• No results found

Ouderlijke support en de jongere als slachtoffer van pesten : de rol van consciëntieusheid van de jongere.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ouderlijke support en de jongere als slachtoffer van pesten : de rol van consciëntieusheid van de jongere."

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN Graduate School of Childhood Development and Education

Ouderlijke Support en de Jongere als Slachtoffer van Pesten: De Rol van Consciëntieusheid van de Jongere.

Master Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam M. Knoeff (12427950) Begeleiding: MSc. K. Fischer & Dr. M. Majdandzic Amsterdam, juli 2019

(2)

Parental Support and the Adolescent as Being a Victim of Bullying: The Role of Conscientiousness of the Adolescent.

Abstract

Bullying is a problem with negative consequences for its victims, such as internalizing problems. According to previous research, contextual-factors and individual characteristics play an important role in being a victim of bullying. This two-wave longitudinal study, across a 1-year period, examined the relationship between parental support and being a victim of bullying, and the role of adolescent’s conscientiousness in this relationship. Participants (age = 11-13; N = 177; 51.7% male) completed the ADAPT (Adolescent Development and Peer and Parent Transactions) questionnaire regarding their social and emotional development. The results demonstrate that there is no relationship between parental support and being a victim of bullying when controlling for gender, education level and being a victim of bullying at time 1. Moreover, the results indicate that a high degree of parental support leads to an increase of being a victim of bullying, at a high degree of adolescent’s conscientiousness. The strength of this relation decreases at a lower degree of the adolescent’s conscientiousness. Future research should ascertain which contextual-factors and personality traits of

adolescents are of influence in reducing being a victim of bullying. These results enable the development of effective prevention- and intervention programs for reducing being a victim of bullying.

(3)

Ouderlijke Support en de Jongere als Slachtoffer van Pesten: De Rol van Consciëntieusheid van de Jongere.

Abstract

Slachtofferschap van pesten is een probleem met negatieve gevolgen voor de slachtoffers, zoals internaliserende problematiek. Uit eerder onderzoek bleek dat zowel contextfactoren als individuele kenmerken een belangrijke rol spelen in slachtofferschap van pesten. De huidige longitudinale studie bestond uit twee tijdsmomenten met een jaar verschil, en onderzocht de relatie tussen ouderlijke support en slachtofferschap van pesten, en de rol van

consciëntieusheid van de jongere in deze relatie. Deelnemers van 11-13 jaar (N = 177; 51.7% jongens) vulden de ADAPT (Adolescent Development and Peer and Parent Transactions) vragenlijst in aangaande hun sociaal emotionele ontwikkeling. Uit de resultaten blijkt geen relatie tussen ouderlijke support en slachtofferschap van pesten wanneer werd gecontroleerd voor geslacht, opleidingsniveau en slachtofferschap van pesten op tijdsmoment 1. Een ander resultaat laat zien dat een hoge mate van ouderlijke support leidt tot een toename van

slachtofferschap van pesten, bij een hoge mate van consciëntieusheid van de jongere. De sterkte van de associatie neemt af bij een lagere mate van consciëntieusheid.

Vervolgonderzoek moet uitwijzen welke contextuele factoren en persoonlijkheidskenmerken van jongeren van invloed zijn om slachtofferschap van pesten te verminderen. Door hier op in te spelen kunnen effectieve preventie- en interventieprogramma’s worden ontwikkeld voor het verminderen van slachtofferschap van pesten.

(4)

Ouderlijke Support en de Jongere als Slachtoffer van Pesten: De Rol van Consciëntieusheid van de Jongere.

Pesten is wereldwijd een groot probleem bij schoolgaande kinderen (Vanderbilt & Augustyn, 2010). Binnen het voortgezet onderwijs in Nederland geeft 8% van de leerlingen aan slachtoffer te zijn van pesten, waarbij 5% wekelijks of dagelijks wordt gepest (Scholte, Nelen, De Wit, & Kroes, 2016). Slachtoffers van pesten worden herhaaldelijk blootgesteld aan negatieve (agressieve) acties door één of meerdere personen (Olweus, 2001). Aandacht voor slachtoffers van pesten is van belang omdat zij vatbaar zijn voor internaliserende problemen zoals depressie, angstgevoelens en een laag zelfbeeld (Dake, Price, & Telljohann, 2003; Dill, Vernberg, Fonagy, Twemlow, & Gamm, 2004; Olweus & Limber, 2010). Zelfs jaren later kunnen zij hier nadelen van ondervinden (Hawker & Boulton, 2000). Dergelijke problemen kunnen negatieve consequenties hebben voor de maatschappij, zoals

ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid (Meijer, Smit, Schoemaker, & Cuijpers, 2006). Aandacht voor slachtoffers van pesten is specifiek van belang op middelbare scholen, omdat pesten onder middelbare scholieren het meest frequent voorkomt (Pellegrini, 2004; Wang, Iannotti, & Nansel, 2009). Effectieve preventie- en interventieprogramma’s om

slachtofferschap van pesten te voorkomen of verminderen bij middelbare scholieren zijn daarom noodzakelijk. Onderzoek naar contextfactoren waarin de jongere opgroeit en individuele kenmerken van de jongere kunnen bijdragen aan de effectiviteit van deze preventieprogramma’s omdat beide factoren een belangrijke rol spelen of een jongere slachtoffer wordt van pesten (Hodges & Perry, 1999).

Een contextfactor voor jongeren om slachtoffer te worden van pesten blijkt van kracht te zijn binnen de familie. Studies tonen aan dat de manier van opvoeden en ouderlijk

handelen direct of indirect van invloed zou kunnen zijn of de jongere slachtoffer wordt van pesten (Georgiou, 2008; Haynie et al., 2001). Dit komt doordat ouderlijke competenties worden geassocieerd met verschillende competenties en vaardigheden van jongeren die een rol kunnen spelen rondom slachtofferschap van pesten, zoals sociale competentie, school functioneren en vriendschapskeuze (Haynie et al., 2001). Daarnaast rapporteren slachtoffers van pesten het functioneren van de familie als negatiever dan jongeren die niet bij pesten betrokken zijn (Stevens, De Bourdeaudhuij, & Van Oost, 2002). Onder familie-functioneren wordt onder andere support vanuit ouder verstaan (Galambos, Barker, & Almeida, 2003) en speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van jongeren (Stadler, Feifel, Rohrmann, Vermeieren, & Poustka, 2010). Ouderlijke support wordt gekenmerkt door het creëren van een veilige en warme omgeving waarbij rekening wordt gehouden met behoeften van de

(5)

jongere (Prinzie, Stams, Dekoviç, Reijntjes, & Belsky, 2009). Uit longitudinaal onderzoek blijkt dat slachtoffers van pesten vaak weinig ouderlijke support ontvangen (Beran, Hughes, & Lupart, 2008). Dit komt volgens Cassidy (2009) doordat slachtoffers van pesten dit voor zichzelf houden en in stilte lijden waardoor ouders dit verkeerd interpreteren als een gebrek aan samenwerking. Vervolgens neemt hun ouderlijke steun af (Cassidy, 2009). Weinig ouderlijke support kan zelfs bijdragen aan het vermeerderen van suïcidale gedachten van slachtoffers van pesten (Bonanno & Hymel, 2010). Eerdere onderzoeken tonen aan dat een hoge mate van ouderlijke support, het risico vermindert dat een jongere slachtoffer wordt van pesten (Cheng et al., 2010; Wang et al, 2009). Volgens de meta-analyse van Lereya, Samara, en Wolke (2013), gebaseerd op 26 studies, wordt een hoge mate van support vanuit ouders gezien als een beschermende factor tegen slachtofferschap van pesten voor de jongere. Volgens Baldry en Farrington (2005) komt dit doordat ouderlijke support leidt tot

aanmoediging en waardering vanuit de ouder. Aanmoediging en waardering bevorderen de sociale vaardigheden van jongeren die van belang zijn voor positieve sociale interacties op school (Baldry & Farrington, 2005). Daarnaast stellen Cava, Musitu, en Murgui (2007) dat jongeren met veel ouderlijke support meer zelfvertrouwen ontwikkelen en zich minder alleen voelen. Laag zelfvertrouwen en ervaren eenzaamheid worden gezien als risicofactoren voor slachtofferschap van pesten (Salmivalli & Isaacs, 2005).

