschatting maken over hun leven in het algemeen.

Het concept “life satisfaction” wordt verder verduidelijkt door Judge, Locke, Durham en Kluger (1998). Volgens hun vormen individuen fundamentele, onbewuste conclusies over zichzelf, anderen en de wereld. Zij beweren dat de inschatting van de externe wereld niet alleen word beïnvloed door eigenschappen van objecten, maar ook door de assumpties die mensen maken over zichzelf, anderen en de wereld (Judge et al., 1998). Uit hun onderzoek blijkt dat de conclusies die personen trekken over zichzelf invloed hebben op hun kijk op anderen en de wereld. Dat wil zeggen dat de manier waarop mensen zichzelf zien de wijze waarop ze het leven ervaren beïnvloed (Judge et al., 1998). Judge et al. (1998) beweren dat er een aantal factoren zijn die invloed hebben op de conclusies die personen trekken over zichzelf, de belangrijkste zijn zelfvertrouwen en zelfwerkzaamheid. In het kort betekent dit dat mensen met een positief zelfconcept hun leven positiever zien, omdat zij de innerlijke gesteldheid hebben die dat mogelijk maakt (Judge et al., 1998).

2.2.2 Job satisfaction

De volgende dimensie van well-being binnen het framework van Danna en Griffin (1999) is werk en baan gerelateerde tevredenheid. Binnen deze thesis is de benaming voor dit concept “job satisfaction”. Danna en Griffin (1999) beweren dat in voorgaand onderzoek reeds is gebleken dat de ervaringen van een individu op het werk invloed hebben op een persoon wanneer hij of zij zich op de werkvloer begeeft. Ongeacht of deze ervaringen fysiek, emotioneel of sociaal zijn beïnvloedt dit de persoon, aldus Danna en Griffin.

Dit concept zullen we aan de hand van het onderzoek van Locke (1969) definiëren. Hij beweert dat een baan bestaat uit een combinatie van het uitvoeren van taken door een individu in een bepaalde fysieke en sociale context in ruil voor een financiële beloning. Volgens Locke (1969) volgt de mate van job satisfaction uit de evaluatie van de verschillende elementen waaruit de baan bestaat. Mensen kunnen verschillende mate van welbehagen of misnoegen ervaren voor verschillende banen of met verschillende aspecten van dezelfde baan (Locke, 1969). Hierbij gaat het niet alleen om het werk zelf, maar ook om de collega’s, het salaris en de omgeving. Job satisfaction of het ontbreken daarvan zijn complexe emotionele reacties op de baan, aldus Locke. Hij stelt dat men zijn of haar baan waardeert wanneer ze hun werkdoelen behalen. Derhalve is job satisfaction ook afhankelijk van wat een individu wil in een baan en wat dit individu waarneemt in een baan (Locke, 1969).

(13)

Om de karakteristieken van job satisfaction te kunnen bepalen is het relevant om een onderscheid te maken tussen job satisfaction en werknemer moraal. Volgens Macdonald en MacIntyre (1997) refereert job satisfaction naar een individu en zijn of haar werksituatie, terwijl werknemer moraal focust op hoe een werknemer in relatie staat met het gevoel van een gemeenschappelijk doel binnen een organisatie. Daarnaast heeft job satisfaction betrekking op situaties in het verleden en het heden, daarentegen richt werknemer moraal zich op de gevoelens over de toekomst, aldus Macdonald en Macintyre.

2.2.3 Psychologische well-being

De laatste dimensie binnen het framework van Danna en Griffin (1999) is de algemene gezondheid, binnen deze thesis is de benaming voor dit concept “psychologische well-being”. Volgens Danna en Griffin (1999) betreft dit een combinatie van mentale en psychologische indicatoren, zoals affect, frustratie en angst. Daarnaast omvat dit ook fysieke en fysiologische indicatoren, zoals bloeddruk, de conditie van het hart en algemene fysieke gezondheid, aldus Danna en Griffin. Binnen deze thesis gaat het om subjective well-being, omdat fysieke en fysiologische indicatoren aan de hand van objectieve maatstaven worden vastgesteld zijn deze buiten beschouwing gelaten.

Binnen de literatuur worden de mentale en psychologische indicatoren ook wel aangeduid met psychologische well-being. Dit is de gevoelsmatige component van well-being, dat wil zeggen de aanwezigheid van aangename invloeden en de afwezigheid van onaangename invloeden (Diener, 1994). Harding (1982) beaamt dat dit niet alleen afhankelijk is van de afwezigheid van negatieve mentale gesteldheid, maar ook van het ervaren van een “positieve mentale gezondheid”. Het betreft een ervaring van dag-tot-dag in plaats van een blijvende karaktereigenschap, aldus Harding.

Volgens Rego en E Cunha (2008) kan het stimuleren van psychologische well-being een manier zijn om de prestatie van het individu of de organisatie te verbeteren. Volgens hun kan het ervaren van psychologische well-being leiden tot een betere concentratie, kennis en actie. Wanneer werknemers geen psychologische well-well-being ervaren kan dit er toe leiden dat hun werkprestaties niet optimaal zijn (Rego & e Cunha, 2008).

2.3 Geslacht

Zoals blijkt uit het onderzoek van Gul et al. (2013) zijn verschillen tussen individuen in het auditproces van belang, omdat persoonlijke kenmerken de uitkomst beïnvloeden. Een van deze persoonlijke kenmerken is geslacht, waar in de literatuur reeds veel onderzoek naar is gedaan. De basis voor verschillen tussen mannen en vrouwen ligt in de theorie “Gender stereotype”. Men gelooft dat mannen en vrouwen verschillen in termen van prestatiegerichte eigenschappen en in termen van sociaal- en servicegerichte eigenschappen, aldus Heilman (2001). Volgens hem worden mannen gekarakteriseerd als zijnde agressief, krachtig, onafhankelijk en daadkrachtig, terwijl vrouwen worden gekarakteriseerd als zijnde vriendelijk, behulpzaam, sympathiek en bezorgd over anderen. Heilman (2001) beweert dat deze traditionele stereotypen van mannen en vrouwen niet alleen op de werkvloer overheersen maar ook daar buiten. Naast het feit dat ze aanduiden hoe mannen en vrouwen eigenlijk zijn, beschrijven ze ook normen voor het gedrag passend bij het betreffende geslacht (Heilman, 2001).

