• No results found

Sociale steun als buffer bij werkloosheid : een onderzoek naar de modererende invloed van verschillende typen sociale steun op de levenstevredenheid van werklozen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Sociale steun als buffer bij werkloosheid : een onderzoek naar de modererende invloed van verschillende typen sociale steun op de levenstevredenheid van werklozen"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Sociale steun als buffer bij werkloosheid

Een onderzoek naar de modererende invloed van verschillende typen sociale

steun op de levenstevredenheid van werklozen.

Pim de Waard Bachelor scriptie Sociologie Universiteit van Amsterdam

Studentnummer 5894778

Email pim.dewaard@gmail.com

Opleiding Bachelor Sociologie

Eerste beoordelaar Agnieszka Kanas

Tweede beoordelaar Levi van den Bogaard

(2)

2

Abstract

Werkloos raken heeft een negatief effect op de levenstevredenheid (LT) van mensen. Coping resources kunnen de negatieve effecten van werkloosheid op LT verzwakken. Een van de coping resources wordt sociale steun genoemd. Dit is steun die verleend wordt vanuit het netwerk van mensen wanneer zij in stressvolle situaties belanden. In dit onderzoek is onderzocht welke typen sociale steun, emotionele, financiële of praktische steun, het effect van werkloosheid op LT bufferen en in welke mate ze dat doen. Uit het NKPS zijn de werkenden vanuit wave 1 geselecteerd en de mensen die werkend of werkloos waren tijdens wave 2 (N =2664). Met behulp van een OLS-multivariate regressieanalyse is gevonden dat emotionele steun en financiële steun het effect van werkloosheid op LT verminderen. Dit geldt met name voor alleenstaanden, want dit effect verdwijnt bij samenwonenden. Daaruit kan geconcludeerd worden dat samenwonende mensen de meeste steun ontlenen aan de samenwonende partner, zowel emotioneel als financieel. Voor praktische steun is geen significant effect gevonden.

(3)

3 Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 4

2. Theoretisch kader ... 7

2.1 Werkloosheid en de roltheorie... 8

2.2 Werkloosheid als stressor ... 8

2.3 Coping resources als buffer ... 9

2.4 Factoren die van invloed zijn op levenstevredenheid ... 12

3. Data & Methoden ... 13

3.1 Onderzoeksopzet ... 13

3.2 Data ... 13

3.3 Methode & assumpties ... 14

3.4 Operationalisering ... 15

3.4.1 Afhankelijke variabele... 15

3.4.2 Onafhankelijke variabele ... 15

3.4.3 Controle variabelen ... 17

4. Resultaten ... 20

4.1 Modellen 1,2 en 3: Controle variabelen en werkloosheid ... 20

4.2 Modellen 4 en 5: Emotionele steun ... 21

4.3 Modellen 6 en 7: Financiële steun ... 22

4.4 Model 8: Praktische steun ... 22

4.5 Regressietabel ... 23

5. Conclusie & Discussie ... 24

5.1 Conclusie ... 24

5.2 Discussie ... 25

(4)

4

1. Inleiding

Het leven kent voor de meeste mensen vele transities. Volwassen worden, vader of moeder worden of werkloos raken zijn daar voorbeelden van. In dit onderzoek wordt er nader ingegaan op de transitie van werk hebben naar werkloos zijn en welke invloed dit kan hebben op de tevredenheid met het leven. Veel onderzoeken hebben deze transitie beschreven (Erdogan, Bauer, Truxillo & Mansfield, 2012; Lucas, Clark, Georgellis & Diener 2004; Baird, Petrucci & McClendon, 2010; Dolan, Peasgood & White, 2008; Suh, Diener & Fujita, 1996; Gallie & Russel, 1998).

Uit vrijwel elk onderzoek blijkt dat werkloosheid een negatief effect heeft op levenstevredenheid. Dit is een belangrijk gegeven omdat blijkt dat een hogere levenstevredenheid positief samenhangt met het hebben of kunnen ontwikkelen van strategieën om weer aan een baan te komen (Kinicki, Prussia, & McKee‐Ryan, 2000, p. 91). Personen die hoger scoren op de schaal van levenstevredenheid zijn dus beter in staat een baan te vinden dan personen die laag scoren. Het is dus van belang te onderzoeken welke factoren een rol kunnen spelen om het negatieve effect van werkloosheid op levenstevredenheid positief te kunnen beïnvloeden.

Bronnen waar mensen uit kunnen putten wanneer zij werkloos raken worden ook wel coping

resources genoemd (McKee-Ryan, Song, Wanberg & Kinicki, 2005, p. 56-57). McKee-Ryan

et al. (Ibid., p. 57) beschrijven 4 typen coping resources, namelijk: persoonlijke bronnen, sociale bronnen, financiële bronnen en indeling van tijd. Dit onderzoek zal zich focussen op de invloed van sociale bronnen op de transitie van werken naar werkloosheid. Sociale bronnen worden omschreven als externe bronnen die voortkomen uit sociale interactie. Veel onderzoeken bevestigen het bufferende effect van deze steun op de gevolgen voor levenstevredenheid van werkloos raken. (McKee-Ryan et al., 2005; Turner, Kessler & House, 1991; Pinquart en Sörensen, 2000). Het hebben van een baan heeft positieve gevolgen die wegvallen wanneer iemand zijn of haar baan verliest. Steun kan dan het effect van het verlies van de positieve gevolgen op levenstevredenheid tegengaan of verminderen.

Binnen dit onderzoek zal er dieper ingegaan worden op verschillende soorten sociale steun die onderscheiden worden. Zo zal onderzocht worden in welke mate emotionele steun, praktische steun en financiële steun een bufferende werking hebben. De verschillende typen steun worden namelijk ook wel onder de enkele noemer ‘sociale steun’ bij elkaar geschoven (Gierveld & Dykstra, 2008, p. 277). Dit biedt echter geen uitleg in antwoord op de vraag wat dan precies

(5)

5

binnen die sociale steun het bufferende effect heeft. Daarom is de onderzoeksvraag van dit onderzoek als volgt:

Welke sociale steun vanuit de nabije omgeving van werklozen is van invloed op hun levenstevredenheid en in welke mate is daarvan sprake?

Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden is een OLS-regressieanalyse gedaan met behulp van data uit het Netherlands Kinship Panel Study (NKPS). Dit is een longitudinaal panelonderzoek waarin inmiddels op vier verschillende tijdsmomenten een vragenlijst aan respondenten is afgenomen. Binnen dit onderzoek zijn respondenten geselecteerd die bij de eerste wave (2004) de status ‘werkend’ hadden en binnen de tweede wave (2007) de status ‘werkend’ of ‘werkloos’. Bij deze mensen is gevraagd of zij van mensen uit hun nabije omgeving steun hebben ontvangen. Drie typen steun werden onderscheiden; praktische of instrumentele steun, financiële steun en emotionele steun.

Onderzoek naar levenstevredenheid kent problemen met interne en externe validiteit (McKee-Ryan et al., 2005, p. 55). Problemen met externe validiteit komen voor in onderzoeken die verschillen in levenstevredenheid cross-sectioneel onderzoeken. Dat wil zeggen dat zij naar de verschillen in levenstevredenheid kijken tussen twee groepen, bijvoorbeeld werkenden en werklozen. Dit type onderzoek is goed om verschillen in levenstevredenheid te ontdekken, het is minder geschikt om causale verbanden beschrijven. Het kan zijn dat werklozen minder tevreden met het leven zijn dan werkenden, maar het zou ook kunnen dat mensen die minder tevreden met hun leven zijn eerder werkloos raken (Clark et al. 2008; Mckee-Ryan et al. 2005). Bij longitudinaal onderzoek komen problemen met interne validiteit voor. Zo kan het zijn dat mensen die blijven mee doen aan het onderzoek, het onderzoek zien als een mogelijkheid om ontevredenheid of pijn te uiten (McKee-Ryan et al., 2005, p. 55). Dit zou dan weer een negatief effect kunnen hebben op levenstevredenheidscores.

