• No results found

Verantwoordelijkheidstoedeling aan medewerkers met assisterende beroepen in de ziekenhuiszorg : een kwestie van zelfregulering of vragen de ontwikkelingen om wetgeving?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verantwoordelijkheidstoedeling aan medewerkers met assisterende beroepen in de ziekenhuiszorg : een kwestie van zelfregulering of vragen de ontwikkelingen om wetgeving?"

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Verantwoordelijkheidstoedeling aan medewerkers met

assisterende beroepen in de ziekenhuiszorg:

een kwestie van zelfregulering of vragen de ontwikkelingen om

wetge-ving?

Masterscriptie gezondheidsrecht

Marianne Voskamp- van Leeuwen Studentnummer 10915168 Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Rechtsgeleerdheid Begeleider: mw. mr. dr. R.P. Wijne Tweede lezer: dhr. prof. dr. J. Legemaate Studiejaar 2015-2016

(2)

Inhoudsopgave: 1. Inleiding 1 1.1. Aanleiding 1 1.2. Doelstelling en onderzoeksvraag 1 1.3. Methodologie en opzet 2 1.4. Afbakening onderzoek 2 2. Verantwoorde zorg 3 2.1. Inleiding 3

2.2. Wettelijke verankering verantwoorde zorg 3

2.3. Geconditioneerde zelfregulering in relatie tot de Kwaliteitswet Zorginstellingen 4

2.4. Toezicht op de kwaliteit van zorg 5

2.5. Organisatie van zorgverlening 5

2.6. Verantwoordelijkheidstoedeling 6

2.7. De professionele standaard 7

2.8. Beschouwing 8

3. De Wet BIG en beroepen in de ziekenhuiszorg 9

3.1. Inleiding 9

3.2. Doelstelling van de Wet BIG 9

3.3. Beroepenregulering in de Wet BIG 10

3.3.1. Beroepen gebaseerd op artikel 3 Wet BIG 10

3.3.2. Beroepen geregeld krachtens artikel 34 Wet BIG 10

3.4. De assisterende beroepen nader belicht 11

3.4.1. Opmerking vooraf 11

3.4.2. Regeling doktersassistent 11

3.4.3. Regeling operatieassistent 12

3.4.4. Regeling anesthesieassistent 12

3.5. De opdrachtrelatie tussen artsen en assistenten 13

3.6. Beschouwing 15

4. Ontwikkelingen ten aanzien van beroepen in de ziekenhuiszorg 16

4.1. Inleiding 16

4.2. Taakherschikking 16

4.2.1. Ontstaan en ontwikkeling fenomeen taakherschikking 16 4.2.2. Juridische kaders en knelpunten van taakherschikking 17 4.2.3. Betekenis van taakherschikking voor assisterende beroepen 18

4.3. Het debat “naar nieuwe zorg en zorgberoepen” 18

4.3.1. De essentie van dit debat 18

4.3.2. Betekenis van dit de debat voor assisterende beroepen in de ziekenhuiszorg 19

4.3.3. Mogelijke juridische knelpunten 19

4.4. Beleidsreactie tweede evaluatie Wet BIG 19

4.5. Beschouwing 20

5. Onderzoek naar antwoorden op openstaande vragen 21

5.1. Inleiding 21

(3)

5.2.1. De opleidingsregeling tot doktersassistent 22 5.2.2. De opleidingsregeling tot anesthesie- en operatieassistent 23

5.3. Ingehaald door de ontwikkelingen? 24

5.4. Professionele standaarden van assistenten 25

5.5. Verantwoordelijkheidstoedeling in kwaliteitsstandaarden 26

5.6. Onderzoeken en verbeteren opdrachtrelatie artsen en assistenten 27

5.7. Voorstel tot borging van verantwoordelijkheidstoedeling 29

6. Conclusie en aanbevelingen 31

6.1. Inleiding 31

6.2. Op welke wijze …? 31

6.3. Leidt dit redelijkerwijs tot verantwoorde zorg? 31

6.4. Behoeft deze praktijk (met het oog op de toekomst) nadere regulering? 32

Nawoord 35

Literatuurlijst 36

Jurisprudentielijst 39

Bijlage 1: Onderzoek verantwoordelijkheidstoedeling in kwaliteitsstandaarden 40

Bijlage 2: Uitleg over onderzoeksvoorstel Ziekenhuis X 41

(4)

1

Hoofdstuk 1: Inleiding

1.1. Aanleiding

Observaties op de werkvloer en vragen van medewerkers, artsen en managers in mijn huidige werkpraktijk als opleidingsadviseur in een STZ ziekenhuis vormen de aanleiding voor deze

scrip-tie.1 In het ziekenhuis krijgen assistenten (dokters-, operatie- en anesthesieassistenten) geregeld

opdrachten om werkzaamheden uit te voeren die verder gaan dan het “traditionele” werkpakket

van hun beroep.2 Enkele voorbeelden:

- Assistenten krijgen de opdracht tot het elektronisch genereren van (herhaal-) recepten voor

medicatie.3

- Vanwege de logistiek op de operatiekamer worden operatieassistenten getraind om tijdens

operaties ook de doorlichtingsapparatuur te kunnen bedienen.4

- Anesthesieassistenten wordt gevraagd om in opdracht van een anesthesist, weliswaar met supervisie op afstand, patiënten preoperatief te “zien” en informed consent aangaande de

an-esthesie af te nemen.5

- Om organisatorische redenen leert de doktersassistente een perifeer infuusnaald in te brengen, vervolgens staat ter discussie of zij via die naald intraveneus medicatie mag toedienen.

- Een dermatoloog traint doktersassistenten in het nemen van huidbiopten met het doel deze

taak aan hen op te dragen.6

- Een specialist verzoekt doktersassistenten (goedaardige) uitslagen van onderzoeken telefonisch aan patiënten mede te delen en eventuele vragen te beantwoorden.

Het overdragen van dergelijke taken gebeurt op initiatief van de arts en leidt binnen het ziekenhuis tot wisselende reacties. Sommige artsen en managers tonen begrip, vanwege het (vermoedelijke) positieve effect op de wachttijden voor patiënten. De assistenten in kwestie zijn meestal enthou-siast over de geboden kans om nieuwe interessante taken te mogen uitvoeren. Maar er is ook sprake van onbehagen en weerstand bij zowel collega artsen, managers, verpleegkundigen als assistenten. Zij vragen zich af of deze verschuiving van taken verantwoord is en vrezen dat de patiëntveiligheid in het geding is.

1.2. Doelstelling en onderzoeksvraag

Deze masterscriptie richt zich op de situatie van medewerkers met assisterende beroepen in zie-kenhuizen. Ik wil onderzoeken wat de juridische basis is voor het aan hen toebedelen van uiteen-

1 STZ is een vereniging van 27 topklinische opleidingsziekenhuizen. Naast het bieden van topklinische zorg is

het opleiden van uiteenlopende zorgprofessionals een hoofddoelstelling van deze ziekenhuizen, zie www.stz.nl.

2 Officieel wordt de assistent bij anesthesie anesthesiemedewerker genoemd, voor de eenheid in taalgebruik

kies ik er voor hem in deze scriptie anesthesieassistent te noemen.

3 KNMG, Wie mogen geneesmiddelen voorschrijven?, MC, 2014/40, p. 1955 [online].

4 Dreessen, Geen röntgen voor operatieassistenten, OK-operationeel, 2014, p.22-24. Zie ook: Van Hoorn,

De grote doorlicht discussie deel I, OK operationeel, 2014, p.14-19.

5 De richtlijn preoperatief traject schrijft voor dat de anesthesioloog eindverantwoordelijk is voor het preopera-

tief onderzoek en beschrijft de taken van de anesthesioloog, zoals het vastleggen van informed consent voor de anesthesiologische behandeling. De bijlage bij deze richtlijn vermeldt dat de richtlijn niet voor alle taken specifiek voorschrijft welke functionaris ermee belast is, dit dient lokaal vastgelegd te worden, Richtlijn Het Preoperatief Traject 2010. Zie ook: Van Gelder & Kop, Taakherschikking botst met wet, MC, 2008/43, p. 1784-1787.

6 Diederen, Rijnland Ziekenhuis introduceert nieuwe manier van werken op afdeling Dermatologie, in:

(5)

2

lopende taken en verantwoordelijkheden in de dagelijkse praktijk; wie of wat normeert het hande-len van assistenten? Met dit onderzoek hoop ik inzichtelijk te maken of de visie op beroepenregule-ring die aan de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) ten grondslag ligt, toereikend is voor de huidige ziekenhuiszorg, waarin medewerkers met assisterende beroepen een prominentie plaats innemen.

Met als uitgangspunt de artikelen 2 lid 2 en art 3 (eerste volzin) van de Kwaliteitswet Zorginstellin-gen (Kwzi) en de doelstelling een juridische bijdrage te willen leveren aan het debat over zorg-beroepen van de toekomst, kom ik tot de volgende onderzoeksvraag:

Op welke wijze vindt in Nederlandse ziekenhuizen de verantwoordelijkheidstoedeling aan mede-werkers met assisterende beroepen (dokters-, operatie- , en anesthesieassistenten) plaats en leidt dit redelijkerwijs tot verantwoorde zorg, of behoeft deze praktijk (mede met het oog op de toe-komst) nadere regulering?

1.3. Methodologie en opzet

Dit onderzoek naar de personele kant van verantwoorde zorg is gebaseerd op literatuurstudie. Be-langrijke theoretische bronnen zijn de wetgevingsliteratuur, wetsevaluaties, onderzoeksrapporten van overheidsinstanties, jurisprudentie en handboeken. Om zicht te krijgen op de huidige praktijk en meningen hieromtrent zijn verschillende internetbronnen bestudeerd, zoals kwaliteits-jaarverslagen van ziekenhuizen en websites van de beroepsorganisaties van assistenten.

