• No results found

Is er leven na werk? : een kwantitatief onderzoek naar de invloed van pensioneren op het subjectief welbevinden van werknemers uit multinationale ondernemingen en de overheid in Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Is er leven na werk? : een kwantitatief onderzoek naar de invloed van pensioneren op het subjectief welbevinden van werknemers uit multinationale ondernemingen en de overheid in Nederland"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Is er leven na werk?

Een kwantitatief onderzoek naar de invloed van pensioneren op het subjectief

welbevinden van werknemers uit multinationale ondernemingen en de overheid

in Nederland

Amber de Jong 10737871 amber-d.j@hotmail.com Bachelor Scriptie Sociologie 7901 woorden 18 juni 2017 Universiteit van Amsterdam Eerste beoordelaar: Bram Lancee Tweede beoordelaar: Levi van den Boogaard

(2)

Abstract

De samenleving is aan het vergrijzen. Veel Nederlanders zijn gepensioneerd of hebben de pensioenleeftijd bereikt. Pensioneren wordt gezien als een grote transitie in iemands leven. Om deze reden wordt er in deze scriptie kwantitatief onderzoek gedaan naar de invloed van pensioneren op het subjectief welbevinden (SWB) van werknemers uit multinationale ondernemingen en de overheid in Nederland. Daarnaast wordt gekeken of het al dan niet missen van de latente functies van werk (tijdstructuur, sociale contacten, collectief doel en status) die arbeid volgens Jahoda verleent, het SWB van gepensioneerden negatief beïnvloedt.

Dit onderzoek is gebaseerd op data verkregen van het NIDI Work & Retirement Panel. Het betreft werkenden in 2001 en werkenden en gepensioneerden in 2006 (N=1335). Met behulp van een longitudinale data-analyse, waarin enkele multivariate regressies worden uitgevoerd, wordt er antwoord gegeven op de hoofdvraag.

In deze scriptie wordt aangetoond dat het SWB van de groep werknemers die in 2006 gepensioneerd is, in 2006 hoger is t.o.v. 2001. Pensioneren verhoogt het subjectief welbevinden van werknemers uit multinationale ondernemingen en de overheid in Nederland. Het al dan niet missen van de latente functies van werk heeft geen significante invloed op het subjectief welzijn van gepensioneerden.

(3)

Abstract 1

Inhoudsopgave 2

1.   Inleiding 3

2.   Theoretisch kader 5

2.1. Subjectief welbevinden als maatstaaf van welzijn 5

2.2. Positief perspectief op pensioneren 5

2.3. Retirement adjustment en de latente functies van werk 5

2.4. Conceptueel model 8 3.   Data 9 4.   Operationalisering 11 4.1. Afhankelijke variabelen 11 4.2. Onafhankelijke variabelen 11 4.3. Controlevariabelen 12 5.   Methode 14 6.   Beschrijvende statistiek 16 7.   Resultaten 18

7.1. Het effect van pensioneren op het subjectief welbevinden 18 7.2. De latente functies van werk en het subjectief welbevinden 19

8.   Conclusie 24

9.   Bibliografie 28

10.  Appendix 30

10.1.   Syntax 30

10.1.1.  Toetsen van hypothese 1 30

10.1.2.  Toetsen van hypothese 2-5 35

(4)

1.   Inleiding

Al enige tijd zijn we bekend geraakt met de term ‘vergrijzing’. Het aandeel ouderen in de samenleving is gestegen en dat is ook terug te zien in Nederland. In 2016 was 18,2 procent van de bevolking 65 jaar of ouder (Statline CBS, 2017). De oorsprong van de vergrijzende samenleving kan gevonden worden in de periode na de Tweede Wereldoorlog waarin het geboortecijfer enorm steeg. In de jaren zestig daalde dit cijfer echter flink met de komst van de anticonceptiepil. Er is dus sprake van een geboortegolf in de periode tussen 1945 en 1955. De mensen van deze geboortegolf worden ook wel ‘babyboomers’ genoemd en zijn nu de groep die de pensioenleeftijd hebben bereikt (CBS, 2017). Pensioneren wordt gezien als een grote transitie in iemands leven (Damman, Henkens & Kalmijn, 2015, p. 802) en omdat een groot deel van de Nederlanders in deze fase zitten is het relevant om een beeld te krijgen van de relatie tussen dit proces en het welzijn van gepensioneerden.

Het verband tussen pensioneren en welzijn is op veel manieren onderzocht. Er is al veelvuldig onderzoek gedaan naar het effect van gezondheid op pensioneren. Het blijkt onder andere dat mensen in slechte gezondheidstoestand eerder met pensioen zullen gaan dan mensen met een goede gezondheid (Dave, Rashad & Spasojevic, 2006, p. 2). Aan de andere kant is het effect van pensioneren op de gezondheid minder frequent onderzocht en de uitkomsten zijn uiteenlopend. Onderzoeken tonen aan dat met pensioneren depressieve symptomen toenemen voor vrouwen, voornamelijk wanneer deze pensionering abrupt of gedwongen is (Ibid., p. 3). Daarnaast geeft betaald werk financiële stabiliteit, het gevoel een doel te hebben in het leven, grotere sociale integratie en grotere netwerken, hetgeen welzijn doet vergroten. Pensioneren zou dan leiden tot het verlies van welzijn, doordat men de voordelen van betaald werk verliest (Drentea, 2002, p. 169). Ander onderzoek toont echter aan dat pensioneren positieve gevolgen heeft voor het subjectief welzijn (Coe & Zamarro, 2011, p. 77). In deze visie worden dan juist de negatieve aspecten van werk benadrukt, zoals bijvoorbeeld werkstress. Als gepensioneerde ben je van die negatieve aspecten af. Daarnaast kan het stoppen met werken ervoor zorgen dat het welzijn van gepensioneerden hoger zal zijn dan werkenden, omdat zij terug kunnen kijken op hun werkleven en trots kunnen zijn dat zij voor een lange tijd bijgedragen hebben aan de samenleving (Charles, 2002, p. 3).

Er zijn verschillende perspectieven van waaruit het gevolg van pensioneren op welzijn bekeken kan worden. Een hiervan is het idee van ‘Retirement Adjustment’. Het idee is dat ouderen moeten wennen aan het leven als gepensioneerde vanwege veranderende levensomstandigheden (Damman, Henkens & Kalmijn, 2015). Binnen deze denkwijze hebben Donaldson, Earl en Muratore (2010, p. 280) onderzoek gedaan. Zij zien pensioneren als een

(5)

levenslooptransitie waarin de focus moet liggen op individuele, psychologische en organisatorische invloeden op retirement adjustment. Deze invloeden bestaan uit demografische- en gezondheidskenmerken, het inplannen van pensioneren en de condities waaronder men met pensioen gaat (Ibid., p. 802). Dit onderzoek valt binnen de denkwijze van retirement adjustment en focust zich op de psychologische veranderingen in de levensloop van gepensioneerden. Om deze reden wordt het ‘Deprivatiemodel’ van Jahoda (Ezzy, 1993, p. 44) bij het onderzoek naar de relatie tussen pensioneren en welzijn betrokken. Het model belichaamt het idee dat betaald werk vijf latente functies kent die voornamelijk via arbeid te verkrijgen zijn. Deze functies zijn tijdstructuur, sociale contacten, collectief doel, status en activiteit. Dit zijn volgens Jahoda belangrijke psychologische behoeften die belangrijk zijn voor het welzijn (Paul & Moser, 2009, p. 265). Dit model roept de vragen op of gepensioneerden daadwerkelijk deze behoeften missen in deze levensfase, of worden de latente functies van werk wellicht opgevuld? Beïnvloedt het al dan niet hebben van deze psychologische behoeften het effect van pensioneren op welzijn? De hoofdvraag die in dit onderzoek dan ook centraal staat is: Hoe beïnvloedt pensioneren het subjectief welbevinden van werknemers uit multinationale

ondernemingen en de overheid in Nederland en in hoeverre speelt het gebrek van latente functies die werk vervult hierbij een rol?

(6)

2.   Theoretisch Kader

2.1. Subjectief welbevinden als maatstaaf van welzijn

Dit onderzoek kijkt naar het effect van pensioneren en het al dan niet missen van de latente functies van werk op het welzijn van werkenden. Er is gekozen om te kijken naar subjectief welbevinden als meting van welzijn, omdat op deze manier gekeken kan worden hoe tevreden men is over het eigen leven. Uit onderzoek naar subjectief welbevinden blijkt dat mensen die zich goed voelen, dat over het algemeen ook aangeven (Charles, 2002, p. 2). Op deze manier wordt gekeken hoe mensen hun eigen leven beoordelen en omdat deze menselijke perceptie onderdeel is van welbevinden, is dit een geschikte maatstaf van welzijn (Tinkler & Hicks, 2011, pp. 2-4).

2.2. Positief perspectief op pensioneren

Er zijn verschillende perspectieven van waaruit de relatie tussen pensioneren en subjectief welzijn bekeken kan worden. Een eerste perspectief gaat uit van het idee dat werk stress met zich mee brengt. Werk zou onder andere belastend zijn voor het individu. Door pensioneren vervalt deze werkstress wat positief is voor het welzijn (Coe en Zamarro 2011, p. 77). Dit kan betekenen dat pensioneren het subjectief welbevinden zou verhogen. Een tweede visie is dat pensioneren zorgt voor meer vrije tijd die vrijkomt, nadat men geen betaalde baan meer heeft. Er komt meer tijd vrij voor hobby’s, vrijwilligers werk en tijd om te besteden met de partner of vrienden (Bogaard, Henkes & Kalmijn, 2016, p. 3). Mensen kunnen zo meer controle krijgen over de activiteiten die ze willen uitvoeren, wat positief is voor het welzijn (Ross & Drentea, p. 1998, p. 319). Tot slot is er het idee dat gepensioneerden kunnen gaan genieten van al het werk dat ze verricht hebben en met voldoening op hun werkleven terug kunnen kijken (Charles, 2002, p. 3). De eerste hypothese die hieruit volgt is: Vrijwillig pensioneren heeft een positief

effect op het subjectief welbevinden van werknemers uit multinationale ondernemingen en de overheid in Nederland (H1).