Volgens Hardies, Breesch en Branson (2010) suggereren deze stereotypische overtuigingen dat verschillen tussen mannen en vrouwen bestaan op het gebied van risico nemen, onafhankelijkheid en het oplossen van wiskundige problemen. Zij beweren dat het nemen van risico geassocieerd is met mannelijkheid, door het onderzoek van Fellner en Maciejovsky (2007) wordt bevestigd dat vrouwen meer risico aversie vertonen dan mannen. Verder is er bewijs dat mannen en vrouwen verschillen in factoren van onafhankelijkheid, zoals ethisch gedrag, empathie en aanleg voor cognitieve bias (Hardies et al., 2010).

(14)

Uit onderzoek komt naar voren dat vrouwen ethischer zijn, meer empathie hebben en minder vatbaar zijn voor cognitieve bias (Hardies et al., 2010). Daarnaast gelooft men dat wiskunde ‘een jongens ding’ is, uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat mannen beter zijn in het oplossen van wiskundige problemen dan vrouwen (Hardies et al., 2010). Tenslotte beweren Fellner en Maciejovsky (2007) in aanvulling op de punten van Hardies et al. (2010) dat vrouwen meer terughoudend zijn in het aangaan van competitie, dit blijkt uit het feit dat mannen vaker competitieve situaties aangaan dan vrouwen.

Naast de hiervoor genoemde verschillen bestaan er ook verschillen in gezondheid tussen mannen en vrouwen (Matud, 2004). De reden hiervan is niet volkomen duidelijk, echter een van de factoren die hieraan bijdraagt is stress, aldus Matud (2004). Mannen en vrouwen reageren anders op zowel het ervaren van een situatie als stressvol en de wijze waarop ze omgaan met deze situatie.

2.4 Controle variabelen

Uit het onderzoek van Gul et al. (2013) komt naar voren dat opleiding, ervaring bij een Big4 kantoor en politieke voorkeur de kwaliteit van een audit beïnvloeden. Big4 bedrijven zijn de grootste vier accountantsorganisaties op de wereld, waaronder KPMG, EY, PWC en Deloitte. Auditors die tenminste een masterdiploma hebben vertonen meer agressieve accounting, daarentegen blijkt dat auditors met ervaring bij een Big4 kantoor conservatiever zijn, aldus Gul et al. (2013). Zij beweren dat agressieve accounting gepaard gaat met een lagere audit quality in vergelijking met conservatieve accounting. Om te controleren voor mogelijke effecten worden opleiding en ervaring bij Big4 kantoor meegenomen als controle variabelen. Gul et al. (2013) hebben onderzoek gedaan in China, aangezien het politieke systeem in China in grote mate verschilt ten opzichte van Nederland is het naar mijn mening niet relevant om te controleren voor politieke voorkeur binnen deze thesis.

Daarnaast komt uit het onderzoek van Ye, Cheng en Gao (2014) naar voren dat ervaring binnen auditing er toe leidt dat er een hogere audit kwaliteit wordt gerealiseerd. Ervaring wil zeggen dat de persoon in de praktijk auditing werkzaamheden heeft uitgevoerd en het krijgen van feedback met betrekking tot gemaakte beslissingen binnen deze werkzaamheden. Tevens beweren zij dat leeftijd een negatief effect heeft op audit quality. Ye, Cheng en Gao (2014) baseren dit op de career concern theorie. Dit is nader beschreven door Sundgren & Svanström (2014), die beweren dat een carrière is onderverdeeld in vier fasen, te weten verkenning, vestiging, onderhoud en ontkoppeling, en dat voor iedere fase de motivatie van een persoon anders is. Uit de resultaten van het onderzoek van Ye, Cheng en Gao (2014) wordt bevestigd dat leeftijd een negatief effect heeft op audit quality. Om te controleren voor een mogelijk effect worden ervaring en leeftijd meegenomen als controle variabelen.

(15)

2.5 Hypothesevorming

Aan de hand van het in dit hoofdstuk omschreven theoretisch kader worden in deze paragraaf de hypotheses geformuleerd. Om de onderzoeksvraag: In hoeverre heeft auditor subjective well-being effect op audit quality en in welke mate wordt deze relatie beïnvloed door geslacht? te kunnen beantwoorden worden diverse hypotheses geformuleerd. De verwachtingen die gevormd worden in deze paragraaf zullen worden weergegeven in het onderzoeksmodel, zie figuur 2.1.

Mijn verwachting is dat er een positief effect bestaat tussen life satisfaction en audit quality, omdat het werk en persoonlijk leven niet los van elkaar staan, maar onderling verbonden zijn. Als gevolg hiervan kunnen gebeurtenissen buiten het werk om, de kwaliteit van het werk beïnvloeden. Derhalve luidt de eerste hypothese als volgt:

H1a: Hogere life satisfaction heeft een positief effect op audit quality.

Wanneer een individu een prettig gevoel ervaart dan kan dit het werk en daarmee ook de kwaliteit van het werk bevorderen, omdat de ervaringen van een individu op de werkvloer van invloed zijn op een persoon wanneer hij of zij zich op de werkvloer begeeft. Op basis hiervan verwacht ik dat job satisfaction een positief effect heeft op audit quality. Derhalve is de hypothese als volgt geformuleerd:

H1b: Hogere job satisfaction heeft een positief effect op audit quality.

Verder is mijn verwachting dat er tussen psychologische well-being en audit quality sprake is van een positief effect, omdat het stimuleren van psychologische well-being een manier kan zijn om de prestatie van het individu of de organisatie te verbeteren. Derhalve luidt de derde hypothese in dit onderzoek als volgt:

H1c: Hogere psychologische well-being heeft een positief effect op audit quality.

Vervolgens is mijn verwachting dat het effect van subjective well-being op audit quality hoger is bij mannen dan bij vrouwen. Dit komt voort uit het feit dat vrouwen risico averser en ethischer zijn, wat een belangrijke basis is voor het behalen van een kwalitatief goede audit. Derhalve is mijn verwachting dat de audit kwaliteit minder wordt beïnvloed door het feit of vrouwen tevreden zijn over hun leven dan bij mannen. Op basis hiervan zijn de volgende hypotheses geformuleerd:

H2a: De veronderstelde relatie in hypothese 1a is sterker bij mannen dan bij vrouwen. H2b: De veronderstelde relatie in hypothese 1b is sterker bij mannen dan bij vrouwen. H2c: De veronderstelde relatie in hypothese 1c is sterker bij mannen dan bij vrouwen.