Dit onderzoek probeert problemen met interne en externe validiteit tegen te gaan door bepaalde variabelen op moment 1 (2004) te meten en andere variabelen op moment 2 (2007). Zo wordt gezondheid en levenstevredenheid ook op moment 1 gemeten om effecten op werkloosheid te controleren ten tijde van moment 2. Zo probeert dit onderzoek de dynamiek van levenstevredenheid te vatten.

In hoofdstuk 2 worden eerst twee, voor dit onderzoek belangrijke theorieën behandeld; de social

role theory en de social stress theory. Wat zeggen zij over transities en de invloed die deze

(6)

6

op de coping resources van individuen en de verschillende typen steun die worden onderscheiden. Daaruit worden een aantal hypotheses afgeleid die getoetst zullen worden met behulp van een OLS-multivariate regressieanalyse. In het hoofdstuk, Data en Methoden, wordt behandeld hoe de verschillende typen steun en de term levenstevredenheid zijn geoperationaliseerd. Ook wordt meer verteld over de opzet van het NKPS en hoe de data vergaard zijn. Daarna volgt hoofdstuk 4 met de resultaten van de regressieanalyse en behandeling van de toetsing van de hypotheses. Tot slot volgt de conclusie met antwoord op de onderzoeksvraag en een discussie waarbij een aantal kanttekeningen bij het onderzoek geplaatst worden.

(7)

7

2. Theoretisch kader

Levenstevredenheid is één van de indicatoren van subjectief welzijn, samen met het voorkomen van een positieve gemoedstoestand en het ontbreken van een negatieve gemoedstoestand (Erdogan et al 2012, p. 1039; Lucas et al. 2004, p. 8). Subjectief welzijn en levenstevredenheid wordt zowel binnen de psychologie, de economie en de sociologie veel onderzocht. (Erdogan et al., 2012; Lucas et al., 2004; Baird, 2010; Dolan et al., 2008; Suh et al. 1996; Gallie & Russel, 1998). Veel van deze onderzoeken gaan over factoren die levenstevredenheid beïnvloeden en welke invloed levenstevredenheid heeft op de het verdere verloop van het leven. Volgens Lucas et al. (2004, p. 8) is subjectief welzijn relatief stabiel gedurende langere tijd en veranderen alleen lichtelijk na belangrijke levensgebeurtenissen. Ook Baird et al. (2010, p. 192) benadrukken dit. In het artikel ‘Life satisfaction across the lifespan’ (Ibid., 2010, pp. 183-203) wordt aangetoond dat de gemiddelde levenstevredenheid gedurende het leven van individuen behoorlijk consistent is. Baird toont aan dat pas vanaf 70 jaar individuen een sterke daling van levenstevredenheid ervaren (Ibid., p. 202). Hoewel de levenstevredenheid weinig schommelingen kent gedurende de levensloop, zijn er wel een aantal factoren te vermelden die wel degelijk invloed hebben op de score. Werkloosheid is één van deze factoren

Werkloosheid wordt vaak gelinkt aan een verminderde levenstevredenheid. Gallie & Russel (1998, pp. 248-280) hebben een vergelijkend onderzoek gedaan tussen Europese landen. Zij onderzochten of er patronen waren te ontdekken binnen de verschillende landen tussen levenstevredenheidscores van werklozen. Eén van de eerste resultaten die zij in het artikel vermelden, is dat werklozen aanzienlijk minder tevreden over het leven zijn dan de werkenden. Ook Lucas et al. (2004, p. 11) bevestigen dit resultaat. Zij onderzoeken of werkloosheid over een langere periode effect heeft op de levenstevredenheid en of dit op een gegeven moment niet weer terug keert naar het oude niveau voor het werkloos worden. Zij concluderen dat mensen minder gelukkig zijn in de jaren die volgen op het werkloos worden. Daarnaast laten zij zien dat er geen indicatie is dat de levenstevredenheid weer terug keert naar het oude niveau, ook als zij inmiddels al weer werk hebben gevonden (Ibid., p. 11). De impact van werkloos raken is groot en lijkt dus gedurende langere periode effect te hebben op de levenstevredenheid van individuen.

Werkloosheid heeft dus een duurzaam negatief effect op de levenstevredenheid van mensen. Om te zien waarom deze transitie een negatief effect heeft wordt de transitie, van werken naar werkloos, benaderd vanuit twee theoretische perspectieven, namelijk de sociale role theorie en de social stress theorie.

(8)

8 2.1 Werkloosheid en de roltheorie

Het was de antropoloog Ralph Linton (1936) die de eerste elementen voor de rol theorie introduceerde (Biddle, 1986, p. 70). Hij definieerde status als een positie in een sociale structuur en rol als het verwachte gedrag dat hoort bij die status. Tegenwoordig kent het begrip ‘rol’ twee betekenissen, namelijk status en het gedrag dat mensen bij een status verwachten. Aanhangers van deze theorie zien sociale normen als basis van gedeelde opvattingen over gedrag dat bij een bepaalde rol hoort. Daarnaast zien zij sociale normen ook als basis voor de allocatie van rollen bij individuen of subgroepen en voor de timing van toe- en uittreding van rollen (George, 1993, p. 354). Rolallocatie staat voor het proces dat rollen toewijst aan individuen en de bijbehorende dynamiek van roltoetreding en uittreding.

Volgens George (1993, p. 355) heeft de roltheorie twee belangrijke contributies gedaan aan de sociologische theorie over transities. Ten eerste geeft de theorie een mogelijke verklaring voor de timing van levenstransities. De meeste transities zijn normatief bepaald en daarmee voorspelbaar in voorkomen en in timing. Zo zijn er bepaalde culturele opvattingen wanneer iemand bijvoorbeeld volwassen is of wanneer men kinderen hoort te krijgen. Ten tweede leren individuen omgaan met transities door socialiseringsprocessen. Dit leidt tot de verwachting dat transities van rollen normaal gesproken soepel verlopen, met weinig onderbreking van het leven van individuen en de sociale structuur (Ibid., p. 355). Rol toetreding en -uittreding zijn transities. Het verliezen van een baan is een voorbeeld van roluittreding. Ook kan toetreding tot de status van werkloosheid worden gezien als roltoetreding.

Warr (1987, p. 154) laat zien dat werkloosheid tot negatieve psychologische en fysieke gevolgen leidt. Dat komt omdat werklozen niet de positieve gevolgen ervaren die samenhangen met werk. Zo hebben werklozen minder mogelijkheden voor controle over het leven door verlies aan inkomsten, zij missen de mogelijkheden om vaardigheden te uiten en missen persoonlijk contact met collega’s. Daarnaast brengt een baan ook een zekere status met zich. Verlies van deze status kan zo negatieve gevolgen hebben voor levenstevredenheid (Blau, Petrucci & McClendon, 2013, p. 259).