Aangaande het diathese-stressmodel is het van belang om naast omgevingsinvloeden van jongeren, stil te staan bij hun individuele kenmerken in de ontwikkeling van gedrag (Gazelle & Ladd, 2003). Mede hierdoor zijn niet alle jongeren in gelijke mate vatbaar voor negatieve invloeden vanuit de omgeving, omdat er bepaalde individuele kenmerken zijn die een beschermende functie aannemen tegen negatieve omgevingsinvloeden. Voorbeelden hiervan zijn intelligentie, een positieve instelling en een veerkrachtig karakter (Ince, Van Yperen, & Valkestijn, 2018). Daartegenover zijn er verschillende individuele kenmerken van jongeren die hen kwetsbaar maken voor omgevingsinvloeden, zoals een moeilijk

temperament (Belsky & Pluess, 2009) en hoge fysiologische reactiviteit tot stress (Boyce & Ellis, 2005). Onderzoek toont aan dat ook iemands persoonlijkheid bepaalt in hoeverre hij/zij wordt beïnvloed door omgevingsfactoren (Tennen, Affleck, & Armeli, 2005). Er worden vijf persoonlijkheidskenmerken onderscheiden: extraversie, vriendelijkheid, consciëntieusheid, emotionele stabiliteit en vindingrijkheid (Vanhalst et al., 2012). Garandeau en Cillessen (2006) suggereren dat bepaalde persoonlijkheidskenmerken jongeren vatbaar maken om slachtoffer te worden van pesten. In de huidige studie wordt onderzoek gedaan naar het persoonlijkheidskenmerk ‘consciëntieus’, omdat consciëntieusheid als belangrijkste factor

(6)

wordt beschouwd voor jongeren wat betreft interpersoonlijk functioneren (Jensen-Campbell & Malcolm, 2007). Consciëntieusheid staat voor gedrags- en cognitieve controle (Caspi, Roberts, & Shiner, 2005). Consciëntieuze jongeren zijn verantwoordelijk, attent, voorzichtig, volhardend en ordelijk (Caspi et al., 2005). Jongeren die laag scoren op het

persoonlijkheidskenmerk consciëntieus, zijn onverantwoordelijk, onbetrouwbaar, onvoorzichtig en snel afgeleid (Caspi et al, 2005).

Uit het onderzoek van Bollmer, Harris, en Milich (2006) bij 10-13 jarigen, blijkt een lage score op het persoonlijkheidskenmerk consciëntieus gerelateerd aan slachtofferschap van pesten. Uit meerdere onderzoeken komt een relatie tussen een lage score op

consciëntieusheid van de jongere en het risico dat zij slachtoffer worden van pesten naar voren (De Bolle & Tackett, 2013; Jensen-Campbell & Malcolm, 2007; Tani, Greenman, Schneider, & Fregoso, 2003). Een verklaring volgens Bollmer et al. (2006) kan zijn dat jongeren die laag scoren op consciëntieusheid, boosheid tonen of agressief overkomen, wat daders van pesten uitlokt om daadwerkelijk te gaan pesten. Het tonen van boosheid kan namelijk leiden tot verslechtering en verliezen van vriendschapsrelaties met leeftijdsgenoten (Von Salisch & Zeman, 2018), waardoor deze jongeren sociaal geïsoleerd kunnen raken. Sociale isolatie vergroot de kans op slachtofferschap van pesten (Cava et al, 2007) omdat daders van pesten slachtoffers uitkiezen met weinig vrienden zodat ze niet worden verdedigd (Crawford & Manassis, 2011). Daartegenover toont de studie van Jensen-Campbell en Malcolm (2007) aan dat consciëntieuze jongeren worden geaccepteerd door leeftijdsgenoten en kwalitatief sterke vriendschappen hebben. Dit komt mogelijk doordat consciëntieuze jongeren als betrouwbaar worden ervaren (Jensen-Campbell & Malcolm, 2007) en weinig kenmerken van agressiviteit laten zien omdat zij hun gedrag plannen en controleren (Van der Helm, Stams, Van Genabeek, & Van der Laan, 2012), waardoor zij positieve

vriendschapsrelaties ontwikkelen (Jensen-Campbell et al., 2002). Kwalitatief sterke vriendschappen kunnen jongeren beschermen tegen het worden van slachtoffer van pesten (Bollmer, Milich, Harris, & Maras, 2005).

Door de invloed van consciëntieusheid van jongeren te onderkennen als

beschermende factor tegen het worden van slachtoffer van pesten, kunnen preventie- en interventieprogramma’s worden aangepast aan dit persoonlijkheidskenmerk wat de effectiviteit van preventies mogelijk vergroot. Hierdoor wordt er niet alleen gekeken naar ouderlijke competenties om slachtofferschap van pesten bij de jongere te verminderen (Baldry & Farrington, 2005), maar wordt er ook rekening gehouden met de persoonlijkheid van de jongere. In de huidige studie zal daarom gekeken worden naar de rol van

(7)

consciëntieusheid van de jongere in de relatie tussen ouderlijke support en slachtofferschap van pesten. Op basis van de besproken onderzoeken wordt allereerst verwacht dat jongeren die een hoge mate van ouderlijke support ervaren, minder vaak slachtoffer worden van pesten. Daarnaast wordt verwacht dat de relatie tussen een hoge mate van ouderlijke support en jongeren die minder vaak slachtoffer worden van pesten, sterker is voor jongeren met een hoge mate van consciëntieusheid.

Methode Onderzoeksdesign

De ADAPT (Adolescent Development and Peer and Parent Transactions) vragenlijst werd afgenomen voor het onderzoeken van meerdere variabelen met betrekking tot de sociaal emotionele ontwikkeling van jongeren. De ADAPT studie was een longitudinaal onderzoek bestaande uit twee tijdsmomenten, waarbij er ongeveer een jaar tussen de tijdsmomenten zat. Tijdsmoment 1 (T1) vond plaats in mei 2017 en tijdsmoment 2 (T2) in maart/april 2018. De huidige studie richtte zich binnen deze tijdsmomenten op de variabelen ‘slachtofferschap van pesten, ‘ouderlijke support’ en ‘consciëntieusheid’.