In dit onderzoek is er gekozen om naar het effect van vrijwillig pensioneren te kijken, omdat vrijwillig pensioneren is uitgegroeid tot een universele overgang (George, 1993, p. 361). Daarbij zorgen overgangen die soepel verlopen voor weinig verstoringen voor het individuele leven of voor de samenleving (Ibid., p. 355).

2.3. Retirement adjustment en de latente functies van werk

‘Retirement adjustment’ duidt het proces aan waarin gepensioneerden moeten wennen aan de veranderende levensomstandigheden door pensionering. De gedachte hierachter is dat

(7)

gepensioneerden de betaalde arbeidsmarkt verlaten, waardoor pensioneren een grote transitie in hun leven is (Damman, Henkens & Kalmijn, 2015, p. 802). Binnen retirement adjustment bestaan veel visies op hoe men zich aanpast aan de nieuwe leefomstandigheden. Een bekende visie is die van Atchley. Volgens Atchely gaan gepensioneerde mensen verschillende stadia door wanneer zij zich aanpassen aan hun nieuwe levensomstandigheden. De fases waar gepensioneerden doorheengaan zijn afhankelijk van hun verwachtingen van het pensioen, hoe zij hun verwachtingen bijstellen en uiteindelijk hoe zij wennen aan de leefsituatie (Gall, Evans & Howard, 1997, p. 110). Door andere onderzoekers wordt de focus voornamelijk gelegd op psychologische aanpassingen die nodig zijn tijdens het pensioneren. Er moet rekening gehouden worden met het verlies van werkidentiteit, het vervangen van de sociale relaties die opgedaan zijn door middel van werk en nieuwe hobby’s die gevonden moeten worden om actief te blijven (Chamberlin, 2014, p. 61). Dit onderzoek plaatst zich in de visie van retirement adjustment. Betaalde arbeid speelt namelijk een belangrijke rol in het menselijk leven (Creed & Evans, 2002, p. 1046). Dit idee wordt uitgewerkt in het ‘Deprivatiemodel’ van Jahoda. Betaalde arbeid verschaft manifeste en latente functies voor werknemers. Het krijgen van een inkomen is een manifeste functie van werk. De latente functies die werk te bieden heeft, zorgen voor een groot deel voor het psychologische welzijn van mensen. Dit zijn het opleggen van tijdstructuur, regelmatig sociaal contact, het koppelen van individuen aan een collectieve inspanning of doel, het verlenen van een sociale status of regelmatig gedwongen activiteit. Ten grondslag aan dit model ligt het idee dat men deze latente functies nodig heeft voor een goed welzijn en dat deze het best worden vervuld door middel van betaald werk. Jahoda heeft dit model ontworpen en toegepast op een situatie van werkloosheid (Ibid.). Gepensioneerden kunnen echter deze belangrijke psychologische behoeften ook niet meer uit betaald werk halen. Om deze reden wordt het deprivatiemodel van Jahoda toegepast op de situatie van gepensioneerden. De vraag die opkomt is in hoeverre deze latente functies van werk gemist worden tijdens het pensioen en of dit factoren zijn waaraan gepensioneerden zich moeten aanpassen. Vanuit de gedachte van het deprivatiemodel zou verwacht worden dat wanneer de latente functies die werk biedt, gemist worden, het positieve verband tussen pensioneren en subjectief welzijn verzwakt wordt.

Jahoda benadrukt tijdstructuur als een van de latente functies die betaald werk vervult. Werken geeft tijdstructuur op de werkdag en dit is een van de belangrijke psychologische behoeften van de mens. Mensen hebben volgens Jahoda deze structuur nodig voor een goed welzijn (Ezzy, 1993, p. 44). De vraag is nu of gepensioneerden een nieuwe dagindeling hebben gevonden of dat zij structuur in hun missen. Dit leidt tot de volgende hypothese: Hoe meer het

(8)

hebben van tijdstructuur via werk gemist wordt, hoe lager het subjectief welbevinden van gepensioneerden is (H2).

Een tweede latente functie die werk vervult, is dat werk leidt tot sociale contacten. Mensen maken nieuwe contacten op werk buiten de familiebanden, hetgeen nodig is om de horizon te verbreden, volgens Jahoda en een positieve uitwerking heeft op welzijn (Ezzy, 1993, p. 44). Dit idee wordt versterkt door onderzoek dat aangeeft dat pensioneren kan leiden tot verlies van ondersteunende netwerken (Coe & Zamarro, 2011, p. 77). Hieruit komt de volgende hypothese tot stand: Hoe meer sociale contacten via werk gemist worden, hoe lager het

subjectief welbevinden van gepensioneerden is (H3).

Volgens Jahoda verbindt arbeid de mens met doelen. Men heeft het betrokken zijn in collectieve doelen nodig voor het welzijn (Ezzy, 1993, p. 44). Ook Muehlebach (2011) beschrijft het belang van arbeid. Zij geeft aan dat in Italië de passieve populatie (werklozen en gepensioneerden) gestimuleerd wordt om affectieve onbetaalde arbeid te verrichten. Gepensioneerden missen een collectief doel in het leven en door in de werkloze periode vrijwilligerswerk te verrichten krijgen zij weer gevoelens van ergens toebehoren en erkenning. Hieruit volgt de hypothese dat: Hoe meer het gevoel van het ontbreken van een doel aanwezig

is via werk, hoe lager het subjectief welbevinden van gepensioneerden is (H4).

Tot slot geeft Jahoda aan dat een betaalde baan hebben mensen een bepaalde status en identiteit geeft. Hierdoor weet men welke positie men inneemt in de samenleving en dit is een belangrijke psychologische behoefte van de mens (Ezzy, 1993, p. 44). Omdat gepensioneerden geen werk meer verrichten zou het gevoel van status ontbreken en een negatieve uitwerking hebben op het subjectieve welzijn. Dit is de reden voor de volgende hypothese: Hoe meer

gepensioneerden status missen via werk, hoe lager het subjectief welbevinden van gepensioneerden is (H5).

Er wordt dus in eerste instantie voornamelijk verwacht dat pensioneren het subjectief welbevinden van werknemers van multinationale ondernemingen en de overheid in Nederland verhoogt (H1). Daarnaast wordt verwacht dat gepensioneerden zich moeten aanpassen aan hun nieuwe levensomstandigheden en dat het ontbreken van de latente functies van werk het subjectief welbevinden van gepensioneerden doet dalen (H2-5).

Dit onderzoek toetst op deze manier ook of het deprivatiemodel van Jahoda, wat toegespitst wordt op werklozen, ook van toepassing is op gepensioneerd zijn. Wanneer er aangetoond wordt dat het missen van de latente functies van werk het subjectief welbevinden van gepensioneerden doet dalen, kan het deprivatiemodel van Jahoda toegepast worden in de

(9)

literatuur van pensionering. Wanneer het verband minimaal is, dan zijn de latente functies zoals Jahoda deze benoemt niet per se factoren waarop gepensioneerden zich moeten aanpassen. Anderzijds kan het ook zijn dat gepensioneerden deze functies al op een andere manier hebben ingevuld.

2.4. Conceptueel model

In figuur 1 en 2 worden de besproken hypothesen grafisch weergegeven. Figuur 1 laat de hypothese zien waarbij er naar werkende respondenten in 2001 en naar werkenden en gepensioneerden in 2006 gekeken wordt (N= 1335). Figuur 2 is het conceptueel model van de hypothesen waarbij enkel de gepensioneerden in 2006 (N= 616) betrokken zijn.

Figuur 1: Conceptueel model van het effect van Pensioneren op SWB.

Figuur 2: Conceptueel model van de relatie tussen de latente functies van werk en SWB Subjectieve Welbevinden Sociale Contacten Tijd Structuur Collectief Doel Status Pensioneren Subjectieve Welbevinden +(H1)

(10)

3.   Data

In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van data afkomstig van het Longitudinaal Onderzoek Werken, Ouder worden en Uittreden. Dit onderzoek is uitgevoerd door het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) Work & Retirement Panel. Het onderzoek 'Werken, ouder worden en uittreden' gaat over de arbeidssituatie en uittreding van oudere werknemers. De vragen gaan over plannen rondom werk, stoppen met werk en zaken die daarmee te maken kunnen hebben, zoals de werksituatie en gezondheid (Nidi, 2017). De data is verzameld via een enquête. Respondenten zijn geselecteerd door middel van een random steekproef onder werknemers tussen de vijftig en vierenzestig jaar oud die werkzaam zijn bij de Nederlandse overheid of bij een bedrijf dat onderdeel is van een van de drie grote multinationale ondernemingen van Nederland. Deze multinationale ondernemingen zijn actief in de informatie- en communicatietechnologie, kleinhandel en fabricage (Damman, Henkens & Kalmijn, 2015, p. 805).

Het Nidi heeft een longitudinaal onderzoeksdesign gebruikt (Nidi, 2017). In dit ontwerp wordt een steekproef op meerdere momenten genomen. Op deze manier komt er meer inzicht in de tijdsorde van variabelen, waardoor causale gevolgtrekkingen beter gemaakt kunnen worden (Bryman, 2012, p. 63). Een eerste dataverzameling heeft plaatsgevonden in 2001 via een enquête. Het NIDI heeft 2403 ingevulde vragenlijsten teruggekregen (response percentage 62%). Een tweede verzameling vond plaats in 2006 onder de mensen die in 2001 de enquête hadden ingevuld. Dit betreft mensen die in 2006 nog werkend zijn of gepensioneerd zijn. Van deze groep hebben er 1678 geantwoord (response percentage 78%) (Damman, Henkens & Kalmijn, 2015, p. 805). De aselecte steekproef, het redelijk grote response percentage en het grote aantal respondenten vergroot de representativiteit van het onderzoek.