2.2 Werkloosheid als stressor

Binnen de roltheorie wordt onderscheid gemaakt tussen rol exit en rol entry die ‘on-time’ of ‘off-time’ plaatsvinden (George, 1993, p. 355). Dat wil zeggen, bij mensen die onverwachts toetreden tot of uittreden met betrekking tot rollen is het meer waarschijnlijk dat het leven en

(9)

9

sociale structuur van die individuen onder druk komt te staan. Dit kan tot stressvolle situaties leiden. Daarbij komt de tweede sociologische theorie over rol transities van pas. De social stress theorie houdt zich bezig met transities binnen het leven die tot stress kunnen leiden. Wat centraal staat binnen deze theorie is de manier waarop de samenleving is georganiseerd en hoe dit leidt tot situaties die individuen als stressvol kunnen ervaren. Het gaat dus minder om persoonlijke kenmerken van mensen en meer over hoe de sociale organisatie kan leiden tot stress. Werk speelt een belangrijke rol in de organisatie van de samenleving. Zo zorgt werk ervoor dat mensen doelen kunnen nastreven en daarnaast zorgt belasting op inkomen voor inkomsten voor de staat. Wanneer mensen werkloos raken heeft dit niet alleen negatieve gevolgen voor de mensen zelf, maar raakt dit ook aan de inkomsten waarmee allerlei collectieve regelingen betaald worden. Hierdoor kan sociale druk ontstaan of ervaren worden.

Dit onderzoek gaat na of het beschreven effect van werkloosheid op levenstevredenheid ook geldt voor de respondenten in deze studie. De is de eerste hypothese als volgt:

Hypothese 1: Werklozen zijn minder tevreden over het leven dan werkenden.

2.3 Coping resources als buffer

Werkloosheid heeft dus vooral tot gevolg dat mensen niet de positieve effecten ervaren die verbonden zijn met werk hebben. Sociale steun zorgt als het ware voor een buffer, voor compensatie van de negatieve effecten van werkloos zijn.

Werkloos raken heeft dus een negatief effect op de subjectieve welzijnsbeleving van mensen (Clark & Oswald, 1994, p. 647). Het is een stressvolle gebeurtenis die voor een daling in levenstevredenheid zorgt. Stress of een stressor refereert volgens Thoits (1995, p. 54) naar elke vraag vanuit de sociale context, of vanuit de innerlijke beleving waarbij van het individu verlangd wordt om zijn of haar standaard gedragspatronen aan te passen. Wanneer een individu belandt in een stressvolle situatie wordt een reactie gevraagd, waarmee een beroep gedaan wordt op de coping resources van het individu. Coping resources zijn de middelen waarop de persoon zich kan beroepen zodat hij of zij kan omgaan met de nieuwe situatie waar in hij of zij terecht is gekomen. Coping resources werken als een soort buffer, zij gaan het negatieve effect van transities ten dele tegen.

Coping resources bestaan volgens McKee-Ryan et al (2005, p. 56-57) uit individuele karakteristieken en omgevingsfactoren of condities waar een persoon beroep op kan doen

(10)

10

wanneer er sprake is van baanverlies. Binnen die coping resources onderscheiden zij vervolgens 4 typen, namelijk: persoonlijke bronnen, financiële bronnen, sociale bronnen en indeling van tijd.

Deze verschillende bronnen kunnen invloed hebben op de levenstevredenheid van werklozen. Persoonlijke bronnen worden door de auteurs omschreven als innerlijke bronnen waar een individu een beroep op kan doen tijdens stressvolle levenstransities. Emotionele stabiliteit, zelfvertrouwen en waargenomen controle over levensgebeurtenissen zijn voorbeelden van deze innerlijke bronnen.

Financiële bronnen bestaan uit de financiële mogelijkheden die een individu heeft wanneer hij werkloos raakt. Deze bestaan uit het hebben van een huishoudelijk inkomen, gespaard geld en liquide middelen. De aanwezigheid van deze bronnen is een belangrijke indicator voor welzijn. Ook spreken de auteurs van de financiële druk die werklozen ervaren (McKee-Ryan et al 2005, p. 56-57). Bezorgdheid over het niet kunnen voldoen aan financiële verplichtingen heeft een negatief effect op het welzijn van individuen.

Sociale bronnen zijn externe bronnen die voortkomen uit sociale interacties en sociale steun. De auteurs concluderen uit verschillende studies dat de mate van inbedding in het sociale netwerk helpt om mensen zich goed te laten voelen over henzelf en hun leven. Daarnaast bufferen deze sociale bronnen stress die ontstaat bij werkloosheid. Sociale bronnen hebben zo een positief effect op levenstevredenheid bij baanverlies. “Unemployed workers who experience supportive social relationships also fare better than those without such relationships in terms of both mental health and life satisfaction” (McKee-Ryan et al., 2005, p. 68). Ook ander onderzoek ondersteunt deze aanname. Zo onderzochten Turner, Kessler & House (1991: pp. 521-542) of sociale steun effecten van werkloosheid op de gezondheid buffert. Sociale steun blijkt vooral de effecten van financiële druk op de gezondheid van werklozen te bufferen.

Pinquart en Sörensen (2000: p. 188) concluderen ten eerste dat het gerespecteerd worden door anderen en het ontvangen van positieve sociale feedback een belangrijke bron is van subjectief welzijn. Ten tweede kan sociale steun de invloed van stress op subjectief welzijn bufferen door het veranderen van de stressvolle situatie, bijvoorbeeld door het geven van praktische steun. Ook kunnen mensen uit de nabije omgeving invloed uit oefenen op processen die helpen omgaan met stressvolle gebeurtenissen, bijvoorbeeld door het geven van advies over hoe om te gaan met de ontstane situatie of bij het zoeken van een nieuwe baan.Het kan echter ook zo zijn dat sociale contacten niet altijd de goede steun verlenen. Dan kan het zijn dat sociale steun juist de levenstevredenheid verminderd McKee-Ryan et al. (2005, p. 57). Maar volgens zijn de

(11)

11

meeste onderzoeken een positieve relatie aantonen wordt ervan uit gegaan dat het bufferende effect van sociale steun op levenstevredenheid positief is.

Typen sociale steun

Dit onderzoek focust zich op sociale bronnen. Dat wil zeggen, de steun die mensen ontvangen uit hun netwerk. Binnen deze steun zijn drie verschillende typen te onderscheiden. Mathijs Kalmijn beschrijft die drie typen steun tussen kinderen en ouders in het artikel ‘Verklaringen van intergenerationele solidariteit’ (2010, 70-98) Kalmijn beschrijft deze bronnen als: financiële steun, bijvoorbeeld giften tussen ouders en kinderen, praktische steun bijvoorbeeld hulp rondom huishoudelijke taken en emotionele steun, bijvoorbeeld aandacht voor elkaars problemen en contact tussen ouder en kind (Ibid., p. 71).Uit de literatuur blijkt dat contact met familie en vrienden een positief effect heeft op subjectief welzijn (Dolan et al., 2008, p. 107-108). Als werklozen emotionele steun uit hun omgeving ontvangen zou dat daarom effect kunnen hebben op hun levenstevredenheid. Zo kunnen naasten advies geven hoe om te gaan met het werkloos raken (Pinquart & Sörensen, 2000, p. 188). Emotionele steun kan zo een buffer vormen voor het effect van werkloosheid op levenstevredenheid. Vandaar dat de volgende hypothese is opgesteld.

Hypothese 2: Het ontvangen van emotionele steun heeft een bufferende ofwel modererende

werking op het effect van werkloosheid op levenstevredenheid.

McKee-Ryan et al. (2005: p. 68) concluderen dat financiële bronnen en het ervaren van financiële druk effect hebben op de levenstevredenheid. Ervaren van financiële druk heeft zelf een groter effect dan de financiële bronnen waar iemand uit kan putten. Als deze druk verlicht kan worden door giften uit de omgeving zou dat een positief effect kunnen hebben op levenstevredenheid. Hypothese 3 is daarom als volgt:

Hypothese 3: Het ontvangen van financiële steun heeft een bufferende ofwel modererende

werking op het effect van werkloosheid op levenstevredenheid.

