• No results found

Van 'nette kerel' tot 'smeerlap. Duitse Wehrmachtsoldaten en de Nederlandse bevolking tijdens de bezetting, 1940-1945

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Van 'nette kerel' tot 'smeerlap. Duitse Wehrmachtsoldaten en de Nederlandse bevolking tijdens de bezetting, 1940-1945"

Copied!
117
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Van ‘nette kerel’ tot ‘smeerlap’

Duitse Wehrmachtsoldaten en de Nederlandse bevolking

tijdens de bezetting, 1940-1945

Maia Bijl 6075282

Researchmaster Geschiedenis 13.04.2016

(2)

‘Hier Uw fiets, hier is de weermacht. Rijdt U op een fiets, mijnheer? Maar U heeft toch goede beenen,

Waarop loopt U dan niet meer? Hier Uw deken, voor de weermacht.

Slaapt U in de wol, mevrouw? Kom, die warmte geeft maar hinder,

Niets is zoo gezond als kou. Hier Uw radio; Wat zegt U? Heeft U daarvoor opgespaard? Nou, U kunt van ons gelooven, Dat de weermacht goed bewaart. Hier Uw auto. Kom niet zeuren,

Dat U ’t brood ermee verdient. Ga dan nu eens rentenieren, Heusch, wij meenen ’t goed, hoor vriend.

Hier Uw spek en hier Uw boter, Hier Uw melk en hier Uw kaas. Rustig, blijf nou rustig, menschen. Maak toch niet zoo’n wild geraas.

Hier Uw jongen. Voor de weermacht. Geef hem nog een laatste hand. Heusch, het is een eer te werken

Voor zoo’n goed en edel land.*

* NIOD Instituut voor oorlogs-, holocaust- en genocidestudies (NIOD). Collectie 249-0872B. Dossier - Vorderingen - Fietsen. Inv. no.10: ‘Herinnering aan de bezettingstijd’. Gedicht over de fietsenvordering en de vorderingen in hert algemeen, [ca. 1945].

(3)

Inhoudsopgave

Inleiding 1 Historiografie 2 Bronnen en methode 5 1. Macht 13 De Wehrmacht in Nederland 14

Nederlands economische potentieel 16

In dienst van de vijand 18

Gedwongen tewerkstelling 22

‘Al onze eetwaren gaan naar ’t Duitse leger’ 25

‘Wie das Pferd zum Cowboy’ 27

Onvoorwaardelijke gehoorzaamheid 29

‘Uiting van meesterschap in knechtschap’ 33

Overtredingen tegen de Wehrmacht 36

Een ijsfront 38

2. Ontmoeting tussen twee culturen 43

Vrije tijd 43

Germaanse volksgemeenschap? 46

Een on-Nederlandse ideologie 48

Nette kerels en smeerlappen 50

Onpolitieke bezettingsmacht 56

‘Je kunt de mannen zelf immers niet haten!’ 58

(4)

3. Gender 67

Duits beleid 68

De ‘seksuele’ bezetter 69

Oranje boven 72

Seksueel ‘wangedrag’ 74

‘Net zoiets als goed eten en alcohol’ 76

De man achter het uniform 78

4. Einde van de oorlog & nasleep 83

Van bezetting naar oorlogstoestand 84

Discipline onder de Duitse troepen 86

Op straat dansen de geruchten 89

‘De soldaten die ons redden’ 92

Keurslijf van de beschaving 96

‘Het vuur spoot uit haar kop’ 97

Conclusie 100

Geraadpleegde bronnen 106

(5)

1

Inleiding

‘Deutsche Männer tun in Städten und Dörfern ihre soldatische Pflicht. Sie stehen Posten an Brücken und Straßen, sie überwachten die Häfen und Wasserläufe dieses Landes und alle wissen: Hier kommt kein Engländer durch. Aber der deutsche Soldat lebt mit offenen Augen in diesem Lande, das mit den Waffen zu schützen der Führer befohlen hat (…) Der deutsche Soldat sieht in dem Holländer keinen Feind. Er fühlt in ihm das gleiche Blut und die gleiche

Rasse’ - Generaal Friedrich Christiansen, Wehrmachtbefehlshaber in den Niederlanden.1

Tijdens de bezetting maakten de soldaten van het Duitse bezettingsleger deel uit van het algemene straatbeeld in Nederland. In de winkel, op het strand, in bioscopen, cafés, theaters en zwembaden en zelfs in het eigen huis, waar met regelmaat Duitse soldaten werden

ingekwartierd, werden Nederlanders dagelijks met de bezetter geconfronteerd en gedwongen een houding aan te nemen. Hoewel niet in alle Nederlandse dorpen en steden Duitse soldaten werden gelegerd, kwam een aanzienlijk deel van de Nederlandse bevolking gedurende de bezetting met de leden van de Wehrmacht in aanraking. Het bekendste voorbeeld hiervan is natuurlijk de omgang van Duitse soldaten met Nederlandse meisjes en vrouwen,

‘moffenhoeren’, maar dit was niet de enige vorm van contact die tijdens de bezetting tussen Nederlanders en Duitse soldaten plaatsvond. Volgens de Amerikaanse historica Jennifer Foray, die zich in haar onderzoek onder meer bezighoudt met Nederland tijdens de bezetting, waren de Duitse soldaten ‘hardly as despised and marginalized as they might have liked to believe. They accepted certain forms of co-operation, and developed bonds with the Dutch civilians as suited their needs.’2

In de meeste literatuur over de bezettingstijd komt echter een redelijk veralgemeniseerd beeld naar voren van de aanwezigheid van Duitse soldaten in Nederland en het contact tussen de soldaten en de bevolking dat uit deze aanwezigheid voortkwam. Er wordt gesteld dat de soldaten zich in het begin netjes gedroegen, dat ze ‘aanvankelijk’ hun boodschappen

1

Theo von Zeska en Ferdinand Schlüter ed., Der deutsche Soldat erlebt Holland (Den Haag 1941) 5. In 1941 organiseerde de Duitse legerleiding voor de Duitse soldaten in Nederland twee wedstrijden, waarbij de soldaten foto’s, tekeningen en schilderijen konden insturen, die betrekking hadden op het thema ‘Holland’. De beste werken werden tentoongesteld en verzameld in dit boek, dat duidelijk een propagandistische functie vervulde. 2

Jennifer Foray, ‘The “Clean Wehrmacht” in the German-occupied Netherlands, 1940-1945, in: Journal of Contemporary History 45 (2010) p.768-787, aldaar 779.

(6)

2

betaalden en dat ‘later het schorem’ pas kwam.3 Volgens journalist Aad Jongbloed, die in 1995 aan de hand van interviews met oud-soldaten het boekje Standort Holland schreef, gedroegen de Duitse soldaten zich in het begin tegen de verwachting in correct ‘en ze wekten die eerste dagen niet de haat op die later van de Nederlanders bezit zou nemen’.4 Langzaam werd de bezetting echter steeds ‘wurgender’. ‘Er kwamen maatregelen die het normale leven aantastten. En langzaam groeide de haat tegen die keurige en gedisciplineerde

Wehrmachtsoldaat’, aldus Jongbloed in Standort Holland.5

In de loop van de bezetting, zo komt in de literatuur naar voren, vond er een verandering plaats in de manier waarop de Nederlanders over het handelen en de aanwezigheid van de Duitse soldaten reflecteerden. Onder welke omstandigheden deze verandering precies plaatsvond en op welke manier deze weerslag had op het contact tussen de Nederlanders en de Duitse soldaten wordt in de bestaande literatuur niet duidelijk. Jongbloed lijkt er vanuit te gaan dat de houding die de bevolking ten aanzien van de soldaten aannam het gevolg was van het algemene optreden van de Duitsers in het bezette Nederland. In de historiografie van de Tweede Wereldoorlog wordt de Duitse bezetting tegenwoordig in twee periodes

onderverdeeld. Tot begin 1943 overheerste onder de Nederlandse bevolking aanpassing en berusting en hoopten velen dat het dagelijks leven voortgezet kon worden. Na de April-meistakingen in 1943 veranderde het karakter van de bezetting en kwamen de groepen in het bezette Nederland in toenemende mate tegenover elkaar te staan. Is deze cesuur ook terug te zien in de houding de bevolking ten aanzien van de Duitse soldaten aannam? Stond de toenemende repressie daadwerkelijk gelijk met een groeiende haat jegens de soldaten, als zichtbare representanten van de bezetter, of lag het in werkelijkheid iets ingewikkelder? En welke invloed had de rol die de Wehrmacht in Nederland speelde en het gedrag van de individuele soldaten op de reacties van de bevolking? In deze scriptie wil ik een antwoord geven op deze vragen. Ik wil onderzoeken in hoeverre er in de loop van de bezetting een verandering plaatsvond in de houding die de Nederlandse bevolking ten aanzien van de Duitse soldaten aannam en hoe deze is te verklaren.

Historiografie

In Nederland wint het onderzoek naar de aanwezigheid van de Duitse soldaten tijdens de

3 Tomas Ross en Iona Hoogendoorn, De oorlog is nog lang niet voorbij. Het dagelijks leven in de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2011) 92; Gerie de Jong e.a., Naar eer en geweten. Gewone Nederlanders in een ongewone tijd, 1940-1945 (Zwolle 2001) 210.

4

Aad Jongbloed, Standort Holland. Duitse soldaten over hun oorlogstijd in Nederland (Zutphen 1995) 15. 5 Jongbloed, Standort Holland, 15.