(16)

Figuur 2.1

Onderzoeksmodel

3.

Methodologie

In dit hoofdstuk zal om te beginnen de onderzoeksmethode nader worden toegelicht, waaronder de gebruikte schalen binnen dit onderzoek. Daarnaast zal de doelgroep worden beschreven en de manier waarop respondenten zijn verkregen. Vervolgens zullen de demografische karakteristieken van de respondenten worden weergegeven. Tenslotte zal worden uitgelegd welke variabelen binnen deze thesis aan de orde komen en hoe deze gemeten worden.

3.1 Onderzoeksmethode

In voorgaande onderzoeken met betrekking tot disfunctioneel gedrag is er data verzameld middels experimenten of enquêtes. Om de onderzoeksvraag: In hoeverre heeft auditor subjective well-being effect op audit quality en in welke mate wordt deze relatie beïnvloed door geslacht? te kunnen beantwoorden, zal dit onderzoek worden uitgevoerd aan de hand van een enquête. Welke voornamelijk bestaat uit gesloten vragen, die dienen te worden beantwoord op een schaal van 1 tot 7. Om de diverse hypothesen te kunnen toetsen zal er gebruik worden gemaakt van gevalideerde schalen of eerder onderzoek. De enquête bevat vijf secties, te weten demografische karakteristieken, life satisfaction, job satisfaction, psychologische well-being en audit quality.

De onafhankelijke variabelen zijn gevormd op basis van de door Danna en Griffin (1999) aanbevolen dimensies van well-being. Deze dimensies zijn binnen dit onderzoek als volgt genoemd: life satisfaction, job satisfaction en psychologische well-being. Om deze dimensies te kunnen toetsen zal er gebruik worden gemaakt van gevalideerde schalen namelijk, de “the Satisfaction with Life Scale”, “Andrews and Withey’s Job Satisfaction Scale” en “Bradburn’s affect balance scale”.

(17)

Allereerst het concept life satisfaction, dat inhoud een globale beoordeling van de kwaliteit van het leven van een persoon op basis van zijn eigen criteria. De mate waarin een persoon life satisfaction ervaart zal worden bepaald met behulp van “the Satisfaction with Life Scale” (SWLS). De respondent is vrij om bepaalde domeinen en staten van gevoelens te wegen, zoals de afweging tussen fysieke gezondheid en economische gezondheid en het ervaren van eenzaamheid of droevige emoties (Diener et al., 1985). In diverse onderzoeken is de validiteit van deze schaal getoetst, waaronder Pavot & Diener (2008), zij beweren dat de SWLS een betrouwbare en valide schaal is voor het meten van het component life satisfaction. Respondenten dienen de vragen te beantwoorden op een schaal van 1= sterk oneens tot 7= sterk mee eens, waarbij 4 neutraal is.

Daarna zal de mate van job satisfaction, die volgt uit de evaluatie van de verschillende elementen waaruit een baan bestaat, worden bepaald aan de hand van “Andrews en Withey’s Job Satisfaction Scale”. Hierbij is niet alleen het werk zelf van belang, maar ook de andere bijkomende factoren zoals collega’s e.d. Rentsch & Steel (1992) hebben de validiteit van deze schaal getoetst, waarbij ze tot de conclusie komen dat de schaal betrouwbaar en valide is. Respondenten dienen de vragen te beantwoorden op een schaal van 1= verschrikkelijk en 7= verrukt, waarbij 4 neutraal is.

Verder zal het concept psychologische well-being worden vastgesteld met behulp van de “Bradburn’s affect balance scale”. De mate van psychologische well-being hangt af van de aanwezigheid van aangename invloeden en de afwezigheid van onaangename invloeden (Diener, 1994). Hierbij zullen vijf positieve affect en vijf negatieve affect vragen met ja of nee beantwoord dienen te worden. Van Schuur en Kruijtbosch (1995) hebben onderzoek gedaan naar de werking van de affect balance scale, hierbij komen ze tot de conclusie dat deze schaal theoretisch gerechtvaardigd is. Tevens hebben Kim en Mueller (2001) de “Bradburn affect balance scale” onderzocht en stellen dat het een goede index is om psychologische well-being te meten.

Tenslotte zal audit quality worden bepaald door de diverse gedragingen, welke zijn geïdentificeerd in voorgaande onderzoeken als factoren die de audit quality beïnvloeden, op te nemen in de vraagstelling. De vraagstelling is gebaseerd op het artikel van Coram et al. (2008), welke voorbeelden van het gedrag verwerkt heeft in de vraag. Binnen deze thesis zijn vragen zowel positief als negatief geformuleerd. In de literatuur zijn de vragen met betrekking tot disfunctioneel gedrag voornamelijk negatief geformuleerd, alleen is mijn verwachting dat met een mix van positieve en negatieve vragen de uitkomsten een getrouwer beeld van de werkelijkheid geven. Respondenten dienen aan te geven hoe vaak ze het afgelopen jaar op deze wijze hebben gehandeld op een schaal van 1= Nooit tot 7=Altijd, waarbij 4 neutraal is.

(18)

3.2 Doelgroep

De doelgroep van dit onderzoek zijn personen die werkzaam zijn als auditor, het hebben van een RA of AA titel is niet vereist. Hiervoor is gekozen omdat het gebruikelijk is binnen de accountancy dat je begint met werken en daarnaast je opleiding in deeltijd afrond. Je kunt op diverse momenten beginnen met werken, bij het begin van de bachelor, pre-master, master, post-bachelor AA of post master accountancy.

Het is van belang om werkervaring op te doen, omdat je naast je theoretische studie ook een driejarige praktijkstage dient te volbrengen. In de praktijk worden de meeste controlewerkzaamheden uitgevoerd door personen die studerend zijn voor RA of AA, maar deze titel nog niet behaald hebben. Zij voeren hun werkzaamheden in de meeste gevallen uit onder leiding van een RA of AA auditor, waarbij complexe vraagstukken worden behandeld door de leidinggevende.