In veel studies wordt praktische steun samen met andere type steun onder de noemer sociale steun geplaatst (Shields & Price, 2005; Karademas, 2006; Parasuraman, Purohit, Godshalk & Beutell, 1996) Uit deze studies blijkt steeds weer de bufferende rol van sociale steun op het effect van werkloosheid. Wanneer mensen praktische steun ontvangen is het effect minder duidelijk. Sommige auteurs laten zien dat praktische steun een positief effect kan hebben op levenstevredenheid. Zo beschrijft Thoits (2011, p. 155) dat dit type steun helpt voor het

(12)

12

zelfvertrouwen van mensen omdat zij zich zo gewaardeerd voelen. Een verhoogd zelfvertrouwen zou zo weer helpen om het effect dat veroorzaakt wordt door stress te verminderen. Maar volgens Dolan et al. (2008, p. 103) is autonomie, zelfstandig kunnen functioneren, een essentiële voorwaarde voor welzijn. Verlies van autonomie kan daarom bijdragen aan verlies van levenstevredenheid. Het ontvangen van praktische steun zou daarom een negatief effect kunnen hebben op levenstevredenheid van werklozen. Praktische steun heeft dus effect, maar is daarin blijkbaar ambivalent, het kan twee kanten opwerken. Daarom is hypothese 4 als volgt:

Hypothese 4: Het ontvangen van praktische steun heeft een bufferende of modererende werking

op het effect van werkloosheid op levenstevredenheid.

2.4 Factoren die van invloed zijn op levenstevredenheid

Naast de bufferende werking van steun op het effect van werkloosheid op levenstevredenheid zijn er nog een aantal andere factoren die van invloed kunnen zijn op deze index voor welzijn. Het is van belang om levenstevredenheid die op een eerder moment gemeten is mee te nemen in de analyse. Zo zijn verschillen in de momenten te ontdekken en kan gecontroleerd worden of levenstevredenheid in relatie staat tot werkloosheid. Zo kan wordt gecontroleerd of mensen met een lagere levenstevredenheid ook sneller werkloos raken. Inkomen heeft een positief effect op levenstevredenheid, zo kan bijvoorbeeld een inkomen van een partner ervoor zorgen dat dezelfde levensstandaard gehandhaafd kan worden en dus minder effect op de levenstevredenheid zou hebben wanneer iemand werkloos raakt. Daarom is het ook van belang of individuen samenwonen met een partner, dit kan namelijk van invloed zijn op levenstevredenheid na werkloos raken. Als mensen samenwonen met een partner is de kans op financiële en emotionele steun veel groter (McKee-Ryan et al. 2005, p. 59). Ook kan, volgens McKee-Ryan et al. (Ibid., p. 59), gender een effect hebben op werkloosheid. Zo zou verlies van baan minder effect hebben op vrouwen dan op mannen. Bij mannen zou namelijk werk een grotere rol spelen in hun identiteitsvorming. Volgens dezelfde auteurs is het verband tussen leeftijd en de invloed van werkloosheid op levenstevredenheid minder eenduidig. Volgens Suh, Diener & Fujita (1996, p. 1091) gezondheid en opleiding ook effect op levenstevredenheid maar zijn de effecten gering.

(13)

13

3. Data & Methoden

3.1 Onderzoeksopzet

In dit onderzoek wordt het bufferende effect van sociale steun op levenstevredenheid (LT) getoetst, in het geval van werkloos raken. Dit gebeurt door op gegevens verzameld door het NKPS een OLS-multivariate regressieanalyse uit te voeren. De modererende werking van de drie steun variabelen worden zo getoetst. Er wordt gecontroleerd op; leeftijd, gender, burgerlijke status, huishoudelijk inkomen en de levenstevredenheidscore tijdens wave 1. Figuur 1 laat dit zien aan de hand van een conceptueel model. Er is een (negatief) effect van werkloosheid op levenstevredenheid (hypothese 1). De steun variabelen beïnvloeden op hun beurt of, hoe en in welke mate dit effect op de levenstevredenheid optreedt (hypothese 2, 3 en 4).

Figuur 1. Conceptueel model hypotheses

3.2 Data

Voor dit onderzoek is de data van het NKPS (Netherlands Kinship Panel Study) gebruikt. Dat is een longitudinaal panelonderzoek waar op vier verschillende momenten in de afgelopen 15 jaar een enquête is gehouden bij de respondenten. Voor dit onderzoek zijn de gegevens uit wave 1 (2002-2004) en wave 2 (2006-2007) gebruikt. Respondenten waren ten tijde van wave 1 werkende en tijdens wave 2 hadden zij de status ‘werkend’ of ‘werkloos’.

De data is vergaard door middel van een vragenlijst die de respondenten zelf moesten invullen en daarnaast is een interview gehouden aan de hand van een vastgestelde vragenlijst met bijbehorende antwoordcategorieën.

(14)

14

In het NKPS is onderzoek gedaan naar de algemene populatie in Nederland met leeftijden tussen de 18 en 79. Daarbij zijn mensen van gesloten instituties, verzorgingshuizen, bejaardenhuizen en mensen zonder permanente verblijfsvergunning buiten beschouwing gelaten (Pearl et al., 2012, p. 21).

Tijdens de eerste wave van het onderzoek zijn 24.425 mensen gecontacteerd. Van die mensen hebben uiteindelijk 8161 mee gedaan aan het onderzoek. Dat brengt de responseratio op 31.7% (Pearl et al., 2005, p.38). Mensen die geschikt waren voor het interview van wave 2 hadden permissie gegeven om weer gecontacteerd te worden, waren nog steeds in leven toen werd begonnen met het veldwerk en hadden Nederland niet verlaten. Uiteindelijk zou 94% van de 8161 mensen geschikt zijn voor wave 2. Van deze 94% is 9% niet gecontacteerd en 12% weigerde mee te doen met het interview. Dat resulteerde in een uiteindelijke responsratio van 79% (Pearl et al., 2012, pp. 38-39).

Het lijkt erop dat vooral personen uit het traditionele gezin goed vertegenwoordigd zijn in het NKPS. Alleenstaande mannen en vrouwen zijn namelijk oververtegenwoordigd en mannen en vrouwen die bij hun ouders wonen zijn sterk ondervertegenwoordigd. Ook alleenstaande ouders, mannen of vrouwen met kinderen, zijn ondervertegenwoordigd (Pearl et al., 2012, pp. 51).

3.3 Methode & assumpties

In dit onderzoek is OLS multivariate regressieanalyse uitgevoerd op gegevens van 2664 respondenten. Dit aantal is bereikt door het selecteren van de groep mensen die tijdens wave 1 werk hadden en tijdens wave 2 werk hadden of werkloos waren. Daarnaast zijn alle respondenten boven de 62 verwijderd uit de data waarop de regressie is uitgevoerd. Omdat de gemiddelde pensioensleeftijd in Nederland in 2007 61.7 (CBS, 2016) was konden mensen boven deze leeftijd het onderzoek beïnvloeden omdat zij eigenlijk al met pensioen waren maar zichzelf nog steeds als werkloos aangaven. Deze mensen zouden waarschijnlijk hoger scoren op de schaal van levenstevredenheid dan mensen die werk nog als gewenst of noodzakelijk beschouwden. Daarnaast zijn alle mensen verwijderd uit de data die op minstens een van de vragen geen antwoord hadden gegeven.