De steekproef van de data die beschikbaar is voor dit onderzoek is N=1678. Dit zijn enkel de respondenten die zowel in 2001 als in 2006 de enquête hebben ingevuld. Na het verwijderen van outliers en missende waarden op vragen over subjectief welbevinden en vragen omtrent de controle variabelen, is de steekproefgrootte waarmee gewerkt wordt in dit onderzoek N= 1335. Dit betekent dat 343 respondenten verwijderd zijn uit de steekproef. Dit komt voornamelijk door de manier waarop gepensioneerden geselecteerd zijn voor dit onderzoek. Het selecteren van gepensioneerden is gedaan aan de hand van de volgende vraag: “Hebt u de beslissing om te stoppen geheel vrijwillig genomen of niet?” (Nidi, 2017). Dit onderzoek beperkt zicht tot de vrijwillig gepensioneerden. De respondenten die deels of geheel onvrijwillig gestopt zijn met werk zijn om deze rede niet betrokken in dit onderzoek. Dit gaat om 16,4 procent van de respondenten (N= 275). De enige outliers die verwijderd zijn, zijn respondenten (N= 5) waarvan

(11)

het maandsalaris op 0 euro stond in 2001. Aangezien in 2001 alleen werkenden meededen aan de survey zijn de respondenten zonder inkomen verwijderd. De overige 43 respondenten hebben missende waarden gehad op de variabelen subjectief welzijn 2001 en 2006, maandsalaris, leeftijd, geslacht, burgerlijke staat en opleiding en zijn om die reden niet betrokken in dit onderzoek.

Met deze data kan er geen uitspraak gedaan worden over het effect van pensioneren op het welzijn van de gehele populatie werkende Nederlanders, omdat de data enkel respondenten kent uit multinationale ondernemingen of de overheid. De data is echter wel verzameld door middel van een random steekproef onder verschillende bedrijven die onder de drie grote multinationale ondernemingen in Nederland vallen en de overheid. Om deze reden kan er wel een uitspraak gedaan worden over het subjectief welbevinden van gepensioneerden die werkzaam zijn geweest bij multinationale ondernemingen en de overheid in Nederland.

(12)

4.   Operationalisering

4.1. Afhankelijke variabelen

De afhankelijke variabele is ‘subjectief welbevinden (SWB)’. De World Health Organisation hanteert de volgende definitie van gezondheid: “Health is a state of complete physical, mental and social well-being” (1948, p.1). Alle vormen van welbevinden worden samengevat in het begrip gezondheid. Om deze reden wordt met behulp van de volgende vraag het SWB van respondenten gemeten: “Hoe is het in het algemeen met uw gezondheid?” (Nidi, 2017). De antwoordcategorieën kennen de vorm van een Likertschaal. Men kan antwoorden met: “Erg goed, Tamelijk goed, Niet goed/niet slecht, Tamelijk slecht en Erg slecht” (Ibid.). Deze vraag is gesteld in 2001 en herhaald in 2006, waardoor er een verschilscore gemaakt kan worden in het SWB. In dit onderzoek wordt er ook met deze verschilscore gewerkt. De verschilscore komt tot stand door de gemiddelde score op SWB van de respondenten in 2001 af te trekken van het gemiddelde van SWB van de respondenten in 2006.

4.2. Onafhankelijke variabelen

Het onderzoek kent meerdere onafhankelijke variabelen. De eerste is ‘pensioneren’. Om het effect van pensioneren te kunnen meten is er een dummy variabele gemaakt die gepensioneerden tegen werkenden afzet. Met behulp van deze variabele kan er gekeken worden naar de mensen die in 2001 en in 2006 werkend waren, maar ook naar de mensen die in 2001 werkten en in 2006 gepensioneerd zijn. Het onderzoek betreft enkel de vrijwillig gepensioneerden. Om deze reden is de groep gepensioneerden door middel van de volgende vraag geselecteerd: “Hebt u de beslissing om te stoppen geheel vrijwillig genomen of niet?” (Nidi, 2017). De gepensioneerden in 2006 zijn in dit onderzoek de respondenten die de vraag met “Ja, geheel vrijwillig” (Ibid.) hebben beantwoord. Respondenten die hebben geantwoord met “Nee, deels onvrijwillig” (Ibid.) of “Nee, geheel onvrijwillig” (Ibid.) zijn niet betrokken in dit onderzoek. Respondenten die deze vraag niet hebben beantwoord worden in deze scriptie beschouwd als werkenden in 2006, omdat deze vraag enkel werd gesteld aan de mensen die gestopt zijn met werken (Ibid.).

De volgende onafhankelijke variabelen zijn de basisbehoeften die werk volgens Jahoda (Ezzy, 1993, p.4) te bieden heeft. Er wordt gekeken naar het missen van ‘tijdstructuur, sociale contacten, een collectief doel en status’. In tabel 1 wordt weergegeven hoe de variabelen tot stand komen. De variabelen socialen contacten (𝛼= .76) en status (𝛼= .72) bestaan uit meerdere vragen uit de Nidi enquête. Deze vragen zijn zorgvuldig samengesteld die het beste ‘het missen

(13)

van de latente functies van werk’ weerspiegelen. De Cronbach Alpha’s bevestigen de sterke samenhang van de vragen.

Tabel 1: Operationalisering Tijdstructuur, Sociale contacten, Collectief doel en Status.

Variabele Vraag Antwoordmogelijkheden Cronbach

Alpha Tijdstructuur In hoeverre mist u ‘een

regelmatig leven’ sinds u gestopt bent met werken?

Niet, weinig, tamelijk, erg, heel erg.

Sociale Contacten In hoeverre mist u ‘sociale contacten’ via het werk, sinds u niet meer werkt.

Niet, weinig, tamelijk, erg, heel erg.

0,76

Werk vormde voor mij een belangrijke bron van sociale contacten

Helemaal mee oneens, oneens, niet eens/niet oneens, eens, helemaal mee eens

Nu ik niet meer werk zijn mijn sociale contacten enorm afgenomen

Helemaal mee oneens, oneens, niet eens/niet oneens, eens, helemaal mee eens

Collectief Doel In hoeverre mist u ‘een levensinvulling/een doel in het leven’ sinds u gestopt bent met werken?

Niet, weinig, tamelijk, erg, heel erg.

Status In hoeverre mist u

‘aanzien/status’ sinds u gestopt bent met werken?

Niet, weinig, tamelijk, erg, heel erg.

0,72

Als je gestopt bent met werk verlies je veel aanzien

Helemaal mee oneens, oneens, niet eens/niet oneens, eens, helemaal mee eens

Verkregen uit NRWP 2006. NIDI-vragenlijst (2017).

4.3. Controlevariabelen

Er zijn verschillende factoren die van invloed kunnen zijn op het subjectief welzijn van mensen (Beuningen & Kloosterman, p. 85, 2011). Om deze reden zijn er in dit onderzoek enkele controlevariabelen opgesteld. Met behulp van deze variabelen kan er gekeken worden of het statistische verband voornamelijk tussen pensioneren en SWB ligt en niet door andere factoren wordt beïnvloed.

(14)

Ten eerste zijn geslacht en leeftijd gekozen als controlevariabelen. Uit onderzoek van het CBS (p. 115, 2015) blijkt dat er echter geen verschillen zijn in welzijnsongelijkheid tussen mannen en vrouwen en ook niet tussen mensen met verschillende leeftijden. Ondanks deze bevinding is er toch gekozen om geslacht mee te nemen als controlevariabele in dit onderzoek. De reden hiervoor is dat er een zeer ongelijke verdeling is tussen de mannelijke en vrouwelijke respondenten in de steekproef van dit onderzoek (25,8% vrouwen en 74,2% mannen).

Burgerlijke staat is ook meegenomen als controle variabele. Theorie toont aan dat het hebben van sociale relaties positief bijdraagt aan het subjectief welzijn. Daarbij vergroot het hebben van een (huwelijks)partner het geluksgevoel (Beuningen & Kloosterman, p. 86, 2011). Hier moet dus op gecontroleerd worden.

Ten derde wordt er gecontroleerd op opleidingsniveau. Uit onderzoek blijkt dat opleidingsniveau het subjectief welzijn beïnvloedt. Een hoog opleidingsniveau gaat samen met meer vrijheden en mogelijkheden om de levensloop te bepalen. Daarbij hangt opleiding positief samen met inkomen, levensduur, gezondheid en maatschappelijke participatie, hetgeen SWB verhoogt (Beuningen & Kloosterman, p. 85, 2011).

Tot slot wordt er gecontroleerd op het maandsalaris van de respondenten. In een onderzoek naar welzijn en salaris wordt aangegeven dat de relatie tussen beiden complex is (Easterlin, 2001, p. 465). Mensen met een hoger inkomen zijn over het algemeen gelukkiger dan mensen met een lager inkomen (Ibid.). Het effect vermindert echter naarmate de tijd strijkt. Dit komt omdat de aspiraties van mensen in verhouding tot inkomen stijgen. Ondanks het feit dat men meer inkomen heeft en dus meer goederen kan kopen, verdwijnt het positieve effect op welzijn, omdat men meer wil (Ibid., p. 481). Om deze reden wordt er ook op salaris gecontroleerd.

(15)

5.   Methode

Om de hoofdvraag van dit onderzoek te beantwoorden wordt het programma SPSS gebruikt om een statistische analyse uit te voeren. Dit onderzoek kent een longitudinaal onderzoeksdesign, waardoor respondenten op verschillende tijdsmomenten zijn bevraagd (Bryman, 2012, p. 63). In 2001 en in 2006 is er een steekproef genomen (Nidi, 2017). Op deze manier kan het effect van pensioneren op subjectief welbevinden in kaart worden gebracht. Dit komt doordat in 2001 iedere respondent werkzaam was, waarna in 2006 een deel werkzaam was maar ook een deel gepensioneerd.