Als eerste wordt in hoofdstuk 2 het begrip verantwoorde zorg uit de Kwzi geanalyseerd. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de wettelijke verankering van assisterende beroepen onderzocht, waarbij de Wet BIG als uitgangspunt dient. In hoofdstuk 4 worden ontwikkelingen ten aanzien van beroepen in de ziekenhuiszorg onderzocht, zoals taakherschikking en het debat over nieuwe zorgberoepen. Hoofdstuk 5 is gewijd aan beantwoording van vragen, die in de voorgaande hoofdstukken opge-worpen zijn, wat leidt tot voorlopige conclusies en aanbevelingen. Gevonden inzichten worden in hoofdstuk 6 samengevat, wat leidt tot beantwoording van de onderzoeksvraag en afrondende aan-bevelingen.

1.4. Afbakening onderzoek

Bovenstaande onderzoeksvraag is een brede vraag. Om tot een heldere beantwoording te komen, worden de onderlinge verschillen in werkzaamheden tussen de assisterende beroepen zoveel mo-gelijk buiten beschouwing gelaten, de overeenkomsten zijn uitgangspunt. Uitzondering vormt de bespreking van de juridische verankering van deze beroepen (hoofdstuk 3).

Onderwerp van deze scriptie is de verantwoordelijkheidstoedeling aan assistenten. Dit onderwerp wordt benaderd vanuit de kwaliteitswetgeving voor de gezondheidszorg. Het civielrechtelijke vraagstuk omtrent aansprakelijkheid in geval het handelen van de assistent tot schade leidt, wordt

in deze scriptie niet behandeld. 7 Ook wordt eventuele strafrechtelijke vervolging buiten

beschou-wing gelaten. Tenslotte zij opgemerkt dat ook de financiering van de gezondheidszorg, als

mogelij-ke bron van invloed op verantwoordelijkheidstoedeling, in deze scriptie niet aan de orde komt.8

7 Zie artikel 6:76 Burgerlijk Wetboek en artikel 6: 170 Burgerlijk Wetboek.

8 NZA, Advies Taakherschikking in de tweedelijns somatische zorg en curatieve geestelijke gezondheidszorg,

(6)

3

Hoofdstuk 2. Verantwoorde zorg

2.1. Inleiding

Artikel 2, lid 1, eerste volzin, van de Kwaliteitswet Zorginstellingen (Kwzi) luidt: de zorgaanbieder biedt verantwoorde zorg aan. Artikel 3, eerste volzin, Kwzi legt verband tussen verantwoorde zorg en de organisatie van zorgverlening: de zorgaanbieder organiseert de zorgverlening op zodanige wijze, voorziet de zorginstelling zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materi-eel, en draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling, dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot een verantwoorde zorg. Ten aanzien van zorgprofessionals geeft arti-kel 2, lid 2 Kwzi de regel dat personen die de zorg verlenen handelen in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hen geldende professionele stan-daard.

In dit hoofdstuk wordt onderzocht wat de wetgever verstaat onder verantwoorde zorg, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan het personele aspect van verantwoorde zorg. Allereerst wordt in paragraaf 2.2. de wettelijke verankering van verantwoorde zorg behandelt. Vervolgens ga ik in paragraaf 2.3. in op “geconditioneerde zelfregulering”, de sturingsvisie die ten grondslag ligt

aan de Kwzi.9 Dan volgt een paragraaf over het toezicht op de kwaliteit van zorg (par. 2.4.). Hierna

richt de aandacht zich op de organisatie van zorg en worden de begrippen professionele standaard en verantwoordelijkheidstoedeling uitgewerkt. (par. 2.5. en 2.6.). Het hoofdstuk wordt afgesloten met een afrondende beschouwing (par. 2.7.).

2.2. Wettelijke verankering verantwoorde zorg

Het begrip verantwoorde zorg is geïntroduceerd in de Kwzi, die op 1 april 1996 in werking trad. De wet kwam tot stand na intensief overleg tussen zorgaanbieders, zorgverzekeraars en patiënten- en

consumentenorganisaties.10 Dit overleg resulteerde in de nota “Kwaliteit en Zorg”, die verwoordt

dat op grond van zorginhoudelijke en bestuurlijke motieven behoefte bestaat aan nieuw beleid ten

aanzien van de kwaliteit van zorgverlening.11 De nota spreekt over verantwoorde zorgverlening en

geeft aan op welke manier dit bereikt zou moeten worden. 12 Deze inhoudelijke eisen zijn terug te

vinden in de tweede volzin van artikel 2, lid 1 Kwzi: onder verantwoorde zorg wordt verstaan zorg van goed niveau, die in ieder geval doeltreffend, doelmatig en patiëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de reële behoefte van de patiënt. Deze opsomming is niet limitatief, want door te spreken van “in ieder geval” maakt de wetgever duidelijk dat verantwoorde zorg uit meer bestaat,

bijvoorbeeld veiligheid en deskundigheid.13

De norm verantwoorde zorg moet in de praktijk worden ingevuld. De manier waaróp dit gebeurt is niet zozeer van belang, maar wel moet de zorgaanbieder altijd aannemelijk kunnen maken, dat er

op de gekozen wijze sprake is van verantwoorde zorg.14 Bij de invulling van “verantwoorde zorg”

kan de zorgaanbieder zich richten naar kenbronnen, zoals protocollen en richtlijnen van beroeps-groepen of wetenschappelijke verenigingen, andere wettelijke regels, zoals de Wet op de

9 Caspargie, Evaluatie Kwaliteitswet zorginstellingen, 2001, p. 22.

10 De Leidschendam conferenties, genoemd naar de plaats van samenkomst, hadden ten doel een visie en

breed draagvlak te ontwikkelen omtrent taken en verantwoordelijkheden voor kwaliteit van zorg, zie Caspargie, Evaluatie Kwaliteitswet zorginstellingen, 2001, p. 21.

11 Kamerstukken II, 1990/91, 22 113, nr. 2, p. 32.

12 Kamerstukken II, 1990/91, 22 113, nr. 2, p. 5 (Nota Kwaliteit en Zorg). 13 Kamerstukken II, 1993/94, 23 633, nr. 3, p. 25 (MvT).

(7)

4

kundige behandelingsovereenkomst (afdeling 5, Boek 7, Burgerlijk Wetboek), algemeen geldende zorgvuldigheidsnormen en hetgeen in de zorgverlening gebruikelijk is, adviezen van de Gezond-heidsraad en standpunten van brancheorganisaties. Verder merkt de minister van VWS in de Me-morie van Toelichting op, dat ze er van uit gaat dat de zorgaanbieder zich bij de invulling laat

lei-den door professionele ervaring en gezond verstand.15

De norm verantwoorde zorg is vergelijkbaar met de norm “zorg van een goed hulpverlener” in

arti-kel 7: 453 van het Burgerlijk Wetboek (zie par. 2.7.).16

De Wet BIG legt in artikel 40 aan de individueel werkende zorgprofessional, die dus niet verbonden is aan een zorginstelling, eveneens de norm verantwoorde zorg op. Ook moeten de in de Wet BIG

globaal geformuleerde normen voor de beroepsuitoefening in dezelfde zin worden uitgelegd.17 (zie

hoofdstuk 3)

De Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), die per 1 januari 2016 de Kwzi vervangt, spreekt in artikel 2 van “goede zorg” in plaats van “verantwoorde zorg”, omdat de term “goede zorg” duidelijker zou weergeven dat de zorgaanbieder niet kan volstaan met het leveren van zorg

die niet slecht is.18 Het is echter niet de bedoeling het begrip verantwoorde zorg anders te

defini-eren, maar de term beoogt beter aan te sluiten bij wat een patiënt mag verwachten.19 Ten opzichte

van “verantwoorde zorg” is de definitie van “goede zorg” in artikel 2 Wkkgz uitgebreid met de

kwa-liteitsaspecten veiligheid van zorg en bejegening.20

2.3. Geconditioneerde zelfregulering in relatie tot de Kwaliteitswet Zorginstellingen Op grond van artikel 22 van de Grondwet (Gw) draagt de overheid de verantwoordelijkheid voor de

kwaliteit van de gezondheidszorg.21 In de periode voorafgaand aan de totstandkoming van de Kwzi

vulde de overheid deze opdracht in middels wetgeving die op vrij gedetailleerde wijze op kwali-teitseisen in ging. Maar dit systeem werd als bureaucratisch, verstarrend en niet motiverend

erva-ren en was niet of nauwelijks handhaafbaar.22 De visie dat de overheid zélf de inhoudelijke normen

voor verantwoorde zorg zou moeten stellen werd losgelaten, de overheid trad terug om de

inhou-delijke regeling van kwaliteit van zorg aan het veld over te laten.23

Deze ontwikkeling stond niet op zichzelf. Kenmerkend voor de jaren 90 is het terugdringen van overheidsinterventies. Daarvoor in de plaats stelde de overheid kaders vast, waarbinnen de actoren

van het maatschappelijk middenveld zelf hun eigen verantwoordelijkheid nemen.24 Voor deze

nieuwe sturingsvisie is later de term “geconditioneerde zelfregulering” in zwang geraakt.25

Zelfre-gulering wordt gedefinieerd als: het door personen, groepen of instellingen in de samenleving vast-stellen van regels (al dan niet om wettelijke regels uit te werken) om (nader) aan te geven welke

normen zij onderling of in hun betrekkingen met derden in acht nemen.26

15 Kamerstukken II, 1993/94, 23 633, nr. 3, p. 10 (MvT). 16 Kamerstukken II, 1993/94, 23 633, nr. 3, p. 9 (MvT). 17 Kamerstukken II, 1993/94, 23 633, nr. 3, p. 9 (MvT).

18 Kamerstukken II, 2009/10, 32 402, nr. 3, p. 11 (MvT Wet cliëntenrechten zorg). 19

Kamerstukken II, 2009/10, 32 402, nr. 3, p. 11 (MvT Wet cliëntenrechten zorg).