(15)

15 3.4 Operationalisering

Voor de regressieanalyse zijn 2664 geschikte respondenten gevonden. Van deze mensen waren 56 werkloos en 2608 werkend tijdens wave 2. In tabel 1 staat beschreven in welke hoedanigheid de andere variabelen voorkomen. Deze worden in onderstaande paragrafen verder besproken.

Tabel 1. Beschrijvende statistieken (N = 2664)

Mean Std. Dev. Min. Max. LT wave 2 3.74 0.66 1 5 LT wave 1 3.75 0.65 1 5 Opleiding 7.60 2.315 1 11 Slechte gezondheid (wave 1) 0.10 0 1 Leeftijd 43.63 9.11 21 61

Man 0.48 0 1

Werkloos 0.02 0 1

Huishoudelijk inkomen (maand) 2943 1753 0 22250 Samenwonend met partner 0.75 0 1 Emotionele steun .81 0 1 Financiële steun 1.21 0.42 1 4 Praktische steun 1.35 0.41 1 3

3.4.1 Afhankelijke variabele

De variabele levenstevredenheid (LT) wordt gemeten door middel van vier stellingen: (1) Mijn leven is ideaal in de meeste opzichten; (2) Mijn levensomstandigheden zijn uitstekend; (3) Ik ben tevreden met mijn leven, alles bij elkaar genomen en (4) Als ik mijn leven opnieuw kon leven zou ik heel weinig anders doen. Deze vragen kunnen de respondenten beantwoorden met: ‘helemaal eens’, ‘mee eens’, ‘niet eens niet oneens’, ‘oneens’ en ‘helemaal oneens’. Met behulp van de antwoorden op deze vier stellingen is een schaal samengesteld (α = .83). Op deze schaal, die loopt van 1-5, staat ‘1’ voor het minste tevreden dat iemand kan zijn over het leven en ‘5’ voor het maximum. Zoals te zien is in tabel 1 is de gemiddelde score van de respondenten in de steekproef 3.74. Waarbij het merendeel van de mensen tussen 3.1 en 4.4 scoort.

3.4.2 Onafhankelijke variabele

Elke respondent is gevraagd aan te geven van welke personen uit hun netwerk zij steun hebben ontvangen. Zij konden daarbij kiezen uit: de partner, de vader, de moeder, twee broers en/of zussen, twee kinderen, de schoonouders, een vriend of vriendin en de huidige partner van de vader en moeder. Als respondenten een vraag niet konden of wilden beantwoorden werd er niet doorgevraagd en vervolgt met de volgende vraag. Het verschilde per respondent van wie zij

(16)

16

steun hadden ontvangen en over welke personen zij geen antwoord wilden of konden geven. Daarom is er een schaal gemaakt die uitsluitend is gebaseerd op het aantal steunverlenende personen uit de omgeving van de respondent.

Emotionele steun

Emotionele steun wordt gemeten door de volgende twee vragen te stellen: of mensen uit het netwerk van de respondent interesse hadden getoond in het leven van de respondent en of deze mensen weleens advies gaven. Op deze vragen konden dan 3 antwoorden gegeven worden, namelijk: ‘regelmatig’, ‘af en toe’ en nooit. Van deze vragen zijn binaire categorieën gemaakt. De variabele is uiteindelijk alleen met behulp van de vraag over advies geoperationaliseerd. Dat kwam omdat bijna elke respondent bevestigend had geantwoord op de vraag of iemand uit hun omgeving weleens interesse had getoond in hun leven. Dat leverde te weinig variatie op in de antwoord categorieën. Daarom is besloten alleen de vraag over advies te gebruiken. Daar was meer spreiding in de antwoord categorieën. Er is besloten een dichotome variabele te maken van de antwoorden op deze vraag. Wanneer iemand van tenminste één persoon uit zijn of haar netwerk advies had ontvangen behoorde de respondent tot de categorie ‘emotionele steun ontvangen’ (1) en wanneer men van niemand uit het netwerkadvies had gekregen dan behoorde hij of zij tot de categorie ‘geen emotionele steun ontvangen’ (0). De keus voor dichotome categorieën is gemaakt omdat het lastig is te beoordelen wat de gradaties in ‘advies geven’ zijn. Het kan namelijk zo zijn dat iemand relatief weinig advies ontvangt maar dat dat advies wel heel waardevol is. Deze persoon zou dan laag scoren op de schaal van advies terwijl dit wel veel effect zou kunnen hebben op de levenstevredenheid. Er is daarom besloten geen oordeel te vellen over wat veel of weinig en slecht of goed advies is. De conclusie was dat het om de kwaliteit van contact gaat en niet om de kwantiteit (Pinquart & Sörensen, 2000: p. 189). Financiële steun

De variabele financiële steun is door middel van drie vragen onderzocht. De eerste vraag betrof waardevolle financiële giften, spullen of een bedrag, die ontvangen waren in de afgelopen 12 maanden. Hier konden de respondenten met ‘ja’ of ‘nee’ op antwoorden. Als de persoon met ‘nee’ antwoordde werd er verder gegaan met de vragenlijst. Als respondenten met ‘ja’ antwoordden dan werd gevraagd of dit meer dan 500 euro betrof en of het ging om een eenmalige of een periodieke storting, korter of langer dan drie maanden geleden. De eerste twee vragen zijn verwerkt tot een continue variabele. Hierbij is 1 het minimum wat staat voor geen financiële steun ontvangen en is 4 het maximum, voor het meest financiële steun ontvangen.

(17)

17

De derde vraag, namelijk of dit geld ontvangen is in de afgelopen drie maanden, langer dan drie maanden geleden of met regelmaat, is weggelaten omdat deze vraag niet geschikt is om onderscheid te maken in de hoeveelheid financiële steun. Respondenten kunnen bijvoorbeeld 100 euro per maand gekregen hebben van iemand uit zijn of haar netwerk of eenmalig 1200 euro. Iemand met een periodieke boeking zou dan hoger scoren dan iemand die eenmalig een hoger geldbedrag had gekregen. Omdat met deze vraag dit onderscheid niet te ontdekken was is deze uiteindelijk weggelaten uit de hercodering van de vragen tot continue variabele.

Praktische steun

Praktische steun is gemeten door te vragen of een respondent in de afgelopen drie maanden hulp had gehad bij praktische zaken, zoals klusjes doen in het huis of spullen lenen. Deze vraag kon beantwoord worden met drie verschillende antwoord categorieën. Namelijk met: ‘meerdere keren’, ‘een enkele keer’ en ‘niet’. Deze categorieën zijn vervolgens genummerd. Waarbij 1 het minimum is en staat voor geen praktische steun ontvangen en 3 het maximum is en staat voor meerdere keren praktische steun ontvangen. Hoe hoger respondenten dus op deze schaal scoren hoe meer praktische steun zij ontvangen.

3.4.3 Controle variabelen

Naast de invloed van de steun variabelen, moet binnen het regressiemodel gecontroleerd worden voor een aantal factoren die ook van invloed kunnen zijn op levenstevredenheid. In de komende alinea’s wordt beschreven hoe deze variabelen geoperationaliseerd zijn en beschreven in welke verhoudingen ze voorkomen binnen de steekproef. Zoals ook te zien is in tabel 1. Huishoudelijk inkomen per maand

Om te kunnen controleren voor de financiële situatie waarin de respondent zich bevond is met behulp van een aantal vragen van de vragenlijst een maandelijks huishoudelijk inkomen samengesteld. Respondenten konden op verschillende manieren aangeven wat zij verdienden. Zij konden het precieze bedrag per periode aangeven. Zij konden met behulp van antwoord categorieën aangeven waar hun inkomen per maand tussen lag. De antwoord categorieën beginnen bij 550 euro en gaan dan steeds met tweehonderd euro omhoog tot aan 3500 euro. Mensen kregen het bedrag dat tussen twee grenzen van de antwoord categorie lag aangewezen als inkomen per maand. Deze vragen werden ook gesteld ten aanzien van het inkomen uit uitkeringen en voor het inkomen van de partner.