Proefpersonen

Gedurende het eerste tijdsmoment namen 419 leerlingen (11-13 jaar) deel aan het onderzoek. Tijdens het tweede tijdsmoment namen 177 leerlingen deel aan het onderzoek. De 242 leerlingen die deelnamen aan het eerste tijdsmoment, maar afzagen van deelname aan het tweede tijdsmoment werden niet opgenomen in de analyses van de huidige studie. De

steekproef waarop de huidige studie was gebaseerd bestond uit 177 proefpersonen (51.7% jongens) afkomstig van twee middelbare scholen uit de provincies Noord-Holland en Flevoland. De meeste proefpersonen zaten ten tijde van het eerste meetmoment in de eerste klas (64.8%) en ten tijde van het tweede meetmoment in de tweede klas (71.2%). De meeste proefpersonen (80.8%) genoten een hoog opleidingsniveau, namelijk het vwo. Het

opleidingsniveau van de overige proefpersonen betrof havo (0.6%), vmbo/havo (13.6%) en vmbo (5.1%). Het merendeel van de proefpersonen was woonachtig bij beide ouders (92%). Procedure

Middelbare scholen uit Nederland zijn telefonisch en via de mail benaderd door proefleiders met informatie over het onderzoek. Speciaal voortgezet onderwijs werd

uitgesloten voor deelname. Na instemming vanuit scholen voor deelname aan het onderzoek, werden passieve toestemmingsbrieven met informatie over het onderzoek verstuurd naar de ouders/verzorgers van de leerlingen. Ouders/verzorgers hadden de mogelijkheid om

(8)

leerlingen namen niet deel aan het onderzoek. Voor beide tijdsmomenten gingen de

proefleiders langs bij de deelnemende scholen en gaven een korte instructie aan de leerlingen in een klaslokaal. Aan de leerlingen werd gevraagd hun naam in te vullen omdat de

vragenlijsten van verschillende meetmomenten aan dezelfde leerling gekoppeld moest worden. Vervolgens vulden de leerlingen zelfstandig de vragenlijst in. De leerlingen waren vrij om hun vinger op te steken en vragen te stellen tijdens de afname. De aanwezige

proefleiders beantwoordden de vragen. Daarnaast konden de leerlingen contact opnemen met een vertrouwenspersoon wanneer de vragenlijst bepaalde gedachtes en gevoelens opriep. Een meting vond plaats op één dag en duurde ongeveer één uur. Bij de uitnodiging voor een volgend meetmoment werd een anonieme samenvatting van de resultaten van het afgelopen jaar toegevoegd.

Maten

Slachtofferschap van pesten. Slachtoffer van pesten werd gemeten middels de subschaal ‘slachtoffer van pesten’ van de Nederlandse vertaling van The Bully/ Victim Self-Report Questionnaire (BVQ; Olweus, 1991). De zelfrapportage vragenlijst bestond uit 5 items gericht op het slachtofferschap van pesten. De items waren gericht op de afgelopen 5 dagen, het afgelopen schooljaar en vorig schooljaar. Een voorbeelditem was: ‘hoe vaak hebben andere leerlingen jou dit schooljaar gepest?’. In de vragenlijst werden beschrijvingen van intensiteit op 5-punts antwoordschalen gehanteerd met betrekking tot hoe vaak jongeren werden gepest. De antwoordschalen varieerden van bijvoorbeeld ‘helemaal niet’, ‘1 keer’, ‘2 keer’, ‘3 of 4 keer’ of ‘5 keer of meer’. Hierbij werd een minimumscore van 0 gehanteerd en een maximumscore van 4. Hoe hoger de score, hoe vaker de jongere slachtoffer was van pesten.

Uit de betrouwbaarheidsanalyse van de huidige studie bleek, voor de subschaal ‘slachtoffer van pesten’ van de Nederlandse vertaling van The Bully/ Victim Self-Report Questionnaire, op T1 een twijfelachtige betrouwbaarheid met een Cronbach’s a van .63 en op T2 een twijfelachtige betrouwbaarheid met een Cronbach’s a van .69. Uit een eerdere studie bleek echter een acceptabele betrouwbaarheid (a = .77) op de subschaal ‘slachtoffer van direct pesten’ van de Nederlandse vertaling van The Bully/ Victim Self-Report Questionnaire (Scholte, Van Lieshout, & Van Aken, 2001).

Ouderlijke support. Support vanuit ouders werd gemeten middels de subschaal ‘support’ van de Nederlandse vertaling van de Network of Relationship Inventory – Short form (NRI; Furman & Buhrmester, 1985). De zelfrapportage vragenlijst bestond uit 8 items gericht op ervaren support van ouder in het algemeen. Een voorbeelditem was: ‘hoe zeker ben

(9)

je ervan dat de relatie met je ouders zal blijven bestaan, wat er ook gebeurt?’. In de

vragenlijst werd een 5-punts Likertschaal gehanteerd, dit varieerde van 1 (weinig of niet) tot 5 (meer kan niet). Hierbij werd een minimumscore van 0 gehanteerd en een maximumscore van 4. Hoe hoger de score, hoe hoger de mate van support van ouders.

Uit de betrouwbaarheidsanalyse van de huidige studie bleek, voor de subschaal ‘support’ van de Nederlandse vertaling van de Network of Relationship Inventory – Short form, op zowel T1 als T2 een acceptabele betrouwbaarheid met een Cronbach’s a van .79. Daarnaast bleek uit een eerdere studie een hoge betrouwbaarheid (a = .94) op de subschaal ‘support vanuit moeder’ en een hoge betrouwbaarheid (a = .95) op de subschaal ‘support vanuit vader’ van de Network of Relationship Inventory (Furman & Buhrmester, 2009).

Consciëntieusheid. Consciëntieusheid werd gemeten middels de subschaal

‘consciëntieusheid’ van de Nederlandse vertaling van de Hierarchical Personality Inventory for Children (HIPIC; Mervielde & de Fruyt, 1999). De zelfrapportage vragenlijst bestond uit 6 items gericht op het meten van het persoonlijkheidskenmerk ‘consciëntieusheid’ in het algemeen. Drie items uit de vragenlijst werden gehercodeerd. Een voorbeelditem was: ‘ik zet me voor honderd procent in’. In de vragenlijst werd een 5-punt Likertschaal gehanteerd, variërend van 1 (past niet bij mij) tot 5 (past heel goed bij mij). Hierbij werd een

minimumscore van 0 gehanteerd en een maximumscore van 4. Hoe hoger de score, hoe beter het persoonlijkheidskenmerk ‘consciëntieusheid’ paste bij de jongere.

Uit de betrouwbaarheidsanalyse van de huidige studie bleek, voor de subschaal ‘consciëntieusheid’ van de Nederlandse vertaling van de Hierarchical Personality Inventory for Children, op T1 een acceptabele betrouwbaarheid met een Cronbach’s a van .71 en op T2 twijfelachtige betrouwbaarheid met een Cronbach’s a van .67. Uit eerder onderzoek bleek een hoge betrouwbaarheid (a ≥ .90) voor alle persoonlijkheidskenmerken van de Hierarchical Personality Inventory for Children (Vollrath, Hampson, & Torgersen, 2016).

Analyse

De 242 leerlingen die afzagen van deelname tijdens het tweede tijdsmoment stopten niet at random omdat een school besloot niet langer deel te nemen aan het onderzoek. Hierdoor is er niet gekozen voor ‘missing value imputation’ omdat er sprake was van

systematisch ontbrekende data. Daarnaast werden voorafgaand aan de analyses 11 van de 177 deelnemers verwijderd omdat zij één of meerdere vragenlijsten, betreffend de onderzochte variabelen, grotendeels niet hadden ingevuld. De overige niet ingevulde antwoorden werden opgelost met ‘missing data imputation’. Bovendien werd voorafgaand aan de analyses gecontroleerd voor de assumpties van een regressieanalyse voor de drie hoofdvariabelen

(10)

slachtofferschap van pesten (T2), ouderlijke support (T1) en consciëntieusheid van de jongere (T1). De assumptie van normaliteit werd deels geschonden. Ondanks dat uit de Kolmogorov-Smirnov-test en de histogram (Bijlage A, Figuur 1) bleek dat consciëntieusheid van de jongere normaal was verdeeld (p = .200), bleek uit de Kolmogorov-Smirnov-test en de histogrammen (Bijlage A, Figuren 2 en 3) geen sprake van normaliteit van de variabelen slachtofferschap van pesten en ouderlijke support (p < .001). Ook de assumptie van lineariteit werd deels geschonden. Middels de test voor lineariteit bleek de relatie tussen

consciëntieusheid van de jongere en slachtofferschap van pesten lineair (p = .996) en de relatie tussen ouderlijke support en slachtofferschap van pesten niet lineair (p = .007). Uit de Koenker-test bleek dat aan de assumptie van homoscedasticiteit werd voldaan (p = .199). Tot slot werd er gecontroleerd voor multicollineariteit aan de hand van de VIF (Variance

Inflation Factor). De VIF-waarde was 1.28 waardoor er geen sprake was van

multicollineariteit en aan de assumptie werd voldaan. Ondanks dat niet aan alle assumpties van een regressieanalyse werd voldaan, werden de analyses in de huidige studie uitgevoerd gezien de robuustheid van de meervoudige regressieanalyse.