20 Kamerstukken I, 2013/14, 32 402, I, p. 18.

21 Leenen, Handboek Gezondheidsrecht, 2014, p. 434.

22 Kamerstukken II, 1990/91, 22 113, nr. 2, p. 33 (Nota kwaliteit en zorg).

23 Van Wijmen, Naar een wet verantwoorde zorgverlening, in: Recht en zorg van kwaliteit, 2012, p. 6. 24 Caspargie, Evaluatie Kwaliteitswet zorginstellingen, 2001, p. 21.

25 Caspargie, Evaluatie Kwaliteitswet zorginstellingen, 2001, p. 22. 26 Leenen e.a., Handboek Gezondheidsrecht, 2014, p. 41.

(8)

5

De Kwzi geeft dus globale normen en het veld dient te voldoen aan de opdracht “verantwoorde

zorg” nader in te vullen.27 Instellingen krijgen de ruimte voor een eigen kwaliteitsbeleid, mits zij

kunnen aantonen dat de door hen gehanteerde uitgangspunten en methoden leiden tot

verant-woorde zorgverlening.28 Pas in laatste instantie grijpt de wetgever in via ver– en

gebodsbepa-lingen.29 Artikel 6 Kwzi biedt de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur nadere

re-gels te stellen met betrekking tot verantwoorde zorg. Is er sprake van onvoldoende invulling, dan geeft de minister in eerste instantie een nadere regeling ten aanzien van de organisatie van zorg-verlening of het kwaliteitssysteem (artikel 3 Kwzi). Werkt dit niet, dan kan de minister overgaan

tot nadere regeling van de inhoud van “verantwoorde zorg” (artikel 2 Kwzi).30

2.4. Toezicht op verantwoorde zorg

De Inspectie van de Gezondheidszorg (IGZ) is belast met het toezicht op de naleving van artikel 2 en 3 Kwzi. Het toezicht richt zich op kwaliteitsbewaking die door de partijen in het veld zelf wordt

gerealiseerd.31 De gedachte achter dit “toezicht op toezicht” is, dat een naar behoren functionerend

kwaliteitssysteem een gegrond vermoeden vormt dat de kwaliteit van zorg verantwoord is.32

Ook ten behoeve van het toezicht vraagt het begrip verantwoorde zorg om nadere concretisering. Blijft het veld hierin achter, dan is het onontkoombaar dat de IGZ het begrip verantwoorde zorg

onder voorwaarden zelf interpreteert en uitwerkt.33 In haar meerjarenbeleidsplan 2012-2015

be-nadrukt de Inspectie de noodzaak dat het veld sneller en vaker normen en richtlijnen formuleert.

Bij haar toezicht werkt de Inspectie met risico-effect ketens.34 Een onduidelijke

verantwoordelijk-heidsverdeling tussen verschillende behandelaars of verzorgers wordt door haar als risico gezien.35

2.5. Organisatie van zorgverlening

Artikel 3 Kwzi richt zich op de organisatie van de zorgverlening. Gesteld wordt dat de zorgorganisa-tie zodanig is ingericht en voorzien van personele en materiële middelen, dat verwacht mag wor-den dat de geleverde zorg inderdaad verantwoord is. Dit een zelfstandige eis; een niet-adequate

organisatie kan tot de conclusie leiden dat een instelling handelt in strijd met de wet.36 Het enkele

gebrek in de organisatie is voldoende grond om in te grijpen.37 Artikel 8, lid 1 Kwzi geeft de

minis-ter de mogelijkheid een schriftelijke aanwijzing te geven, bovendien biedt het derde lid van dit artikel IGZ de mogelijkheid een schriftelijk bevel geven.

27 Kamerstukken II, 1990/91, 22 113, nr. 2, p. 33 (Nota kwaliteit en zorg).

Kamerstukken II, 1993/94, 23 633, nr. 3, p. 9 (MvT).

28 Kamerstukken II, 1993/94, 23 633, nr. 3, p. 11 (MvT).

29 Kamerstukken II, 1990/91, 22 113, nr. 2, p. 17 (Nota kwaliteit en zorg).

30 Legemaate, Mag de inspectie voor de gezondheidszorg zo nodig zelf kwaliteitsnormen formuleren?

TGR 2012/36, p. 115.

31 Leenen, Handboek Gezondheidsrecht, 2014, p. 532.

32 Legemaate, Mag de inspectie voor de gezondheidszorg zo nodig zelf kwaliteitsnormen formuleren?

TGR 2012/36, p. 115, Kamerstukken II, 1993/94, 23 633, nr. 3, p. 16 (MvT).

33 Legemaate, Mag de inspectie voor de gezondheidszorg zo nodig zelf kwaliteitsnormen formuleren?

TGR 2012/36, p. 120.

34 IGZ, Meerjarenbeleidsplan 2012-2015, p. 20. 35 IGZ, Meerjarenbeleidsplan 2012-2015, p. 16. 36 Kamerstukken II, 1993/94, 23 633, nr. 3, p. 12.

(9)

6

De organisatie-eis betreft alle aspecten van de zorgverlening. Zo is het personeel zowel in aantal

als deskundigheid afgestemd op de aan de patiënt te leveren zorg.38 De wet schrijft geen

specifie-ke structuur voor, maar eist wel dat er spraspecifie-ke moet zijn van een uitdrukspecifie-kelijspecifie-ke verantwoordelijk-heidstoedeling. Dit is een duidelijke toedeling van taken, zodat helder is wie waarop kan worden

aangesproken.39

De wettelijke opdracht aan het ziekenhuisbestuur de organisatie dusdanig in te richten dat dit leidt tot verantwoorde zorg, heeft tot gevolg dat zorgprofessionals de contractuele plicht opgelegd

krij-gen zich te houden aan werkafspraken, die bijdrakrij-gen aan verantwoorde zorg.40 Bij de contractuele

afspraken dient rekening gehouden te worden met de professionele standaard en zorgprofessionals zijn er verantwoordelijk voor aan het bestuur terug te koppelen als er op grond van nieuwe

inzich-ten behoefte is aan wijziging van de werkafspraken.41 De opvatting dat medisch specialisten

pri-mair verantwoordelijkheid dragen voor de kwaliteit van zorg, waarbij het ziekenhuisbestuur facili-teert, is in dit verband achterhaald. De Kwzi legt in artikel 4 deze verantwoordelijkheid primair bij

het bestuur.42 Sijmons verwoordt dit als volgt: de beroepsbeoefenaar is niet meer zozeer de

auto-nome drager van kwaliteit, hij of zij ontleent deze in hoge mate aan de kwaliteit van de organisatie

van het zorgproces, waarin hij of zij opereert.43 Artikel 7 Wkkgz codificeert de verplichting van

ziekenhuizen om in contracten met zorgprofessionals de waarborg vast te leggen dat zorgprofessi-onals zich bij hun werkzaamheden laten leiden door de op de zorgaanbieder rustende wettelijke verplichtingen en regels die de zorgaanbieder heeft vastgesteld omtrent de zorgverlening.

2.6. Verantwoordelijkheidstoedeling

Een uitdrukkelijke verantwoordelijkheidstoedeling houdt in dat het personeel, dat de zorgaanbieder inzet en dat zowel naar aantal als naar deskundigheid moet zijn afgestemd op de te leveren zorg, zal moeten weten wie waar voor verantwoordelijk is; de zorgaanbieder deelt de

verantwoordelijk-heden toe en zorgt ervoor dat dit op een voor ieder duidelijke wijze geschiedt.44 Maar ook in

sa-menwerking met andere zorgorganisaties moet duidelijk zijn wie waarvoor verantwoordelijk is en dienen samenwerkende zorgprofessionals helder met elkaar te communiceren en hun

werkzaam-heden en informatie onderling af te stemmen.45

In artikel 3 Wkkgz wordt “verantwoordelijkheidstoedeling” vergelijkbaar, maar uitgebreider dan in artikel 3 Kwzi geformuleerd. Het artikel spreekt van een zodanige toedeling van verantwoordelijk-heden, bevoegdverantwoordelijk-heden, alsmede afstemmings- en verantwoordingsplichten, dat een en ander rede-lijkerwijs moet leiden tot het verlenen van goede zorg. Het artikel beoogt de verplichting zorg

zo-danig te organiseren dat dit leidt tot goede zorg, ongewijzigd te laten.46

In 2007 constateerde Joeloemsingh dat slechts 1 op de 3 ziekenhuizen over een “regeling verant-woordelijkheidstoedeling” beschikt. Hij bepleitte vastlegging van rol- en taakverdeling van

38 Kamerstukken II, 1993/94, 23 633, nr. 3, p. 26 (MvT). 39 Kamerstukken II, 1993/94, 23 633, nr. 3, p. 11 (MvT).

40 Dit betreft de arbeidsovereenkomst tussen het ziekenhuis en de zorgprofessional in loondienst, dan wel de

collectieve samenwerkingsovereenkomst tussen het ziekenhuis en het samenwerkingsverband van medisch specialisten, zie Kamerstukken II 2013/2014, 32 620, nr. 105 en Wijne, Integrale bekostiging van invloed op de relatie medisch specialist versus patiënt en de aansprakelijkheid van de medisch specialist?, L&S, 2015/1. Zie ook Kamerstukken II, 1993/94, 23 633, nr. 3, p. 26 (MvT)

41 Kamerstukken II, 1993/94, 23 633, nr. 3, p. 26 (MvT) 42 Leenen, Handboek Gezondheidsrecht, 2014, p. 435.

43 Sijmons, De Tweede Evaluatie Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, TGR, 2014/3, p. 267 44 Kamerstukken II, 1993/94, 23 633, nr. 3, p. 25.