Om de data te bestuderen wordt er gebruik gemaakt van een multivariate regressieanalyse. Met behulp van een regressieanalyse kan er gekeken worden hoe een afhankelijke variabelen zich verhoudt tot een onafhankelijke variabele (Agresti & Finlay, 2014, p. 256). Een multivariaat regressiemodel kan de verhouding tussen een afhankelijke variabele en meerdere onafhankelijke variabelen aangeven. Dit verschaft meer informatie. Er kan in een multivariaat model gecontroleerd worden op andere variabelen. Dit is belangrijk omdat het verband tussen de afhankelijke en onafhankelijke variabelen kan verschillen wanneer deze controlevariabelen wel of niet worden betrokken in het model (Ibid., p. 321). Om het effect van pensioneren op het subjectief welbevinden van werknemers uit multinationale ondernemingen en de overheid te toetsen, is er gebruik gemaakt van een multivariate regressieanalyse op de verschilscore van SWB. Het longitudinaal model maakt het mogelijk deze verschilscore te maken. In dit model worden dezelfde vragen op verschillende tijdsmomenten gemeten (Bryman, 2012, p.63). Op deze manier is het mogelijk om te kijken wat het SWB van de respondenten zowel in 2001 als in 2006 was. Om enkele redenen is er in dit onderzoek dan ook gekozen voor het werken met een verschilscore. De eerste reden is dat er op deze manier rekening gehouden kan worden met een algemene verandering in het SWB voor zowel gepensioneerden als werkenden. Wanneer er enkel gekeken zou worden naar het SWB van de groep mensen die in 2001 werkt en in 2006 gepensioneerd is, wordt er geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat er een verschijnsel heeft plaatsgevonden wat het algehele subjectieve welbevinden van mensen in Nederland doet dalen. Met behulp van de verschilscore in SWB wordt hierop gecontroleerd. Een tweede reden is dat er door middel van een verschilscore tussen werkenden en gepensioneerden vergeleken kan worden. Er kan zo gekeken worden naar de verandering van het SWB tussen 2001 en 2006 tussen mensen die in deze periode bleven werken en de mensen die in deze periode gepensioneerd zijn. Op deze manier wordt er naar het effect van pensioneren op SWB gekeken.

(16)

Om te toetsen of de latente functies dat werk volgens Jahoda te bieden heeft (tijdstructuur, sociale contacten, collectief doel en status) het subjectief welbevinden van gepensioneerde werknemers uit multinationale ondernemingen en de overheid in Nederland beïnvloedt, is er een multivariate regressieanalyse uitgevoerd op het subjectief welbevinden van 2006. Er is niet gekozen om naar de verschilscore van subjectief welbevinden tussen 2001 en 2006 te kijken, omdat het relevant is om naar het subjectief welbevinden te kijken op het moment dat de respondenten daadwerkelijk gepensioneerd zijn en niet naar de verandering van welzijn tussen 2001 en 2006. Tot slot wordt er een tabel opgesteld waarin percentages worden weergegeven omtrent de levensinvulling van gepensioneerden uit de steekproef om de uitkomsten van de hypothesen te kunnen verklaren.

(17)

6.   Beschrijvende statistiek

Wanneer er naar het verband wordt gekeken tussen pensioneren en subjectief welzijn is de steekproefgrootte N=1335. Tabel 2 laat de beschrijvende statistiek zien van de variabelen. De variabel ‘Werkstatus’ is onderverdeeld in ‘Werkend T1-T2’ en ‘Gepensioneerd T2’, waarbij T1 het jaar 2001 inhoudt en T2 2006. De groep respondenten ‘Werkend T1-T2’ zijn werkzaam zowel in 2001 als in 2006, en de groep respondenten ‘Gepensioneerd T2’ zijn werkzaam in 2001, maar in 2006 gepensioneerd. Er valt in de tabel te zien dat deze verdeling bijna gelijk is. Daarbij is het subjectief welbevinden van alle respondenten in 2001 (M=4.12; SD: .81) hoger dan in 2006 (M= 4.10; SD: .78), wat bevestigd wordt in de verschilscore van SWB (M=-.02;

SD= .77).

Tabel 2: Beschrijvende statistiek van werkenden en gepensioneerden 2001-2006

Note: N=1335

Tabel 3 laat de beschrijvende statistiek zien voor de variabelen die enkel gebruikt zijn onder de gepensioneerden in 2006 (N=616). Uit de tabel valt te lezen in hoeverre gepensioneerde respondenten de latente functies, die werk volgens Jahoda te bieden heeft, missen. Een score 1

Variabele M SD SWB 2001 4,12 0,81 SWB 2006 4,10 0,78 Verschilscore SWB -0,02 0,77 Leeftijd 54 2,77 Maandsalaris 7477,30 4424,44 Percentage Werkstatus Werkend T1-T2 51,1 Gepensioneerd T2 48,9 Geslacht Man 74,2 Vrouw 25,8 Burgerlijke Staat 2001 Gehuwd 83,7 Gescheiden 8,5 Weduwe 1,8 Ongehuwd 6,1 Opleidingsniveau Hoog opgeleid 32,5 Middelbaar opgeleid 26,7 Laag opgeleid 40,8

(18)

betekent dat respondenten de betreffende functie ‘niet’ missen, score 2 betekent ‘weinig’ missen, score 3 betekent ‘tamelijk’ missen, score 4 betekent ‘erg’ missen en een score 5 betekent ‘heel erg’ missen. In de tabel valt te lezen dat tijdstructuur (M= 1.53; SD= .82), een collectief doel (M= 1.56; SD= .81) en status (M=1.71; SD: .76) ‘niet tot weinig’ gemist worden. Sociale contacten (M=2.71; SD= .86) missen stijgt alleen erbovenuit. Deze worden door gepensioneerde respondenten bijna ‘tamelijk’ gemist.

Tabel 3: Beschrijvende statistiek van gepensioneerden 2006

Note: N=616 Variabele M SD SWB 2006 4,12 0,74 Missen van: Tijdstructuur 1,53 0,82 Sociale contacten 2,71 0,86 Collectief doel 1,56 0,81 Status 1,71 0,76 Leeftijd 56 2,65 Maandsalaris 7590,83 3829,34 Percentage Geslacht Vrouw 22,7 Man 77,3 Burgerlijke Staat 2006 Gehuwd 84,6 Gescheiden 4,2 Weduwe 3,7 Ongehuwd 7,5 Opleidingsniveau Hoog opgeleid 32,6 Middelbaar opgeleid 26,6 Laag opgeleid 40,8

(19)

7.   Resultaten

In dit deel zullen de onderzoeksresultaten besproken worden. Allereerst zullen de resultaten van het effect van pensioneren op het subjectief welzijn gepresenteerd worden. Vervolgens zullen de resultaten van het effect van het al dan niet missen van de latente functies van werk op het subjectief welzijn aangetoond worden.

7.1. Het effect van pensioneren op het subjectief welbevinden

In de tabel 4 zijn de resultaten verwerkt van het effect van pensioneren op het subjectief welbevinden van werknemers uit multinationale ondernemingen en de overheid in Nederland. Tabel 4: Regressieanalyse op de afhankelijke variabele: Verschilscore SWB

Model 1 Model 2 Constante -0,1*** (0,03) 0,68 (0,49) Werkstatusa Gepensioneerd 0,16*** (0,04) 0,21*** (0,05) Geslachtb Vrouw 0,06 (0,06) Leeftijd -0,02 (0,01) Burgerlijke Staatc Gehuwd -0,13 (0,09) Gescheiden -0,06 (0,11) Weduwe -0,33 (0,18) Opleidingsniveaud Hoog opgeleid 0,03 (0,06) Middelbaar opgeleid 0,01 (0,06) Maandsalaris 0,00 (0,00)

Note: N= 1335. Statistische significantie wordt als volgt aangegeven: *p < .05. ** p < .01. ***p < .001.

(SE)

aReferentiecategorie: ‘Werkend’ bReferentiecategorie: ‘Man’ cReferentiecategorie: ‘Ongehuwd’ dReferentiecategorie: ‘Laag opgeleid’

(20)

Wanneer er in tabel 4 naar Model 1 gekeken wordt kan er geconstateerd worden dat het subjectief welbevinden van werkenden tussen 2001 en 2006 gemiddeld daalt met 0,1 (p= .001) eenheden. Het subjectief welbevinden tussen 2001 en 2006 van de groep respondenten die gepensioneerd is in 2006, stijgt ten opzichte van de werkenden gemiddeld met .16 (p= .000) eenheden. Dit betekent dat het subjectief welbevinden van mensen die in 2001 werkend zijn, maar in 2006 gepensioneerd zijn gemiddeld stijgt met 0,06 eenheden. In Model 1 wordt er echter nog niet gecontroleerd op factoren die ook van invloed kunnen zijn op de verandering in subjectief welbevinden van mensen. Om deze reden moet er naar Model 2 gekeken worden om een uitspraak te kunnen doen over het effect van pensioneren op het subjectief welbevinden van werknemers uit multinationale ondernemingen en de overheid in Nederland. Model 2 laat zien dat de controlevariabelen geen invloed uitoefenen op de verschilscore van het subjectief welbevinden van de respondenten tussen 2001 en 2006 (p> .05). Nu de variabelen wel in het model zijn betrokken, kan er geconstateerd worden dat het effect van pensioneren op het subjectief welbevinden blijft bestaan en groter wordt. Het subjectief welbevinden van mensen die gepensioneerd zijn tussen 2001 en 2006 neemt onafhankelijk van geslacht, leeftijd, burgerlijke staat en maandsalaris gemiddeld toe met .21 eenheden ten opzichte van de werkenden in die periode. Dit effect is significant (p= .000).

Uit bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het subjectief welbevinden significant stijgt door pensioneren. Hypothese 1 kan aangenomen worden. Pensioneren verhoogt het subjectief welbevinden van werkenden uit multinationale ondernemingen en de overheid in Nederland.

7.2. De latente functies van werk en het subjectief welbevinden

In tabel 5 worden de invloeden van het al dan niet ontbreken van tijdstructuur, sociale contacten, een collectief doel en status (de latente functies van werk) op het subjectief welbevinden van gepensioneerde respondenten weergegeven. Wanneer er naar Model 1 gekeken wordt is er geen significant effect te vinden van het wellicht missen van tijdstructuur, sociale contacten, een collectief doel en status via werk op het subjectief welbevinden van gepensioneerden (p> .05). In Model 2 zijn de controlevariabelen betrokken. Geslacht, leeftijd en opleidingsniveau beïnvloeden het subjectief welbevinden van gepensioneerden niet significant (p> .05). Er is wel een effect te zien van gescheiden zijn op het subjectief welbevinden van gepensioneerden. Door gescheiden te zijn daalt het subjectief welbevinden gemiddeld met .39 eenheden. Dit effect is

(21)

significant (p= .03). Het maandsalaris heeft ook een significante invloed op het subjectief welbevinden van gepensioneerden in 2006 (p= .01). Dit effect is echter zeer minimaal.