(7)

3

bezetting in de laatste jaren in toenemende mate aan belangstelling. ‘Het lijkt erop dat het angstvisioen van de stampende laarzen stukje bij beetje wordt verdrongen door de

voorstelling van ietwat naïeve, a-politieke amateursoldaten, halve pubers of suffe

familievaders, verdwaald op een soort uit de hand gelopen bedrijfsuitje’, zo stelt historicus Krijn Thijs. Volgens Thijs kan wie onderzoek doet naar de dagelijkse verhoudingen in het bezette Nederland ‘eigenlijk niet meer om de Wehrmachtsoldaten heen’.6 Ook historicus Peter Romijn stelt in het voorwoord van Batterij Noordwijk, 1940-1945 (2014), een studie van Paul en Dolf Harff naar de Duitse artilleriedivisie in Noordwijk, dat uit recentere

geschiedenis duidelijk is geworden dat de verhoudingen tussen het bezette gebied en de leden van de bezettingsmacht mede bepalend is voor het karakter van de bezetting.7

Als voorbeeld van de groeiende interesse in de aanwezigheid van de Wehrmacht in Nederland kan het promotieonderzoek van historica Laura Fahnenbruck naar de

seksualiteitspolitiek tijdens de bezetting uit 2015 worden genoemd, maar ook Wie geschoren wordt moet stil zitten (2006) van historica Monika Diederichs..8 Deze studies dragen bij aan een beter inzicht in de aard en omvang van de contacten tussen de Duitse soldaten en

Nederlandse vrouwen en de dynamiek van de seksualiteitspolitiek van de Wehrmacht. Ook in ‘The “Clean Wehrmacht”’ gaat Jennifer Foray uit van militaire geschiedenis als een sociaal-culturele geschiedenis en laat ze op basis van de Lage- und Stimmungsberichten van het Duitse leger zien dat hoewel de Wehrmacht in Nederland in eerste instantie zich buiten civiele aangelegenheden trachtte te houden, de Duitse soldaten zich geenszins van de bevolking isoleerden.9 Toch blijft de dagelijkse interactie tussen de Duitse soldaten en de Nederlandse bevolking een onderbelicht thema in de geschiedschrijving over de

bezettingstijd in Nederland. Ook in het buitenland zijn er slechts enkele publicaties verschenen, waarin de verhouding tussen het Duitse bezettingsleger en de inheemse bevolking tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt onderzocht. Dit zijn met name studies gericht op Oost-Europa, zoals Die Herrschaft der Wehrmacht. Deutsche Militärbesatzung

6 Krijn, ‘Duitse veldpostbrieven uit “Holland”’, 416.

7 Peter Romijn, ‘Woord vooraf’, in: Paul en Dolf Harff, Batterij Noordwijk, 1940-1945. Marine Seeziel Batterie Noordwijk (ir. P.E. Harff 2014).

8 Monika Diederichs, Wie geschoren wordt moet stil zitten. De omgang van Nederlandse meisjes met Duitse militairen (Amsterdam 2006); Laura Fahnenbruck, ‘Sexual encounters tussen Duitse bezetters en Nederlandse vrouwen, 1940-1945. Dagelijks leven en seksualiteit in bezettingstijd’, in: Historica 35 (2012) 1, p.3-8; Fahnenbruck, ‘Ideale Partnerin oder Bedrohung des “deutschen Blutes”? Europäisierug, Partikularisierung und “die niederländische Frau” in der Wehrmachtpropaganda, in: Krijn Thijs en Rüdiger Haude ed., Grenzfälle. Transfer und Konflikt zwischen Deutschland, Belgien und den Niederlanden im 20. Jahrhundert (Heidelberg 2013) p.69-84; Fahnenbruck, Ein(ver)nehmen. Sexualität und Alltag von Wehrmachtsoldaten in den besetzten Niederlanden 1940-1945 (Groningen 2015).

(8)

4

und einheimische Bevölkerung in der Sowjetunion, 1941-1944 (2009) van de Duitse historicus Dieter Pohl.10

Wel kwam er in 2004 naar aanleiding van de publicatie van de roman Suite Française in Frankrijk een debat op gang over de houding van de Franse bevolking tijdens de Duitse bezetting, waarin de omgang met Duitse militairen een belangrijke plaats innam.11 De roman werd geschreven in de eerste periode van de Tweede Wereldoorlog door de Franse schrijfster van Russisch-Joodse afkomst Irène Némirovsky, die in 1942 in Auschwitz overleed, en vertelt het verhaal van een ‘verboden’ liefde met de vijand. De Duitse officier Bruno wordt in de zomer van 1940 ingekwartierd in een landhuis op het Franse platteland. De vrouw des huizes treedt hem tegemoet als het symbool van de gehate vijand en ook haar schoondochter Lucille neemt aanvankelijk een wantrouwende houding aan. Langzaamaan stelt Lucille zich echter open voor de Duitse officier en hun gezamenlijk liefde voor muziek blijkt de grenzen van vijandschap te kunnen overschrijden. Een verhaal, dat zoals zal blijken, overeenkwam met de ervaringen van enkele personen die in deze scriptie centraal zullen staan.

De huidige kennis van de Wehrmachtsoldaten in het bezette Nederland is grotendeels gebaseerd op interviews met oud-soldaten en afgezien van bovengenoemde studies ontbreekt academisch onderzoek. In het artikel ‘Duitse veldpostbrieven uit “Holland”’ stelt Thijs daarom een onderzoek voor, waarin de ervaringen van de Duitse soldaten in Nederland centraal staan, en dat hoofdzakelijk is gebaseerd op veldpostbrieven.12 Met dit voorstel sluit hij aan bij een verschuiving in de historiografie van de Wehrmacht van een traditionele militaire geschiedschrijving naar een ‘Militärgeschichte von unten’, die in Duitsland in de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden. In plaats van de focus te legen op de ‘massa’ besteden historici steeds meer aandacht aan de individuele soldaten en hun ervaringen. Een goed voorbeeld hiervan is Soldaten. Protokolle von Kämpfen, Töten und Sterben (2011) van de Duitse historici Sönke Neitzel en Harald Weizer, maar ook Felix Römers Kameraden. Die Wehrmacht von innen (2012).13 In deze studie kijkt de Duitse historicus op het niveau van de individuele soldaat naar de handelingsruimte waarover zij tijdens de oorlog beschikten. ‘Die gröβte Leistung des meisterlichen Buchs von Felix Römer’, zoals militair historicus Johannes

10 Dieter Pohl, Die Herrschaft der Wehrmacht. Deutsche Militärbesatzung und einheimische Bevölkerung in der Sowjetunion, 1941-1944 (München 2009).

11

Zie voor een goed overzicht van het debat en de verschillende interpretaties van de roman: Nathan Bracher, After the fall. War and occupation in Irène Némirovsky’s Suite Française (The Catholic University of America Press 2010).

12 Krijn, ‘Duitse veldpostbrieven uit “Holland”, 415-437. 13

Sönke Neitzel en Harald Weizer, Soldaten. Protokolle von Kämpfen, Töten und Sterben (Berlijn 2011); Felix Römer, Kameraden. Die Wehrmacht von Innen (München 2012).

(9)

5

Hürter het formuleert, ‘liegt vielleicht darin, dass in ihm die deutschen Soldaten als denkende und handelnde Subjekte gezeigt und analysiert werden, nicht als bloβe Objekte oder gar willenlose Roboter universaler Mechanismen’.14 Een ander mooi voorbeeld van een

‘Militärgeschichte von unten’ is Frontsoldaten. The German soldier in World War II, waarin de Amerikaanse historicus Stephan Fritz aan de hand van brieven en dagboeken ingaat op de ervaringen van Duitse soldaten aan het front.15

Thijs laat in ‘Duitse veldpostbrieven uit “Holland”’ zien dat dit perspectief ook veel kan opleveren voor een onderzoek naar de ervaringen van de bezettingssoldaat in Nederland en dit is waar ik in mijn scriptie op voort wilde bouwen. Waar Thijs de Duitse soldaat in het middelpunt zet, heb ik er echter voor gekozen om de Nederlandse burger als uitgangspunt te nemen. Daarbij zal de individuele handelingsruimte waar de Nederlanders tijdens de

bezetting over beschikten centraal staan. Er was zowel in het geval van de Duitse soldaten als onder de bevolking sprake van bepaald gewenst en/of opgelegd gedrag ten aanzien van de ‘ander’. Het contact met de Nederlanders werd door politieke en militaire regels gestuurd en inmenging in het civiele leven van de inwoners van het bezette gebied was voor de soldaten verboden. Onder de bevolking was er eveneens sprake van verwachtingen: de Nederlanders leefden in een bezet land en behoorden vanuit het nationale perspectief de Duitse soldaten als de vijand te beschouwen en dienovereenkomstig te behandelen. Er was echter wel degelijk sprake van enige speelruimte.

Mijn doel is om aan de hand van de ervaringen van individuele Nederlanders het veralgemeniseerde beeld dat in de literatuur naar voren komt aan te passen en een meer gedifferentieerde geschiedenis van het contact tussen de Duitse soldaten en de Nederlandse bevolking neer te zetten. Ik wil kijken op welke manier de Nederlanders zelf invulling gaven aan hun rol als ‘bezette’, hoe de verschillende reacties op de aanwezigheid van de soldaten zijn te verklaren en wat dit zegt over de Nederlandse samenleving in oorlogstijd. Op deze manier hoop ik bij te dragen aan een beter inzicht in de dagelijkse verhoudingen in het bezette Nederland en de bezettingsgeschiedenis in het algemeen.

Bronnen & methode

Om deze vragen te kunnen beantwoorden zullen egodocumenten, voornamelijk dagboeken, maar ook enkele memoires, in mijn scriptie centraal staan. Ik wil daarom beginnen met duidelijk te maken dat ik niet claim in het volgende een volledig representatief beeld te geven

14

Johannes Hürter, ‘Vorwort’, in: Römer, Kameraden, p.9-15, aldaar 14.