45 Babovic, Zorgcoördinatie zorgelijk, MC 2011/27, p. 1736 [online]. 46 Kamerstukken I, 2013/14, 32 402, I, p. 26.

(10)

7

werkende medisch specialisten, omdat onduidelijkheid over hoofd- of medebehandelaarschap een

rol blijkt te spelen bij incidenten.47 Teneinde de kwaliteit en de samenwerking in de zorg te

verbe-teren, stelde de KNMG in 2010 de “Handreiking verantwoordelijkheidsverdeling bij samenwerking

in de zorg” op en riep op deze voortvarend te implementeren.48 De handreiking beoogt

zorgverle-ners handvatten te geven om goede afspraken te maken over coördinatie en daadwerkelijke

uit-voering van zorg.49 In paragraaf 5.7. wordt dieper ingegaan op deze handreiking.

De Beleidsregel toetsingskader kwaliteitsstandaarden, informatiestandaarden en meetinstrumenten 2015 van het Zorginstituut gaat ook in op verantwoordelijkheidstoedeling. Op de grondslag van artikel 66b, lid 2 Zorgverzekeringswet (Zvw) geeft deze beleidsregel criteria voor de inhoud van kwaliteitsstandaarden. Artikel 1, lid 3 van de beleidsregel eist dat de kwaliteitsstandaard een ade-quate beschrijving bevat van de inhoud van de zorg en de organisatie van het zorgproces. Onder andere houdt dit een beschrijving in van “aansturing en verantwoordelijkheidstoedeling van het zorgproces”, zoals een beschrijving van de verdeling van verantwoordelijkheden tussen

professio-nals onderling en tussen professioprofessio-nals, informele zorgverleners en de cliënt.50

2.7. De professionele standaard

Het tweede lid van artikel 2 Kwzi is sinds 1 april 2014 aan de Kwzi toegevoegd en maakt duidelijk dat naast de verantwoordelijkheid van de zorginstelling voor verantwoorde zorg, de daaraan ver-bonden zorgprofessionals de plicht hebben om te handelen in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid, zoals die voortvloeit uit de voor hen geldende professionele daard. Na een motie in de Eerste Kamer heeft de minister benadrukt dat de professionele stan-daard in artikel 2, lid 2 Kwzi conform de plicht tot goed hulpverlenerschap van de geneeskundige behandelingsovereenkomst uitgelegd dient te worden en onderdeel is van het ruimere begrip

kwali-teitsstandaard (artikel 7: 453 BW).51

De professionele standaard is een geheel van regels en normen, voortgekomen uit medisch-wetenschappelijke inzichten en de ervaring die de beroepsgroep heeft opgedaan. De professionele standaard vertaalt zich in beroepscodes, opleidingsnormen, richtlijnen, standaarden en protocollen. Het vaststellen van de professionele standaard wordt in beginsel op basis van zelfregulering door

de beroepsgroep zelf gedaan.52 In de tuchtrechtspraak hanteert de rechter de eigen normen van

de beroepsgroep om te toetsen of de zorgprofessional gehandeld heeft met de deskundigheid en

zorgvuldigheid die van hem in deze situatie verwacht mocht worden.53

Het oorspronkelijke artikel 2 Kwzi is geschreven vanuit de visie van geconditioneerde zelfregule-ring. Toevoeging van lid 2 aan dit artikel werd ingegeven door de behoefte een instantie in het leven te roepen die de taak heeft een eenduidig kwaliteitskader tot stand te brengen. In de tussen-liggende jaren was duidelijk geworden dat het ontwikkelen van professionele standaarden onvol-doende voortgang had. Nog niet alle medische zorg was geprotocolleerd en andere beroepsgroepen

bleven achter bij het operationaliseren van de professionele standaard.54 Het gebrek aan specifieke

47 Joeloemsingh, Verantwoordelijkheidstoedeling voorwaarde voor verantwoorde zorg, MC 2007/5, p. 204 48 KNMG, Handreiking verantwoordelijkheidsverdeling bij samenwerking in de zorg, 2010, zie ook: Babovic,

Zorgcoördinatie zorgelijk, MC 2011/27, p. 1736 [online]

49 KNMG, Handreiking verantwoordelijkheidsverdeling bij samenwerking in de zorg, 2010, p. 5. 50 Zorginstituut, Toetsingskader kwaliteitsstandaarden, 2015, p. 17.

51 Kamerstukken I, 2013/14, 33 243, F en G.

52 Leenen, Handboek Gezondheidsrecht, 2014, p. 58. 53 Leenen, Handboek Gezondheidsrecht, 2014, p. 63.

(11)

8

normen maakt het voor zorgaanbieders lastig om hun verantwoordelijkheid voor goede zorg nader in te vullen.

Het Kwaliteitsinstituut, onderdeel van het Zorginstituut, is in het leven geroepen om een openbaar register bij te houden van professionele standaarden (artikel 66b lid 1 Zvw), zodat voor iedereen

kenbaar is of de geleverde zorg in overeenstemming met deze normen is.55 Daarnaast heeft het

Kwaliteitsinstituut tot taak het stimuleren en zo nodig initiëren van de ontwikkeling van

professio-nele standaarden (artikel 66c Zvw).56

2.8. Beschouwing

In dit hoofdstuk is het begrip verantwoorde (of: goede) zorg geanalyseerd. De grondwettelijke verantwoordelijkheid van de overheid voor de kwaliteit van de gezondheidszorg wordt in de Kwzi vertaald in de opdracht aan zorginstellingen om verantwoorde zorg te leveren. Dit wordt gereali-seerd door een organisatie met duidelijke verantwoordelijkheidstoedeling, waar gewerkt aan de hand van professionele standaarden en één en ander vastgelegd is in contracten met de zorgpro-fessionals. Aan het veld wordt overgelaten professionele normen nader in te vullen. De ervaring met de inmiddels bijna 20 jaar oude wet is dat deze zelfregulering niet snel genoeg gaat, hetgeen mede aanleiding is geweest tot de oprichting van het Kwaliteitsinstituut.

Nu het Kwaliteitsinstituut een aanjaagfunctie vervult bij het vastleggen van kwaliteitsstandaarden lijkt de vastlegging van verantwoordelijkheidstoedeling en professionele standaarden geborgd, toch blijven er nog vragen bestaan:

- Wiens handelen beschrijft de professionele standaard? Meer precies: zijn er “eigen” professio-nele standaarden voor assistenten en in hoeverre moeten deze opgenomen worden in de kwali-teitsstandaarden zoals beoogd door het Kwaliteitsinstituut?

- Welke betekenis heeft het begrip “verantwoordelijkheidstoedeling” in de toelichting op de

be-leidsregel van het Kwaliteitsinstituut?57

- Is het voldoende “verantwoordelijkheidstoedeling” te koppelen aan de kwaliteitsstandaarden of dient het ziekenhuis te voorzien in een “protocol verantwoordelijkheidsverdeling”, waarin be-halve de samenwerking tussen artsen en met andere zorgorganisaties ook de samenwerkings-relaties tussen artsen, assistenten en andere beroepsgroepen worden beschreven?

Deze vragen worden beantwoord in hoofdstuk 5.

TGR 2012/36, p. 115.

55 Kamerstukken II, 2011/12, 33 243, nr. 3, p. 4. 56 Kamerstukken II, 2011/12, 33 243, nr. 3, p. 3.

(12)

9

Hoofdstuk 3. De Wet BIG en beroepen in de ziekenhuiszorg

3.1. Inleiding

De volgende stap in dit onderzoek naar verantwoordelijkheidstoedeling aan assistenten in de zie-kenhuiszorg, betreft de bestudering van de visie op beroepenregulering, die ten grondslag ligt aan de Wet BIG. De beroepen doktersassistent, operatieassistent en anesthesieassistent zijn niet gere-geld op grond van de Wet BIG. Na een korte bespreking van de doelstellingen van de Wet BIG (par. 3.2.), volgt een paragraaf over beroepenregulering in de Wet BIG (par. 3.3.). Daarna volgt een uiteenzetting van de huidige wettelijke verankering van de beroepen doktersassistent, opera-tieassistent en anesthesieassistent en wordt onderzocht of er in de literatuur aanwijzingen zijn waarom deze beroepen tot op heden geen “BIG beroep “ zijn (par. 3.4.). Hierna wordt aan de hand van de regeling voorbehouden handelingen (hoofdstuk IV, Wet BIG) de opdrachtrelatie tussen art-sen en assistenten besproken (par. 3.5.), gevolgd door een afrondende beschouwing (par. 3.6.).

3.2. Doelstelling van de Wet BIG

De Wet BIG is op 1 december 1997 in werking getreden. De wet beoogt burgers te beschermen tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen op het gebied van de individuele gezondheidszorg en

de kwaliteit van beroepsuitoefening te bevorderen en te bewaken.58 De Wet BIG is evenals de Kwzi

in het leven geroepen om de kwaliteit van de gezondheidszorg te bevorderen. Beide wetten kunnen niet los van elkaar gezien worden: een ziekenhuis kan geen verantwoorde zorg bieden, als de daar

werkzame zorgprofessionals niet voldoen aan de eisen van de Wet BIG.59

Kenmerkend voor de Wet BIG is vrijheid voor ieder om zich te bewegen op het terrein van de

indi-viduele gezondheidszorg, maar wel met waarborgen ter bescherming van de patiënt.60 Deze

be-scherming wordt gerealiseerd door verwevenheid van opleiding, titel en deskundigheidsgebied van zorgberoepen. Hierbij is de bekwaamheidseis (artikel 36, lid 15 Wet BIG) de kern: voorbehouden handelingen mogen alleen verricht worden door zorgprofessionals die hiertoe bekwaam zijn en

algemeen wordt aangenomen dat deze eis ook geldt voor niet-voorbehouden handelingen.61

De Wet BIG is aan wijziging onderhevig. In reactie op de tweede evaluatie Wet BIG heeft de

minis-ter van VWS voorgesteld de wet op diverse onderdelen te verbeminis-teren.62 De wetswijziging behelst

verbetering van het functioneren van het tuchtrecht, aanpassing van het stelsel van voorbehouden handelingen, betere toegankelijkheid van het BIG register en opname van de huidtherapeut in het BIG-register. Inmiddels heeft in het najaar van 2015 internet consultatie plaatsgevonden van het

eerste ambtelijk concept wetsvoorstel modernisering tuchtrecht Wet BIG.63 Zie ook paragraaf 4.4.