Ten eerste werd er een Bivariate Pearson Correlatieanalyse uitgevoerd om de

onderlinge samenhang tussen de variabelen (slachtofferschap van pesten, ouderlijke support en consciëntieusheid) te onderzoeken op beide tijdsmomenten. Om de relatie tussen de onafhankelijke variabele op T1 (ouderlijke support) en de afhankelijke variabele op T2 (slachtoffer van pesten) te onderzoeken werd vervolgens een hiërarchische meervoudige regressieanalyse uitgevoerd, waarbij geslacht, opleidingsniveau en slachtofferschap van pesten op T1 als controlevariabelen werden toegevoegd. Alvorens de analyse werd uitgevoerd zijn de controlevariabelen geslacht en opleidingsniveau omgezet in dummyvariabelen. Tot slot werd de PROCESS-analyse van Hayes uitgevoerd om het mogelijk modererende effect van consciëntieusheid van de jongere op T1 te onderzoeken in de relatie tussen enerzijds ouderlijke support op T1 en de controlevariabelen en anderzijds slachtofferschap van pesten op T2. De data werden geanalyseerd door middel van IBM SPSS Statistics 24.

Resultaten Beschrijvende statistieken

In Tabel 1 zijn de gemiddelden en standaarddeviaties van de onderzochte variabelen opgenomen. Op zowel tijdsmoment 1 (T1) als tijdsmoment 2 (T2) zijn de gemiddelden van slachtofferschap van pesten laag, dat wil zeggen dat leerlingen zichzelf niet vaak als

(11)

tijdsmomenten hoog, leerlingen geven aan een hoge mate van support vanuit ouders te ervaren. Tot slot liggen de gemiddelden van consciëntieusheid op beide tijdsmomenten iets boven een gemiddelde score op de subschaal. Dit houdt in dat de deelnemers meer

consciëntieusheid ervaren bij zichzelf dan een gemiddelde score. Daarnaast zijn de correlaties tussen slachtofferschap van pesten, ouderlijke support en consciëntieusheid weergegeven in Tabel 1. Er is een Bivariate Pearson Correlatieanalyse uitgevoerd om de samenhang tussen deze variabelen te onderzoeken. In de tabel is een significante negatieve samenhang weergegeven tussen ouderlijke support op T1 en slachtoffer van pesten op beide

tijdsmomenten, T1: (r (166) = -.17, p = .027) en T2: (r (166) = -.18, p = .024). Dit betekent dat een hoge score op ouderlijke support samenhangt met een lage score op slachtofferschap van pesten op hetzelfde en een later tijdsmoment. Daarnaast is er significante positieve samenhang tussen ouderlijke support op T1 en consciëntieusheid van de jongere op zowel T1 (r (166) = .47, p < .001) als T2 (r (166) = .38, p < .001). Dit betekent dat een hoge score op ouderlijke support samenhangt met een hoge score op consciëntieusheid van de jongere op hetzelfde en een later tijdsmoment. Er is geen significante samenhang tussen

consciëntieusheid van de jongere op T1 en slachtofferschap van pesten op T1 en T2.

Tabel 1

Samenvatting van Correlaties, Gemiddelden, en Standaard Deviaties voor de scores op Slachtofferschap van Pesten, Ouderlijke Support en Consciëntieusheid op beide

tijdsmomenten 1 2 3 4 5 6 1. Slachtoffer pesten T1 - 2. Ouderlijke support T1 -.17* - 3. Consciëntieusheid T1 -.12 .47** - 4. Slachtoffer pesten T2 .42** -.18* -.02 - 5. Ouderlijke support T2 -.28** .61** .37** -.09 - 6. Consciëntieusheid T2 -.11 .38** .68** -.10 .44** - M .38 3.30 2.42 .24 3.26 2.44 SD .55 .50 .69 .47 .60 .72

Noot. Gemiddelde scores variëren van 0-4, waarbij een lage score duidt op een lage mate van de betreffende variabele. T1 = Tijdsmoment 1; T2 = Tijdsmoment 2. n = 166. * p < .05 (tweezijdig). ** p < .01 (tweezijdig).

(12)

De invloed van Ouderlijke Support op Slachtofferschap van Pesten

Om de relatie tussen ouderlijke support op T1 en slachtofferschap van pesten op T2 verder te onderzoeken, zijn de variabelen geslacht, opleidingsniveau en slachtofferschap van pesten op T1 toegevoegd als controlevariabelen, en is vervolgens een hiërarchische

meervoudige regressieanalyse uitgevoerd. In Tabel 2 zijn de uitkomsten van de hiërarchische meervoudige regressieanalyse weergegeven. Uit Model 1 blijkt dat ouderlijke support op T1 significant de variantie in slachtofferschap van pesten op T2 verklaart (F(1,163) = 5.39, p = .022). Ouderlijke support op T1 blijkt dus een significante voorspeller te zijn van

slachtofferschap van pesten op T2 (b = -.17, t (163) = -2.32, p = .022). Dit betekent dat als ouderlijke support op T1 toeneemt, slachtofferschap van pesten een jaar later afneemt. Dit model blijkt echter maar 3% (R2 = .026) van de totale variantie te verklaren, wat duidt op een zeer zwakke variantie. In Model 2 zijn de controlevariabelen toegevoegd. Model 2 is een significante verbetering van Model 1 (F(3,160) = 10.61, p = <.001) en verklaart 17,2% (R2 = .172) van de totale variantie in slachtofferschap van pesten op T2, wat duidt op een matige variantie. Uit Model 2 blijken de onafhankelijke variabelen op T1 significant de variantie in slachtofferschap van pesten op T2 te verklaren (F(4,160) = 9.54, p = <.001). Enkel de unieke predictor slachtofferschap van pesten op T1 blijkt een significante voorspeller van

slachtofferschap van pesten op T2 (b = .34, t (160) = 5.50, p <.001). Dit betekent dat wanneer een jongere op T1 slachtoffer is van pesten, de mate van slachtofferschap van pesten een jaar later toeneemt.

De Moderatie van Consciëntieusheid van de Jongere

Om te onderzoeken of consciëntieusheid de relatie tussen enerzijds ouderlijke support op T1, geslacht, opleidingsniveau en slachtofferschap van pesten op T1 en anderzijds

slachtofferschap van pesten op T2 modereert, is de PROCESS-analyse van Hayes uitgevoerd. In Tabel 3 worden de uitkomsten van de PROCESS-analyse weergegeven. Hierin is te zien dat 22,1% (R2 = .221) van de variantie in slachtofferschap van pesten op T2 wordt verklaard door de variabelen in Model 1, wat duidt op een matige variantie. Dit model is significant (F( 6, 158) = 7.48, p = <.001). Wanneer wordt gekeken naar de unieke predictoren blijkt

slachtofferschap van pesten op T1 een significante voorspeller van slachtofferschap van pesten op T2 (b = .35, t (158) = 5.68, p <.001). Dit betekent dat wanneer een jongere slachtoffer is van pesten op T1, de mate van slachtofferschap van pesten een jaar later toeneemt. Daarnaast is het interactie-effect een significante voorspeller van slachtofferschap van pesten op T2 (b = .20, t (158) = 1.99, p = .048). Dit betekent dat de sterkte van de relatie tussen ouderlijke support op T1 en slachtofferschap van pesten een jaar later, toeneemt bij

(13)

een hogere score op consciëntieusheid. De sterkte van de associatie neemt af bij een lagere score op consciëntieusheid.