(10)

6

van de verhoudingen tussen de Duitse soldaten en de Nederlandse bevolking tijdens de

bezetting. Ten eerste maak ik alleen al door te kiezen voor dagboeken als bron een selectie uit de Nederlandse bevolking. Het merendeel van de dagboekschrijvers was afkomstig uit goed opgeleide families en ook de personen die in mijn scriptie centraal staan bevonden zich, op enkele uitzonderingen na, over het algemeen in redelijk goede kringen, waardoor leden van de lagere sociale klassen grotendeels buiten beschouwing vallen. Ten tweede heb ik

vanzelfsprekend dagboeken uitgekozen waarin de schrijvers aandacht besteden aan de aanwezigheid van het Duitse leger in de Nederlandse samenleving en waarin ze reflecteren op het gedrag en de houding van de Duitse soldaten. In sommige dagboeken wordt weinig relevants geschreven over de soldaten, wat gedeeltelijk verklaard kan worden door het feit dat niet in alle delen van Nederland Duitse soldaten gestationeerd waren, maar ook kan

betekenen dat niet iedereen evenveel belangstelling had voor de vijandelijke bezettingsmacht. Ten derde was er tijdens de bezetting bij het schrijven van dagboeken en brieven in meer of mindere mate sprake van zelfcensuur. Uit angst, en om problemen met de Duitsers te

voorkomen, legden sommige schrijvers zichzelf beperkingen op, waardoor de beelden die in oorlogsdagboeken naar voren komen niet altijd met de werkelijkheid overeenstemden. Maria Snoek maakte tijdens de oorlog bijvoorbeeld veelvuldig gebruik van ‘codetaal’ en schreef pas na de oorlog bij sommige gebeurtenissen en namen in haar dagboek een uitleg. Bovendien, zo wordt vaak gesteld, laten egodocumenten een subjectieve werkelijkheid zien en drukken slechts een ‘persoonlijke waarheid’ uit.16

Het is duidelijk dat het gebruik van dagboeken in de geschiedschrijving met enige voorzichtigheid moet plaatsvinden en ik ben me bewust van de beperkingen van deze bron. Dagboeken bieden de historicus echter ook mogelijkheden. Ze geven inzicht in de

belevingswereld van individuen, die in de meer officiële en institutionele bronnen slechts in beperkte mate naar voren komt. In het bijzonder voor een onderzoek naar de ervaringen en het gevoelsleven van individuele Nederlanders zijn dagboeken daarom een waardevolle bron. Aan de hand van enkele dagboeken hoop ik in mijn scriptie inzicht te kunnen geven in de verschillende reacties van de bevolking op de Duitse soldaten en de houdingen die de

Nederlanders ten aanzien van hen aannamen. Zo is er de jonge Fien Leenders, die in

Rotterdam woonde en in de eerste maanden van de bezetting een kortstondige relatie aanging

16

Zie voor een bespreking van zowel de mogelijkheden als de beperkingen van egodocumenten als historische bron o.a.: Arianne Baggerman en Rudolf Dekker ed., Egodocumenten. Nieuwe wegen en benaderingen

(Amsterdam University Press 2005); Rudolf Dekker ed., Egodocuments and history. Autobiographical writings in its social context since the Middle Ages (Hilversum 2002); Kaspar von Greyerz, ‘Ego-documents. The last word?’, in: German History 28 (2010) 3, p.273-282; David Barnouw e.a. ed., Oorlogsdocumentatie ’40-’45. Tiende jaarboek voor het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD 1999).

(11)

7

met de Duitse soldaat Hans. Leenders beschreef in haar dagboek in detail het verloop van hun relatie, die eindigde toen Hans begin 1941 werd overgeplaatst. In de loop van de oorlog verhuisde Leenders naar het Limburgse dorp Beek, waardoor ze voor de maatregelen tegen de meisjes en vrouwen die tijdens de bezetting met Duitse soldaten om waren gegaan

bespaard bleef.17 Dan is er Maria Snoek, die aan het begin van de bezetting 21 jaar was en in Renkum samen met haar familie een textielwinkel runde, waar ze regelmatig in aanraking kwam met Duitse soldaten. Snoek, die met haar familie onderduikers opving, raakte naarmate de oorlog vorderde steeds pessimistischer en uitte in haar dagboek herhaaldelijk kritiek op de Duitsers. In de laatste periode van de oorlog werd ze met haar familie naar Ede geëvacueerd, waar ze bij de familie De Nooij met de onderduiker J.W. Hackett samenwoonden, een Britse generaal die na de slag bij Arnhem uit krijgsgevangenschap ontsnapt was.18

Een ander in mijn ogen interessant document is het oorlogsdagboek van het ‘Hollandse Meisje’, dat wederom een dagboek is van een meisje dat tijdens de bezetting de overgang doormaakte van een tiener naar een volwassene. Na de oorlog publiceerde politica Carry Pothuis-Smit het dagboek en liet daarbij alle persoonlijke aanduidingen weg om de identiteit van het Hollandse Meisje verborgen te kunnen houden. Het Meisje, woonachtig in

Amsterdam, was aan het begin van de oorlog 17 jaar en kreeg in het eerste jaar van de bezetting een relatie met de Nederlandse jongen Cor. In haar dagboek besteedde ze herhaaldelijk aandacht aan de aanwezigheid van de Duitse soldaten in Nederland en door haar relatie met Cor, en in gesprek met ‘verstandige mensen’, was het Meisje in staat betekenis te geven aan de gebeurtenissen om haar heen en werd ze zich steeds meer bewust van de onrechtmatigheid van het Duitse regime. Cor was net als Nico, de broer van het Hollandse Meisje, actief in het verzet en in 1942 werden beide jongens opgepakt. In 1943 werd Nico gefusilleerd, wat een grote klap was voor de familie. Cor zou de oorlog echter overleven en in mei 1945 werd het Hollandse Meisje met haar liefde herenigd.19

Een geheel ander soort dagboek is het Politierapport van politieofficier Hendrikus Kraaijenbrink. Kraaijenbrink, bij aanvang van de oorlog 32 jaar, was van 1941 tot 1959 korpschef van de politie in Harderwijk en maakte tijdens de bezetting aantekeningen die hij

17 NIOD. Collectie 244. Europese dagboeken en egodocumenten. Inv. no. 1334: Fien Leenders: Dagboek vanaf 10 Mei 1940 t/m 24 Aug ’41, Dagboek van 18 mei 1944 t/m 14 januari 1945, Dagboek van 6 October 1946 tot en met 30 maart 1948.

18 NIOD. Collectie 244. Europese dagboeken en egodocumenten. Inv. no. 1351: Dagboek van Maria Snoek, oktober 1939-september 1945. Tijdens operatie Market-Garden raakte de Britse generaal J.W. Hackett zwaargewond en na een succesvolle operatie in het Elisabeth Gasthuis in Arnhem dook hij met hulp van het verzet onder. Over zijn ervaringen in Nederland schreef Hackett het boek I was a stranger (Londen 1978). 19 Carry Pothuis-Smit, Oorlogsdagboek van een Hollands meisje (Lochem 1946).

(12)

8

na de oorlog uitwerkte tot een dagboek. De ervaringen van de politieofficier zijn met name interessant als het gaat om de misdragingen en overtredingen van Duitse soldaten en de conflicten met Nederlandse bevolking en geven inzicht in de problemen waar de politie tijdens de bezetting mee te maken kreeg.20

Het oorlogsdagboek van dichter en journalist Bert Voeten (1918-1992), Doortocht, is een bijzonder geval. Aanvankelijk werd het werk lyrisch ontvangen en in 1946 werd het zelfs bekroond met de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs, een prijs voor aanstormend literair talent. Door de jaren heen zijn er echter twijfels geuit over de authenticiteit van het dagboek, in het bijzonder door de Nederlandse journalist Adriaan Venema, die stelde dat Voeten zijn werk voor de ‘Nederlandsche Kultuurkamer’ zou hebben willen verdoezelen.21 Hoewel zou blijken dat Voeten in de eerste jaren van de bezetting inderdaad werkzaamheden voor de Kultuurkamer verricht had, is echter nooit bewezen dat de inhoud van het boek verzonnen was. Ik ga daarom uit van de authenticiteit van de aantekeningen in het dagboek, waarin Voeten onder andere aandacht besteedt aan maatregelen van de Duitsers, de aanwezigheid van de Duitse soldaten en de stemming onder de Nederlandse bevolking. De journalist, die vanaf 1943 in toenemende mate bij het verzet betrokken raakte, reisde gedurende de bezetting veel rond en zou in Amsterdam de bevrijding meemaken.22 Ook de dichteres en schrijfster Henriëtte Mooy (1890-1974) hield tijdens de bezetting een dagboek bij, dat in 1970 tezamen met enkele gedichten en brieven uit de oorlog in het boekje Het Duitse schrikbewind, 1940-1945 werd uitgegeven. Woonachtig in Amsterdam nam Mooy gedurende de bezetting de toenemende repressie van de Duitsers waar en schreef ze over haar dagelijkse belevenissen, waarbij ze herhaaldelijk in aanraking kwam met Duitse soldaten.23

Ten slotte heb ik ervoor gekozen om in mijn onderzoek ook gebruik te maken van enkele memoires. Ik ben me ervan bewust dat een memoires als bron meer beperkt is dan een dagboek: herinneringen zijn niet altijd even betrouwbaar en latere ervaringen kunnen de beoordeling van eerdere gebeurtenis kleuren. Aan de andere kant geven memoires de schrijver echter de mogelijkheid om uitvoerig in te gaan op gebeurtenissen en

ontwikkelingen, iets wat tijdens de oorlog in een dagboek wegens zowel tijdgebrek als zelfcensuur niet altijd kon. Bovendien kunnen memoires naar mijn mening zelfs bepaalde argumenten versterken en ik hoop dat dit in deze scriptie ook duidelijk zal worden.

20

Hendrikus Kraaijenbrink, Politierapport, 1940-1945. Dagboek van een politieofficier (Zutphen 1986). 21 Zie o.a.: Adriaan Venema, ‘Voeten werkte voor Kultuurkamer’, in: Gelderlander, 22.01.1988; Alexander Zweers, ‘Bert Voeten’s Doortocht, een Oorlogsdagboek’, in: Canadian Journal of Netherlandic Studies 11 (1990) 1, p.17-22; Jos Klaassen, ‘Voetnoot bij een dagboek’, Volkskrant, 10.05.2003.