Auditors zijn gevraagd om dit onderzoek te ondersteunen door het invullen van de online enquête en het verspreiden van een e-mail met informatie over de enquête en een hyperlink naar de online enquête. Hierbij is alleen achtergrondinformatie verschaft, het daadwerkelijke doel van het onderzoek is niet bekend bij de respondenten. Tevens zijn respondenten ervan verzekerd dat ze de enquête anoniem invullen en dat hun antwoorden strikt vertrouwelijk zijn en de data alleen voor dit onderzoek gebruikt zal worden.

3.3 Respondenten

In totaal hebben 85 personen deelgenomen aan dit onderzoek, bij het analyseren van de resultaten blijkt dat hiervan 65 responses bruikbaar zijn voor het onderzoek. De respondenten binnen dit onderzoek betreffen personen die werkzaam zijn of het afgelopen jaar werkzaam zijn geweest als auditor. Demografische kenmerken van deze respondenten zijn weergegeven in tabel 3.1.

De groep respondenten blijkt grotendeels een afspiegeling te zijn van de audit sector, het is algemeen bekend dat er meer mannen werkzaam zijn dan vrouwen binnen auditing (“Beloningsonderzoek”, 2016). Tevens blijkt uit het beloningsonderzoek dat er de laatste jaren een trend te zien is, namelijk dat personen na een aantal jaar de audit sector verlaten en in het bedrijfsleven gaan werken. Ook is er sprake van een sector breed probleem, namelijk dat de tussenlaag relatief klein is. Binnen deze groep respondenten zijn deze verschijnselen ook te zien, aangezien de groep ouderen en de groep personen met werkervaring van 5 tot 10 jaar klein zijn in verhouding met de andere groepen.

Binnen de audit sector is het gebruikelijk dat personen na het afronden van de middelbare school (VWO) starten met werken en het volgen van een deeltijdopleiding. Daarnaast zijn er twee hoofdstromen te identificeren in de opleiding, namelijk tot Accountant-Administratieconsulent en tot Registeraccountant. Welke respectievelijk uiteindelijk via de Post bachelor AA en via de Postmaster Accountancy te behalen zijn. Op basis van deze informatie zijn de diverse categorieën geïdentificeerd. Het is niet gebruikelijk dat je na het afronden van een MBO opleiding begint met werken binnen de auditing, deze categorie is enkel meegenomen voor de volledigheid. Dit volgt ook uit de demografische karakteristieken aangezien geen enkele respondent MBO als hoogst genoten opleiding heeft.

Verder is binnen deze thesis de groep met ervaring bij een Big4 kantoor kleiner dan die zonder ervaring. Echter zijn de meeste auditors werkzaam bij Big4 kantoren, of hebben op zijn minst gewerkt bij een Big4 kantoor gedurende hun carrière. De oorzaak hiervan ligt waarschijnlijk in het feit dat het persoonlijke netwerk van de onderzoeker meer ligt bij de kleinere kantoren. Dit zal de resultaten van het onderzoek niet beïnvloeden. Op basis van deze informatie kan er worden geconcludeerd dat de groep respondenten voldoende verspreid is.

(19)

Tabel 3.1

Demografische kenmerken respondenten

3.4 Constructen

In deze paragraaf zullen de constructen worden beschreven die worden gebruikt in de resultatenanalyse in hoofdstuk 4. Allereerst zullen hieronder de onafhankelijke variabelen worden beschreven, vervolgens de afhankelijke variabele. Daarna zal de moderator besproken worden en tenslotte zullen de diverse controle variabelen nader worden toegelicht.

3.4.1 Onafhankelijke variabelen

LS = de mate van tevredenheid met het leven en niet werk-gerelateerde zaken. Op basis van een schaal van 1 tot 7 geven de respondenten hun tevredenheid weer. De vijf vragen van “the Satisfaction With Life Scale” vormen samen het construct, waarbij de variabele LS wordt bepaald door de som van de scores van de items te nemen. De variabele LS heeft derhalve een mogelijke range van scores tussen de 5 (lage LS) en 35 (hoge LS).

JS = de mate van tevredenheid met hun baan. Op basis van een schaal van 1 tot 7 geven de respondenten hun tevredenheid weer. De vijf vragen van “Andrews en Withey’s Job Satisfaction Scale” vormen samen het construct, de variabele JS wordt bepaald door de som van de scores van de items te nemen. Waarbij voor de variabele JS een mogelijke range van scores tussen de 5 (lage JS) en 35 (hoge JS) ontstaat.

PWB = de mate van de aanwezigheid van aangename invloeden en de afwezigheid van onaangename invloeden (psychologische well-being). Respondenten dienen een aantal stellingen met ja of nee te beantwoorden. De vijf positieve affect en vijf negatieve affect vragen van “Bradburn’s affect balance scale” vormen samen het construct. Bij de positieve affect vragen is elk antwoord “ja” 1 punt en elke “nee” 0 punten, daarentegen zijn bij de negatieve affect vragen elk antwoord “ja” -1 punt. Uiteindelijk worden de scores bij elkaar geteld, wat resulteert in een maximum score van 5 en een minimum score van -5. Om negatieve scores te voorkomen wordt er bij iedere score vijf opgeteld, waardoor de scores een mogelijke range van 0 (lage PWB) tot 10 (hoge PWB) hebben.

Geslacht Man Vrouw 60% 40% Leeftijd

Jonger dan 30 jaar 30 – 44 45 – 59 60 jaar of ouder 52,31% 29,23% 16,92% 1,54% Opleiding Middelbare school MBO HBO Post bachelor AA WO bachelor WO master Postmaster Accountancy 12,31% 0% 7,69% 16,92% 13,85% 12,31% 36,92% Ervaring bij Big4 kantoor

Ja Nee

43,08% 56,92%

Ervaring

Minder dan 5 jaar ervaring 5 tot 10 jaar ervaring

43,08% 16,92% 10 of meer jaar ervaring 40%

(20)

3.4.2 Afhankelijke variabele

AQ = de geleverde audit kwaliteit door de respondent. De zeven vragen zijn gebaseerd op het onderzoek van Coram et al. (2008). Binnen deze thesis zijn de vragen zowel positief als negatief geformuleerd. Op basis van een schaal van 1 tot 7 geven de respondenten weer hoe vaak ze het afgelopen jaar op een bepaalde wijze hebben gehandeld. Hierbij worden de negatieve vragen omgekeerd gescoord om ze te laten aansluiten bij de positieve vragen. De variabele AQ wordt bepaald door de som van de scores van de items te nemen, waardoor de mogelijke range van scores ligt tussen de 7 (lage AQ) en 49 (hoge AQ).