Tabel 2

Hiërarchische Meervoudige Regressieanalyse voor de Relatie tussen Ouderlijke Support en Slachtofferschap van Pesten

Slachtofferschap pesten T2 B SE B β R2 F Model 1 Ouderlijke support T1 Model 2 Ouderlijke support T1 Geslacht Opleidingsniveau Slachtofferschap pesten T1 -.17 -.11 .01 .06 .34 .07 .07 .07 .08 .06 -.18* -.12 .01 .05 .40*** .03* .17*** 5.39* 9.54***

Noot. T1 = Tijdsmoment 1; T2 = Tijdsmoment 2; Geslacht 1 = man en 0 = vrouw;

Opleidingsniveau 1 = vwo en 0 = havo, vmbo/havo, vmbo. n = 166. * p < .05 (tweezijdig). ** p < .01 (tweezijdig). *** p < .001 (tweezijdig).

Tabel 3

PROCESS-analyse voor het Moderatie-effect van Consciëntieusheid.

Slachtofferschap pesten T2 B SE B t R2 F Model 1 Ouderlijke support T1 Consciëntieusheid T1 Ouderlijke support T1 x consciëntieus T1 Geslacht Opleidingsniveau Slachtofferschap pesten T1 -.09 .06 .20 .02 .05 .35 .08 .05 .10 .07 .08 .06 -1.02 1.03 1.99* .29 .63 5.68*** .22*** 7.48***

Noot. n = 166. T1 = Tijdsmoment 1; T2 = Tijdsmoment 2; Geslacht 1 = man en 0 = vrouw; Opleidingsniveau 1 = vwo en 0 = havo, vmbo/havo, vmbo. * p < .05 (tweezijdig). ** p < .01 (tweezijdig). *** p < .001.

(14)

Discussie

Om meer inzicht te krijgen in een contextuele factor en individueel kenmerk in het risico dat een jongere slachtoffer wordt van pesten, is onderzoek gedaan naar de relatie tussen ouderlijke support en slachtofferschap van pesten en de modererende rol van

consciëntieusheid van de jongere in deze relatie. De analyses van de huidige studie indiceren dat ouderlijke support een voorspeller is voor afname van slachtofferschap van pesten bij de jongere een jaar later. Wanneer echter wordt gecontroleerd voor de controlevariabelen geslacht, opleidingsniveau en slachtofferschap van pesten op tijdsmoment 1 (T1) blijkt ouderlijke support geen voorspeller voor afname van slachtofferschap van pesten een jaar later. Enkel slachtofferschap van pesten op een eerder tijdsmoment blijkt een voorspeller te zijn voor toename in de mate van slachtofferschap van pesten een jaar later. Daarnaast is het opmerkelijk dat uit de analyses volgt dat een hoge mate van ouderlijke support een jaar later leidt tot een toename van slachtofferschap van pesten bij een hoge mate van

consciëntieusheid van de jongere. De sterkte van de associatie neemt af bij een lagere score op consciëntieusheid.

De bevinding dat ouderlijke support een voorspeller is voor afname van

slachtofferschap van pesten bij de jongere een jaar later, komt overeen met eerder onderzoek waaruit blijkt dat een hoge mate van ouderlijke support, het risico vermindert dat een jongere slachtoffer wordt van pesten (Cheng et al., 2010; Lereya et al., 2013; Wang et al., 2009). Opmerkelijk is dat wanneer gecontroleerd wordt voor geslacht, opleidingsniveau en slachtofferschap van pesten op T1, de relatie tussen ouderlijke support en slachtofferschap van pesten niet volstaat. Enkel de controlevariabele slachtofferschap van pesten op T1 blijkt een voorspeller van toename in de mate van slachtofferschap van pesten een jaar later. Een mogelijke verklaring voor dit onderzoeksresultaat is dat slachtoffers van pesten uiteindelijk kunnen belanden in een vicieuze cirkel waarin slachtofferschap van pesten wordt verergerd (Goldbaum, Craig, Pepler, & Connolly, 2003; Menesini, Modena, & Tani, 2009). Deze vicieuze cirkel wordt mogelijk niet doorbroken door gedrags- en psychologische kenmerken van de slachtoffers (Dill et al, 2004), zoals angst voor afwijzing en slechte sociale

vaardigheden waardoor ze een makkelijk target blijven voor daders van pesten (Mulder & Van Aken, 2014).

De verwachting dat de relatie tussen een hoge mate van ouderlijke support en afname van slachtofferschap van pesten bij de jongere een jaar later, sterker is voor jongeren met een hoge mate van consciëntieusheid, wordt niet ondersteund in de huidige studie. Een hoge mate van ouderlijke support leidt namelijk een jaar later tot een toename van slachtofferschap van

(15)

pesten bij een hoge mate van consciëntieusheid van de jongere. Dit is in contrast met wat werd verwacht op basis van het diathese-stressmodel (Gazelle & Ladd, 2003) omdat het persoonlijkheidskenmerk consciëntieusheid in combinatie met de contextfactor ouderlijke support, geen beschermende functie aanneemt tegen slachtofferschap van pesten in de huidige studie. Een verklaring voor deze onverwachte bevinding kan zijn dat ouderlijke support uiteindelijk leidt tot overbescherming vanuit ouder wanneer ouderlijke support in extreme mate voorkomt (Georgiou, 2007). Overbescherming vormt namelijk een risicofactor voor slachtofferschap van pesten voor de jongere (Perren & Hornung, 2005). Dat een hoge mate van ouderlijke support leidt tot een toename van slachtofferschap van pesten, met name voor jongeren die in hoge mate consciëntieus zijn, komt mogelijk doordat deze jongeren graag alles goed georganiseerd willen hebben en ambitieus zijn, wat om kan slaan in perfectionisme (Stoeber, Otto, & Dalbert, 2009). Perfectionistische neigingen van jongeren kunnen stress bij hen veroorzaken (Chang, 2000) wat uiteindelijk overbescherming vanuit ouder kan oproepen. Jongeren die in lage mate consciëntieus zijn worden gekenmerkt als zorgeloos (Corr & Matthews, 2009), deze jongeren zullen zich daardoor minder aantrekken van hun omgeving waardoor ouderlijke support mogelijk minder op hen van invloed is. Wellicht zijn jongeren die in lage mate consciëntieus zijn en ouderlijke support ervaren, hierdoor uiteindelijk minder vaak slachtoffer van pesten in vergelijking met jongeren die in hoge mate consciëntieus zijn en ouderlijke support ervaren.

Bij het interpreteren van de resultaten van de huidige studie moet rekening worden gehouden met enkele beperkingen. Ten eerste is er een twijfelachtige betrouwbaarheid gebleken op beide tijdsmomenten voor het meten van slachtofferschap van pesten. Door in vervolgonderzoek gebruik te maken van meerdere informatiebronnen, in plaats van enkel de jongere als informatiebron, wordt de betrouwbaarheid van het onderzoek vergroot. Eerder onderzoek beveelt bijvoorbeeld een zelf-rapportagevragenlijst in combinatie met een peer-rapportagevragenlijst aan bij onderzoek naar slachtofferschap van pesten (Cullerton-Sen & Crick, 2005). Een peer-rapportagevragenlijst wordt aanbevolen omdat jongeren erkennen dat slachtoffers van pesten hulp nodig hebben waardoor zij gemotiveerd zijn om de vragenlijst eerlijk in te vullen, wellicht heeft niet elke leerling uit de klas een juiste opvatting over de betrokkenheid van een klasgenoot bij pesten, maar het gecombineerde oordeel van de gehele klas wordt als een nauwkeurig oordeel geschat (Baly, Cornell, & Lovegrove, 2014). Ten tweede heeft het gebruik van zelf-rapportage vragenlijsten mogelijk een vertekend beeld gegeven van de resultaten doordat deelnemers sociaal wenselijk hebben geantwoord. Middelbare scholieren kunnen bezorgd zijn over de positie die zij innemen in relaties met