22

Bert Voeten, Doortocht. Een oorlogsdagboek, 1940-1945 (Amsterdam 1946). 23 Henriëtte Mooy, Het Duitse schrikbewind. Dagboek en herinnering (Utrecht 1970).

(13)

9

De twee memoires die ik heb uitgekozen zijn geschreven door de Delftse accountant en belastingadviseur W.N. de Vries en Esther Warmerdam, die bij aanvang van de oorlog elf jaar was. De Vries woonde tijdens de bezetting met zijn vrouw en drie zoons in Delft en schreef tussen mei 1945 en eind 1946 zijn memoires in de vorm van een brief aan familieleden en vrienden die de oorlog niet hadden meegemaakt. 5 dagen oorlog, 5 jaar bezetting is een uitvoerige analyse van de bezettingstijd waarin De Vries herhaaldelijk aandacht besteedt aan de aanwezigheid en het gedrag van de Duitse soldaten.24 Ook Esther Warmerdam, die na de oorlog met haar familie naar Amerika verhuisde, gaat in Behind our doors in op het beeld dat zij als kind van de Duitse soldaten had. De memoires, gedeeltelijk gebaseerd op een bestaand dagboek, werd in 2011 voor het eerst gepubliceerd en was het resultaat van enkele gesprekken tussen Warmerdam en de schrijver William Butt. Tijdens de bezetting woonde Warmerdam met haar familie in Hillegom, waar haar ouders onderdak verleenden aan onderduikers. In 1943 raakten ze bevriend met de Duitse soldaat Mark, die in de daaropvolgende maanden wekelijks bij de familie over de vloer kwam. In 1944 werd Mark overgeplaatst en met de soldaten die daarna in Hillegom werden gestationeerd had de familie net als de rest van de inwoners zo goed als geen contact.25

Mijn analyse kan echter niet uitsluitend op egodocumenten steunen en naast dagboeken en memoires heb ik ook enkele institutionele bronnencollecties bestudeerd: het archief van de Wehrmachtbefehlshaber in den Niederlanden, Ortskommandantur-bevelen26, correspondentie tussen de Wehrmacht en gemeentelijke besturen, het archief van de procureur-generaal van Amsterdam en het Generalkommissariat für das Sicherheitswesen en het politiearchief in Leiden. Deze bronnen zijn met name van belang voor het in kaart kunnen brengen van de veranderende verhoudingen tussen zowel de Nederlandse autoriteiten als de bevolking en de Wehrmacht en het verkrijgen van inzicht in de disciplinerende rol die de Duitse legerleiding innam.

Ik wil mijn hoofdvraag aan de hand van drie thema’s beantwoorden, macht, cultuur en gender, die de houding van de Nederlandse bevolking ten aanzien van de Duitse soldaten

24 NIOD. Collectie 244. Europese dagboeken en egodocumenten. Inv. no 696: W.N. de Vries, ‘5 dagen oorlog, 5 jaar bezetting’, 1945-1946.

25

Geoffrey Milburn en Katherine Butson ed., Behind our doors. A memoir of Esther Warmerdam as told to William Butt (Londen 2011).

26 In deze scriptie zal ik voornamelijk gebruik maken van de bevelen van de Ortskommandantur van Gouda. Ondanks de lokale variaties zullen veel van deze bevelen, die gedeeltelijk werden gebaseerd op de circulaires van de Wehrmachtbefehlshaber in den Niederlanden, overeenstemmen met de bevelen van de andere Ortskommandanturen in Nederland.

(14)

10

bepaalden en waaronder de verschillende vormen van alledaags contact geplaatst kunnen worden. Hoewel deze gebieden elkaar regelmatig overlappen heb ik ervoor gekozen om elk thema in een afzonderlijk hoofdstuk te behandelen. In het eerste hoofdstuk staat de

verhouding tussen de Duitse soldaten en de Nederlandse bevolking als ‘bezetter’ en ‘bezette’ centraal. Bezetting definieer ik als ‘een vreemde overheersing, een vorm van dominantie in het kader waarvan het ene volk een ander volk of een deel daarvan, vooral beheerst door dreigen met en toepassen van geweld’.27 Een bezettingsregime kan echter niet uitsluitend op geweld steunen, zoals socioloog Cor Lammers in zijn studie Vreemde overheersing. Bezetten en bezetting in sociologisch perspectief (2005) laat zien, en heeft over het algemeen ook andere middelen tot zijn beschikking. Hier zijn in het bijzonder lok- en dwangmiddelen te noemen en een van de dingen die ik in het volgende wil onderzoeken is in hoeverre deze tijdens de Duitse bezetting van Nederland door de Wehrmacht werden toegepast.

In het eerste hoofdstuk ga ik kijken naar de verhoudingen tussen de Duitse soldaten en de Nederlandse bevolking vanuit de context van macht. ‘Macht’ is de mate waarin een partij zijn wil kan opleggen aan een andere partij, ‘gezag’ gelegitimeerde machtsuitoefening. In het bezette Nederland werd de macht van de Duitsers niet als legitiem beschouwd en werd deze door de bevolking eerder noodgedwongen gedoogd dan aanvaard. Er was sprake van een ‘quasi gezag’, dat hoofdzakelijk was gebaseerd op rationele overwegingen en in de loop van de bezetting steeds meer zou afnemen. De Nederlandse bevolking was vanaf het begin ondergeschikt aan het Duitse bezettingsleger en er was sprake van een ongelijke

machtsverhouding. Hoe manifesteerden deze ongelijke machtsverhoudingen zich in het alledaagse contact tussen de Duitse soldaten en de Nederlanders? Op welke manier bracht het Duitse leger in het dagelijks leven zijn macht tot uiting en in hoeverre werd de

machtsuitoefening van de het Duitse leger door de bevolking aanvaard respectievelijk betwist? Welke gevolgen had dit voor de houding die de Nederlanders in het dagelijks leven ten aanzien van de Duitse soldaten aannamen? Dit zijn de belangrijkste vragen die in dit hoofdstuk aan bod zullen komen.

In het tweede hoofdstuk staat het contact tussen de Duitse soldaten en de Nederlandse bevolking als een ontmoeting tussen twee culturen centraal. Ik wil uitgaan van de definitie van de cultuurhistoricus Peter Burke van cultuur als ‘a system of shared meanings, attitudes and values and the symbolic forms in which they are expressed’ en het zal in dit hoofdstuk voornamelijk draaien om de invloed van deze culturele elementen op de houding die de

27

Cor Lammers, Vreemde overheersing. Bezetten en bezetting in sociologisch perspectief (Amsterdam 2005) 14.

(15)

11

Nederlandse bevolking ten aanzien van de soldaten werd aannam.28 Kort gezegd gaat het om de vraag wat de Nederlanders met de Duitse soldaten gemeen hadden respectievelijk op

welke punten ze van elkaar verschilden en hoe dit tot uiting kwam in het onderlinge contact. Al sinds de negentiende eeuw waren Nederland en Duitsland, niet alleen in politiek en

economisch opzicht, maar ook op het gebied van cultuur, nauw met elkaar verbonden en was er zowel onder Duitse als onder een deel van de Nederlandse intellectuelen sprake van het idee dat de twee volken tot een gezamenlijke Germaanse cultuur behoorden. De

afgrenzing van Duitsland speelde in de eerste decennia van de twintigste eeuw echter een belangrijke rol in de zoektocht naar de ‘eigenheid’ van het Nederlandse volk en zou tijdens de bezetting eveneens een centrale plaats innemen.

In dit hoofdstuk is daarom een van de vragen die ik wil proberen te beantwoorden, in hoeverre het idee van ‘stamverwantschap’ tussen beide landen van invloed was op de

houding die de bevolking ten aanzien van de Duitse soldaten aannam. Daarbij wil ik kijken of de verwachtingen die de Nederlanders van het Duitse leger en de soldaten hadden werden waargemaakt of dat deze door hun ervaringen in het alledaagse leven moesten worden aangepast. Het heersende beeld van Duitsland in Nederland, en in het bijzonder van het Hitler-regime en de nationaalsocialistische ideologie, speelde hierbij een belangrijke rol. Ook zal ik aandacht besteden aan de waarneming van de man achter het uniform, waarbij het duidelijk zal worden dat er in het bezette Nederland ruimte was voor nuancering met betrekking tot de beoordeling van de Duitse soldaten. Ten slotte wil ik aan de hand van de memoires van Esther Warmerdam en het dagboek van Fien Leenders een antwoord geven op de vraag waar de keuze om persoonlijk contact met een Duitse soldaat aan te gaan op

gebaseerd was.

Ook in het derde hoofdstuk zal ik op deze vraag ingaan, maar dan in de context van seksualiteit. In dit hoofdstuk staan de seksuele en amoureuze contacten tussen de Duitse soldaten en Nederlandse meisjes en vrouwen centraal, een onderwerp dat binnen het thema van deze scriptie het meest uitgebreid onderzocht is. Met het promotieonderzoek van Laura Fahnenbruck is het inzicht in de seksualiteitspolitiek van de Wehrmacht in Nederland en de betekenis van seksualiteit in de context van oorlog en bezetting gegroeid en ook ik zal hier aandacht aan besteden. Ik wil in dit hoofdstuk echter een stapje verder gaan en aan de hand van Monika Diederichs Wie geschoren wordt moet stil zitten, in combinatie met het dagboek van Fien Leenders, eveneens een antwoord geven op de vraag hoe de meisjes en vrouwen zelf

(16)

12

het eigen handelen beoordeelden en het contact met de Duitse soldaten van betekenis verleenden. Daarnaast zullen de reacties op de omgang tussen de Duitse soldaten en de Nederlandse meisjes en vrouwen in dit hoofdstuk een belangrijke plaats innemen. Op welke manier werden de seksuele contacten in de dagboeken en memoires naar voren gebracht en hoe kunnen deze reacties worden verklaard? In hoeverre was de seksualiteit van de Duitse soldaten van invloed op de manier waarop zij door de bevolking werden waargenomen? Ook dit zijn vragen die van belang zijn om de reacties op de aanwezigheid en het handelen van de soldaten te kunnen beoordelen.