3.4.3 Moderator

GEN = het geslacht van de respondent. De modererende variabele wordt gemeten door middel van het stellen van een vraag waarbij respondenten kunnen aangeven of ze man of vrouw zijn. Vervolgens wordt ten behoeve van de analyse aan mannen de waarde 1 toegekend en aan vrouwen de waarde 0.

3.4.4 Controle variabelen

Controle variabelen worden meegenomen binnen deze studie, om te kunnen bepalen of de verandering in audit quality wordt bepaald door de onafhankelijke variabelen, of dat mogelijk de controle variabelen een verandering te weeg brengen. Op basis van de literatuur zijn de volgende controle variabelen geïdentificeerd: leeftijd, opleiding, werkervaring en ervaring bij Big4 kantoor.

Allereerst de controle variabele leeftijd, welke wordt gemeten door middel van het stellen van een open vraag waarbij respondenten kunnen aangeven hoe oud ze zijn. AGE = de leeftijd van de respondent. Aangezien de fasen van een carrière niet precies aan exacte leeftijden te koppelen zijn, zal deze variabele binnen deze thesis op continue basis gemeten worden.

OPL = de hoogst genoten opleiding van de respondent. Binnen deze thesis wordt de variabele onderverdeeld in zeven groepen, omdat het binnen de audit sector gebruikelijk is dat personen na het afronden van de middelbare school (VWO) starten met werken en het volgen van een deeltijdopleiding. Binnen de audit zijn er twee hoofdstromen, de opleiding tot Accountant-Administratieconsulent en de opleiding tot Registeraccountant. Op basis van deze informatie zijn de volgende categorieën geïdentificeerd: (1) Middelbaar onderwijs (2) MBO (3) HBO (4) Post bachelor AA (5) WO Bachelor (6) WO Master (7) Postmaster Accountancy.

EXP = het aantal jaar relevante werkervaring. Deze variabele kan op diverse manieren geoperationaliseerd worden, echter omdat je binnen je carrière altijd kan blijven leren, mede gezien de veranderingen binnen het beroep en de wet- en regelgeving, zal binnen deze thesis ervaring als continue variabele worden meegenomen.

Big4 = het hebben van werkervaring bij een Big4 kantoor. Op basis van het onderzoek van Gul et al. (2013) zal er een vraag worden gesteld waarbij respondenten kunnen aangeven of ze ervaring hebben opgedaan bij een Big4 kantoor. Deze vraag kan beantwoord worden met ja of nee, welke respectievelijk een score van 1 of 0 krijgt.

(21)

4.

Resultaten

In dit hoofdstuk zullen de resultaten van het onderzoek worden geanalyseerd. Om te beginnen zullen de kenmerken van de variabelen binnen dit onderzoek worden beschreven. Daarna zal de betrouwbaarheid en validiteit van de diverse schalen worden getoetst. Vervolgens zal worden beoordeeld of de drie elementen van well-being, te weten life satisfaction, job satisfaction en psychologische well-being een geschikte basis vormen voor het begrip subjective well-being. In aanvulling hierop wordt er getoetst of de afhankelijke variabele voldoet aan de assumpties voor regressieanalyse. Tenslotte zullen de diverse hypothesen gevormd in paragraaf 2.5 worden getoetst.

4.1 Beschrijvende statistiek

Om inzicht te krijgen in de data van dit onderzoek, zal in deze paragraaf de beschrijvende statistiek van de belangrijkste variabelen uit dit onderzoek worden weergegeven. Daarnaast zal in deze paragraaf aan de hand van de correlatiematrix worden gekeken naar de relaties tussen de diverse variabelen.

Allereerst blijkt uit tabel 4.1 dat er geen sprake is van ontbrekende waarden bij de afhankelijke en onafhankelijke variabelen, aangezien er voor alle 65 respondenten een waarde is weergegeven. Verder laat tabel 4.1 zien dat voor de variabele life satisfaction de respondenten een minimale waarde van 13 hebben gekozen en een maximum waarde van 33. De gemiddelde waarde van deze variabele ligt rond de 25,7. Daarnaast blijkt uit de tabel dat de variabele job satisfaction een minimale waarde van 17 kent en een maximum waarde van 32. Deze variabele heeft een gemiddelde waarde van rond de 25,9. Vervolgens heeft de variabele psychologische well-being een minimum van 3 en een maximum van 10, waarbij het gemiddelde rond de 7,2 ligt. Tenslotte heeft de variabele audit quality een minimum van 20 en een maximum van 49. De gemiddelde waarde van de variabele audit quality ligt rond de 37,7. Uit tabel 4.1 komt naar voren dat de standaarddeviatie van deze variabelen nogal verspreid is, bij life satisfaction ongeveer 4,5, bij job satisfaction rond de 3,3, bij psychologische well-being om en nabij 1,9, terwijl audit quality een standaarddeviatie van ongeveer 7,4 heeft.

Tabel 4.1

Beschrijvende statistiek

Variabele N Range Minimum Maximum Gemiddelde Standaarddeviatie

Life satisfaction 65 20 13 33 25,71 4,523

Job satisfaction 65 15 17 32 25,92 3,346

Psychologische well-being 65 7 3 10 7,23 1,943

Audit quality 65 29 20 49 37,66 7,440

Om een beter inzicht te verkrijgen in de data binnen dit onderzoek is er ook een correlatiematrix opgenomen, zie hiervoor tabel 4.2. Door deze matrix op te nemen kan er een eerste indicatie worden verkregen van de relaties tussen de diverse variabelen. Hierbij zijn zowel de Pearson correlaties als de Spearman-rank correlaties weergegeven. De Pearson correlaties zijn weergegeven beneden de diagonaal en de Spearman-rank correlaties boven de diagonaal. Aangezien de data binnen deze thesis parametrisch is zijn de Pearson correlaties het meest bruikbaar.