Dit onderzoek houdt zich bezig met de vraag of het missen van de latente functies die werk vervult volgens Jahoda (Ezzy, 1993, p.4) het subjectief welbevinden van gepensioneerden beïnvloedt. In de beschrijvende statistiek (hoofdstuk 6), is te zien dat respondenten deze latente functies niet tot weinig missen. Deze bevinding kan echter niet gegeneraliseerd worden naar alle gepensioneerde werknemers van multinationale ondernemingen en de overheid in Nederland. Met behulp van tabel 5 kan wel beantwoord worden of het al dan niet missen van de latente functies van werk het subjectief welbevinden van gepensioneerden beïnvloedt.

Ten eerste laat Model 2 zien dat onafhankelijk van het missen van sociale contacten, een collectief doel en status en onafhankelijk van geslacht, leeftijd, burgerlijke staat en maandsalaris, het subjectief welbevinden van een respondent gemiddeld met .00 eenheden verandert wanneer tijdstructuur met een eenheid meer gemist wordt. Dit effect is echter niet significant (p= .92). Hypothese 2 kan verworpen worden. Wanneer tijdstructuur meer gemist wordt via werk door gepensioneerden, wordt hun subjectief welbevinden niet verlaagd.

Wanneer er naar sociale contacten gekeken wordt is het volgende te zien. Onafhankelijk van het missen van tijdstructuur, een collectief doel en status en onafhankelijk van geslacht, leeftijd, burgerlijke staat en maandsalaris, verandert het subjectief welbevinden van een respondent gemiddeld met .00 eenheden wanneer sociale contacten met een eenheid meer gemist worden. Dit effect is echter niet significant (p= .99). Hypothese 3 kan verworpen worden. Wanneer sociale contacten via werk meer gemist worden door gepensioneerden, wordt hun subjectief welbevinden niet verlaagd.

Ten derde kan er gezien worden dat onafhankelijk van het missen van tijdstructuur, sociale contacten en status en onafhankelijk van geslacht, leeftijd, burgerlijke staat en maandsalaris, het subjectief welbevinden van een respondent gemiddeld met .08 eenheden afneemt wanneer een collectief doel met een eenheid meer gemist wordt. Dit effect is echter niet significant (p= .09). Hypothese 4 kan verworpen worden. Wanneer een collectief doel via werk meer gemist wordt door gepensioneerden, wordt hun subjectief welbevinden niet verlaagd.

Tot slot laat Model 2 zien dat onafhankelijk van het missen van tijdstructuur, sociale contacten en een collectief doel en onafhankelijk van geslacht, leeftijd, burgerlijke staat en maandsalaris, het subjectief welbevinden van een respondent gemiddeld met .06 eenheden afneemt wanneer status met een eenheid meer gemist wordt. Dit effect is echter niet significant (p= .19). Hypothese 5 kan verworpen worden. Wanneer status via werk meer gemist wordt door gepensioneerden, wordt hun subjectief welbevinden niet verlaagd.

(22)

Tabel 5: Regressieanalyse op de afhankelijke variabele: SWB 2006 Model 1 Model 2 Constante 4,38*** (0,11) 4,41*** (0,64)

Missen van: Tijdstructuur -0,01

(0,04) 0,00 (0,43) Sociale contacten -0,01 (0,04) 0,00 (0,04) Collectief doel -0,09 (0,05) -0,08 (0,05) Status -0,05 (0,05) -0,06 (0,05) Geslachta Vrouw 0,14 (0,08) Leeftijd -0,00 (0,01) Burgerlijke staatb Gehuwd -0,07 (0,11) Gescheiden -0,39* (0,18) Weduwe -0,21 (0,19) Opleidingsniveauc Hoog opgeleid 0,03 (0,08) Middelbaar opgeleid -0,04 (0,08) Maandsalaris 0,00** (0,00)

Note: N= 616. Statistische significantie wordt als volgt aangegeven: *p < .05. ** p < .01. ***p < .001. (SE)

aReferentiecategorie: ‘Man’

(23)

Tabel 5 laat zien dat hypothese 2 tot en met 5 verworpen worden. Het wellicht missen van tijdstructuur, sociale contacten, een collectief doel en status via werk heeft geen significant negatief effect op het subjectief welbevinden van gepensioneerde werknemers uit multinationale ondernemingen en de overheid in Nederland. Vanuit het idee van retirement adjustement is het relevant om te onderzoeken of gepensioneerden een andere levensinvulling hebben gevonden. Dit is relevant om de verwerpingen van de hypothesen te kunnen interpreteren. Tabel 6 laat de percentages omtrent de levensinvulling van gepensioneerden uit de steekproef zien. Opgemerkt moet worden dat dit enkel percentages zijn van de steekproef. Om deze reden kan er geen uitspraak gedaan worden over gepensioneerde werknemers uit multinationale ondernemingen en de overheid in Nederland en hun nieuwe levensinvullingen. De tabel laat zien dat 95,3% van de gepensioneerden uit de steekproef een nieuwe invulling aan het leven hebben kunnen geven sinds zij gestopt zijn met werken. Dit is een relatief hoog percentage en kan grond bieden voor de verwerping van hypothese 2 tot en met 5, mits generaliseerbaar. De vraag “Aan welke van de volgende activiteiten besteedt u vooral tijd sinds u niet meer werkt?” (Nidi, 2017), geeft aan welke activiteiten de respondenten meer zijn gaan uitvoeren sinds hun pensionering. Het percentage geeft het aantal respondenten aan dat de activiteit is uit gaan voeren. Het uitvoeren van hobby’s (76,5%), wandelen/fietsen/sporten (78,7%) en klussen in huis of tuinieren (65,7) springen uit. Dit kunnen activiteiten zijn die voor een nieuw tijdstructuur van de respondenten uit de steekproef hebben gezorgd. Daarnaast laat de tabel zien dat 64,8% van de gepensioneerden uit de steekproef ‘gelijk tot meer’ contact heeft met anderen sinds zij gestopt zijn met werken. Tot slot illustreert de tabel dat 42% van de gepensioneerden uit de steekproef vooral tijd besteed aan vrijwilligerswerk sinds zij niet meer werken. Deze bevinding zou een verklaring kunnen bieden voor hypothese 5, mits generaliseerbaar.

(24)

Tabel 6: Percentages omtrent de levensinvulling van gepensioneerden uit de steekproef

Vraag Antwoordmogelijkheden Percentage

Hebt u een nieuwe invulling aan uw leven kunnen geven sinds u gestopt bent

met werken bij UNILEVER? Ja 95,3

Nee 4,7

Als u uw huidige activiteiten vergelijkt met uw vroegere werk, welke aspecten komen NU meer , of juist minder aan

bod? Contact met anderen

Meer 24,9

Gelijk 39,9

Minder 35,2

Aan welke van de volgende activiteiten besteedt u vooral tijd sinds u niet meer werkt? Hobby’s 76,5 Gezin/kleinkinderen 58,2 Reizen/vakanties 58,2 Vrijwilligerswerk 42,0 Lezen 52,5 Studie of cursus 22,8 Televisie kijken 30,3 Winkelen 30,1 Wandelen/fietsen/sporten 78,7 Familiebezoek 31,1

Klussen in het huis of tuinieren 65,7

Bestuurswerk 23,4

Hulp aan ouders, kinderen of

overige familieleden 38,9

Hulp aan anderen (buren etc.) 20,6

Note: N=591

(25)

8.   Conclusie

Dit onderzoek kan geplaats worden in het licht van retirement adjustment. Volgens deze theorie veranderen de levensomstandigheden van gepensioneerden op zo’n manier dat hieraan gewend moet worden (Gall, Evans & Howard, 1997, p. 110). Met behulp van longitudinale data van het NIDI Work & Retirement Panel, wordt beantwoord hoe pensioneren het subjectief welbevinden van werknemers uit multinationale ondernemingen en de overheid in Nederland beïnvloedt en in hoeverre het gebrek aan latente functies die werk vervult hierbij een rol speelt. De longitudinale data maakt het mogelijk om deze vraag te beantwoorden. Vanuit de data is er een verschilscore van het subjectief welbevinden opgesteld. Deze bestaat uit het subjectief welbevinden van de respondenten uit 2006 verminderd met het subjectief welbevinden in 2001. Op deze manier kon het effect van pensioneren op het SWB onderzocht worden.

Onderzoek toont aan dat pensioneren leidt tot meer vrije tijd. In deze vrijetijd kunnen onder andere hobby’s worden uitgevoerd of kan er meer tijd gespendeerd worden met vrienden en familie (Bogaard, Henkes & Kalmijn, 2016, p. 3). Daarnaast kan arbeid werkstress met zich mee brengen, wat wegvalt op het moment van pensioneren (Coe en Zamarro 2011, p. 77). Vanuit deze theorie werd in dit onderzoek de volgende hypothese getoetst: Vrijwillig

pensioneren heeft een positief effect op het subjectieve welzijn van werknemers uit multinationale ondernemingen of overheidsinstanties in Nederland (H1). Uit de resultaten

blijkt dat het SWB van mensen die tussen 2001 en 2006 gepensioneerd zijn gemiddeld stijgt met .058 (p= .000) eenheden in deze periode. Het SWB van de groep mensen die werkzaam blijft tussen 2001 en 2006 daalt echter gemiddeld met .1 (p= .001) eenheden. Beide effecten zijn significant. Controlevariabelen zijn in dit resultaat niet meegenomen. Wanneer deze wel meegenomen worden, blijft het positieve effect van pensioneren op het SWB staan en stijgt. Er kan gezien worden dat het SWB van mensen die tussen 2001 en 2006 gepensioneerd zijn gemiddeld stijgt met .21 (p= .000) eenheden in deze periode ten opzichte van werkenden. Het subjectief welbevinden van mensen die pensioneren is significant hoger in 2006 dan in 2001 ten opzichte van de mensen die blijven werken in deze periode. Hieruit kan geconcludeerd worden dat pensioneren ertoe leidt dat het SWB stijgt. Hypothese 1 kan aangenomen worden. Pensioneren heeft een positief effect op het subjectief welbevinden van werknemers uit multinationale organisaties of de overheid in Nederland. Opgemerkt moet worden dat het effect minimaal is. Respondenten konden kiezen uit de antwoord categorieën ‘Erg slecht tot en met Erg goed’ (5punts Likertschaal). De stapgrootte bedraagt hier 1. Een stijging van .21 eenheden is dan niet groot.