Ten slotte zullen in het laatste hoofdstuk de drie centrale thema’s van deze scriptie, macht, cultuur en gender, samen worden gebracht om een antwoord te kunnen geven op de vraag in hoeverre er sprake was van een verandering in de houding die de Nederlandse bevolking ten aanzien van de Duitse soldaten aannam. Vanaf 1943, in het bijzonder na de April-meistakingen, namen de spanningen in het bezette Nederland toe en werd aan beide kanten de aanvankelijk relatief welwillende houding in toenemende mate losgelaten. Het werd steeds duidelijker dat Duitsland de oorlog niet zou winnen en zowel de repressie van de bezetter als het verzet tegen de Duitsers nam toe. In het afsluitende hoofdstuk staat deze laatste periode van de bezetting centraal, die eindigde met de bevrijding van Nederland in mei 1945. In deze periode vond er een overgang plaats van een bezettingssituatie naar een oorlogstoestand en nam de Wehrmacht in toenemende mate een andere positie in het bezette Nederland in. De spanningen namen toe en het land verkeerde steeds meer in een staat van chaos. Ik wil kijken in hoeverre dit een verandering tot gevolg had in de manier waarop de bevolking de leden van het bezettingsleger waarnam en welke rol hierbij het gedrag van de individuele soldaten speelden. Ook zal ik in dit hoofdstuk aandacht besteden aan de reactie op de aanwezigheid van de geallieerde soldaten en de nasleep van de oorlog.

(17)

13

1. Macht

‘De kletterende laarzen van Teutsche soldaten doen pijn aan het hart, altijd, ieder oogenblik van de dag en de nacht (…) Tusschen hen en mij is onmacht. Tusschen mij en de vrijheid

staat de Wehrmacht, de Kommandantur.’29

De intocht van de Wehrmacht in de meidagen van 1940 maakte op de meeste Nederlanders veel indruk. In grote colonnes marcherend, begeleid door tanks en muziek, trokken Duitse soldaten zelfbewust de Nederlandse steden en dorpen binnen. Henriëtte Mooy hield tijdens de intocht van ‘zwaar-gewapend Duitsland’ haar ramen gesloten en de gordijnen dicht: ‘Het was helle-zonneschijn, je hoorde de vreselijke stappen, het tromgeroffel, de “muziek”’.30

Anderen, zoals Fien Leenders, waren nieuwsgierig en gingen voor het raam staan of renden naar buiten om de entrée van hun vijand van dichtbij waar te nemen. W.N. de Vries

beschouwde achteraf de intocht als het eerste ‘symptoom’ van de bezetting, waarin de Duitsers hadden getoond waartoe zij in staat waren. ‘Bij het zien van al dat fraais, werd het ons duidelijk dat ons Nederlandsch legertje, hoe goed het ook geweest zou zijn, tegen zulke massa’s niet opgewassen zou zijn geweest’, aldus De Vries.31 Het was bedoeld als één grote vertoning van macht.

Tijdens de intocht kwam de Wehrmacht naar voren als een geordend, gemechaniseerd leger, dat zijn soldaten strak onder de duim hield. ‘Gedisciplineerd, gelijkvormig,

zelfverzekerd-beheerscht (…) een samenstel van mechanische, automatisch functioneerende deelen’. Aan de discipline van het ‘laarzenvolk’ liet volgens Bert Voeten vrijwel niets te wensen over.32 ‘Je stelde je dat binnentrekken van die troepen veel erger voor dan ’t wel was’, schreef Fien Leenders op 14 mei 1940.33 En ook in de daaropvolgende weken bleven de Duitse soldaten zich ten aanzien van de Nederlandse bevolking over het algemeen correct gedragen. Velen waren opgelucht en na de chaotische oorlogsdagen leek de rust eindelijk terug te keren.

29

NIOD. 244. Europese dagboeken en egodocumenten. Inv. no. 1581: “Allaert Beilinc”, ‘De literatuur moet doorgaan, juist zij. Zij moet klank geven aan wat er leeft in het volk. Er zijn echter formeele moeilijkheden verbonden aan het vinden van een uitgever voor dat wat er thans leeft bij ons volk, daarom ontvangt U dit geschrift gratis. Wanneer gij het de moeite waard acht, laat het dan lezen aan Uw vrienden of vermenigvuldig het’. Wie er onder deze pseudoniem schuil wordt niet duidelijk, evenals de datum waarop het stuk geschreven is.

30 Mooy, Het Duitse schrikbewind, 10.07.1940, 26.

31 NIOD. 244. Europese dagboeken en egodocumenten. W.N. de Vries, ‘5 dagen oorlog, 5 jaar bezetting’, p.20. 32

Voeten, Doortocht, 29.05.1940, 22.

(18)

14

De Wehrmacht in Nederland

Het officiële beleid en de doelen die de nazi’s aan de bezetting van Nederland verbonden, werden gestuurd door het nationaalsocialistische concept van stamverwantschap tussen de Nederlanders en de Duitsers, als twee ‘Arische’ volken, en het was de bedoeling dat het land gaandeweg in het Derde Rijk ingelijfd zou worden. In Nederland koos Hitler er daarom voor om het primaat van de politiek boven het militaire te zetten en kwam er in tegenstelling tot in de meeste andere bezette landen een civiel in plaats van een militair bestuur. Op 29 mei werd het nieuwe bestuur geïnstalleerd, onder leiding van de Oostenrijkse nazi Arthur Seyss-Inquart als Reichskommissar für die besetzten Niederländischen Gebiete. Hoewel dit het einde

betekende van het militaire bestuur van Alexander Freiherr von Falkenhausen, zou de invloed van de Wehrmacht in Nederland in de loop van de bezetting alleen maar toenemen.

In Nederland lag het hoogste militaire gezag in handen van de Wehrmachtbefehlshaber in den Niederlanden (W.B.N.), generaal Friedrich Christiansen. Christiansen was

hoofdzakelijk belast met de handhaving van de orde en discipline en de militaire rechtspraak en hij was verantwoordelijk voor de verdediging van het bezette gebied tijdens een invasie of luchtlanding. Als W.B.N. was Christiansen opgedragen zich buiten civiele aangelegenheden te houden, maar zoals we zullen zien zouden zijn bevoegdheden op dit gebied, evenals in het militaire domein, in de loop van de bezetting steeds meer toenemen. Al in 1940 werd de Duitse militaire strafrechtspraak van toepassing verklaard op Nederlanders die overtredingen tegen het Duitse leger begingen en de grens tussen civiel en militair zou gaandeweg steeds diffuser worden. De Wehrmacht zou in de loop van de bezetting herhaaldelijk de politieke sfeer in worden getrokken, in het bijzonder in periodes van onrust, zoals rondom de stakingen in 1941 en 1943.

Het dagelijkse militaire gezag werd uitgeoefend in de vorm van zogenaamde ‘Kommandanture’, die volledig onder de W.B.N. stonden en ter uitvoering van zijn territoriale taak dienden. In Nederland waren er twee Feldkommdanturen (FK) die als

organen van de W.B.N. belast waren met de organisatie van alle militaire aangelegenheden in hun gebied en de Wehrmachtskommandanturen (WK) bij de uitvoering van hun taak moesten ondersteunen. De Wehrmachtskommdanturen waren op provinciaal niveau verantwoordelijk voor de controle en verzorging van de troepen gelegerd binnen hun bereik en moesten op hun beurt de activiteiten van de Ortskommandanturen (OK) waarnemen. De Duitse soldaten hadden over het algemeen het meest te maken met de plaatselijke Ortskommandantur van de

(19)

15

gemeente waarin zij gestationeerd waren. Het was de Ortskommandant die verantwoording droeg voor de huisvesting en vrijetijdsbesteding en belast was met het dagelijkse toezicht.34 Ook voor de bevolking, en de Nederlandse autoriteiten, was de Ortskommandant de

plaatselijke representant van het Duitse leger, met wie een deel van hen tijdens de bezetting direct te maken zou krijgen.

Hoeveel Duitse soldaten er tijdens de bezetting in Nederland gestationeerd waren is lastig te zeggen. In de loop van de bezetting fluctueerde het aantal aanwezige troepen en bovendien waren de verschillende divisies, die ongelijkmatig over het land verdeeld waren, van uiteenlopende grootte. In de eerste periode na de capitulatie, toen in het Westen de oorlog in feite ver weg was, was de bezettingsmacht relatief klein, maar toen in de loop van de bezetting de oorlog steeds dichterbij kwam en de angst voor een geallieerde invasie aan de kust groeide nam het aantal divisies steeds meer toe. Historici schatten dat in de eerste jaren van de oorlog het aantal in Nederland gestationeerde soldaten niet hoger was dan 60.000 en dat dit aantal zou toenemen tot ruim 125.000 man.35 Vanaf de zomer van 1944 kwam bovendien nog een aanzienlijk aantal Duitse soldaten naar Nederland, die het bezette gebied tegen de geallieerden moesten verdedigen. In het begin waren dit over het algemeen jonge soldaten die doorgaans goed getraind waren, maar naarmate de bezetting vorderde zouden zowel onervaren rekruten als soldaten die getekend waren door de oorlog steeds meer het straatbeeld in Nederland bepalen. Gedurende de bezetting waren door het gehele land divisies van de Wehrmacht te vinden, maar de meeste soldaten werden in de grote en strategisch gelegen steden en kustplaatsen als Scheveningen en Noordwijk gestationeerd. Vaste garnizoenssteden waren onder andere Gorinchem en Rozendaal, maar ook in andere steden en dorpen werden zo nu en dan troepen gelegerd en kwamen Nederlanders in aanraking met

34

NIOD. Collectie 001. Wehrmachtbefehlshaber in den Niederlanden. Inv. no. 32: Dienstanweisung für Feld- Wehrmacht-, und Ortskommandanturen in den Niederlanden (1940-1943).