(16)

leeftijdsgenoten, waardoor ze terughoudend kunnen zijn in de vermelding dat ze slachtoffer zijn van pesten omdat dit een aanwijzing is voor een lage status in de relatie met

leeftijdsgenoten (Pellegrini & Bartini, 2000). Slachtoffers van pesten kunnen zich ook schamen dat dit bij hen gebeurt waardoor ze niet rapporteren dat ze worden gepest (Bouman et al., 2012). Beide redeneringen kunnen leiden tot sociaal wenselijke antwoorden en een onderrapportage van de hoeveelheid slachtoffers van pesten. In vervolgonderzoek kan daarom naast een zelf-rapportage vragenlijst, ook gebruik worden gemaakt van andere instrumenten om sociaal wenselijkheid te verminderen. Een voorbeeld hiervan is het

toevoegen van een gestructureerd klinisch interview. Tot slot is de huidige studie uitgevoerd op slechts twee middelbare scholen uit twee provincies in Nederland, waardoor

generaliseerbaarheid van de uitspraken wordt beperkt voor Nederlandse middelbare scholieren. In vervolgonderzoek kan de vragenlijst op meerdere middelbare scholen en in verschillende provincies in Nederland worden uitgevoerd, waardoor er een representatief beeld ontstaat van Nederlandse middelbare scholieren.

Desondanks heeft de huidige studie verschillende sterke kanten. Ten eerste betreft de huidige studie een longitudinaal onderzoek waardoor uitspraken mogelijk zijn over

associaties over tijd. Ten tweede is er gecontroleerd voor controlevariabelen. Dit lijkt van belang in de huidige studie omdat hierdoor het effect op slachtofferschap van pesten een jaar later afhankelijk lijkt van andere factoren, in plaats van de verwachte ouderlijke support. Ten slotte is het toevoegen van een moderator van belangrijke waarde. Hierdoor wordt niet enkel naar de relatie tussen een contextfactor en slachtofferschap van pesten gekeken, maar wordt er ook onderzocht wat de invloed van een individueel kenmerk van de jongere kan zijn in deze relatie. Het diathese-stressmodel stelt namelijk dat naast omgevingsinvloeden van jongeren, rekening gehouden moet worden met hun individuele kenmerken omdat niet alle jongeren in gelijke mate vatbaar zijn voor negatieve invloeden vanuit de omgeving (Gazelle & Ladd, 2003). Het toevoegen van een moderator lijkt van belang in de huidige studie omdat er een interactie-effect blijkt tussen consciëntieusheid en ouderlijke support in relatie tot slachtofferschap van pesten.

Het voornaamste doel van de huidige studie was om bij te dragen aan de ontwikkeling van effectieve preventie- en interventieprogramma’s om slachtofferschap van pesten bij jongeren te verminderen of te voorkomen, door zowel rekening te houden met een

contextuele factor als een individueel kenmerk van de jongere (Hodges & Perry, 1999). Uit de huidige studie is echter een combinatie gebleken van een contextfactor en een individueel kenmerk waardoor slachtofferschap van pesten toeneemt. De (klinische) praktijk kan hierop

(17)

inspelen door rekening te houden met kinderen die in hoge mate consciëntieus zijn en veel ouderlijke support ervaren, omdat uit de huidige studie blijkt dat een combinatie van deze factoren een risico vormt voor toename van slachtofferschap van pesten. Een mogelijkheid is om bij eersteklassers van de middelbare school de ‘Hierarchical Personality Inventory for Children’ (HIPIC; Mervielde & de Fruyt, 1999) af te nemen om de mate van

consciëntieusheid bij de jongere te bepalen en de ‘ Network of Relationship Inventory – Short form’ (NRI; Furman & Buhrmester, 1985) af te nemen om de mate van ervaren ouderlijke support te bepalen. Wanneer de jongere tot de risico-doelgroep behoort kan de leerkracht in gesprek gaan met de jongere of er sprake is van slachtofferschap van pesten. Mocht hier vervolgens sprake van zijn, kan de leerkracht bijvoorbeeld de ‘Method of Shared Concern’ (Pikas, 2002) toepassen. Hierbij wordt in een gesprek met zowel het slachtoffer als de dader van pesten, gezamenlijk naar een oplossing gezocht die wordt vastgelegd in een

communicatiecontract (Van Rooijen-Mutsaers, Udo, Wienke, & Daamen, 2015).

Vervolgonderzoek moet uitwijzen of het ingrijpen door leerkracht bij jongeren die in hoge mate consciëntieus zijn en veel ouderlijke support ervaren, effectief is om eventuele slachtofferschap van pesten bij deze doelgroep te verminderen.

Mede doordat uit de huidige studie is gebleken dat ouderlijke support als contextfactor en consciëntieusheid als individueel kenmerk een matige variantie in slachtofferschap van pesten verklaart, is het aan te raden om in vervolgonderzoek een (context)factor toe te voegen. Mogelijk zijn andere contextuele- en individuele factoren, die niet zijn meegenomen in de analyses van de huidige studie, van invloed om slachtofferschap van pesten te verminderen bij jongeren. Volgens Sapouna en Wolke (2013) moet onderzoek naar slachtofferschap van pesten zich naast individuele- en familiaire factoren, ook richten op vriend-factoren van de jongere. Een hechte vriendschap, gekenmerkt door hoge mate van affectie en vertrouwen, kan een beschermende functie aannemen tegen slachtofferschap van pesten (Goldbaum et al., 2003; Kendrick, Jutengren, & Stattin, 2012). Er wordt gesproken van de ‘Friendship protection hypothesis’, die indiceert dat kwalitatieve vriendschappen tot vermindering van slachtofferschap in pesten kunnen leiden (Boulton, Trueman, Chau, Whitehand, & Amatya, 1999). Goldbaum et al. (2003) stellen dat een hechte

vriendschapsrelatie ondersteunend werkt voor slachtoffers van pesten doordat vrienden samen discussiëren over oplossingen tegen pesten. Daarnaast stellen Kendrick et al. (2012) dat hechte vrienden opkomen voor slachtoffers van pesten en hen verdedigen, waardoor de dader van pesten wordt afgeschrikt om in het vervolg nogmaals dezelfde jongere te pesten. Een mogelijke manier om vriend-factoren op te nemen in vervolgonderzoek is door na te

(18)

gaan van welke kwaliteit de vriendschap is van slachtoffers van pesten, omdat slachtoffers van pesten vriendschapsrelaties hebben van lagere kwaliteit in vergelijking met

leeftijdsgenoten die niet worden gepest (You & Bellmore, 2012).

De belangrijkste les van de huidige studie is het inzicht dat bepaalde jongeren meer of minder vatbaar zijn om slachtoffer te worden van pesten. Slachtofferschap van pesten lijkt in verband te staan met zowel contextuele factoren uit de omgeving als individuele kenmerken van de jongere. De huidige studie biedt het nieuwe inzicht dat consciëntieusheid van de jongere in combinatie met een hoge mate van ouderlijke support, een jaar later zorgt voor een toename van slachtofferschap van pesten. Het is onduidelijk hoe de relatie tussen ouderlijke support en slachtofferschap van pesten wordt beïnvloed door andere

persoonlijkheidskenmerken van de jongere en of dit mogelijk kan leiden tot vermindering van slachtofferschap van pesten. Daarnaast is geen onderzoek gedaan naar de rol van andere contextfactoren, zoals vriendschap, om slachtofferschap van pesten te verminderen.

Vervolgonderzoek moet uitwijzen welke contextuele factoren en persoonlijkheidskenmerken van jongeren van invloed zijn om slachtofferschap van pesten te verminderen. Door hier vervolgens op in te spelen kunnen effectieve preventie- en interventieprogramma’s worden ontwikkeld tegen slachtofferschap van pesten.