(18)

18 Levenstevredenheid tijdens wave 1

De schaal voor levenstevredenheid van wave 1 is op dezelfde manier samengesteld als de schaal van wave 2. Voor vier verschillende vragen is een gemiddelde genomen (α = .83). En daarmee is een schaal die loopt van 1 tot 5 samengesteld. Hierbij is 1 de laagste score en 5 de hoogste score voor levenstevredenheid. De score op de schaal van levenstevredenheid tijdens wave 1 is nagenoeg gelijk aan de score waargenomen tijdens wave 2.

Gezondheid

Met behulp van een 5 punts-schaal is respondenten gevraagd te oordelen over hun eigen gezondheid. Waarbij 1 voor zeer goede gezondheid stond en 5 voor de slechtst mogelijke gezondheid. Deze schaal is daarna teruggebracht tot twee categorieën. Mensen die hun gezondheid als goed beoordelen en mensen die hun gezondheid als ‘niet goed’ zouden beoordelen. Om te controleren of een ‘niet goede’ gezondheid wel of geen effect zou hebben op levenstevredenheid is deze vergeleken met ‘goede’ gezondheid. 10 % van de respondenten behoort tot de eerste categorie. Voor de operationalisering van deze variabele zijn de gegevens van de respondenten uit wave 1 gebruikt. Dit is gedaan om te zien of het effect van werkloos raken op levenstevredenheid bleef bestaan. Het kan namelijk ook zijn dat mensen met een slechte gezondheid eerder hun baan kwijtraken.

Opleiding

Respondenten is gevraagd naar hun hoogst voltooide opleiding. Zij konden antwoorden in 11 categorieën. Waarbij 1 staat voor de laagste categorie ‘lagere school niet afgemaakt’ en 11 staat voor de hoogste categorie ‘postacademisch’. Deze 11 categorieën zijn vervolgens teruggebracht naar 3 categorieën. Om zo met behulp van twee dummy variabelen te kunnen controleren of een ‘hoge’ of ‘middelbare’ opleiding effect heeft op levenstevredenheid. Deze worden dan vergeleken met respondenten die laag zijn opgeleid.

Burgerlijke status

Respondenten konden invullen of zij samenwonen met hun partner. Van alle respondenten kon 75% deze vraag bevestigend beantwoorden. Zo kan er gecontroleerd worden of samenwonen met een partner effect heeft op levenstevredenheid ten opzichte van alleen wonen.

(19)

19

Leeftijd

De gemiddelde leeftijd van de respondenten is 43 jaar. Waarbij 68% van de steekproef tussen de 34 en 52 jaar oud is. De jongste persoon van de respondenten is 21 en de oudste 61. Mensen die ouder dan 62 waren, zijn zoals eerder toegelicht, buiten beschouwing gelaten.

(20)

20

4. Resultaten

4.1 Modellen 1,2 en 3: Controle variabelen en werkloosheid

Hypothese 1: Werklozen zijn minder tevreden over het leven dan werkenden.

In model 1 van de OLS multivariate regressieanalyse zijn alleen de controle variabelen opgenomen. Dat zijn de variabelen: ‘Hoogopgeleid’, ‘midden opgeleid’, ‘gender’, leeftijd’, ‘huishoudelijk inkomen per maand’ en ‘gezondheid’. Uit de resultaten van dit model blijkt dat de variabelen ‘midden opgeleid’, ‘gender’ en ‘slechte gezondheid’ een negatief en significant effect hebben op de schaal van levenstevredenheid. Daarbij geldt dat de controle variabele ‘geen goede gezondheid’ relatief gezien (β = -.13) het meest van invloed is op de levenstevredenheid, zoals ook te zien is in tabel 2 die te zien is in paragraaf 4.5. Voor de controle variabele ‘gender’ geldt dat mannen minder hoog scoren met betrekking tot LT op deze schaal dan vrouwen. Mannen zijn dus minder tevreden met het leven dan vrouwen. Personen met een middelbare opleiding scoren minder hoog op de schaal dan laagopgeleiden. De controle variabele ‘huishoudelijk inkomen’ heeft een klein maar positief significant op levenstevredenheid. Dat wil zeggen dat voor elke euro die een huishouden meer verdient per maand de levenstevredenheid steeds iets stijgt.

In model 2 ís de variabele werkloos opgenomen. Hier gaat het om een dummy-variabele waarbij ‘0’ staat voor respondenten die werken en ‘1’ staat voor respondenten die werkloos zijn. Uit de analyse blijkt dat ‘werkloos zijn’ een negatief significant effect kent. Dat wil zeggen dat werklozen lager scoren op de schaal van levenstevredenheid dan werkenden. Verder blijken de effecten van de controle variabelen hetzelfde als in model 1. Hypothese 1 kan zo bevestigd worden. Mensen die de werkloos zijn in wave 2 terwijl, zij werk hebben in wave 1 zijn minder tevreden over het leven dan mensen die een baan hadden tijdens wave 1 en wave 2.

In model 3 wordt de variabele ‘levenstevredenheid wave 1’ toegevoegd en getoetst. Dit om te controleren of eerdere scores op de levenstevredenheid niet van invloed zijn geweest op werkloos raken. Het blijkt dat de verklaarde variantie een stuk hoger is dan in de voorgaande twee modellen. In tabel 2 is te zien dat waarbij bij in de eerste twee modellen de verklaarde variantie rond de 26% ligt, is na het toevoegen van de variabele ‘levenstevredenheid wave 1’ de verklaarde variantie 58%. De toegevoegde variabele wave 1 is dus een belangrijke voorspeller voor de variantie van levenstevredenheid gemeten ten tijde van wave 2. Deze variabele heeft een significant positief effect. Dat wil zeggen dat voor elk punt dat respondenten

(21)

21

scoren op deze schaal de verwachting is dat zij dezelfde score of hoger hebben op levenstevredenheid in wave 2. Ook blijft werkloosheid een significant negatief effect houden op levenstevredenheid. Verder valt op dat de variabelen ‘gender’ en ‘leeftijd’ geen significante effecten meer laten zien. Deze twee variabelen zijn dus geen betrouwbare voorspellers meer na het controleren voor de levenstevredenheid gemeten tijdens wave 1.

4.2 Modellen 4 en 5: Emotionele steun

Hypothese 2: Het ontvangen van emotionele steun heeft een bufferende ofwel modererende

werking op het effect van status op levenstevredenheid

In model 4 zijn de variabelen over emotionele steun toegevoegd aan het model. Uit de resultaten in tabel 2 blijkt dat er het ontvangen van emotionele steun een positief en significant effect heeft op levenstevredenheid. Daarnaast geldt dat mensen die werkloos zijn en emotionele steun ontvangen, hoger scoren op de schaal van levenstevredenheid dan werklozen, die geen emotionele steun ontvangen en dan werkenden, die geen emotionele steun ontvangen. Er is dus sprake van een buffereffect van emotionele steun (p = .04) bij mensen die werkloos zijn. Mensen die werkloos raken zijn minder tevreden over het leven dan mensen die werken, maar als zijn daarbij emotioneel gesteund worden dan is het negatieve effect van werkloosheid op levenstevredenheid minder groot.