35 Zowel Chris van der Heijden als Monika Diederichs stellen dat bij aanvang van de oorlog het Duitse

bezettingsleger uit hooguit 60.000 man bestond, waarvan ongeveer een derde tot de Ordnungspolizei en Waffen-SS behoorde. Hoewel het niet duidelijk is waarop ze deze schatting baseren, zal het aantal soldaten dat in de eerste periode van de bezetting in Nederland gestationeerd waren hier niet ver van af liggen. Ook Laura Fahnenbruck maakt in haar studie een schatting van het aantal in Nederland aanwezige soldaten. Ze stelt dat per jaar gemiddeld 100.000 soldaten in Nederland gelegerd waren en dat in augustus 1941 met een

‘Verpflegungstärke’ van 125.000 het hoogste aantal zou zijn bereikt. Het is echter vrij onwaarschijnlijk dat in de zomer van 1941, vlak na het begin van de oorlog tegen Rusland, al zo een groot aantal soldaten aanwezig was en ik kan niet achterhalen waarop deze stelling berust (in de voetnoot wordt verwezen naar een pagina in De Jongs Het Koninkrijk der Nederlanden waarop wordt ingegaan op de aanwezigheid van NSB’ers). Ik acht Aad Jongbloeds schatting, 120.000-125.000 Duitse soldaten in 1943, op basis van gezondheidsrapporten en bestellingen voor rantsoenen, daarom plausibeler. Helaas ontbreekt ook in zijn geval een bronvermelding, waardoor ik deze aantallen niet zelf heb kunnen nagaan.

Zie: Jongbloed, Standort Holland, 10; Diederichs, Kinderen van Duitse militairen in Nederland. Een verborgen leven (Soesterberg 2012) 17-18; Chris van der Heijden, Grijs verleden. Nederland en de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2004) 155-156; Fahnenbruck, Ein(ver)nehmen, 48.

(20)

16 Duitse soldaten.36

De Duitsers waren zich ervan bewust dat om de orde en rust in Nederland te bewaren het belangrijk was dat de soldaten zich goed gedroegen en dat ze conflicten met de Nederlandse bevolking vermeden. De Duitse legerleiding trachtte daarom vanaf het begin de contacten tussen de Duitse soldaten en de Nederlandse bevolking te reguleren. Via circulaires en bevelen van de W.B.N. en de Ortskommandanten werden de soldaten opgedragen hoe zij moesten handelen ‘im Verkehr’ met de Nederlandse bevolking en wat voor houding zij in het openbaar moesten aannemen. ‘Loyal’, ‘höflich’ en ‘fest’ waren hierbij de kernwoorden. ‘Das Verhalten aller Wehrmachtangehörigen der holländischen Bevölkerung gegenüber’, zo beval Christiansen in september 1940,

‘muss einheitlich sein und ist durch die Kapitulation der Niederlande und den Willen des Führers bestimmt: loyal, höflich, aber fest. Die gleiche Haltung muss auch von den Holländern verlangt werden. Jede feindselige Haltung oder Übervorteilung, jeder passive Widerstand widerspricht einer wirklich loyalen Haltung. Über das Verhalten der Bevölkerung hat der Ortskommandant sich laufend zu unterrichten und der Wehrmachtkommadantur zu melden. Jedes feindselige Auftreten, jeder Sabotage-Akt ist von Fall zu Fall sofort zu melden.’37

De Duitse soldaten kregen de opdracht om zich correct en zelfbeheerst te gedragen, maar tegelijkertijd autoriteit uit te stralen en op deze manier streefde Christiansen naar een ‘friedliches Zusammenleben’ tussen de Wehrmacht en de Nederlandse bevolking. Ook aan een goede verstandhouding met de Nederlandse autoriteiten hechtte de W.B.N. aanvankelijk veel waarde. In de loop van de bezetting zou deze ‘welwillende’ houding van de Duitse legerleiding echter in toenemende mate verdwijnen.

Nederlands economisch potentieel

Een gebied waarin de bezetter vanaf het begin duidelijk zijn macht zou laten gelden, en waar de Wehrmacht al snel een grote rol in zou spelen, was de Nederlandse economie. Hoewel de militaire operaties in West-Europa in tegenstelling tot in Oost-Europa niet hoofdzakelijk door

36 Tijdens de bezetting waren er in Nederland eveneens meerdere niet-Duitse divisies gelegerd. Zo waren in de zomer van 1943 Indiase troepen in Zandvoort en op Texel gestationeerd en bevonden zich op de

Waddeneilanden gedurende de bezetting, naast een procentueel gezien groot aantal Duitse militairen, Georgische soldaten. Begin april 1943 zouden de Georgische soldaten in opstand komen tegen de Duitse officieren in de zogenaamde ‘Russenoorlog’. Zie o.a.: Jacques Bartels, Muiterij aan het Marsdiep. De tragedie van de Georgiërs op Texel, april 1945 (Amsterdam 1986).

37

NIOD. Collectie 001. Wehrmachtsbefehlshaber in den Niederlanden. Dienstanweisung für Feld- Wehrmacht-, und Ortskommandanturen in den Niederlanden, september 1940, p.59.

(21)

17

economische motieven werden gemotiveerd, had Hitler al in 1939 besloten dat ook hier de bezette gebieden economisch geëxploiteerd moesten worden. In de moderne oorlog bleek de omvang van de productie doorslaggevend te zijn voor de uitkomst van de oorlog en dit had tot gevolg dat het organiseren van de burgermaatschappij als steunpunt voor de oorlogvoering in de twintigste eeuw in toenemende mate deel ging uitmaken van de strijd.38 Doordat het versterken van de natie en het verhogen van het economisch potentieel steeds belangrijker werd, werd de samenleving alsmaar meer betrokken bij de oorlog. In Duitsland bereidde de nazi’s de Duitse bevolking al vanaf het midden van de jaren dertig voor op de komende oorlog en vanaf september 1939 mobiliseerde zij in toenemende mate de gehele samenleving. Tijdens de oorlog kwamen daar bovendien de bezette gebieden bij, die werden ingezet ten behoeve van de Duitse oorlogsindustrie.

De economische politiek in de bezette West-Europese landen was in de eerste maanden van de bezetting gericht op het opvorderen van grondstoffen ten behoeve van de industrie in Duitsland.39 Ook in Nederland werd in de zomer van 1940 al ongeveer de helft van de industriële grondstoffen naar fabrieken in Duitsland vervoerd en verdwenen de door de Nederlandse regering voor de oorlog aangelegde grondstoffenvoorraden naar Duitsland.40 Het weghalen van grondstoffen en machines was echter niet de primaire doelstelling van de Duitsers in Nederland. In zijn Nederland 1938-1948. Economie en samenleving in jaren van oorlog en bezetting (2002) laat historicus Hein Klemann zien dat in tegenstelling tot in de andere bezette landen in West-Europa, zoals Frankrijk en België, de Nederlandse industrie na de capitulatie vrijwel meteen aan het werk is gezet. De nazi’s beschouwden Nederland niet alleen maar als een ‘broedernatie’ dat voor het nationaalsocialisme moest worden gewonnen, maar ook als ‘veroverd gebied dat een economische bijdrage moest leveren aan de

eindoverwinning’.41 Het was daarom van belang dat de Duitsers in Nederland voorrang gaven aan de voedselvoorziening en de wederopbouw, zodat de Nederlandse economie en industrie intact in het Derde Rijk geïntegreerd konden worden. Een herhaling van de gebeurtenissen in Oost-Europa, waar door plundering en een genadeloze exploitatie de

38 Madelon de Keizer en Ralf Futselaar ed., Thuisfront. Oorlog en economie in de twintigste eeuw (Zutphen 2003) 30.

39 Op 3 september 1939 kondigde de Britse regering de maritieme blokkade van Duitsland aan en in 1940 breide ze na de verovering van Noorwegen, Nederland en Frankrijk, en de deelname van Italië aan de oorlog, de blokkade uit naar Noorwegen, de Middellandse Zee en alle Franse bezittingen. De blokkade speelde een belangrijke rol in de oorlogsstrategie van de geallieerden en ontregelde de Duitse economie, die afhankelijk was van de import van strategische grondstoffen van overzee. De grondstoffen moesten nu ergens anders vandaan gehaald worden en hier boden de bezette gebieden de oplossing. Hein Klemann, Nederland, 1938-1948. Economie en samenleving in jaren van oorlog en bezetting (Amsterdam 2002) 21.

40

Klemann, Nederland, 1938-1948, 61. 41 Ibidem, 56.