(19)

Literatuurlijst

Baldry, A. C., & Farrington, D. P. (2005). Protective factors as moderators of risk factors in adolescence bullying. Social Psychology of Education, 8(3), 263-284.

Baly, M. W., Cornell, D. G., & Lovegrove, P. (2014). A longitudinal investigation of self‐and peer reports of bullying victimization across middle school. Psychology in the

Schools, 51(3), 217-240.

Belsky, J., & Pluess, M. (2009). Beyond diathesis stress: differential susceptibility to environmental influences. Psychological Bulletin, 135(6), 885-908.

Beran, T. N., Hughes, G., & Lupart, J. (2008). A model of achievement and bullying: Analyses of the Canadian National Longitudinal Survey of Children and Youth data. Educational Research, 50(1), 25-39.

Bollmer, J. M., Harris, M. J., & Milich, R. (2006). Reactions to bullying and peer

victimization: Narratives, physiological arousal, and personality. Journal of Research in Personality, 40(5), 803-828.

Bollmer, J. M., Milich, R., Harris, M. J., & Maras, M. A. (2005). A friend in need: The role of friendship quality as a protective factor in peer victimization and bullying. Journal of Interpersonal Violence, 20(6), 701-712.

Bonanno, R. A., & Hymel, S. (2010). Beyond hurt feelings: Investigating why some victims of bullying are at greater risk for suicidal ideation. Merrill-Palmer Quarterly, 56(3), 420-440.

Boulton, M. J., Trueman, M., Chau, C. A. M., Whitehand, C., & Amatya, K. (1999). Concurrent and longitudinal links between friendship and peer victimization: Implications for befriending interventions. Journal of Adolescence, 22(4), 461-466. Bouman, T., Van der Meulen, M., Goossens, F. A., Olthof, T., Vermande, M. M., & Aleva,

E. A. (2012). Peer and self-reports of victimization and bullying: Their differential association with internalizing problems and social adjustment. Journal of School Psychology, 50(6), 759-774.

Boyce, W. T., & Ellis, B. J. (2005). Biological sensitivity to context: An evolutionary developmental theory of the origins and functions of stress reactivity. Development and Psychopathology, 17(2), 271-301.

Caspi, A., Roberts, B. W., & Shiner, R. L. (2005). Personality development: Stability and change. Annual Review of Psychology, 56(1), 453-484.

(20)

Cassidy, T. (2009). Bullying and victimization in school children: The role of social identity, problem-solving style, and family and school context. Social Psychology of

Education, 12(1), 63-76.

Cava, M. J., Musitu, G., & Murgui, S. (2007). Individual and social risk factors related to overt victimization in a sample of Spanish adolescents. Psychological

Reports, 101(1), 275-290.

Chang, E. C. (2000). Perfectionism as a predictor of positive and negative psychological outcomes: examining a mediation model in younger and older adults. Journal of Counseling Psychology, 47(1), 18-26.

Cheng, Y., Newman, I. M., Qu, M., Mbulo, L., Chai, Y., Chen, Y., & Shell, D. F. (2010). Being bullied and psychosocial adjustment among middle school students in China. Journal of School Health, 80(4), 193-199.

Corr, P. J., & Matthews, G. (2009). The Cambridge handbook of personality psychology. Cambridge: Cambridge University Press.

Crawford, A. M., & Manassis, K. (2011). Anxiety, social skills, friendship quality, and peer victimization: An integrated model. Journal of Anxiety Disorders, 25(7), 924-931. Cullerton-Sen, C., & Crick, N. R. (2005). Understanding the effects of physical and relational

victimization: the utility of multiple perspectives in predicting social-emotional adjustment. School Psychology Review, 34(2), 147-160.

Dake, J. A., Price, J. H., & Telljohann, S. K. (2003). The nature and extent of bullying at school. Journal of School Health, 73(5), 173-180.

De Bolle, M., & Tackett, J. L. (2013). Anchoring bullying and victimization in children within a Five‐Factor Model‐based person‐centred framework. European Journal of Personality, 27(3), 280-289.

Dill, E. J., Vernberg, E. M., Fonagy, P., Twemlow, S. W., & Gamm, B. K. (2004). Negative affect in victimized children: the role of social withdrawal, peer rejection, and attitudes toward bullying. Journal of Abnormal Child Psychology, 32(2), 159–173. Furman, W., & Buhrmester, D. (1985). Children’s perceptions of the personal relationships in

their social networks. Developmental Psychology, 21(6), 1016-1024.

Furman, W., & Buhrmester, D. (2009). Methods and measures: The network of relationships inventory: Behavioral systems version. International Journal of Behavioral

(21)

Galambos, N. L., Barker, E. T., & Almeida, D. M. (2003). Parents do matter: Trajectories of change in externalizing and internalizing problems in early adolescence. Child Development, 74(2), 578-594.

Garandeau, C. F., & Cillessen, A. H. (2006). From indirect aggression to invisible

aggression: A conceptual view on bullying and peer group manipulation. Aggression and Violent Behavior, 11(6), 612-625.

Gazelle, H., & Ladd, G. W. (2003). Anxious solitude and peer exclusion: A diathesis–stress model of internalizing trajectories in childhood. Child Development, 74(1), 257-278. Georgiou, S. N. (2008). Parental style and child bullying and victimization experiences at

school. Social Psychology of Education, 11(3), 213-227.

Goldbaum, S., Craig, W. M., Pepler, D., & Connolly, J. (2003). Developmental trajectories of victimization: Identifying risk and protective factors. Journal of Applied School Psychology, 19(2), 139-156.

Hawker, D. S., & Boulton, M. J. (2000). Twenty years' research on peer victimization and psychosocial maladjustment: A meta-analytic review of cross-sectional studies. The Journal of Child Psychology and Psychiatry and Allied Disciplines, 41(4), 441-455. Haynie, D. L., Nansel, T., Eitel, P., Crump, A. D., Saylor, K., Yu, K., & Simons-Morton, B.

(2001). Bullies, victims, and bully/victims: Distinct groups of at-risk youth. The Journal of Early Adolescence, 21(1), 29-49.

Hodges, E. V., & Perry, D. G. (1999). Personal and interpersonal antecedents and consequences of victimization by peers. Journal of Personality and Social Psychology, 76(4), 677–685.

Ince, D., Van Yperen, T., & Valkestijn, M. (2018). Top tien beschermende factoren voor een positieve ontwikkeling van jeugdigen. Geraadpleegd op 1 maart 2019, van

https://www.nji.nl/nl/Download-NJi/Publicatie-NJi/Top-tien-positieve-ontwikkeling-jeugd.pdf

Jensen-Campbell, L. A., & Malcolm, K. T. (2007). The importance of conscientiousness in adolescent interpersonal relationships. Personality and Social Psychology

Bulletin, 33(3), 368-383.

Jensen-Campbell, L. A., Adams, R., Perry, D. G., Workman, K. A., Furdella, J. Q., & Egan, S. K. (2002). Agreeableness, extraversion, and peer relations in early adolescence: Winning friends and deflecting aggression. Journal of Research in Personality, 36(3), 224-251.

(22)

Kendrick, K., Jutengren, G., & Stattin, H. (2012). The protective role of supportive friends against bullying perpetration and victimization. Journal of Adolescence, 35(4), 1069-1080.

Lereya, S. T., Samara, M., & Wolke, D. (2013). Parenting behavior and the risk of becoming a victim and a bully/victim: A meta-analysis study. Child Abuse & Neglect, 37(12), 1091-1108.