58 Cuperus-Bosma, Evaluatie Wet BIG, 2002, p. 9. 59 Leenen, Handboek Gezondheidsrecht, 2014, p. 449.

60 Dorscheidt, Taakherschikking en verantwoordelijkheidsverdeling, in: De toekomst van de Wet BIG,

2008, p. 22.

61 Cuperus-Bosma, Evaluatie Wet BIG, 2002, p. 10. 62Kamerstukken II, 2014/15, 29 282, nr. 211, p. 4. 63 www.internetconsultatie.nl

(13)

10

3.3. Beroepenregulering in de Wet BIG

3.3.1. Beroepen gebaseerd op artikel 3 Wet BIG

In artikel 3 Wet BIG is vastgelegd dat beoefenaren van acht soorten beroepen in de zorg geregistreerd kunnen worden. Deze beroepen zijn: arts, tandarts, apotheker, gezondheids-zorgpsycholoog, psychotherapeut, fysiotherapeut, verloskundige en verpleegkundige. De inschrij-ving in het register leidt ertoe dat de ingeschrevene het recht heeft de titel van het betreffende beroep te voeren (artikel 4 Wet BIG). De mogen voeren van de titel arts, tandarts, verloskundige of verpleegkundige impliceert tevens de zelfstandige bevoegdheid tot het verrichten van voorbe-houden handelingen, mits deze handelingen worden gerekend tot hun deskundigheidsgebied (arti-kel 36 Wet BIG).

De artikelen 18 tot en met 33 Wet BIG geven voor elk van deze acht beroepen de opleidingseis en het deskundigheidsgebied, wat van belang is ter voorlichting aan burgers en ter afbakening van de

strafbaarheid (artikel 96 Wet BIG).64 Artikel 14 Wet BIG regelt de wettelijke erkenning van

specia-listentitels. De artikel 3 beroepen zijn op grond van artikel 47 Wet BIG onderworpen aan tucht-rechtspraak.

Motieven om een beroep in artikel 3 Wet BIG te regelen zijn de behoefte een zelfstandige be-voegdheid voor voorbehouden handelingen in het leven te roepen en de wens om het beroep onder

tuchtrechtelijke bescherming te brengen.65 Daarnaast moet er sprake zijn van noodzaak het

pu-bliek voor te lichten over de erkenning van gekwalificeerden voor het betreffende beroep.66

3.3.2. Beroepen geregeld krachtens artikel 34 Wet BIG

Voorts wordt een tweede categorie beroepen geregeld in artikel 34 Wet BIG. Deze aparte regeling is in het leven geroepen omdat het “zware regime” van tuchtrecht en beroepstitelbescherming voor deze beroepen niet nodig wordt geacht, maar er wel behoefte bestaat ten aanzien van voorbehou-den handelingen functionele zelfstandigheid van deze beroepen te regelen en het publiek omtrent deze beroepen voor te lichten. Kern van de regeling is dat bij algemene maatregel van bestuur

inhoud en kwaliteit van de opleiding tot een bepaald zorgberoep worden vastgesteld.67 Personen

die een opleiding krachtens artikel 34 hebben voltooid, hebben het recht de bij algemene maatre-gel van bestuur aangewezen opleidingstitel te voeren (artikel 34, lid 3 Wet BIG).

De motieven om beroepen krachtens artikel 34 te regelen zijn anders dan die ten aanzien van arti-kel 3 Wet BIG. Naast de hierboven genoemde publieksvoorlichting en functionele zelfstandigheid is er het publieke belang dat er mee gemoeid is het desbetreffende beroep te regelen, terwijl dit (nog) niet op een andere wijze toereikend is geregeld. Daarbij wordt meegewogen of het beroep valt binnen de reikwijdte van de Wet BIG, of het zich voldoende laat onderscheiden van andere beroepen in de gezondheidszorg en of met het wettelijk regelen van het beroep het

volksgezond-heidsbelang in betekenende mate wordt gediend. 68

64 Kamerstukken II, 1985/86, 19 522, nr. 3, p. 33. 65 Kamerstukken II, 1991/92, 19 522, nr. 20, p. 8. 66 Kamerstukken II, 1985/86, 19 522, nr. 3, p. 9.

67 Dorscheidt, Taakherschikking en verantwoordelijkheidsverdeling, in: De toekomst van de Wet BIG,

2008, p. 24.

(14)

11

Voorbeelden van krachtens artikel 34 geregelde beroepen zijn: diëtist, logopedist, radiodiagnos-tisch laborant, radiotherapeuradiodiagnos-tisch laborant, apothekersassistent en huidtherapeut.

3.4. De assisterende beroepen nader belicht 3.4.1. Opmerkingen vooraf

Een van de motieven om assisterende beroepen niet onder het regime van artikel 34 Wet BIG te brengen zou dus het bestaan van een toereikende (privaat- dan wel publiekrechtelijke) wettelijke regeling zijn. In deze paragraaf wordt per beroep de wettelijke basis beschreven en geïnventari-seerd of er sprake is (geweest) van een perspectief op regeling krachtens artikel 34 Wet BIG. Een beoordeling of de huidige regeling inderdaad toereikend is, kan echter nog niet worden gegeven, maar zal aan de orde komen in hoofdstuk 5.

3.4.2. Regeling doktersassistent

De opleiding tot doktersassistent is geregeld in de Wet educatie beroepsonderwijs (WEB), een on-derwijswet gericht op beroepsopleidingen. Kenmerkend voor de WEB is het gebruik van het begrip “kwalificatie”, dat in artikel 7.1.3 WEB is gedefinieerd als “het geheel van bekwaamheden die een afgestudeerde van een beroepsopleiding kwalificeren voor het functioneren in een beroep en dat is beschreven binnen een kwalificatiedossier”. Op grond van artikel 7.2.4, lid 1 WEB maakt het kwali-ficatiedossier deel uit van de landelijke kwalificatiestructuur beroepsonderwijs, die erop gericht dient te zijn het aanbod van beroepsonderwijs aan te laten sluiten op de maatschappelijke behoef-ten.

Het kwalificatiedossier doktersassistent legt in het beroepscompetentieprofiel vast wat een

begin-nend doktersassistent moet kennen en kunnen aan het eind van de mbo-opleiding.69 Dit zijn onder

andere de volgende kerntaken: triëren, praktijkvoering en handelen in het kader van de individuele gezondheidszorg, waaronder wordt begrepen het uitvoeren van medisch-technische handelingen, waaronder voorbehouden handelingen, het assisteren bij de uitvoering van medische verrichtingen

en het geven van voorlichting en advies.70

De Nederlandse Vereniging van Doktersassistenten is warm pleitbezorger van een regeling krach-tens artikel 34 Wet BIG. In haar petitie gericht aan de minister van VWS wijst zij op het spannings-veld tussen het vrijelijk kunnen voeren van de titel doktersassistent en de verantwoordelijkheden die de werkzaamheden van de doktersassistent met zich meebrengen. De vereniging stelt onder

meer dat publieksduidelijkheid noodzakelijk is.71 In 2005 werd een pleidooi voor erkenning van de

opleidingstitel doktersassistent al eens afgewezen. De minister voerde toen aan dat de kwaliteit

van het beroep voldoende gewaarborgd was via de WEB.72 Uit de tweede evaluatie Wet BIG (2013)

blijkt dat 66% van de huisartsen nog steeds voorstander is van bescherming van de opleidingstitel “doktersassistent”. In de evaluatie worden echter vraagtekens gezet bij de motivering van de huis-artsen: betwijfeld wordt of taken als triage en het uitvoeren van voorbehouden handelingen wel behoren tot het deskundigheidsterrein van doktersassistenten. Ook wordt de vraag opgeworpen of

69 Kenniscentrum Calibris, Kwalificatiedossier mbo doktersassistent, 2015 [online], Kenniscentrum Calibris,

Verantwoordingsinformatie, behorend bij het kwalificatiedossier mbo doktersassistent, 2015 [online].

70 Kenniscentrum Calibris, Kwalificatiedossier mbo doktersassistent, 2015 [online]. 71 NVDA, kwaliteitsregister doktersassistent [online].