(22)

18

economie van Polen blijvend ineenstortte, moest daarom worden voorkomen.42

De aanwezigheid van het bezettingsleger zou vanaf het begin echter directe gevolgen hebben voor de Nederlandse schatkist. Volgens het geldende internationale recht mochten de kosten van het bezettingsleger aan het bezette land worden doorberekend, maar moesten andere uitgaven normaal worden vergoed. Tijdens de bezetting zouden de Duitsers dit recht echter voortdurend schenden. Nederland moest de bezettingskosten betalen in de vorm van een krediet aan de Wehrmacht, maar goederen en diensten, zoals de aanleg van

verdedigingswerken en het loon van vrijwilligers, moesten de Nederlandse staat eveneens bekostigen. Ook goederen die van individuele Nederlanders of bedrijven werden gekocht, werden aan Nederland in het geheel ontnomen. ‘De bezetter betaalde zulke aankopen door de benodigde gelden uit de Nederlandse schatkist te putten of door de geldcirculatie te

verruimen’, aldus Klemann.43 Bovendien kwam met de Duitse soldaten geld in Nederland in omloop, die de geldcirculatie ondermijnde. De soldaten betaalden met

Reichskreditkassenscheine (RKKS), die volgens de capitulatieovereenkomst een wettig betaalmiddel waren, maar voor de Nederlandse bank verder onbruikbaar waren. Door middel van dit ‘schijngeld’ zouden de Duitsers miljoenen guldens aan de Nederlandse staat

onttrekken.44

In dienst van de vijand

Net als in de rest van de bezette gebieden berustte de Duitse heerschappij in Nederland in de eerste plaats op een militair overwicht en speelde zowel het dreigen met als het toepassen van geweld een centrale rol bij het in stand houden van de bezetting. Henriëtte Mooy stelde eind januari 1942 dat de Duitsers in Nederland hun gang konden gaan, omdat het hele Duitse leger, ‘met zijn miljoenen zwaargewapenden’ achter hen stond.45 Dit kan echter niet verklaren hoe het mogelijk was dat de Duitsers tijdens de bezetting het bedrijfsleven en ambtelijk apparaat naar hun hand konden zetten. Hiervoor was de medewerking van de ‘inheemse elites’, zoals Cor Lammers het verwoordt, van groot belang.46 Al enkele dagen na de capitulatie benaderde de Wehrmacht eerste Nederlandse bedrijven. Er waren vliegtuigen en schepen nodig en andere goederen die essentieel waren voor de oorlogvoering en de

42Klemann, Nederland, 1938-1948, 56. 43 Ibidem, 92.

44 Ibidem, 102. 45

Mooy, Het Duitse schrikbewind, eind januari 1942, 58. 46 Lammers, Vreemde overheersing, 19.

(23)

19

Nederlandse industrie werd met orders overladen.47 Aanvankelijk was er sprake van veel weerstand om opdrachten van de vijand aan te nemen en met name over artikel 52

discussieerden de Nederlandse autoriteiten.48 Hoewel zij concludeerden dat het aannemen van orders van het Duitse leger feitelijk in strijd was met het geldende recht, had dit niet tot gevolg dat de orders massaal werden afgewezen.49 Integendeel. In de eerste maanden van de bezetting zou een groot deel van de Nederlandse industrie en het bedrijfsleven besluiten om opdrachten van de Wehrmacht aan te nemen. Begin juni 1940 werd de oppositie in de metaalindustrie al gebroken en de andere industrieën zouden snel volgen.

Zoals Lammers in zijn sociologische studie van bezetting en collaboratie laat zien speelden bij deze keuze zowel de gedeeltelijke aanvaarding van de nieuwe machtshebbers als gezagsdragers als dwang- en lokmiddelen een belangrijke rol.50 In Nederland was in de zomer van 1940 de overtuiging dat Duitsland de oorlog al had gewonnen wijdverbreid. ‘De komende generatie moest er vanuit gaan dat Duitsland Europa bestierde’, zo was de algemene opvatting in gezaghebbende kringen.51 De wettige Nederlandse overheid droeg de

Nederlandse bevolking en ambtenaren op om zo goed mogelijk met de Duitse bezettingsinstanties samen te werken en deze als ‘bevoegd gezag’ te erkennen.

Bovendien ging er een ‘gezagsversterkend effect’ uit van het ingetogen optreden van de Duitsers, zowel op het gebied van politiek en economie als in het dagelijks leven. Als gevolg van zijn terughoudendheid ‘in het gebruik van zijn potentieel aan negatieve sancties’, zoals Lammers het verwoordt, vond er een ‘proces van legitimering’ van de heerschappij van de bezetter plaats. In het licht van de ‘sombere verwachtingen van een vijandig schrikbewind’ bleek het Duitse beleid mee te vallen, wat tot gevolg had dat in ieder geval in het eerste bezettingsjaar een groot deel van de Nederlanders bereid was om mee te werken en het gezag

47

Klemann, Nederland, 1938-1948, 58.

48 Het Landoorlogreglement maakte deel uit van de eerste volkenrechtelijke codificatie van het oorlogsrecht te land, die in 1899 op de Eerste Haagse Vredesconferentie tot stand was gekomen. In 1907 vond op de Tweede Vredesconferentie in Den Haag een grondige herziening plaats en het vernieuwde verdrag werd in 1909 door zowel Duitsland als Nederland bekrachtigt. Artikel 52 behandelde de rechten van de bezetter tegenover personen in het bezette gebied: ‘Requisitiën in natura en persoonlijke diensten kunnen van de gemeenten of van de bewoners niet worden geëist dan ter voorziening in de behoeften van het bezettingsleger. Zij moeten in verhouding staan tot de hulpmiddelen van het land en van dien aard zijn dat zij voor de bevolkingen niet de verplichting medebrengen om aan de krijgsverrichtingen tegen hun vaderland deel te nemen.' Al tijdens het interbellum was er tussen volkenrechtsgeleerden geen overeenstemming geweest over de vraag wat in dit artikel met ‘krijgsverrichtingen’, in de originele Franse versie ‘opérations de la guerre’, werd bedoeld. Historicus Joggli Meihuizen laat zien dat de interpretatie van artikel 52 in de eerste weken van de bezetting een belangrijk strijdpunt vormde ‘tussen zowel Nederlandse autoriteiten onderling als tussen Nederlandse en Duitse autoriteiten’, zie: Joggli Meihuizen, Noodzakelijk kwaad. De bestraffing van economische collaboratie in Nederland na de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2003) 27.

49 Meihuizen, Noodzakelijk kwaad, 27-28. 50

Lammers, Vreemde overheersing, 71-86. 51 Klemann, Nederland, 1938-1948, 68.

(24)

20

van de Duitsers te aanvaarden.52 Lammers spreekt in dit verband van een rationeel-legaal ‘quasi-gezag’. De macht van de Duitsers werd door de bevolking gedoogd en niet als ‘juist’ gezien en het regime was slechts de tijdelijke plaatsvervanger van de Nederlandse regering. Bovendien werkten de Nederlanders alleen dan met de bezetter samen als de Duitsers zich aan de regels hielden en als het in het belang was van de Nederlandse bevolking.53

De angst dat het weigeren van de orders van de Wehrmacht een enorme stijging van de werkeloosheid tot gevolg zou hebben en dat de productie stil zou komen te liggen speelde een belangrijke rol bij de keuze om aan de Duitse verzoeken gehoor te geven. De Nederlandse bedrijven en overheidsinstellingen waren afhankelijk van de bezettingsmacht en zoals Lammers het formuleert hadden de Duitsers ‘de troeven in handen’.54 De secretaris-generaal van het departement van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, Hans Hirschfeld, koos ervoor om het bedrijfsleven weer op gang te brengen, wat betekende dat er met de Duitsers samengewerkt moest worden.55

Ook op meer individueel niveau speelde afhankelijkheid een belangrijke rol bij de keuze om orders van de Wehrmacht aan te nemen. Er was sprake van een combinatie van negatieve en positieve sancties en de Duitsers zette zowel dwang- als lokmiddelen in om het

Nederlandse bedrijfsleven en de industrie onder controle te krijgen. De Nederlandse industrie bestond grotendeels uit kleine en middelgrote bedrijven, die allemaal zelf moesten beslissen wat voor houding zij ten aanzien van de Duitsers moesten aannemen. Concurrentie was hierbij van doorslaggevend belang. ‘Zelf heldhaftig weigeren om voor Duitsland te produceren, terwijl de concurrentie ijverig aan de slag ging, kon een onderneming fataal worden’, aldus Klemann.56 Bovendien kon weigering tot gevolg hebben dat de bezetter een Duitse bedrijfsvoerder aanstelde of het bedrijf zelf volledig overnam. Vaak was het

accepteren van orders van de Wehrmacht de enige mogelijkheid om ‘baas in eigen huis’ te blijven en te overleven.

De keuze om direct voor de Wehrmacht te werken, in de fabriek of op het vliegveld, in

52 Lammers, Vreemde overheersing, 18. 53 Ibidem, 71.

54 Ibidem, 82-83. 55

Meihuizen, Noodzakelijk kwaad, 25. Dit was ook in eerste instantie de reactie geweest van Opperbevelhebber Henri Winkelman. Op 15 mei had hij de Nederlandse bevolking opgeroepen om zo snel mogelijk weer aan het werk te gaan: ‘Allen, op welke plaats zij hun arbeid ook vinden, moeten er (…) toe bijdragen, het

maatschappelijk leven in gang te houden’. Al snel veranderde hij echter zijn houding. Hij instrueerde de industrieën die oorlogsmaterieel produceerden, verwijzend naar het Landoorlogreglement, dat alleen onder dwang orders van de Wehrmacht aan mochten worden genomen. Hierdoor kwam Winkelman in conflict met de Duitse autoriteiten, wat uiteindelijk het einde van zijn machtspositie zou betekenen. Zie: Johannes Houwink ten Cate, ‘Generaal Winkelman, secretaris-generaal Hirschfeld en de Duitse bezettingspolitiek in mei-juni 1940’, in: BMGN – Low Countries Historical Review 105 (1990) 2, p.186-230.