(22)

Uit tabel 4.2 blijkt dat er slechts één variabele voor p<0,05 significant correleert met audit quality, bij de Spearman-rank correlaties, te weten de variabele life satisfaction voor p<0,05. De Spearman-rank correlatie tussen de variabele life satisfaction en audit quality is 0,246, dat wil zeggen dat als de life satisfaction toeneemt audit quality ook toeneemt. Voor de Pearson correlaties is er geen sprake van een significante correlatie met audit quality. Daarnaast volgt uit de tabel dat de drie elementen van subjective well-being sterk met elkaar correleren. De Pearson correlatie tussen de variabele life satisfaction en job satisfaction is 0,692 en tussen life satisfaction en psychologische well-being is 0,660. Verder bedraagt de Pearson correlatie tussen job satisfaction en psychologische well-being 0,647. De Spearman-rank correlatie tussen life satisfaction en job satisfaction bedraagt 0,589, tussen life satisfaction en psychologische well-being bedraagt deze 0,600. Tenslotte heeft de Spearman-rank correlatie tussen job satisfaction en psychologische well-being een waarde van 0,592. Deze correlaties betekenen dat als één van deze drie elementen toeneemt de andere elementen ook toenemen, aangezien deze elementen uiteindelijk zijn bedoeld om het begrip subjective well-being te meten zijn deze resultaten niet verbazingwekkend.

Verder bestaan er enkele significante correlaties tussen de diverse controle variabelen, waaronder opleiding en leeftijd, deze zijn voor zowel de Pearson (0,662) en voor de Spearman-rank (0,760) significant. Tevens is er sprake van een sterke correlatie tussen leeftijd en werkervaring waarbij de Pearson correlatie een waarde heeft van 0,914 en de Spearman-rank een correlatie van 0,878. Daarnaast bedraagt de Pearson correlatie 0,641 en de Spearman-rank 0,760 voor de variabelen werkervaring en opleiding. Deze correlaties zijn logisch verklaarbaar, aangezien naar mate een persoon ouder wordt deze meer werkervaring op kan doen en hoe groter de kans dat een hogere opleiding is afgerond. Aangezien het gebruikelijk is binnen de audit sector dat de opleiding in deeltijd wordt gevolgd, ligt het voor de hand dat het aantal jaar werkervaring in gelijke mate toeneemt met de hoogte van de afgeronde opleiding.

In aanvulling op bovenstaande correlaties, bestaan er ook enkele sterke correlaties met de variabele Big4. Voor zowel leeftijd, opleiding en werkervaring, waarbij de Pearson correlaties respectievelijk, 0,397, 0,459 en 0,343 bedragen, de Spearman-rank correlaties hebben een waarde van 0,455, 0,515 en 0,428. Deze uitkomsten waren de verwachting, aangezien naar mate een persoon ouder wordt, de kans groter is dat deze ervaring heeft opgedaan bij een Big4 kantoor. Tevens gezien het feit dat opleiding en werkervaring correleren met leeftijd zoals hierboven beschreven zijn deze correlaties ook verklaarbaar.

(23)

Tabel 4.2

Correlatiematrix

Pearson correlaties zijn weergegeven beneden de diagonaal, niet-parametrische Spearman-rank correlaties zijn weergegeven boven de diagonaal. * Correlatie is significant op 0,05 level (two-tailed)

** Correlatie is significant op 0,01 level (two-tailed)

Geslacht Leeftijd Opleiding Werkervaring Big 4 Life satisfaction Job satisfaction

Psychologische

well-being Audit quality

Geslacht ,260* 0,203 0,230 0,203 -0,097 -0,194 -0,028 -0,163 (0,037) (0,104) (0,065) (0,105) (0,444) (0,122) (0,824) (0,196) Leeftijd 0,204 ,760** ,878** ,455** 0,024 -,264* -0,034 -0,162 (0,103) (0,000) (0,000) (0,000) (0,847) (0,034) (0,786) (0,196) Opleiding 0,206 ,662** ,760** ,515** 0,203 -0,092 0,141 0,011 (0,099) (0,000) (0,000) (0,000) (0,104) (0,466) (0,263) (0,929) Werkervaring 0,128 ,914** ,641** ,428** 0,133 -,263* -0,105 0,019 (0,309) (0,000) (0,000) (0,000) (0,293) (0,034) (0,405) (0,879) Big4 0,203 ,397** ,459** ,343** 0,044 -0,117 0,024 0,008 (0,105) (0,001) (0,000) (0,005) (0,727) (0,355) (0,847) (0,948) Life satisfaction -0,109 0,0130 0,095 0,062 0,050 ,589** ,600** ,246* (0,389) (0,918) (0,450) (0,623) 0,694 (0,000) (0,000) (0,048) Job satisfaction -0,170 -0,194 -0,124 -0,153 -0,111 ,692** ,592** (0,129) (0,175) (0,121) (0,325) (0,225) 0,379 (0,000) (0,000) (0,305) Psychologische well-being -0,033 -0,059 0,116 -0,113 -0,007 ,660** ,647** (0,037) (0,797) (0,641) (0,356) (0,370) 0,953 (0,000) (0,000) (0,770) Audit quality -0,161 -0,197 0,033 -0,073 -0,032 0,198 0,109 0,000 (0,201) (0,116) (0,793) (0,563) 0,802 (0,115) (0,386) (0,999)

(24)

4.2 Betrouwbaarheid en validiteit

In deze paragraaf zal de betrouwbaarheid en validiteit van de diverse constructen worden getoetst, waaronder life satisfaction, job satisfaction, psychologische well-being en audit quality. Om de betrouwbaarheid van de constructen te toetsen zal gebruik worden gemaakt van de maatstaf Cronbach’s alpha. Aan de hand hiervan kan worden vastgesteld of de verschillende items van de schaal hetzelfde meten. Voor elk construct mag Cronbach’s alpha niet lager zijn dan 0,5 en moet voor een betrouwbaar construct tenminste 0,7 bedragen. In aanvulling hierop zal de validiteit van het construct worden beoordeeld om te bepalen of de vragen daadwerkelijk het construct meten die een goede indicatie geeft voor het begrip. Dit zal worden uitgevoerd middels een factoranalyse, waarbij wordt bepaald of één onderliggende factor effect heeft op de scores van de diverse items.