(15)

12

het beroep doktersassistent bedoeld is om complexe zorgvragen af te handelen.73 De evaluatie

gaat overigens niet in op de specifieke situatie van doktersassistenten in ziekenhuizen (35 % van

de beroepsgroep).74

3.4.3. Regeling operatieassistent

Het beroep operatieassistent is privaatrechtelijk geregeld middels erkenning van de opleiding tot operatieassistent door het College Zorg Opleidingen (CZO). De opleidingseisen voor operatieassi- stent zijn vastgelegd in een opleidingsregeling, die in 1984 door de Staatssecretaris van Welzijn,

Volksgezondheid en Cultuur is goedgekeurd.75

Het CZO is in 2003 ontstaan uit een samenwerkingsverband tussen de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Federatie van Universitaire Medische Centra (NFU). Niet alleen de zorgopleiding moet voldoen aan een CZO erkenning, ook de zorginstelling en het oplei-dingsinstituut, die samen verantwoordelijk zijn voor de inhoud van de zorgopleiding dienen een

CZO-keurmerk te hebben.76 Per zorgopleiding roept het CZO een zorgcommissie in het leven, die is

samengesteld uit vertegenwoordigers van brancheorganisaties, opleiders en beroepsorganisaties. Deze commissie is verantwoordelijke voor de inhoud van de opleidingsregeling en actualiseert op

gezette tijden het deskundigheidsgebied en de eindtermen van de opleiding.77

Het deskundigheidsgebied en de eindtermen voor de opleiding tot operatieassistent zijn ontleend aan het beroepsprofiel van de operatieassistent, dat is opgesteld door de Landelijke Vereniging

van Operatieassistenten (LVO).78 Samengevat heeft de operatieassistent binnen het operatieproces

een coördinerende rol, heeft hij te maken met veel voorbehouden en risicovolle handelingen en heeft hij een grote verantwoordelijkheid ten aanzien van hygiëne en (hoogwaardige) technologie. Zijn verantwoordelijkheid wordt verder benadrukt in de competentie om verantwoord en gemoti-veerd af te kunnen wijken van protocollen of standaarden en in situaties waarin deze niet

voorhan-den zijn, interventies te kiezen en achteraf verantwoording af te leggen over gemaakte keuzes.79

De LVO is van mening dat de titel “operatieassistent” wettelijke bescherming verdient, hetgeen ook door 60% van de heelkundigen onderschreven wordt. Er wordt op gewezen dat in het licht van de cruciale rol van de operatieassistent, de vele risicovolle handelingen, de complexe technologie en de steeds belangrijker rol ten aanzien van het bewaken van de veiligheid en kwaliteit rondom de operatie, het vreemd is dat aan het beroep geen wettelijke eisen worden gesteld. Evenals bij de doktersassistent wordt als tegenargument voor regeling krachtens artikel 34 Wet BIG aangevoerd, dat betwijfeld kan worden of het belang van kennis bij burgers over de verantwoordelijkheden van

de operatieassistent hiertoe op zichzelf voldoende grond biedt.80

3.4.4. Regeling anesthesieassistent

De regeling voor het beroep anesthesieassistent is identiek aan die van operatieassistent, de

oplei-ding voor beide beroepen zijn op dezelfde regeling van het CZO gebaseerd.81

73 Sijmons, Tweede evaluatie Wet BIG, 2013, p. 76-77. 74 www.nvda.nl.

75 CZO, Regeling opleiding operatieassistent en anesthesiemedewerker, 2010 [online]. 76 www.nfu.nl.

77 www.czo.nl.

78 LVO,Beroepsprofiel van de operatieassistent, 2012 [online].

79 CZO, Deskundigheidsgebied van de opleiding tot operatieassistent, 2015 [online]. 80 Sijmons, Tweede evaluatie Wet BIG, 2013, p. 77.

(16)

13

Het deskundigheidsgebied en de eindtermen voor de opleiding tot anesthesieassistent zijn ontleend aan het beroepsprofiel van de Nederlandse Vereniging van Anesthesiemedewerkers (NVAM). De werkzaamheden van de anesthesieassistent dienen ter ondersteuning van anesthesiologen. Hij draagt verantwoordelijkheid voor het zelfstandig uitvoeren van werkzaamheden op het gebied van anesthesie, is in staat om op een verantwoorde en gemotiveerde wijze af te wijken van protocollen of standaarden en in situaties waarin geen protocollen of standaarden voorhanden zijn, interventies te kiezen en achteraf verantwoording af te leggen over gemaakte keuzes. Bij acute of levensbe-dreigende situaties kan hij direct handelend optreden. De anesthesieassistent krijgt steeds vaker

ook een patiënten begeleidende rol buiten de setting van de operatiekamer.82

Uit de website van de NVAM noch uit de beide evaluaties van de Wet BIG blijkt of er bij de be-roepsgroep wensen leven ten aanzien van het verwerven van een beschermde opleidingstitel

krachtens artikel 34 Wet BIG.83 Wel gaat de tweede evaluatie in op de herhaald geuite wensen van

een aantal “3 noch 34-beroepen” tot wettelijke regulering en noemt in dit kader ook de anesthe-sieassistent. Aanbevolen wordt om nadere studie te verrichten voor handhaving dan wel

herover-weging van de thans ontbrekende regulering.84

3.5. De opdrachtrelatie tussen artsen en assistenten

Deze paragraaf geeft een (juridische) analyse van de opdrachtrelatie tussen de arts en de assis-tent. Uitgangspunt is dat het om opdrachten tot risicovolle handelingen gaat, dit met het oog op de voorbeelden gegeven in de inleiding van deze scriptie.

De traditionele rol van assistenten is een ondersteunende ten behoeve van de werkzaamheden van de arts. Uit de verschillende beroepsprofielen blijkt dat dit nog steeds aan de orde is. Ten aanzien van de operatieassistent wordt gesproken over “werkzaamheden ter ondersteuning van snijdend specialisten”, de anesthesieassistent “assisteert de anesthesioloog bij zijn werkzaamheden” en de

doktersassistent assisteert, handelt en organiseert op aanwijzing van de arts.85

In het Kader van de Tweede Evaluatie Wet BIG is aan artsen (heelkundigen, gynaecologen en huis-artsen) gevraagd welke redenen zij hebben om aan de doktersassistent, respectievelijk de ver-pleegkundige opdracht te geven tot een injectie. Hoewel de uitkomst van dit onderzoek niet repre-sentatief is voor de doelgroep van deze scriptie, kan hij wel verduidelijkend werken. De voornaam-ste reden om opdracht te geven is doelmatigheid, gevolgd door “te druk”. Verder is de arts van mening dat de verpleegkundige/assistent dit net zo goed kan als hijzelf en bijna de helft van de ondervraagden voert aan dat hij niet altijd aanwezig is. Uit hetzelfde onderzoek blijkt bovendien dat meer dan den helft van de artsen er van uitgaat dat hun opdrachtnemers op grond van

oplei-ding bevoegd zijn de handeling te verrichten.86

In de Wet BIG is het geven van opdrachten geregeld in artikel 35, lid 1 en artikel 38. Deze artike-len maken deel uit van de regeling Voorbehouden Handelingen (Hoofdstuk IV, Wet BIG). Essentie van de beide artikelen is, dat het verboden is voor een niet daartoe bevoegde persoon om voorbe-houden handelingen uit te voeren, tenzij daartoe een opdracht gegeven wordt door een op grond

82 CZO, Deskundigheidsgebied van de opleiding tot anesthesiemedewerker, 2015 [online]. 83 NVAM, Beroepsprofiel anesthesiemedewerker, 2014 [online].

84 Sijmons, Tweede Evaluatie Wet BIG, 2013, p. 66 en 97.

85 CZO, Deskundigheidsgebied & Eindtermen operatieassistent, 2015, p.1. [online], CZO, Deskundigheidsgebied

& Eindtermen Anesthesiemedewerker, 2015, p.1 [online], Calibris, Kwalificatiedossier mbo doktersassistent, 2015, p. 9-11 [online].

(17)

14

van artikel 36 en 37 Wet BIG zelfstandig bevoegde persoon. Op grond van artikel 38 sub a Wet BIG mag de opdracht alleen verstrekt worden, als het zo nodig geven van aanwijzingen en uitoefe-nen van toezicht voldoende geborgd zijn. Ook dient de mogelijkheid van tussenkomst voldoende verzekerd te zijn. Artikel 38 sub b Wet BIG vereist bovendien dat de opdrachtgever redelijkerwijs mag aannemen dat de opdrachtnemer beschikt over de vereiste bekwaamheid de handeling uit te voeren. Artikel 38 Wet BIG geeft aan dat de opdracht aan “een ander” wordt gegeven. Dit kan

iedereen zijn, maar dient altijd wel een in potentie bekwame beroepsbeoefenaar te zijn.87 Zoals in

paragraaf 3.2 beschreven, wordt aangenomen dat de bekwaamheidseis, kern van de Wet BIG, ook

geldt voor niet-voorbehouden handelingen.88

Werd vóór invoering van de Wet BIG de opdrachtrelatie tussen arts en assistent beschouwd als een “verlengde arm constructie”, ná invoering verdween deze juridische figuur, omdat de Wet BIG voorziet in eigen bevoegdheid en verantwoordelijkheid voor alle beroepsbeoefenaren in de

gezond-heidszorg.89 Het handelen van de opdrachtnemer wordt, als hij voldoet aan alle vereisten van

arti-kel 35 Wet BIG, gezien als een eigen bevoegdheid.90 De eigen verantwoordelijkheid van iedere

zorgprofessional wordt duidelijk gemaakt in de strafbepalingen van artikel 96 en 97 Wet BIG. Arti-kel 96 stelt ieder strafbaar die schade of een aanmerArti-kelijk kans op schade veroorzaakt bij het

ver-richten van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg.91 Artikel 97 stelt

straf-baar wie handelt in strijd met de voorwaarden voor uitvoering of delegatie van voorbehouden

han-delingen.92 Beide strafrechtelijke bepalingen richten zich nadrukkelijk (ook) tot

niet-BIG-geregistreerden, omdat het tuchtrecht voor hen niet opgaat.93

Een en ander heeft tot gevolg dat de arts niet tuchtrechtelijk aangesproken kan worden op het handelen van de assistent, mits hij zorgvuldig is geweest bij het geven van de opdracht. Recht-spraak van het Centraal Medisch Tuchtcollege houdt de arts verantwoordelijk voor het geven van

goede instructies en stelt het tuchtrechtelijk verwijtbaar als de arts hierin tekortgeschoten is.94

Ook kan de arts civielrechtelijk aangesproken worden voor het handelen van de assistent. Artikel 6:76 BW stelt de arts aansprakelijk voor de gedragingen van de persoon van wiens hulp hij gebruik maakt bij de uitvoering van de behandelingsovereenkomst. Overigens kan de hulppersoon zelf ook

aansprakelijk zijn op grond van artikel 6:162 BW.95

3.6. Beschouwing

Het deskundigheidsgebied van assistenten, ook wel aangeduid als “3 noch 34-beroepen”, is op zichzelf niet wettelijk omschreven, maar wel middels wet- en regelgeving omtrent de opleiding vastgelegd. De opleiding tot doktersassistent wordt gekenmerkt door een kwalificatiestructuur, die beoogt flexibel aan te sluiten bij de maatschappelijke behoeften. De opleidingen tot

87 Cuperus-Bosma, Evaluatie Wet BIG, 2002, p. 46. 88 Cuperus-Bosma, Evaluatie Wet BIG, 2002, p. 10.

89 Onder de voorloper van de Wet BIG, de Wet Uitoefening Geneeskunst (WUG), was alleen de arts bevoegd tot

het uitoefenen van de geneeskunst en ieder ander die geneeskundige handelingen verrichtte strafbaar. Hier- door was het noodzakelijk de juridische verantwoordelijkheid voor het handelen van verpleegkundigen en assistenten onder de gezag sfeer van de arts te brengen, het uitvoeren van opdrachten werd gezien als “werken als verlengde arm van de arts” (Kamerstukken II, 1985/86, 19 522, nr. 3, p. 42).