(26)

Dit onderzoek legt de nadruk op de toepassing van het deprivatiemodel van Jahoda op de situatie van pensionering. Er wordt gekeken in hoeverre het al dan niet missen van de latente functies van werk het subjectief welbevinden van gepensioneerden negatief beïnvloedt. De theorie van Jahoda stelt dat betaald werk bepaalde latente functies biedt die het welzijn van de mens positief beïnvloedt. Dit zijn tijdstructuur, sociale contacten, een collectief doel en status. Jahoda focust zich echter op werklozen en beargumenteert dat werklozen deze functies missen in hun periode van werkloosheid (Ezzy, 1993, p.4). In dit onderzoek wordt deze theorie van Jahoda toegepast op pensioneren binnen het idee van retirement adjustment. Gepensioneerden voeren ook geen betaald werk uit. Het idee is dat de levensomstandigheden van gepensioneerden veranderen. Pensioneren zou ertoe leiden dat tijdstructuur, sociale contacten, een collectief doel en status gemist worden, door de verandering van werkzaam zijn naar een nieuwe levensfase zonder werk.

Werken zou volgens het deprivatiemodel leiden tot een tijdstructuur die mensen nodig hebben voor hun welzijn (Ezzy, 1993, p.4). De resultaten laten echter zien dat er geen (significant) effect is van het al dan niet missen van tijdstructuur via werk op het subjectief welbevinden van gepensioneerden uit multinationale ondernemingen en de overheid in Nederland. Dit zou wellicht kunnen komen doordat gepensioneerden zich hebben voorbereid op hun pensioen. Hierdoor kunnen ze tijdstructuur die ze kregen door middel van werk vervangen met andere activiteiten en dagindelingen. Zo heeft tabel 6 aangetoond dat respondenten uit de steekproef meer hobby’s zijn uit gaan voeren sinds zij gestopt zijn met werk. Daarnaast zijn zij voornamelijk meer gaan wandelen, fietsen en sporten en klussen zij ook meer in huis of zijn zij meer gaan tuinieren. Dit zijn activiteiten waarvoor de respondenten uit de steekproef meer tijd hebben gekregen sinds hun pensionering en hun dag mee zijn gaan indelen ter vervanging van werk. Op deze manier heeft het al dan niet missen van tijdstructuur via werk ook geen invloed op het subjectief welbevinden van gepensioneerden, omdat zij tijdstructuur op een andere wijze ingevuld hebben. Opgemerkt moet worden dat deze genoemde activiteiten uit tabel 6 alleen gevonden zijn binnen de steekproef. In vervolgonderzoek moet onderzocht worden of dit ook voor de gehele populatie geldt. Ten tweede stelt het deprivatiemodel dat werk de latente functie heeft dat het sociale contacten biedt. Wanneer werk in iemands leven verdwijnt, zou dit negatieve effecten hebben op het welzijn (Ibid.). Uit dit onderzoek blijkt echter dat wanneer sociale contacten via werk meer gemist zullen worden, er geen (significant) effect zal zijn op de verandering in subjectief welzijn van gepensioneerden. Dit zou wellicht kunnen komen door andere sociale netwerken die een persoon heeft opgedaan in zijn leven, waar het deprivatiemodel geen rekening mee houdt. Daarnaast zullen werknemers

(27)

die pensioneren waarschijnlijk omringd worden met andere leeftijdsgenoten die zullen pensioneren of gepensioneerd zijn. Om deze reden heeft het al dan niet missen van sociale contacten via werk ook geen invloed op het subjectief welbevinden van gepensioneerden. Gegevens uit de steekproef (tabel 6) laat zien dat 64,8% van de gepensioneerden gelijk tot meer contact heeft met anderen sinds zij gestopt zijn met werken. Hieruit kan geconcludeerd worden dat stoppen met werk er grotendeels niet toe leidt dat sociale contacten afnemen. Naast werk bieden andere instituties mogelijkheden voor sociale contacten. Dit percentage wordt in dit onderzoek echter niet gegeneraliseerd naar de gehele populatie. Dit zou in vervolgonderzoek wel moeten, om de hypothese beter te verklaren. Ten derde stelt de theorie dat werkloosheid leidt tot het ontbreken van een collectief doel in iemands leven. Dit zou negatieve gevolgen hebben voor het subjectief welbevinden (Ibid.). De resultaten laten echter zien dat naarmate een collectief doel meer gemist wordt via werk, het subjectief welbevinden van gepensioneerden niet significant lager is. Dit zou wellicht kunnen komen doordat gepensioneerden andere collectieve doelen in het leven hebben gevonden, zoals vrijwilligerswerk. Deze verklaring wordt ondersteund door de resultaten in tabel 6 die laten zien dat 42% van de gepensioneerden uit de steekproef vooral tijd besteed aan vrijwilligerswerk sinds zij niet meer werken. Dit is echter een percentage dat alleen geld voor de steekproef. Vervolgonderzoek moet toetsen of deze bevinding gegeneraliseerd kan worden naar de gehele populatie. Tot slot draagt het deprivatiemodel van Jahoda aan dat een betaalde baan status en identiteit verleent. Het ontbreken van een baan zou ertoe leiden dat deze status verdwijnt en men niet meer duidelijk weet welke positie hij of zij inneemt in de samenleving (Ibid.). Dit onderzoek toont echter aan dat het subjectief welbevinden van gepensioneerden niet significant daalt, wanneer status via werk meer gemist wordt. Dit kan wellicht komen doordat gepensioneerden een andere status hebben gevonden die positief uitwerkt op het subjectief welbevinden. Gepensioneerden zijn in een nieuwe levensfase terecht gekomen en bekleden de positie van gepensioneerden in de samenleving. Zij kunnen wellicht met voldoening op hun werkleven terugkijken en hebben hun nieuwe status als gepensioneerden omarmd. De verklaringen kunnen helaas niet ondersteund worden, omdat de data hiervoor te bepekt is. Vervolgonderzoek zou hier wel aandacht aan moeten besteden. Uit bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het subjectief welbevinden van gepensioneerde werknemers uit multinationale ondernemingen en de overheid in Nederland niet negatief wordt beïnvloed door het al dan niet missen van de latente functies van werk. Deze bevinding kan betekenen dat de latente functies van werk zoals Jahoda deze benoemd heeft niet per se factoren zijn waarop gepensioneerden zich moeten aanpassen. Dit onderzoek stelt echter de conclusie dat gepensioneerden deze functies al op een andere manier

(28)

hebben ingevuld. Hier moet meer onderzoek naar gedaan worden. Voor nu blijkt het deprivatiemodel zoals Jahoda deze opstelt voor werkloosheid niet op de situatie van pensionering toepasbaar.

Om dit onderzoek meer kracht te geven zou er een derde meetmoment moeten zijn waarop alleen de gepensioneerden worden ondervraagd. Op deze manier kan er rekening gehouden worden met het aantal jaren dat een respondent gepensioneerd is. Dit heeft vanuit het ‘stage model of retirement’ van Atchley wellicht ook invloed op het effect van het al dan niet missen van de latente functies van werk op het subjectief welbevinden van gepensioneerden. Aanpassing vergt namelijk tijd zoals het model van Atchley aangeeft (Gall, Evans & Howard, 1997, p. 110). Daarnaast legt het deprivatiemodel een enorme rol bij werk om het subjectief welbevinden van de mens hoog te houden. In dit onderzoek is er geen rekening gehouden met de vraag in hoeverre respondenten hun werk ook daadwerkelijk zo’n belangrijke rol toekennen. Wanneer werk een belangrijkere rol in iemands leven speelt, zal het ontbreken van de latente functies via werk waarschijnlijk een grotere impact hebben op het subjectief welbevinden (Damman, Henkens & Kalmijn, 2015, p. 803). Tot slot moet opgemerkt worden dat de vijfde latente functie van werk, ‘activiteit’, niet betrokken is in dit onderzoek. Om daadwerkelijk te kunnen stellen dat het deprivatiemodel van Jahoda niet toepasbaar is op de situatie van pensionering, moet in vervolgonderzoek deze functie betrokken worden.

(29)

9.   Bibliografie

Agresti, A. & Finlay, B. (2014). Statistical Methods for the Social Sciences (4e

ed.). Harlow: Pearson Education Limited.

Beuningen, J. van & Kloosterman, R. (2011). Subjectief welzijn. Welke factoren spelen een rol? Den Haag: CBS.

Bogaard, L. van den, Henkes, K. & Kalmijn, M. (2016). Retirement as a relief? The role of physical job demands and psychological job stress for effects of retirement on self-rated health.

European Sociological Review, 1-12.

Bryman, A. (2012) Social Research Methods (4th ed.). Oxford: Oxford University Press. CBS (2017). Vergrijzing. Verkregen op 17 maart 2017, via https://www.cbs.nl/nl-nl/visualisatie/2016/6/vergrijzing

CBS (2015). Welzijn in Nederland, 2015.

Chamberlin, J. (2014). Retiring Minds want to Know: What’s the key to a smooth retirement? Tend to your psychological portfolio as much as your financial one, researchers say. American

Psychological Association, 45(1), 61.

Charles, K. K. (2002). Is retirement depressing? Labor force inactivity and psychological

well-being in later life. Cambridge: NBER.

Coe, N. B. & Zamarro, G. (2011). Retirement effects on health in Europe. Journal of Health

Economics, 30(1), 77-86.

Creed, P. A. & Evans, B. M. (2002). Personality, Well-being and Deprivation theory.

Pensonality and Indifidual Differences, 33: 1045-1054.

Damman, M., Henkens, K. & Kalmijn, M. (2015). Missing work after retirement: the role of life histories in the retirement adjustment process. Gerontologist, 55(5), 802-813.