Meijer, S. A., Smit, F., Schoemaker, C. G., & Cuijpers, P. (2006). Gezond verstand. Evidence-based preventie van psychische stoornissen. Geraadpleegd op 25 januari 2019, van https://www.rivm.nl/publicaties/gezond-verstand-evidence-based-preventie-van-psychische-stoornissen

Menesini, E., Modena, M., & Tani, F. (2009). Bullying and victimization in adolescence: Concurrent and stable roles and psychological health symptoms. The Journal of Genetic Psychology, 170(2), 115-134.

Mervielde, I., & De Fruyt, F. (1999). Construction of the Hierarchical Personality Inventory for Children (HiPIC). In I. Mervielde, I. Deary, F. De Fruyt, & F. Ostendorf (Eds.), Personality psychology in Europe. Proceedings of the Eight European Conference on Personality Psychology. Tilburg: Tilburg University Press.

Mulder, S. F., & Van Aken, M. A. (2014). Socially anxious children at risk for victimization: The role of personality. Social Development, 23(4), 719-733.

Olweus, D. (1991). Bully/victim problems among school children: Basic facts and effects of a school bases intervention program. In D. J. Pepler & K. H. Rubin (Eds.), The

development and treatment of childhood aggression (pp. 411-448). Hillsdale, NJ: Erlbaum.

Olweus, D. (2001). Peer harassment: A critical analysis and some important issues. In J. Juvonen & S. Graham (Eds.), Peer harassment in school: The plight of the vulnerable and victimized (pp. 3–20). New York: Guilford Press.

Olweus, D., & Limber, S. P. (2010). Bullying in school: Evaluation and dissemination of the Olweus Bullying Prevention Program. American Journal of Orthopsychiatry, 80(1), 124-134.

Pellegrini, A. D. (2004). Bullying during the middle school years. In C. E. Sanders & G. D. Phye (Eds.), Bullying: implication for the classroom (pp. 177-202). California: Elsevier Academic Press.

(23)

Pellegrini, A. D., & Bartini, M. (2000). A longitudinal study of bullying, victimization, and peer affiliation during the transition from primary school to middle school. American Educational Research Journal, 37(3), 699-725.

Perren, S., & Hornung, R. (2005). Bullying and delinquency in adolescence: Victims’ and perpetrators’ family and peer relations. Swiss Journal of Psychology, 64(1), 51-64. Pikas, A. (2002). New developments of the shared concern method. School Psychology

International, 23(3), 307-326.

Prinzie, P., Stams, G. J. J. M., Dekoviç, M., Reijntjes, A. H. A., & Belsky, J. (2009). The relations between parents’ Big Five personality factors and parenting: A meta-analytic review. Journal of Personality and Social Psychology, 97(2), 351–362.

Salmivalli, C., & Isaacs, J. (2005). Prospective relations among victimization, rejection, friendlessness, and children's self‐and peer‐perceptions. Child Development, 76(6), 1161-1171.

Sapouna, M., & Wolke, D. (2013). Resilience to bullying victimization: The role of

individual, family and peer characteristics. Child Abuse & Neglect, 37(11), 997-1006. Scholte, R. H., Van Lieshout, C. F., & Van Aken, M. A. (2001). Perceived relational support

in adolescence: Dimensions, configurations, and adolescent adjustment. Journal of Research on Adolescence, 11(1), 71-94.

Scholte, R., Nelen, W., De Wit, W. & Kroes, G. (2016). Sociale veiligheid in en rond scholen. Geraadpleegd op 25 januari 2019, van

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2016/12/23/sociale-veiligheid-in-en-rond-scholen.

Stadler, C., Feifel, J., Rohrmann, S., Vermeiren, R., & Poustka, F. (2010). Peer-victimization and mental health problems in adolescents: Are parental and school support

protective? Child Psychiatry & Human Development, 41(4), 371-386.

Stevens, V., De Bourdeaudhuij, I., & Van Oost, P. (2002). Relationship of the family

environment to children's involvement in bully/victim problems at school. Journal of Youth and Adolescence, 31(6), 419-428.

Stoeber, J., Otto, K., & Dalbert, C. (2009). Perfectionism and the Big Five: Conscientiousness predicts longitudinal increases in self-oriented perfectionism. Personality and Individual Differences, 47(4), 363-368.

Tani, F., Greenman, P. S., Schneider, B. H., & Fregoso, M. (2003). Bullying and the Big Five: A study of childhood personality and participant roles in bullying

(24)

Tennen, H., Affleck, G., & Armeli, S. (2005). Personality and daily experience revisited. Journal of Personality, 73(6), 1465-1484.

Van der Helm, P., Stams, G. J., van Genabeek, M., & van der Laan, P. (2012). Group climate, personality, and self-reported aggression in incarcerated male youth. The Journal of Forensic Psychiatry & Psychology, 23(1), 23-39.

Van Rooijen-Mutsaers, K., Udo, N., Wienke, D., & Daamen, W. (2015). Wat werkt tegen pesten? Geraadpleegd op 16 juli 2019, van

https://www.leraar24.nl/app/uploads/Watwerkt_Pesten.pdf

Vanderbilt, D., & Augustyn, M. (2010). The effects of bullying. Paediatrics and Child Health, 20(7), 315-320.

Vanhalst, J., Klimstra, T. A., Luyckx, K., Scholte, R. H., Engels, R. C., & Goossens, L. (2012). The interplay of loneliness and depressive symptoms across adolescence: Exploring the role of personality traits. Journal of Youth and Adolescence, 41(6), 776-787.

Vollrath, M. E., Hampson, S. E., & Torgersen, S. (2016). Constructing a short form of the hierarchical personality inventory for children (HiPIC): the HiPIC‐30. Personality and Mental Health, 10(2), 152-165.

Von Salisch, M., & Zeman, J. L. (2018). Pathways to reciprocated friendships: A cross-lagged panel study on young adolescents’ anger regulation towards friends. Journal of Youth and Adolescence, 47(3), 673-687.

Wang, J., Iannotti, R. J., & Nansel, T. R. (2009). School bullying among adolescents in the United States: Physical, verbal, relational, and cyber. Journal of Adolescent

Health, 45(4), 368-375.

You, J. I., & Bellmore, A. (2012). Relational peer victimization and psychosocial adjustment: The mediating role of best friendship qualities. Personal Relationships, 19(2), 340-353.

(25)

Bijlage A

Figuur 1. Assumptie normaliteit Consciëntieusheid op tijdsmoment 1 (n = 166).

(26)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Gods Geest zal je volledig doordringen om zo te kunnen leven naar het voorbeeld van Jezus?. Ben je bereid om het volgend jaar naar de samenkomsten van de catechese te

Een tweede perspectief heeft eveneens oog voor de invloed die ouders op kinderen uitoefenen, maar bekijkt de ouder-kind relatie niet als een geïsoleerd verband,

Twee weken na onze eerste bijeenkomst in het bisschopshuis komen we met de IJD-jongeren terug samen om ons te verdiepen in de psalmen, dit keer digitaal.. Om stipt 20u zit

Wat we niet wisten, is dat deze collage er helemaal anders uit zou zien aan het einde van de avond, wanneer we dit opnieuw zouden doen.. We gingen even dieper in op het beeld dat

Deze avond hielp me om biddend de veertigdagentijd verder in te gaan, om samen met de psalmist te bidden ‘Schep, o God, een zuiver hart in mij’.. Daarna namen gastsprekers Geert,

Zelf koos ik voor vers 14 ‘De HEER is mijn sterkte, mijn lied, hij gaf me de overwinning’ omdat mijn geloof sterk aan muziek is gebonden.. We sloten de avond af met een gebed en

Omdat de bezoekers op elk willekeurig moment in een van deze groepen ingedeeld werden en baliemedewerkers niet op de hoogte waren van het type handvest (ambities, weinig ambitieus,

Uit de vragen die de jongeren hebben beantwoord, bleek dat jongeren met dyslexie lager scoren op leesplezier en leesvertrouwen en lezen ook vaker vermijden dan jongeren zonder