90 Cuperus-Bosma, Evaluatie Wet BIG, 2002, p. 45. 91 Cuperus-Bosma, Evaluatie Wet BIG, 2002, p. 59.

92 Dorscheidt, Taakherschikking en verantwoordelijkheidsverdeling, in: De toekomst van de Wet BIG,

2008, p. 26.

93Kamerstukken II, 1985/86, 19 522, nr. 3, p. 149 en 150. 94 CMT, 25 mei 2000.

(18)

15

sistent en operatieassistent zijn geregeld vanuit de veldpartijen zelf, waarbij het betreffende be-roepsprofiel inhoudelijk als basis dient. De vraag dient zich aan welke voor- en nadelen kleven aan deze manier van reguleren en of het ontbreken van enige band met de Wet BIG houdbaar is. Assistenten in de ziekenhuiszorg verrichten hun werkzaamheden vaak in opdracht van de arts. De opdracht wordt veelal gegeven op grond van praktische overwegingen en vanuit de veronderstel-ling dat de assistent vanwege zijn opleiding hiertoe bekwaam is. Neemt de assistent de opdracht aan, dan draagt hij zelf de verantwoordelijkheid voor de door hem uitgevoerde handeling. Dit roept de vraag op of de samenwerking tussen artsen en assistenten voldoende is “doordacht” en geborgd middels een verantwoordelijkheidsstructuur.

(19)

16

Hoofdstuk 4. Ontwikkelingen ten aanzien van beroepen in de ziekenhuiszorg

4.1. Inleiding

Om een compleet beeld te krijgen van de verantwoordelijkheidstoedeling aan assistenten, is nood-zakelijk om ontwikkelingen ten aanzien van beroepen in de ziekenhuiszorg nader te onderzoeken. Wellicht is de visie op taken en verantwoordlijkheden voor assisterende beroepen aan het verande-ren?

In dit hoofdstuk wordt onderzocht welke betekenis “taakherschikking” heeft voor assistenten (par.4.2.) en wat voor hen het effect is van het debat “naar nieuwe zorg en zorgberoepen” (par.4.3.). Vervolgens wordt in paragraaf 4.4. de beleidsreactie van de minister van VWS op de Tweede Evaluatie van de Wet BIG besproken. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een afrondende beschouwing (par.4.4.).

4.2. Taakherschikking

4.2.1. Ontstaan en ontwikkeling fenomeen taakherschikking

Met de vaststelling dat de zorgsector te kampen krijgt met grote problemen op de arbeidsmarkt en dat deze problematiek op de lange termijn groter wordt, is de eerste stap gezet in een reeks

advie-zen en onderzoeken naar taakherschikking in de gezondheidszorg.96 Eigenlijk is taakherschikking in

de gezondheidszorg van alle tijden, in de praktijk worden voortdurend taken horizontaal en

verti-caal verschoven tussen beroepsgroepen.97 Sinds het begin van deze eeuw ziet het Ministerie van

Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) taakherschikking en substitutie als belangrijk

instrumen-ten om capaciteitstekorinstrumen-ten in de zorg op te lossen.98

Taakherschikking wordt gedefinieerd als het structureel herverdelen van taken tussen verschillende

beroepen, met het oog op doelmatige inzet van kunde en capaciteit.99 Een niet structurele

ver-schuiving van werkzaamheden tussen beroepsgroepen wordt substitutie genoemd.100 Door

taak-herschikking ontstaan nieuwe beroepen of worden bestaande beroepen met nieuwe taken

uitge-breid.101 Omdat opvattingen over wie deskundig is en wie wat hoort te doen in de gezondheidszorg

variëren in de tijd en mede beïnvloed worden door technologische ontwikkelingen, is

taakherschik-king een dynamisch proces.102

In 2007 heeft het IGZ onderzoek gedaan naar vijf voorbeelden van taakherschikking in verschillen-de zorgsectoren en daarmee voorverschillen-delen en potentiele risico’s van taakherschikking in kaart

ge-bracht.103 Geconcludeerd is dat taakherschikking kan bijdragen aan verhoging van kwaliteit van

zorg. Ook is vastgesteld dat zorg goed gedelegeerd kan worden aan een verpleegkundig specialist

(VS), een nurse practitioner (NP) of een physician assistant (PA).104 Voorwaarden voor succesvolle

96 Kamerstukken II, 2009/10, 32 261, nr. 3, p. 1, RVZ, Taakherschikking in de gezondheidszorg, 2002, p. 9. 97 Leenen, Handboek Gezondheidsrecht, 2014, p. 493.

98 RVZ, Taakherschikking in de gezondheidszorg, 2002, p. 16. 99 Kamerstukken II, 2009/10, 32 261, nr. 3, p. 2.

100 RVZ, Taakherschikking in de gezondheidszorg, 2002, p.15. 101 Kamerstukken II, 2009/10, 32 261, nr. 3, p. 2.

102 RVZ, Taakherschikking in de gezondheidszorg, 2002, p. 21.

103 IGZ, Taakherschikking blijkt positief voor de kwaliteit van zorg, 2007, p. 10. 104 IGZ, Taakherschikking blijkt positief voor de kwaliteit van zorg, 2007, p. 50, 51.

(20)

17

taakherschikking zijn onder andere een gedegen opleiding, draagvlak bij zowel medische staf als

afdelingsleiding en bestuurders met een duidelijke beleidsvisie op taakherschikking.105

4.2.2. Juridische kaders en knelpunten van taakherschikking

In de dagelijkse praktijk van taakherschikking blijkt veel behoefte aan duidelijkheid over

verant-woordelijkheidsverdeling.106 Zolang opdrachtgever en opdrachtnemer handelen volgens de regels

van artikel 35 en 38 Wet BIG lijkt er weinig aan de hand. Maar de grenzen die de wet stelt aan het

rechtmatig verrichten van voorbehouden handelingen kunnen gemakkelijk worden opgerekt.107

Hierdoor ontstaat in de praktijk een groot grijs gebied waarin onduidelijk is wie welke handeling

mag verrichten.108 Onderzoek toont bovendien aan dat onvoldoende opleiding en onvoldoende

deskundigheid van degene die de taken overneemt, de belangrijkste belemmeringen voor

taak-herschikking zijn.109

Een ander probleem is het ontbreken van een wettelijke titel. Is er geen beschrijving van het des-kundigheidsgebied van de opdrachtnemer voorhanden -wat het geval is bij assistenten- dan be-staat er op zijn minst onduidelijkheid over de taken die in het kader van taakherschikking

overge-dragen zouden kunnen worden.110

Terughoudendheid om meer beroepen onder het regime van de Wet BIG te brengen, komt ook voort uit angst voor toenemende fragmentatie in het beroepenveld. Beter zou het veld gestimu-leerd moeten worden om elkaar overlappende functies of beroepen terug te brengen tot

kernbe-roepen. 111 Anderen zijn juist van mening dat de overheid het met de Wet BIG bij de burger

opge-wekte vertrouwen dat de reguliere zorg kwalitatief verantwoord handelt, moet honoreren. De over-heid is dan ook jegens de patiënt verplicht gebruik te maken van het instrumentarium dat de wet biedt en ten behoeve van taakherschikking over te gaan tot uitbreiding van de groep functioneel zelfstandig uitvoeringsbevoegden krachtens artikel 34 Wet BIG en de aanwijzing van nieuwe

be-roepen op basis van artikel 3 Wet BIG.112

Ook de eerste evaluatie Wet BIG wijst erop dat taakherschikking en andere structurele ontwikke-lingen in de beroepsuitoefening gepaard dienen te gaan met verankering in de Wet BIG. Zelfregu-lering door de beroepsgroepen en aanpalende wetgeving kunnen niet voldoende voorzien in de

bescherming, die de Wet BIG juist wel biedt.113 In de tweede evaluatie Wet BIG wordt bovendien

benadrukt dat de huidige omschrijvingen van deskundigheidsgebieden van artikel 3 beroepen niet bijdragen aan de in het kader van taakherschikking noodzakelijke duidelijkheid omtrent grenzen

aan beroepsuitoefening en adequate verantwoordelijkheidsverdeling. 114

De opzet van de Wet BIG laat in strikte zin nauwelijks taakherschikking toe, omdat het niet

moge-lijk is om zelfstandige bevoegdheden over te dragen aan niet-artsen.115 Voor echte taakherschik-

105 IGZ, Taakherschikking blijkt positief voor de kwaliteit van zorg, 2007, p. 44. 106 Raas, Belemmeringen in wet- en regelgeving voor taakherschikking, 2002, p. 9. 107 Raas, Belemmeringen in wet- en regelgeving voor taakherschikking, 2002, p. 24. 108 Van Wijmen, Geschikt en geschoven, 2002, p. 121.