4.2.1 Life satisfaction

Om het construct life satisfaction te meten is “The Satisfaction With Life Scale” gebruikt, welke bestaat uit vijf vragen. De mogelijke range van scores ligt tussen de 5 en 35. Deze schaal is reeds in diverse wetenschappelijke onderzoeken betrouwbaar en valide gebleken. De schaal bestaat uit vijf items die te samen het construct vormen, het construct heeft een Cronbach’s alpha van 0,800 binnen deze thesis. Dat wil zeggen dat het construct betrouwbaar is. In aanvulling hierop is er geanalyseerd of er een verbetering in het construct kan ontstaan als er een item verwijderd wordt. Gezien de resultaten volgend uit deze analyse blijkt dat het verwijderen van een item leidt tot een vermindering in de betrouwbaarheid van het construct. Op basis hiervan kan worden gesteld dat het construct betrouwbaar is.

Vervolgens is de validiteit van het construct getoetst middels een factoranalyse, hieruit komt naar voren dat de belangrijkste onderliggende factor voor 56,42% de variatie in scores verklaard. Op basis van dit resultaat kan worden gesteld dat het construct life satisfaction op basis van “The Satisfaction With Life Scale” valide is. Hiermee is vastgesteld dat de vragen het construct meten welke een goede indicatie geeft voor het begrip life satisfaction.

4.2.2 Job satisfaction

Om het construct job satisfaction te meten is “Andrews en Withey’s Job Satisfaction Scale” gebruikt, welke in totaal vijf vragen bevat. Naast het feit dat deze schaal in eerdere onderzoeken als betrouwbaar en valide bestempeld is, zal in deze thesis de betrouwbaarheid worden getoetst. Het construct wordt gevormd door de vijf items uit de schaal, welke binnen deze thesis een Cronbach’s alpha van 0,817 heeft. Dat wil zeggen dat het construct betrouwbaar is. Tevens zal er worden beoordeeld of er mogelijk een verbetering in het construct kan ontstaan door een item te verwijderen. Uit deze analyse blijkt dat er een vermindering in de betrouwbaarheid van het construct ontstaat indien er een item wordt verwijderd. Op basis van deze resultaten kunnen wij concluderen dat de vragen van “Andrews en Withey’s Job Satisfaction Scale” adequaat zijn voor het meten van het construct job satisfaction. Vervolgens zal worden getoetst of het construct valide is aan de hand van een factoranalyse. Uit de resultaten van deze analyse kan worden opgemaakt dat de belangrijkste onderliggende factor voor 58,92% de variatie in scores verklaard. Op basis hiervan kan worden gesteld dat de vragen het construct meten welke een goede indicatie geeft voor het begrip job sastisfaction.

(25)

4.2.3 Psychologische well-being

Om het construct psychologische well-being te meten is “Bradburns affect balance scale” gebruikt, deze schaal bestaat uit vijf positieve affect vragen en vijf negatieve affect vragen. Door de scores van de negatieve affect vragen op de score van de positieve affect vragen in mindering te brengen wordt het construct psychologische well-being gemeten. Om ervoor te zorgen dat er geen negatieve scores ontstaan, zal er vijf bij opgeteld worden. Als gevolg hiervan hebben de scores een mogelijke range tussen de 0 en de 10.

De “Bradburns affect balance scale” wordt al jaren lang gebruikt in wetenschappelijk onderzoek, binnen deze thesis zal de betrouwbaarheid van de schaal worden bepaald. Uit de analyse komt naar voren dat het construct een Cronbach’s alpha heeft van 0,613. Deze score is lager dan 0,7, wat mogelijk problemen met zich meebrengt bij het analyseren van de resultaten. Echter allereerst kan er worden gekeken of er een mogelijke verbetering in het construct kan ontstaan door een item te verwijderen. Op basis van deze resultaten kan er worden gesteld dat er door middel van het verwijderen van item 6 en 8 een verbetering in het construct kan ontstaan. Echter zullen deze items binnen deze thesis niet worden verwijderd uit het construct. De reden hiervoor is dat in dat geval de dynamiek van de schaal te veel veranderd, omdat er twee negatieve affect items verwijderd worden. Uit bovenstaande resultaten blijkt dat de “Bradburn’s affect balance scale” niet de meest betrouwbare schaal is om het construct psychologische well-being te meten. Maar gezien de Cronbach’s alpha boven de 0,5 is zal de schaal wel gebruikt worden binnen deze thesis. Als gevolg hiervan zal de schaal meer ruis meten, waarmee rekening gehouden moet worden bij het interpreteren van de uiteindelijke resultaten.

Zoals reeds benoemt in paragraaf 2.2.3 wordt het begrip psychologische well-being beïnvloed door meerdere facetten in het leven, waaronder affect, frustratie en angst. Derhalve heeft dit construct meerdere onderliggende factoren, de factoren die je positieve en negatieve mentale gesteldheid beïnvloeden. Middels het uitvoeren van een factoranalyse wordt dit bevestigd. Op basis hiervan kan er worden gesteld dat het construct psychologische well-being vier onderliggende factoren heeft. Aangezien deze schaal is ontwikkeld om zowel de positieve als negatieve mentale gesteldheid te meten, is het logisch dat er meerdere factoren aan ten grondslag liggen.

Aanvullend zal er worden beoordeeld welke items door welke factor worden beïnvloed. Dit is geanalyseerd aan de hand van een component matrix, wanneer de waarde van een item voor een bepaalde component boven de 0,400 uitkomt, dan wordt de variabele beïnvloedt door deze factor. Ten behoeve van het inzicht zijn de resultaten weergegeven in tabel 4.3. Op basis van deze resultaten kunnen we stellen dat de positieve affect vragen worden beïnvloed door dezelfde onderliggende factor, behalve item 4. Tevens blijkt dat de negatieve affect vragen beïnvloed worden door dezelfde onderliggende factor, met uitzondering van items 8 en 10. Aangezien er verschillen bestaan tussen zaken die de positieve mentale gesteldheid beïnvloeden, te weten aangename ervaringen en zaken die de negatieve mentale gesteldheid beïnvloeden, te weten onaangename ervaringen is het logisch dat deze worden beïnvloed door andere factoren. Alleen blijkt dat de items 4 en 10 door dezelfde factor worden beïnvloed, dat kan worden verklaard doordat deze twee items met elkaar samenhangen. Bijvoorbeeld indien je item 4 positief ervaart, heb je de negatieve ervaring beschreven in item 10 niet. Op basis van de hierboven beschreven uitkomsten kan er worden geconcludeerd dat de “Bradburn’s affect balance scale” valide is.