Wanneer in model 5 echter gecontroleerd wordt of respondenten samenwonen met een partner, dan is het modererende effect van emotionele steun niet meer significant (p = .08). Wanneer deze variabele dus toegevoegd wordt aan het model verdwijnt het modererende effect van emotionele steun. Dat wil zeggen dat wanneer mensen samenwonen met een partner, deze partner waarschijnlijk voor de meeste emotionele steun zorgt. Mensen die samenwonen met hun partner zijn namelijk meer tevreden over het leven dan mensen die zonder partner wonen. Hypothese 2 kan dus bevestigd worden als er niet gecontroleerd wordt op of mensen samenwonen met een partner. Dan geldt dat emotionele steun een bufferende werking heeft op het negatieve effect van levenstevredenheid van werkloosheid. Wanneer echter gecontroleerd wordt op of mensen samenwonen dan verdwijnt dit effect. Daaruit kan geconcludeerd worden dat de meeste steun van de partner komt.

(22)

22 4.3 Modellen 6 en 7: Financiële steun

Hypothese 3: Het ontvangen van financiële steun heeft een bufferende ofwel modererende

werking op het effect van status op levenstevredenheid

In model 6 zijn de variabelen over financiële steun toegevoegd aan het model. Daaruit blijkt dat het ontvangen van financiële steun geen significant effect heeft op de levenstevredenheid van respondenten. Wat echter wel een positief en significant effect heeft is de interactie variabele ‘werkloos en financiële steun’. Dat wil zeggen dat mensen die werkloos zijn en financiële steun ontvangen meer tevreden zijn over het leven dan werklozen die geen financiële steun ontvangen. Het negatieve effect van werkloosheid op levenstevredenheid wordt dus gebufferd door financiële steun.

Wanneer ook hier weer gecontroleerd wordt of mensen samenwonen met een partner, dan blijkt wederom dat dit effect bij samenwonenden niet meer significant is. Wederom blijkt dat mensen die samenwonen meer tevreden over het leven zijn dan mensen die niet met hun partner samenwonen.

Hypothese 3 kan daarom alleen aangenomen worden wanneer er niet gecontroleerd wordt op of respondenten samenwonen met hun partner.

4.4 Model 8: Praktische steun

Hypothese 4: Het ontvangen van praktische steun heeft een bufferende of modererende werking

op het effect van werkloosheid op levenstevredenheid

De variabelen over praktische steun laten in model 8 geen significant effect zien wanneer zij worden toegevoegd aan het model. Hypothese 4 kan daarom niet aangenomen worden. Mensen die werkloos raken en steun ontvangen in praktische zaken rondom het huishouden zijn niet meer of minder tevreden met het leven dan mensen die deze steun niet ontvangen. Er kan zo ook niet geconcludeerd worden of meer praktische steun ook beter als buffer werkt dan minder praktische steun ontvangen. Er kan daarmee ook niet geconcludeerd worden dat de mate waarin praktische steun wordt ontvangen verschil maakt..

(23)

23 4.5 Regressietabel

(24)

24

5. Conclusie & Discussie

5.1 Conclusie

In dit onderzoek is de volgende onderzoeksvraag beantwoord: Welke sociale steun vanuit de

nabije omgeving van werklozen is van invloed op hun levenstevredenheid en in welke mate is daarvan sprake? Met behulp van een multivariate regressieanalyse zijn vier hypothesen

getoetst om deze vraag te beantwoorden.

Ten eerste (1) is getoetst of mensen die tijdens wave 1 nog werkzaam waren maar tijdens wave 2 werkloos waren, minder tevreden waren met het leven dan mensen die op allebei de momenten werkzaam waren. Uit de resultaten blijkt dat deze hypothese bevestigd kan worden. Vervolgens (2) is getoetst of één van de coping resources, namelijk sociale steun, dit effect verzwakt. Er is zo getest of deze coping resources daadwerkelijk een bufferend effect hebben. Uit de resultaten blijkt dat emotionele en financiële steun daadwerkelijk een bufferend effect hebben, tenzij er wordt gecontroleerd of mensen samenwonen met hun partner. Voor (3) financiële steun geldt ook dat wanneer men meer financiële steun ontvangt, men meer tevreden is over het leven. Dit geld vooral voor alleenstaanden. Want wanneer er gecontroleerd wordt voor de variabele ‘samenwonen’ is dit effect niet langer significant. Het bufferende effect van deze typen steun, sociale steun en financiële steun, lijkt bij samenwonenden dus vooral afkomstig van een partner die bij de respondent in huis woont. Zij zijn dus minder afhankelijk van hun sociale netwerk dan alleenstaanden. Voor (4) praktische steun zijn geen significante effecten gevonden.

De effecten van leeftijd en gender waren niet significant. In het regressiemodel van dit onderzoek zijn dit dus geen juiste voorspellers gebleken voor levenstevredenheid. Voor leeftijd past dit in het beeld dat McKee-Ryan et al. (2005, p. 59) schetsten. Ook deze auteurs concludeerden dat leeftijd geen significant effect had op levenstevredenheid. In de eerste twee modellen scoorden mannen nog minder goed op levenstevredenheid dan vrouwen. Na het controleren voor eerder waargenomen scores van levenstevredenheid verdween dit effect echter. Dit valt in de verwachting van theorie over de stabiliteit van levenstevredenheid (Clark et al., 2008, pp. 1-20). Gedurende 3 jaar veranderd er dus niet zoveel in de levenstevredenheid van mensen, alleen wanneer zij te maken krijgen met een heftige gebeurtenis, zoals werkloosheid.

Het antwoord op de onderzoeksvraag: is dan ook tweeledig. Werkloosheid heeft een negatieve invloed op levenstevredenheid en het effect van bepaalde typen steun werkt als buffer op het

(25)

25

effect van werkloos raken op levenstevredenheid. Het gaat dan om financiële steun en emotionele steun. Als mensen steun ontvangen modereert dat dus het effect van deze transitie. Deze resultaten verdwijnen echter, wanneer er gecontroleerd wordt op of mensen samenwonen met hun partner. De bufferende effecten zijn dan geen goede voorspellers meer voor de levenstevredenheid van respondenten. Maar mensen die samenwonen met hun partner zijn gemiddeld wel meer tevreden over het leven dan mensen die geen partner hebben. Deze variabele, samenwonend, is wel een goede voorspeller van levenstevredenheid. Daaruit kan geconcludeerd worden dat veel van de steun die mensen ontvangen afkomstig is van hun partner. Uit het bovenstaande kan worden afgeleid dat vooral mensen die alleenstaand zijn en werkloos raken, kwetsbaar zijn. Een samenwonende partner lijkt een belangrijke factor te zijn in het bufferen van effecten van werkloosheid.

5.2 Discussie

Bij dit onderzoek kunnen twee kanttekeningen gemaakt worden; (1) over de verandering van de sociale context tijdens de meetmomenten (waves) en (2) over het dynamische karakter van het model

De afhankelijke variabele ‘levenstevredenheid wave 2’ is gemeten in 2007. Dit was het jaar voordat de economische en financiële crisis begon en bovendien was het werkloosheidscijfer van Nederland het laagste van de hele Europese Unie (3.2%) (Janjetovic & Nauta, 2007).Dat zou kunnen betekenen dat het effect van werkloosheid op levenstevredenheid en de buffereffecten van de steunvariabelen alleen maar groter zouden zijn in sociale context van de afgelopen jaren, na 2007 Het zou dan ook interessant zijn om soortgelijk onderzoek uit te voeren waarbij het meetpunt ligt rond 2012-2014. In die periode was het werkloosheidscijfer significant groter (5.5% - 7.8%) (CBS 2017) dan bij de meting van dit onderzoek.