109 Raas, Belemmeringen in wet- en regelgeving voor taakherschikking, 2002, p. 25. 110 Raas, Belemmeringen in wet- en regelgeving voor taakherschikking, 2002, p. 18. 111Raas, Belemmeringen in wet- en regelgeving voor taakherschikking, 2002, p. 30. 112 Raas, Belemmeringen in wet- en regelgeving voor taakherschikking, 2002, p. 30. 113 Cuperus-Bosma, Evaluatie Wet BIG, 2002, p. 228.

114 Sijmons, Tweede evaluatie Wet BIG, 2013, p. 265.

(21)

18

king is dan ook wetswijziging nodig.116 Met de invoering van artikel 36a Wet BIG wordt bij wijze

van experiment voor maximaal vijf jaar afgeweken van de regeling voorbehouden handelingen. Het artikel geeft enkele beroepen tijdelijke bevoegdheid om een aantal voorbehouden handelingen

zelfstandig uit te voeren.117 Hiermee wordt beoogd op verantwoorde wijze aan te sluiten bij nieuwe

ontwikkelingen en nieuwe beroepen een beter kans te bieden zich te ontwikkelen.118 Op dit

mo-ment betreft dit de beroepen physician assistant, nurse practitioner, klinisch technoloog en

me-disch hulpverlener.119

4.2.3. Betekenis van taakherschikking voor assisterende beroepen

Hoewel taakherschikking in principe mogelijk is tussen velerlei beroepen, wordt er in de verschil-lende onderzoeken hoofdzakelijk aandacht besteed aan de taakverschuiving van een arts naar een

VS, NP of een PA.120 Wel worden knelpunten beschreven ten aanzien van taakverschuiving richting

een doktersassistent in de huisartsenpraktijk en wordt benadrukt dat er voor deze beroepsgroep

vanwege taakherschikking behoefte is aan opleidingstitelbescherming.121

De literatuur is dus karig ten aanzien van taakherschikking tussen artsen en assistenten, terwijl dit in de praktijk veelvuldig voor lijkt te komen. Toch wordt in de Tweede Evaluatie Wet BIG een sug-gestie gedaan die waardevol kan zijn voor assistenten. Aanbevolen wordt te overwegen om ook ten aanzien van “3 noch 34-beroepen” experimentele wettelijke regelingen aan te gaan. Zo’n experi-ment zou bijvoorbeeld ten doel kunnen hebben te onderzoeken hoe het opleidingstraject zich ont-wikkelt in relatie tot het beschreven deskundigheidsgebied of te onderzoeken hoe het karakter is

van de samenwerkingsrelatie met artsen.122

4.3. Het debat “naar nieuwe zorg en zorgberoepen” 4.3.1. De essentie van dit debat

Op 1 april 2014 is het Zorginstituut Nederland opgericht, die onder meer de wettelijke taak heeft gekregen te rapporteren over vernieuwing en verbetering van de opleidings- en beroepen structuur

in de gezondheidszorg (artikel 66f Zvw).123 Tegelijkertijd is de commissie Kaljouw ingesteld, die op

1 februari 2015 aan de hand van het advies “Naar nieuwe zorg en zorgberoepen: de contouren” burgers en zorgprofessionals heeft uitgenodigd tot maatschappelijk discussie over veranderende

zorg en dus andere zorgberoepen in de toekomst.124 Het advies richt zich op 2030 en gaat uit van

een dynamisch continuüm van bekwaamheden, afgestemd op de zorg die mensen in staat stelt zo

lang mogelijk zelfstandig en in hun eigen leefomgeving te blijven functioneren.125 Ten aanzien van

ziekenhuiszorg (in het advies aangeduid als complexe en hoog-complexe zorg) wordt als toe-komstbeeld geschetst, dat er sprake is van multidisciplinaire teams, ruime toepassing van

medi-sche technologie, waarbij opvalt dat er behoefte is aan generalistimedi-sche bekwaamheden.126

116 Raas, Belemmeringen in wet- en regelgeving voor taakherschikking, 2002, p. 25. 117 Kamerstukken II, 2009/10, 32 261, nr. 3, p. 5.

118 Kamerstukken II, 2009/10, 32 261, nr. 3, p. 1.

119 Staatsblad 2011, 658, Staatsblad 2011, 659, Staatsblad 2013, 443 en de bijlage bij Kamerstukken II,

2015/16, 29 282, nr. 233.

120 IGZ, Taakherschikking blijkt positief voor de kwaliteit van zorg, 2007, p. 9. 121 RVZ, Taakherschikking in de gezondheidszorg, 2002, p. 33.

122 Sijmons, Tweede Evaluatie Wet BIG, 2013, p. 145. 123 Sijmons, Tweede evaluatie Wet BIG, 2013, p. 266. 124 Kaljouw, Naar nieuwe zorg en zorgberoepen, 2015, p. 7. 125 Kaljouw, Naar nieuwe zorg en zorgberoepen, 2015, p. 10. 126 Kaljouw, Naar nieuwe zorg en zorgberoepen, 2015, p. 30, 31.

(22)

19

kelijk is dat taakherschikking plaatsvindt en dat er nieuwe onderwijsprofielen ontwikkeld worden

die gericht zijn op de te verwachten zorgvraag.127

4.3.2. Betekenis van dit de debat voor assisterende beroepen in de ziekenhuiszorg

Het debat onder leiding van de commissie Kaljouw staat niet op zichzelf.Vier jaar eerder bracht de

RVZ ook al een rapport uit dat oproept tot veranderingen in zorgopleidingen en beroepen.128 Ook

de NVZ acht inhoudelijke verandering van zorgberoepen noodzakelijk, de NVZ wil dat nieuw

inge-richte basisberoepen goede uitstroomrichtingen krijgen.129

Naast rapporten en plannen is in reactie op de schaarste op de arbeidsmarkt in 2011 de bachelor opleiding “medisch hulpverlener” gestart, die opleidt voor de beroepen anesthesiemedewerker,

ambulance medewerker en eerstehulp-medewerker.130 Een andere ontwikkeling is, dat onder

in-vloed van veranderingen op het gebied van operatieve zorg, in de meeste UMC’s gewerkt wordt

aan interne opleidingstrajecten voor OK beroepen.131

4.3.3. Mogelijke juridische knelpunten

De literatuur over veranderende zorgberoepen is nog weinig concreet en laat zich nauwelijks uit over juridische consequenties. Uitzondering vormt het rapport “bekwaam en bevoegd”, waarin juridisch rigoureuze voorstellen worden gedaan: breek met vaste beroepsdomeinen en structuren, want feitelijke bekwaamheid is datgene wat telt. Gesteld wordt dat handelingen niet meer voorhouden zouden moeten zijn aan bepaalde beroepen, maar aan personen met aangetoonde

be-kwaamheden.132

Over de “medisch hulpverlener” wordt als juridische knelpunt gemeld dat het nieuwe beroep dreigt niet te worden geaccepteerd door de koepels NVZ en NFU, vanwege het ontbreken van wettelijke

borging.133 Aan deze situatie lijkt spoedig een einde te komen, nu de minister op 14 oktober 2015

een ontwerpbesluit aan de Tweede Kamer heeft voorgelegd. De strekking van dit besluit is dat de opleiding, deskundigheid en tijdelijke zelfstandige bevoegdheid van de bachelor medisch

hulpverle-ner geregeld worden krachtens artikel 36a Wet BIG.134

4.4. Beleidsreactie op de tweede evaluatie Wet BIG

In december 2014 heeft de minister gereageerd op de tweede evaluatie van de Wet BIG. Eén van de vragen ten grondslag aan deze evaluatie betrof de dynamiek in het veld van beroepen en oplei-dingen in de zorg ten gevolge van de veranderende zorgvraag en taakherschikking. De concrete vraag: is het nodig nieuwe beroepen in de Wet BIG op te nemen, moeten bestaande beroepen een

andere positie krijgen binnen de Wet BIG en welke criteria worden hierbij gehanteerd?135

Gecon-stateerd is dat de criteria voor het wettelijk reguleren van beroepen inderdaad gewijzigd moeten worden. De minister heeft haar beleid als volgt aangepast:

127 Kaljouw, Naar nieuwe zorg en zorgberoepen, 2015, p. 36, 42. 128 Meijerink, Bekwaam is bevoegd, 2011, p. 7.

129 Spieker, Dringen rond het bed, 2012, p. 16. 130 Meijerink, Bekwaam is bevoegd, 2011, p. 29. 131 Spieker, Dringen rond het bed, 2012, p. 16. 132 Meijerink, Bekwaam is bevoegd, 2011, p. 38. 133 Spieker, Dringen rond het bed, 2012, p. 7.

134 Kamerstukken II, 2015/16, 29 282, nr. 233 (met bijlage). 135 Kamerstukken II, 2014/15, 29 282, nr. 211, p. 2.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De oplossing en zeer veel andere werkbladen om gratis te

It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly

(meerdere opties zijn mogelijk want eigenlijk kan er pas vanaf de derde graag gekozen worden voor het studiegebied "koeling

Voor de uitvinding en grootschalige toepassing van de koelkast kwam de melkboer in België dagelijks langs de

Daarbij wordt er evenwel altijd op gelet dat de attitudes en sleutelvaardigheden niet moeten worden ‘gecontextualiseerd’, dat wil zeggen dat ze niet in weinigzeggende,

Zorgprofessionals zijn zowel werknemers in loondienst als derden, zoals zzp’ers en uitzendkrachten, die bij een zorgaanbieder werkzaamheden hebben verricht?.  Daarbij

Hbo-verpleegkundige Mbo-verpleegkundige Onderscheid: - De context waarin de zorg geleverd wordt: De hbo verpleegkundige levert zorg in complexe zorgsituaties die vragen om

Het zijn beroepen waar weliswaar vaak opleidingen voor bestaan, maar waar in de praktijk ook mensen zonder de betreffende opleiding aan de slag kunnen (bijvoorbeeld.. Welke