(25)

21

Nederland of in Duitsland, maakte een deel van de Nederlands bevolking eveneens al in een vroeg stadium van de bezetting. Hoewel de gedwongen tewerkstelling vanaf 1942 van enkele honderdduizenden Nederlandse jongens en mannen in Duitsland een van de meest bekende gebeurtenissen uit de oorlog is, is minder bekend dat er al voor die tijd een groot aantal Nederlanders vrijwillig voor de bezetter werkten. In augustus 1940, slechts enkele maanden na de capitulatie, werkten al zo’n 50.000 man op de Duitse vliegvelden in Nederland.57 Dit waren voor het grootste deel werklozen, die door de gemeenten op de vliegvelden te werk werden gesteld, maar ook vrijwilligers die werden aangetrokken door de voordelen die aan het werken voor de Wehrmacht verbonden waren. Tijdens de bezetting zette het Duitse bezettingsregime met het oog op de maximale inspanning van de Nederlandse

arbeidskrachten ten behoeve van de Duitse oorlogseconomie gunstige arbeidsvoorwaarden als ‘lokmiddel’ in.58 Als arbeider voor de Wehrmacht kreeg je kinderbijslag,

reiskostenvergoeding, een huwelijkstoelage, vakantiedagen en zelfs maaltijden tijdens de pauze en bovendien was het loon hoog.59

Maar niet iedereen werd uitsluitend door de gunstige arbeidsvoorwaarden aangetrokken. Voor een deel van de bevolking leek werkeloosheid het enige alternatief. Een bouwvakker uit Noordwijk vertelt:

‘ik moest toch ergens van leven natuurlijk. Ik had twee kleine kinderen. Ik wilde niet voor de Duitsers werken, maar er was niets anders. Iedereen werkte, je was bezet. De mensen die op de secretarie zaten op het gemeentehuis werkten ook voor de Duitsers. Je bent bezet en hebt niets te vertellen. Toen ben ik bij de Duitsers terechtgekomen. Ja, ik moest toch eten.’60

Voor het grootste deel van de Nederlanders dat ervoor zou kiezen om voor de Wehrmacht werken was dit geen politieke keuze, maar het gevolg van de dwang der omstandigheden. Niet iedereen kon het veroorloven om werkloos door het leven te gaan en bovendien was er in de eerste bezettingsperiode als gevolg van het terughoudende optreden van de Duitsers sprake van de hoop om het gewone leven voort te kunnen zetten.61 Ook het grootste deel van de arbeiders in de fabrieken en ambtenaren zou daarom besluiten om na de oorlogsdagen

57 Ben Sijes, De Arbeidsinzet, 1940-1945 (Den Haag 1966) 80. 58

Lammers, Vreemde overheersing, 18, 163.

59 Streekarchief Midden-Holland (SMH). Collectie 0198. Archief van de Ortskommandantur van het Duitse leger (Wehrmacht) te Gouda, 1940-1945. Inv. no. 32: Regelingen betreffende loon- en arbeidsvoorwaarden voor Nederlanders werkzaam voor het Duitse leger, 1943.

60

Harff, Batterij Noordwijk, 105-106. 61 Klemann, Nederland, 1938-1948, 56.

(26)

22

langzaamaan het werk te hervatten. Toch kwamen weigeringen wel degelijk voor. Bob Fonhof herinnerde zich dat zijn vader in de eerste maanden van de bezetting als kok in een kazerne van de Wehrmacht werkte, maar dat hij toen de Duitsers hun ‘ware aard' begonnen te tonen al snel ontslag nam.62 Bovendien zaten velen er niet op te wachten om in Duitsland, ver van familie en vrienden en in een onbekende omgeving, te werken.

Naarmate de oorlog voortduurde werden de vorderingen van arbeidskrachten echter steeds dwingender. Al vanaf het begin moesten de burgemeesters in opdracht van de plaatselijke Ortskommandant werkloze Nederlandse burgers oproepen die voor het Duitse leger werkzaamheden moesten verrichten. In eerste instantie was er binnen het kader van de Duitse politiek nog sprake van enige speelruimte, maar vanaf 1941 nam de druk steeds meer toe. ‘Men gaat door met ons land leeg te roven’, zo schreef Henriëtte Mooy begin februari 1941. ‘Het aantal werklozen groeit enorm, zij worden bedreigd met of door “transport naar Duitsland om daar in de “oorlogsindustrie” te werken”. (Grove schending van het

“Landoorlogreglement,” zoals iedereen weet).’63 Aan de aanvragen voor arbeiders in Duitsland kon door de gemeenten niet worden voldaan en het inhouden van de

werklozensteun of een verbod op het plaatsen van werklozen in de werkverruiming, ‘het sterkste machtsmiddel van de Duitsers’, had niet het gewenste effect. De Duitsers kwamen in toenemende mate tot de conclusie dat het werven van arbeiders op ‘vrijwillige’ basis niet langer genoeg resultaten opleverde.64

Gedwongen tewerkstelling

Lammers laat zien dat vanaf eind 1941 zowel door de verslechterde oorlogssituatie als vanwege het slinkende reservoir aan ‘beloningsmogelijkheden’ het Duitse ‘quasi-gezag’ afnam en dat de legitimiteit van de Duitse bezettingsmacht steeds verder werd aangetast. Het Duitse bezettingsregime was in de loop van de bezetting in toenemende mate genoodzaakt om op dwangmiddelen te steunen en gezag en lokmiddelen zouden steeds minder een rol van betekenis spelen. Het regime liet zich kennen als een ‘schrikbewind’ en het zou steeds duidelijker worden dat, zoals Bert Voeten het al begin juli 1941 verwoordde, de ‘laars

62 Archief Meertens Instituut (MI). Collectie 496. Humanitas Levensboeken, 2013-. Inv. no. 5: Vallen en opstaan: de jonge jaren van Bob Fonhof / geschreven door Bob Fonhof ; bew.: Jolien van den Heuvel en Willem Jan Hagens [2012]. Dit boek is geschreven in samenwerking met de vereniging Humanitas, die ouderen helpt bij het optekenen van hun levensverhaal. In het boek nemen de herinneringen aan de oorlog, die Fonhof als kind in Haarlem beleefde, een belangrijke plaats in.

63

Mooy, Het Duitse schrikbewind, 01.02.1941, 37. 64 Sijes, De Arbeidsinzet, 117.

(27)

23

regeert’.65 Voor de Nederlanders was het de eerste keer in lange tijd dat ze werden geconfronteerd met een macht als die van de Duitsers en ze zouden zich steeds meer realiseren dat de bezetter niet zou terugschrikken voor harde maatregelen om zijn doelen te bereiken.

Net als in de rest van West-Europa zou in Nederland vanaf 1942 regelrechte exploitatie in toenemende mate de centrale doelstelling worden.66 In dat jaar kreeg Albert Speer de leiding over de Duitse economie in handen en dit was het begin van de exploitatie van de Nederlandse economie ten behoeve van de Duitse oorlogsvoering. Naast het sluiten van onrendabele ondernemingen en bedrijven die van weinig belang werden geacht voor de oorlogsindustrie was de gedwongen tewerkstelling van Nederlanders in Duitsland een van de maatregelen die Speer doorvoerde. Al op 28 februari 1941 was in Nederland de

‘ongewapende dienstplicht’ ingevoerd, die alle werklozen, man of vrouw, verplichtte binnen het Nederlandse gebied te werken. Op 23 maart 1942 werd deze gewijzigd, zodat nu elke Nederlander ook buiten de grenzen tewerkgesteld kon worden.67 Vanaf eind 1941, toen de Duitse verliezen toenamen en de oorlogsproductie moest worden uitgebreid, groeide het tekort aan arbeiders in Duitsland. Er moest iets gebeuren, ‘anders kon óf de productie die het front met goederen moest voeden niet voldoende op peil blijven óf kon het front niet langer van nieuwe soldaten worden voorzien’.68 Er werd besloten om de arbeidspools in de bezette gebieden in te gaan zetten en systematisch gebruik te maken van gedwongen arbeid.

In april 1942 werden met Holland-Aktion I onder leiding van Generalbevollmächtiger für den Arbeitseinsatz Fritz Sauckel, ‘leider der slavenmarkt’, de eerste Nederlandse arbeiders in Duitsland aan het werk gezet.69 In de daaropvolgende maanden zouden nog meerdere acties volgen en tussen april 1942 en april 1943 werden onder zijn leiding in totaal rond de 160.000 mannen tussen de 18 en 35 in Duitsland tewerkgesteld.70 De eerste groepen die in Duitsland moesten werken werden onverwachts gepakt, maar in de loop van het jaar zouden steeds meer jonge mannen onderduiken en wisten velen zich schuil te houden. ‘Niet iedere Nederlander kan onderduiken’ schreef Bert Voeten echter op 15 juni 1943 en

bovendien begonnen de Duitsers al in de zomer van 1942 met de jacht op de

‘ondergedokenen’.71 ‘German soldiers started swooping down on Hillegom, raiding homes or

65 Lammers, Vreemde overheersing, 96; Voeten, Doortocht, 09.02.1941, 48. 66

Klemann, Nederland, 1938-1948, 81. 67 Sijes, De Arbeidsinzet, 141.

68 Klemann, Nederland, 1938-1948, 84.

69 Deze ‘titel’ gaf Bert Voeten Fritz Sauckel op 30 augustus 1943. Voeten, Doortocht, 30.08.1943, 148. 70

Sijes, De Arbeidsinzet, 178.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

(dus: Jan zei, dat zijn broer ziek is geweest). Aldus werd het kaartbeeld vertroebeld en misschien gedeeltelijk onjuist. Het is inderdaad waarschijnlijk dat de tijd van het hulpww.

Dit vraagt van hen een grote professionaliteit in het bewust en actief aandacht schenken aan het mogelijk maken van ontmoetingen tussen gezinnen (Geens et al., 2018). Al deze

Die filosofies- opvoedkundige mandaat (grondslag) van die Pretorius-kommissie was tweërlei van aard: dat “die Christelike beginsel in onderwys en op- voeding erken, openbaar en

De allround waterbouwer kiest, beoordeelt en gebruikt bij het verwijderen van waterbouwkundige constructies het benodigde materiaal, gereedschap en materieel zorgvuldig, efficiënt

gepresenteerde afwegingskader, daar waar niet mogelijk was, zijn ze vertaald naar aanbevelingen (paragraaf 8.2). Doel van het afwegingskader is om de vergunningverlener een handvat

Aangezien het accommodatievermogen verloren gaat, wordt deze ingreep meestal niet bij jongere patiënten uitgevoerd.. Oog-

De verpleegkundigen in het werkveld, maar ook docenten en studenten, moeten gesensibili- seerd en getraind worden in het actief gebruiken van evidence based kennis en tools (on the

Toch valt de diameterverdeling erg mee (84 % in de goede diameter). De bladlengte op het veld is duidelijk beter dan van het monster. Dit komt waarschijnlijk omdat door