(26)

Tabel 4.3

Rotated component matrix

Item Component 1 Component 2 Component 3 Component 4

1 0,736 2 0,577 3 0,785 4 0,749 5 0,720 6 0,586 0,493 7 0,745 8 0,831 9 0,705 0,411 10 0,721

4.2.4 Audit quality

Vervolgens het construct audit quality, welke binnen deze thesis wordt bepaald door het gedrag van auditors. Het construct word gevormd door zeven vragen omtrent disfunctioneel gedrag, gebaseerd op het onderzoek van Coram et al. (2008). De mogelijke range van scores ligt tussen de 7 (lage audit quality) en 49 (hoge audit quality).

Aangezien de vragen zijn gebaseerd op het onderzoek van Coram et al. (2008), maar binnen deze thesis de keuze is gemaakt om deze zowel positief als negatief te formuleren zal de betrouwbaarheid worden getoetst. Binnen deze thesis heeft Cronbach’s alpha een waarde van 0,751 voor het construct audit quality, derhalve is het construct betrouwbaar. Tevens zal er worden getoetst of er een mogelijke verbetering in het construct kan ontstaan door een item te verwijderen. Gebaseerd op de resultaten hiervan, kan er worden gesteld dat er een verbetering in het construct mogelijk is door het verwijderen van item 3. Ondanks deze resultaten zal item 3 niet worden verwijderd uit het construct omdat het een belangrijk onderdeel is van een uit te voeren audit, derhalve essentieel voor de kwaliteit.

Vervolgens is er een factoranalyse uitgevoerd, hieruit komt naar voren dat er twee onderliggende factoren zijn die de variatie in scores verklaren. Aanvullend is er een rotated component matrix aangemaakt om te beoordelen welke vragen door welke factor worden beïnvloed. Wanneer de waarde boven de 0,400 ligt, dan wordt de variabele beïnvloed door deze factor. Enkel item 3 wordt beïnvloed door een andere factor, in vergelijking met de overige items.

Op basis van deze resultaten kan er worden geconcludeerd dat het construct audit quality betrouwbaar en valide is. Aangezien er een mogelijke verbetering in het construct kan ontstaan door item 3 te verwijderen, zal bij het toetsen van de hypothesen zowel een regressieanalyse worden uitgevoerd waarbij de variabele audit quality wordt bepaald door alle items uit de enquête, maar ook één waarbij item 3 buiten beschouwing wordt gelaten.

(27)

4.3 Subjective well-being

In deze paragraaf zal om te beginnen middels factoranalyse worden getoetst of de drie elementen van well-being, te weten life satisfaction, job satisfaction en psychologische well-being dezelfde onderliggende factor verklaren. In aanvulling hierop zal worden geanalyseerd of er geen sprake is van multicollineariteit voor deze drie variabelen. Als er niet wordt voldaan aan deze twee vereisten, dan zijn de drie elementen geen geschikte basis voor het bepalen van subjective well-being.

Allereerst zal er een analyse worden uitgevoerd om vast te stellen dat life satisfaction, job satisfaction en psychologische well-being dezelfde onderliggende factor hebben. Middels factoranalyse is gebleken dat de belangrijkste onderliggende factor ruim 77,77% van de variatie verklaart in de drie elementen samen.

Om te beoordelen of de variabelen life satisfaction, job satisfaction en psychologische well-being sterk met elkaar correleren (multicollineariteit), geeft de correlatiematrix een voorlopige indicatie. Indien er tussen twee variabelen een correlatie boven de 0,8 is, bestaat er een risico dat er sprake is van multicollineariteit. De correlatiematrix is opgenomen in tabel 4.2, waarbij er geen correlaties tussen de onafhankelijke variabelen aanwezig zijn boven de 0,8 voor zowel de Pearson als Spearman correlaties.

Aanvullend zal multicollineariteit worden getoetst aan de hand van de Variance Inflation Factor (VIF) en de Tolerance value. Er is geen sprake van multicollineariteit, indien de waarde van de VIF niet hoger dan 10 bedraagt en de Tolerance value tenminste 0,1 bedraagt waarbij 0,2 of hoger gewenst is. In de eerste plaats heeft de variabele life satisfaction een Tolerance value van 0,399 en een VIF van 2,504. Verder is er sprake van een Tolerance value van 0,402 en een VIF van 2,487 voor de variabele job satisfaction. Tenslotte bedraagt de Tolerance value en de VIF van de variabele psychologische well-being respectievelijk 0,408 en 2,450.

Op basis van bovenstaande resultaten kan er worden gesteld dat de elementen life satisfaction, job satisfaction en psychologische well-being een geschikte basis vormen om het begrip subjective well-being te meten. Ze verklaren voor ruim 77% de belangrijkste onderliggende factor. Tevens is er geen sprake van multicollineariteit, waardoor we kunnen stellen dat de coëfficienten niet in grote mate met elkaar overlappen, derhalve verklaren ze allen een belangrijk deel van subjective well-being.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze Big Data Revolutie wordt ook uitmuntend beschreven in het boek ‘De Big Data Revolutie’, waarin big data wordt beschreven als bron van economische waarde en

Polarization dependent Raman spectra at 532 nm were recorded on a Olympus BX51M microscope equipped with a long working distance 100 times magnification objective.. Estimated spot

affordable, reliable, clean, high-quality, safe and benign energy services to support economic and human

METHODS: Studies of patient preferences for type-2 diabetes medications were identified from the PubMed, EMBASE, CINAHL and EconLit databases using a registered study

The goal of this research is to investigate the role of audience personality, blog writing style, and frequency of blog visits on the purchase of beauty

All na- tional reports mention cases of good practices, where higher education institutions have thoughtfully considered which external stakeholders are most relevant to them, and

This study indicates, based on an analysis of 115 conflict cases in the Asia-Pacific region, that MNCs with a policy indicating no consent, or an ambiguous statement towards

8 , 31 , 32 , 35 In our study, the PowerGlove en- abled us to measure all hand motor symptoms in PD patients using a combination of inertial sensors and a force sensor, where the