Dave, D., Rashad, I. & Spasojevic, J. (2006). The effects or retirement on physical and mental

health outcomes. Cambridge: NBER.

Donaldson, T., Earl, J. K. & Muratore, A. M. (2010). Extending the integrated model of retirement adjustment: Incorporating mastery and retirement planning. Journal of Vocational

Behavior, 77(1), 279-289.

Drentea, P. (2002). Retirement and Mental Healt. Journal of Agening and Health, 14(2), 167-194.

(30)

Drentea, P. & Ross, C. E. (1998). Concequences of Retirement Activities for Distress and the Sense of Personal Control. Journal of Health and Social Behavior, 39(4), 317-334.

Easterlin, R. A. (2001). Income and happiness. Towards a unified theory. The economic

Journal, 111(473), 465-484.

Ezzy, D. (1993). Unemployment and mental health: A critical review. Social Science &

Medicine, 37(1), 41-52.

Gall, T. L., Evans, D. R. & Howard, J. (1997). The Retirement Adjustment Process: Changes in the well-being of male retirees across time. Journol of Gentrology: Psychogological

Sciences, 52(3), 110-117.

George, L. K. (1993). Sociological Perspective on Life Transitions. Annual Review of

Sociology, 19: 353-73.

Muehlebach, A. (2011). On affective labor in post-fordist Italy. Cultural Antropology. Nidi (2017). Vragenlijst. Verkregen op 17 maart 2017, via https://www.nidi.nl/nl/research Paul, K. I. & Moser, K. (2009). Unemployment impairs mental health: Meta-analyses. Journal

of Vocational Behavior, 74(3), 264-282.

Statline cbs (2017). Bevolking; kerncijfers. Verkregen op 17 maart 2017, via http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=37296NED&D1=8-21&D2=0-59,l&HDR=T&STB=G1&VW=T

Tinkler, L. & Hicks, S. (2011). Measuring subjective well-being. UK: ONS.

WHO (1948). Preamble of the Constitution of the World Health Organisation. New York: International Health Conference.

(31)

10.  Appendix 10.1. Syntax

10.1.2. Toetsen van hypothese 1 **makkelijk leesbare namen maken**

RENAME VARIABLES(vi51=vrijwillig_pensioen) . RENAME VARIABLES(vi130=SWB_2006) . RENAME VARIABLES(V67=SWB_2001) . RENAME VARIABLES(Vi67e=Tijdstr_Mis_Regelmatig_Leven) . RENAME VARIABLES(vi67b=SocCont_Mis_SocCont) . RENAME VARIABLES(vi88=SocCont_Werk_Belang_SocCont) . RENAME VARIABLES(Vi91=SocCont_Cont_Afgenomen) . RENAME VARIABLES(vi67f=Collectief_Doel) . RENAME VARIABLES(vi67c=Status_Mist_Aanzien) . RENAME VARIABLES(vi108=Status_Verlies_Aanzien_Zonder_Werk) . RENAME VARIABLES(v22=Opleiding) . RENAME VARIABLES(v16=Burg_Staat_2001) . RENAME VARIABLES(vi137=Burg_Staat_2006) .

**Maak nog ff een variabele Werkenden vs. Gepensioneerden. Daarvan wil ik ook nog de missings eruit**

**pensioen status of werkend**

RECODE vrijwillig_pensioen (1=1) (2=2) (SYSMIS=4) (3=3). EXECUTE.

**maken var met alleen vrijwillig pensioen vs werkenden** **Vrijwillig gepensioneerden zijn 1. Werkenden zijn 0**

RECODE vrijwillig_pensioen (1=1) (4=0) INTO vrijw_pens_vs_werkend. VARIABLE LABELS vrijw_pens_vs_werkend 'vrijwillig pensioen of werkend'. EXECUTE.

**Werkenden met salaris 0 (in 2001) worden verwijderd, daarvoor deze nieuwe variabele -> Maandsal --> Maandal_REC**

(32)

DATASET ACTIVATE DataSet1.

RECODE maandsal (0=SYSMIS) (ELSE=Copy) INTO maandsal_REC. EXECUTE.

**NU Missings eruit gaan halen. Hierbij dus controlevariabelen meegenomen + afhankelijke variabelen**

IF (SYSMIS(SWB_2006) | SYSMIS(SWB_2001) | SYSMIS(maandsal_REC) | SYSMIS(geslacht) | SYSMIS(lft_w1) | SYSMIS(Burg_Staat_2001) |

SYSMIS(Burg_Staat_2006) | SYSMIS(Opleiding) | SYSMIS(vrijw_pens_vs_werkend)) compleet_voorna=0.

EXECUTE.

RECODE compleet_voorna (0=0) (MISSING=1). EXECUTE.

USE ALL.

FILTER BY compleet_voorna. EXECUTE.

**Hiermee even kijken hoeveel respondenten je overhoudt** FREQUENCIES VARIABLES=compleet_voorna

/STATISTICS=STDDEV MINIMUM MAXIMUM MEAN /ORDER=ANALYSIS.

**Welzijn Hercoderen in: 1 is Erg slecht, naar 5 is Erg goed**

RECODE SWB_2001 SWB_2006 (1=5) (2=4) (3=3) (4=2) (5=1) INTO SWB_2001_REC SWB_2006_REC.

VARIABLE LABELS SWB_2001_REC 'Hoe is het in het algemeen met uw gezondheid (T1)' /SWB_2006_REC

'Hoe is het in het algemeen met uw gezondheid (T2)'. EXECUTE.

**Verschilscore SWB 2006-2001**

COMPUTE Diff_SWB=SWB_2006_REC - SWB_2001_REC. EXECUTE.

**Even kijken hoeveel gepensioneerden en hoeveel werkenden** FREQUENCIES VARIABLES=vrijw_pens_vs_werkend

(33)

/ORDER=ANALYSIS. **DEEL 1**

**Wil hier het effect van pensioneren op welzijn weten**

**Moet regressie maken, maar hiervoor eerst dummies maken om je controle variabelen mee te kunnen nemen**

**Begin met GESLACHT**

**Geen theoretische verklaring waarom man/vrouw referentiecategorie moet worden, dus ik kies de grootste groep**

FREQUENCIES VARIABLES=geslacht /ORDER=ANALYSIS.

**Man is grootste groep (N=991)** **Ref: 0= man, 1=vrouw**

RECODE geslacht (1=0) (2=1) INTO Geslacht_Dummy. EXECUTE.

**BURGERLIJKE STAAT**

**Theorie toont aan dat getrouwd zijn SWB verhoogd. Ongehuwd zal referentiegroep worden**

**DUmmy maken**

DATASET ACTIVATE DataSet1.

RECODE Burg_Staat_2001 (1=1) (2 thru 4=0) INTO Burgst_2001_Gehuwd_Dummy. EXECUTE.

RECODE Burg_Staat_2001 (2=1) (1=0) (3 thru 4=0) INTO Burgst_2001_Gescheiden_Dummy.

EXECUTE.

RECODE Burg_Staat_2001 (3=1) (4=0) (1 thru 2=0) INTO Burgst_2001_Weduwe_Dummy. EXECUTE.

RECODE Burg_Staat_2001 (4=1) (1 thru 3=0) INTO Burgst_2001_Ongehuwd_Dummy. EXECUTE.

(34)

**OPLEIDING**

**Eerst hercoderen naar laag, midden, hoog opleidingsniveau**

**Onderzoek toont aan hoger opleiding hoger welzijn, daarom laag opleiding straks als referentiegroep**

RECODE Opleiding (1 thru 3=1) (4 thru 5=2) (6 thru 7=3) INTO Opleiding_REC. EXECUTE.

**Dummy maken**

**Laag opleidingsniveau**

RECODE Opleiding_REC (1=1) (2 thru 3=0) INTO Opleiding_REC_Laagopl_Dummy. EXECUTE.

**Middelbaar opleidingsniveau**

RECODE Opleiding_REC (2=1) (1=0) (3=0) INTO Opleiding_REC_Middelopl_Dummy. EXECUTE.

**Hoog opleidingsniveau**

RECODE Opleiding_REC (3=1) (1 thru 2=0) INTO Opleiding_REC_Hoogopl_Dummy. EXECUTE.

**Voor beschrijvende statistiek**

FREQUENCIES VARIABLES=Geslacht_Dummy Burgst_2001_Gehuwd_Dummy Burgst_2001_Gescheiden_Dummy

Burgst_2001_Weduwe_Dummy Burgst_2001_Ongehuwd_Dummy Opleiding_REC_Laagopl_Dummy

Opleiding_REC_Middelopl_Dummy Opleiding_REC_Hoogopl_Dummy /ORDER=ANALYSIS.

DESCRIPTIVES VARIABLES=SWB_2001_REC SWB_2006_REC Diff_SWB vrijw_pens_vs_werkend Geslacht_Dummy

lft_w1 Burgst_2001_Gehuwd_Dummy Burgst_2001_Gescheiden_Dummy Burgst_2001_Weduwe_Dummy Burgst_2001_Ongehuwd_Dummy

Opleiding_REC_Laagopl_Dummy

Opleiding_REC_Middelopl_Dummy Opleiding_REC_Hoogopl_Dummy maandsal_REC /STATISTICS=MEAN STDDEV MIN MAX.

**Nu kan ik regressie uitvoeren** **Zonder controlevariabelen**

(35)

REGRESSION

/DESCRIPTIVES MEAN STDDEV CORR SIG N /MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA COLLIN TOL ZPP /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)

/NOORIGIN

/DEPENDENT Diff_SWB

/METHOD=ENTER vrijw_pens_vs_werkend /SCATTERPLOT=(*ZRESID ,*ZPRED)

/RESIDUALS DURBIN HISTOGRAM(ZRESID) NORMPROB(ZRESID). **Hierbij heb ik method: Enter. Met controlevariablen... **

REGRESSION

/DESCRIPTIVES MEAN STDDEV CORR SIG N /MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA COLLIN TOL ZPP /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)

/NOORIGIN

/DEPENDENT Diff_SWB

/METHOD=ENTER vrijw_pens_vs_werkend Geslacht_Dummy lft_w1 Burgst_2001_Gehuwd_Dummy

Burgst_2001_Gescheiden_Dummy Burgst_2001_Weduwe_Dummy Opleiding_REC_Middelopl_Dummy

Opleiding_REC_Hoogopl_Dummy maandsal_REC /SCATTERPLOT=(*ZRESID ,*ZPRED)

/RESIDUALS DURBIN HISTOGRAM(ZRESID) NORMPROB(ZRESID). **Even zonder filter... en kijken waar alle missings vandaan komen ** FILTER OFF.