Tot slot wil de auteur benadrukken dat effecten op levenstevredenheid het best onderzocht kunnen worden met behulp van een dynamisch model. Dat wil zeggen een onderzoek waarbij rekening wordt gehouden met de effecten die levenstevredenheid ook kan hebben op oorzaken in het leven, bijvoorbeeld werkloos raken of het hebben van een slechte gezondheid. Een statisch model voor het meten van levenstevredenheid houdt alleen rekening met factoren die op hetzelfde moment zijn gemeten. Causale verbanden tussen levenstevredenheid en andere factoren zijn dan niet te ontdekken. Er kan immers dan niet ontdekt worden welke kant het effect op werkt. Heeft bijvoorbeeld levenstevredenheid invloed op een slechte gezondheid of

(26)

26

heeft een slechte gezondheid invloed op levenstevredenheid. Een dynamisch model, bijvoorbeeld longitudinaal, kan deze relaties wel vatten.

(27)

27

6. Bibliografie

Baird, B. M., Lucas, R. E., & Donnellan, M. B. (2010). Life satisfaction across the lifespan: Findings from two nationally representative panel studies. Social

indicators research, 99(2), 183-203.

Biddle, B. J. (1986). Recent developments in role theory. Annual review of

sociology, 12(1), 67-92.

Blau, G., Petrucci, T., & McClendon, J. (2013). Correlates of life satisfaction and unemployment stigma and the impact of length of unemployment on a unique unemployed sample. Career Development International, 18(3), 257-280.

Clark, A. E., Diener, E., Georgellis, Y., & Lucas, R. E. (2008). Lags and leads in life

satisfaction: A test of the baseline hypothesis. The Economic

Journal, 118(529).

Clark, A. E., & Oswald, A. J. (1994). Unhappiness and unemployment. The Economic

Journal, 104(424), 648-659.

CBS. (2016, 1 maart). Pensioenleeftijd voor negende jaar omhoog. Geraadpleegd van https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2016/09/pensioenleeftijd-voor-negende-jaar-omhoog

CBS. (2017, 19 januari). In 2016 sterkste daling werkloosheid in 10 jaar.

Geraadpleegd van https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2017/03/in-2016-sterkste-daling-werkloosheid-in-tien-jaar

Dolan, P., Peasgood, T., & White, M. (2008). Do we really know what makes us happy? A review of the economic literature on the factors associated with subjective well-being. Journal of economic psychology, 29(1), 94-122.

Erdogan, B., Bauer, T. N., Truxillo, D. M., & Mansfield, L. R. (2012). Whistle while you work: A review of the life satisfaction literature. Journal of

Management, 38(4), 1038-1083.

Gallie, D., & Russell, H. (1998). Unemployment and life satisfaction: A cross-cultural comparison. European Journal of Sociology, 39(02), 248-280.

George, L. K. (1993). Sociological perspectives on life transitions. Annual review of

(28)

28

Gierveld, J. D. J., & Dykstra, P. A. (2008). Virtue is its own reward? Support-giving

in the family and loneliness in middle and old age. Ageing and Society, 28(02) , 271-287.

Janjetovic, D., & Nauta, B. (2007, 16 juli). Werkloosheid Nederland laagste van de EU. Geraadpleegd van https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2007/29/werkloosheid-nederland-laagste-van-de-eu

Kalmijn, M. (2010). Verklaringen van intergenerationele solidariteit-Een overzicht van concurrerende theorieën en hun onderzoeksbevindingen. Mens en

maatschappij, 85(1), 70-98.

Karademas, E. C. (2006). Self-efficacy, social support and well-being: The mediating role of optimism. Personality and individual differences, 40(6), 1281-1290.

Kinicki, A. J., Prussia, G. E., & McKee‐Ryan, F. M. (2000). A panel study of coping

with involuntary job loss. Academy of Management Journal, 43(1), 90-100.

Lucas, R. E., Clark, A. E., Georgellis, Y., & Diener, E. (2004). Unemployment alters

the set point for life satisfaction. Psychological science, 15(1), 8-13.

McKee-Ryan, F., Song, Z., Wanberg, C. R., & Kinicki, A. J. (2005). Psychological and physical well-being during unemployment: a meta-analytic study. Journal

of applied psychology, 90(1), 53.

Parasuraman, S., Purohit, Y. S., Godshalk, V. M., & Beutell, N. J. (1996). Work and family variables, entrepreneurial career success, and psychological well-being. Journal of Vocational Behavior, 48(3), 275-300.

Pearl A. Dykstra, Matthijs Kalmijn, Trudie C.M. Knijn, Aafke E. Komter, Aart C. Liefbroer, & Clara H. Mulder (2005). Codebook of the Netherlands Kinship Panel Study, a multi-actor, multi-method panel study on solidarity in family relationships, Wave 1. NKPS Working Paper No. 4. The Hague: Netherlands Interdisciplinary Demographic Institute.

Pearl A. Dykstra, Matthijs Kalmijn, Trudie C.M. Knijn, Aafke E. Komter, Aart C. Liefbroer, & Clara H. Mulder (2012). Codebook of the Netherlands Kinship Panel Study, a multi-actor, multi-method panel study on solidarity in family relationships, Wave 2. NKPS Working Paper No. 8. The Hague: Netherlands Interdisciplinary Demographic Institute.

(29)

29

Pinquart, M., & Sörensen, S. (2000). Influences of socioeconomic status, social

network, and competence on subjective well-being in later life: A meta-analysis. Psychology and Aging, 15, 187–224.

Shields, M. A., & Price, S. W. (2005). Exploring the economic and social determinants of psychological well‐being and perceived social support in England. Journal of the Royal Statistical Society: Series A (Statistics in

Society), 168(3), 513-537.

Suh, E., Diener, E., & Fujita, F. (1996). Events and subjective well-being: only recent events matter. Journal of personality and social psychology, 70(5), 1091.

Turner, J. B., Kessler, R. C., & House, J. S. (1991). Factors facilitating adjustment to unemployment: Implications for intervention. American Journal of Community

Psychology, 19(4), 521-542.

Thoits, P. A. (1995). Stress, coping, and social support processes: Where are we? What next?. Journal of health and social behavior, 53-79.

Thoits, P. A. (2011). Mechanisms linking social ties and support to physical and mental health. Journal of health and social behavior, 52(2), 145-161.

Warr, P. B. (1987). Work, unemployment and mental health. Oxford, United

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit onderzoek tracht meer inzicht te verwerven over hoe volwassen hartrevalidanten sociale steun waarnemen en welke relaties er liggen tussen sociale steun en andere

Een reden voor het resultaat dat jongeren niet meer sociaal eenzaam zijn dan ouderen is dat in het huidige onderzoek positieve sociale steun positief met sociale eenzaamheid

Gespreksonderwerpen reiken echter verder dan opvoedings- kwesties: naast conversaties over voeding, slaappatronen, taal, sociale ontwikkeling, de crèche of de school,

De training Triple S is ontwikkeld door SO&T en beoogt beroepskrachten in het jeugdveld te ondersteunen op drie vlakken: bij a) het stimuleren van de eigen kracht

If the model can fit the data only with very precise parameter settings, or a parameter configuration that fits the data cannot be found after a reasonably extensive search on

Taking the results of the quantitative research performed into account, the research question can be answered: entrepreneurial role models do not have a significantly larger

These schemes employ the matrix exponential function and can be implemented by special block Krylov subspace techniques [3,4]. Numerical examples demonstrating the efficiency of

In the study, 36 sophomore students in a Computer Networking course were randomly assigned into two conditions: 20 in Assigned-Pair, where the students worked in pre-defined