USE ALL. EXECUTE.

DATASET ACTIVATE DataSet1.

MVA VARIABLES=SWB_2006 SWB_2001 maandsal_REC lft_w1 geslacht Burg_Staat_2001 Burg_Staat_2006

Opleiding vrijw_pens_vs_werkend /MAXCAT=25

/CATEGORICAL=geslacht Burg_Staat_2001 Burg_Staat_2006 Opleiding vrijw_pens_vs_werkend.

DATASET ACTIVATE DataSet1.

FREQUENCIES VARIABLES=vrijwillig_pensioen /ORDER=ANALYSIS.

(36)

10.1.3. Toetsen van Hypothese 2-5

**Voor DEEL 2 alleen de gepensioneerden nodig. dus daar maak ik even een ander bestandje voor**

**Nu variabele maken voor alleen gepensioneerden**

**Variabelen met gepensioneerden (vrijw_pens_vs_werkend=1) en voor de missings (compleet_voorna=1)**

DO IF (compleet_voorna=1).

RECODE vrijw_pens_vs_werkend (1=1) (ELSE=SYSMIS) INTO Gepensioneerden_2006_REC.

END IF. EXECUTE.

FREQUENCIES VARIABLES=Gepensioneerden_2006_REC /ORDER=ANALYSIS.

**Nu filter aanzetten op alleen deze gepensioneerden** DATASET COPY Enkel_Gepensioneerden_15_5. DATASET ACTIVATE Enkel_Gepensioneerden_15_5. FILTER OFF.

USE ALL.

SELECT IF (Gepensioneerden_2006_REC=1). EXECUTE.

DATASET ACTIVATE DataSet1. **DEEL 2 Latente functies**

**Eerst variabelen hercoderen: Lage score is niet missen, Hoge score is missen** DATASET ACTIVATE DataSet4.

RECODE Tijdstr_Mis_Regelmatig_Leven SocCont_Mis_SocCont SocCont_Werk_Belang_SocCont

SocCont_Cont_Afgenomen Collectief_Doel Status_Mist_Aanzien Status_Verlies_Aanzien_Zonder_Werk (1=5) (2=4) (3=3) (4=2) (5=1) INTO Tijdstr_Mis_Regelmatig_Leven_REC SocCont_Mis_SocCont_REC SocCont_Werk_Belang_SocCont_REC SocCont_Cont_Afgenomen_REC Collectief_Doel_REC Status_Mist_Aanzien_REC Status_Verlies_Aanzien_Zonder_Werk_REC. EXECUTE.

(37)

**Nu eerst de missings eruit** IF (SYSMIS(SWB_2006_REC) | SYSMIS(Tijdstr_Mis_Regelmatig_Leven_REC) | SYSMIS(SocCont_Mis_SocCont_REC) | SYSMIS(SocCont_Werk_Belang_SocCont_REC) | SYSMIS(SocCont_Cont_Afgenomen_REC) | SYSMIS(Collectief_Doel_REC) | SYSMIS(Status_Mist_Aanzien_REC) | SYSMIS(Status_Verlies_Aanzien_Zonder_Werk_REC)) compleet_zonder_missings=0. EXECUTE.

RECODE compleet_zonder_missings (0=0) (MISSING=1). EXECUTE. USE ALL. FILTER BY compleet_zonder_missings. EXECUTE. FREQUENCIES VARIABLES=compleet_zonder_missings /ORDER=ANALYSIS. **Nog 616 respondenten**

**Nog even dummy maken voor Burgerlijke staat 2006, omdat alleen op deze periode de regressie plaats gaat vinden**

DATASET ACTIVATE DataSet4.

RECODE Burg_Staat_2006 (1=1) (2 thru 4=0) INTO Burgst_2006_Gehuwd_Dummy. EXECUTE.

RECODE Burg_Staat_2006 (2=1) (1=0) (3 thru 4=0) INTO Burgst_2006_Gescheiden_Dummy.

EXECUTE.

RECODE Burg_Staat_2006 (3=1) (4=0) (1 thru 2=0) INTO Burgst_2006_Weduwe_Dummy. EXECUTE.

RECODE Burg_Staat_2006 (4=1) (1 thru 3=0) INTO Burgst_2006_Ongehuwd_Dummy. EXECUTE.

(38)

**Samenhang checken tussen variabelen die ik samen wil voegen** RELIABILITY

/VARIABLES=SocCont_Mis_SocCont_REC SocCont_Werk_Belang_SocCont_REC SocCont_Cont_Afgenomen_REC

/SCALE('Sociale Contacten') ALL /MODEL=ALPHA

/STATISTICS=DESCRIPTIVE SCALE CORR /SUMMARY=TOTAL.

RELIABILITY

/VARIABLES=Status_Mist_Aanzien_REC Status_Verlies_Aanzien_Zonder_Werk_REC /SCALE('Status') ALL

/MODEL=ALPHA

/STATISTICS=DESCRIPTIVE SCALE CORR /SUMMARY=TOTAL.

**Deze nu veranderen in een variabele**

COMPUTE Sociale_Contacten=MEAN(SocCont_Mis_SocCont_REC, SocCont_Werk_Belang_SocCont_REC, SocCont_Cont_Afgenomen_REC). EXECUTE. COMPUTE Status=MEAN(Status_Mist_Aanzien_REC, Status_Verlies_Aanzien_Zonder_Werk_REC). EXECUTE.

**Voor beschrijvende statistiek** DATASET ACTIVATE DataSet4.

FREQUENCIES VARIABLES=Geslacht_Dummy Burgst_2006_Gehuwd_Dummy Burgst_2006_Gescheiden_Dummy

Burgst_2006_Weduwe_Dummy Burgst_2006_Ongehuwd_Dummy Opleiding_REC_Laagopl_Dummy Opleiding_REC_Middelopl_Dummy Opleiding_REC_Hoogopl_Dummy

/ORDER=ANALYSIS.

DESCRIPTIVES VARIABLES=SWB_2006_REC Tijdstr_Mis_Regelmatig_Leven_REC Sociale_Contacten Collectief_Doel_REC

Status Geslacht_Dummy lft_w1 Burgst_2006_Gehuwd_Dummy Burgst_2006_Gescheiden_Dummy

Burgst_2006_Weduwe_Dummy Burgst_2006_Ongehuwd_Dummy Opleiding_REC_Laagopl_Dummy

Opleiding_REC_Middelopl_Dummy Opleiding_REC_Hoogopl_Dummy maandsal_REC /STATISTICS=MEAN STDDEV MIN MAX.

(39)

**Nu regressie maken om te kijken of de X-variabelen invloed hebben op SWB_2006_REC**

**Method: Enter** REGRESSION

/DESCRIPTIVES MEAN STDDEV CORR SIG N /MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA COLLIN TOL ZPP /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)

/NOORIGIN

/DEPENDENT SWB_2006_REC

/METHOD=ENTER Tijdstr_Mis_Regelmatig_Leven_REC Sociale_Contacten Collectief_Doel_REC Status

Geslacht_Dummy lft_w1 Burgst_2006_Gehuwd_Dummy Burgst_2006_Gescheiden_Dummy

Burgst_2006_Weduwe_Dummy

Opleiding_REC_Middelopl_Dummy Opleiding_REC_Hoogopl_Dummy maandsal_REC /RESIDUALS DURBIN.

**Hier ook even regressie op SWB_2006_REC, maar dan alleen de latente functies van werk**

REGRESSION

/DESCRIPTIVES MEAN STDDEV CORR SIG N /MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA COLLIN TOL ZPP /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)

/NOORIGIN

/DEPENDENT SWB_2006_REC

/METHOD=ENTER Tijdstr_Mis_Regelmatig_Leven_REC Sociale_Contacten Collectief_Doel_REC Status

/RESIDUALS DURBIN.

10.1.4. Voor verklaren van hypothese 2-5 **Gebruik dataset van hypotshese 2-5**

FILTER OFF. USE ALL. EXECUTE.

**Nu eerst de missings eruit**

IF (SYSMIS(SWB_2006_REC) | SYSMIS(Tijdstr_Mis_Regelmatig_Leven_REC) | SYSMIS(SocCont_Mis_SocCont_REC) |

SYSMIS(SocCont_Werk_Belang_SocCont_REC) |

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De arbeidsdeelname van autochtone vrouwen is in beide tijdvakken in heel snel tempo toegenomen (met respectieve- lijk 8,8 en 6,4%). Sommige etnische groepen blijven daarbij

3 De reden voor het stellen van deze Kamervragen was overigens gelegen in het feit dat dit kabinet nu juist had besloten dat zij de fiscale facilitering voor de

gemeenschappelijke factor hebben, want het meetkundige bewijs dat de twee sommen gelijk zijn in opgave 4 geldt ook als m en n relatief priem zijn. In dat geval liggen er

Hoofstuk 10: Sintese van doelwitte D en E - Metateoretiese beginsels oor hoe prediking geestelike groei in 'n gemeente kan bevorder.. Die doel van hierdie navorsing i s om

Voorts wys dieselfde auteur (p. 25} op die noue verwantskap tussen die vakdidaktieke en Didaktiese Pedagogiek. Daar bestaan op hierdie gebied sekerlik ruimte vir

Maatregel Om de aanvoercapaciteit van zoetwater voor West-Nederland te vergroten wordt gefaseerd de capaciteit van de KWA via zowel Gouda als Bodegraven uitgebreid.. Dit

Gebleken is dat bij de verdeling van het deelbudget voor ‘Te goeder trouw’ (in de definitieve vaststel- ling 2017) de Aanwijzingen besteedbare middelen beheerskosten Wlz 2017 van

Een nadere analyse waarin naast de in de vorige regressieanalyse genoemde controlevariabelen ook alle individuele campagne-elementen zijn meegenomen, laat zien dat