• No results found

Neurale markers voor het vormen van angstgeheugen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Neurale markers voor het vormen van angstgeheugen"

Copied!
16
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Bachelorproject

Neurale markers voor het vormen van angstgeheugen

Leonie Stassen

Universtiteit van Amsterdam Begeleidster: Renée Visser Studentnummer: 10204156

(2)

2

Inhoudsopgave

Abstract p. 3 .

Neurale markers voor het vormen van angstgeheugen p. 4

Methode p. 7

Resultaten p. 9

Discussie p. 12

(3)

3

Abstract

Vele studies onderzochten processen en factoren die het vormen van angstgeheugen beïnvloeden. Zo blijkt er veel evidentie te zijn voor de samenhang tussen persoonlijkheid en angstleren. In een tweetal MRI studies werd daarnaast evidentie gevonden voor een neurale marker die angstgeheugen voorspeelde. Om meer deze neurale marker te kunnen interpreteren en te zien of dit een algemene angstgeheugen kan voorspellen werd er gekeken naar de samenhang met persoonlijkheid. Door een groep van 49 deelnemers die eerder deelnamen aan de MRI studies werd de MPQ-BF-NL ingevuld. Hun scores werden gekoppeld aan de eerder verkregen MRI data van dezelfde personen. Uit de resultaten blijkt dat persoonlijkheid niet samenhangt met de neurale marker. Hieruit kan geconcludeerd worden dat deze marker geen voorspelling kan doen over een algemene kwetsbaarheid voor het vormen van een angstgeheugen.

(4)

4

Inleiding

Jaren geleden maakte de psychologie kennis met conditioneringsonderzoek, waarbij het mogelijk bleek mensen angst aan te leren. In dergelijke studies wordt een neutrale stimulus gevolgd door een aversieve stimulus, bijvoorbeeld het krijgen van een schok. Een van de meest bekende voorbeelden hiervan is het onderzoek van Watson & Reyner (1920) met Little Albert, die bang werd voor het zien van een witte rat doordat dit werd gekoppeld aan het horen van een hard geluid. Later bleek hij deze angst zelfs te generaliseren naar andere dieren en witte objecten. Naar aanleiding van dit soort experimenten volgden er vele studies die het leren van angst en angstgeheugen bestudeerden. Deze studies onderzochten bijvoorbeeld welke hersenprocessen hiermee verbonden zijn of wat voor andere factoren hier mogelijk van invloed op zijn. Als men meer weet welke processen en factoren ervoor zorgen dat mensen kwetsbaarder zijn om een sterk angstgeheugen te vormen en eventueel zelfs een angststoornis te ontwikkelen kan dit van grote waarde zijn voor bijvoorbeeld de selectie van soldaten voor ze uitgezonden worden. Een factor die hierbij vaak is onderzocht is

persoonlijkheid.

Uit eerder onderzoek is gebleken dat met name de persoonlijkheidstrekken neuroticisme en extraversie een rol spelen bij het aanleren en afleren van angst. Hoog neurotische mensen blijken angst sneller aan te leren doordat zij sneller associaties leggen tussen angstige stimuli (Eysenck, 1967, Hooker, Verosky, Miyakawa, Knight & D’Esposito,

2008; Barrett & Armony, 2009). Daarnaast toonden Hooker et al.(2008) aan dat mensen die

weinig extravert zijn of heel introvert sneller angst aanleren. Ook lijk uit deze studie dat er een positief verband is tussen neuroticisme en hersenactiviteit in de amygdala en hippocampus tijdens angstconditionering. Verder bleek uit een studie van Pineles, Vogt & Orr (2009) dat bij mensen die hoog scoren op zelfbewustzijn angstreacties sneller afnemen dan bij

(5)

5 Sevenster, & Kindt (2014) toonden aan dat mensen die hoog scoren op de persoonlijkheidstrek Stress Reaction (SR), die wordt gemeten met de MPQ, minder goed onderscheid kunnen maken tussen bedreiging en veiligheid. SR bleek daarnaast te interacteren met Harmavoidance (HA). Wanneer zowel de scores op SR als op HA hoog waren, bleek er sprake te zijn van sterkere angstconditionering en werd angst minder snel afgeleerd. Dit impliceert dat mensen die hoog op deze persoonlijkheidstrekken scoren wellicht een sterker angstgeheugen vormen.

Naast factoren als persoonlijkheid is er ook onderzoek gedaan naar wat er in ons brein gebeurd we angstleren. In een MRI studie van Visser, Scholte, Beemsterboer en Kindt (2013) werd aangetoond dat angstleren te zien is in veranderingen in patronen van hersenactiviteit. Deelnemers werden geconditioneerd met behulp van plaatjes, waaronder drie huizen en drie gezichten. Een gezicht en een huis werden gevolgd door een schok, ook wel de aversieve stimuli genoemd. Uit de resultaten bleek dat naarmate men deze stimuli vaker zag, bij sommige mensen het neurale activatiepatroon hierbij steeds meer op elkaar ging lijken. Dit was het sterkst in de anterieure cingulate corex (ACC), de insula en de ventromediale prefrontale cortex (vmPFC) (Visser et al., 2013). Twee tot zes weken later werden pupilreacties van de deelnemers getest om te zien in welke mate ze nog angstig reageerden op de aversieve stimuli. Geconcludeerd kan worden dat de mate waarin er een pupil reactie werd gemeten, voorspeld kon worden door de mate waarin het neurale activatiepatroon in de hersenen meer op elkaar ging lijken. Deze gelijkenis kan men ook wel een neurale marker voor angstgeheugen noemen en deze term zal dan ook verder in dit verslag gebruikt worden. Verondersteld wordt dat er bij een sterker aanwezigheid van deze neurale marker, sprake is van een soort ‘hogere orde’ angstleren waarbij men associaties legt tussen verschillende stimuli omdat zij dezelfde aversieve gebeurtenis tot gevolg hebben, bijvoorbeeld het krijgen van een schok. Dit onderzoek werd gerepliceerd (Visser et al., 2015).

(6)

6 Men kan op basis van deze resultaten concluderen dat er individuele verschillen bestaan in het vormen van angstassociaties en de mate waarin men een angstgeheugen vormt na conditionering. Een belangrijke vraag die voortkomt uit de studie van Visser et al. (2013, 2015) is door welke factoren de aanwezigheid van deze neurale marker voorspelt kan worden en hoe men deze kan interpreteren. Zo is het bijvoorbeeld nog de vraag of hiermee een algemeen angstgeheugen voorspeld kan worden of eventueel zelfs het ontwikkelen van angststoornissen. Zoals eerder beschreven lijkt er een duidelijke samenhang te zijn tussen persoonlijkheid en angstgeheugen. Om de neurale marker te kunnen interpreteren is het van belang naar persoonlijkheid te kijken, omdat de mogelijke relatie hiertussen erop kan duiden dat de neurale marker een algemene kwetsbaarheid voor het vormen van angstgeheugen kan voorspellen. Aangenomen wordt namelijk dat persoonlijkheid niet of nauwelijks veranderd gedurende een mensenleven. Tevens is er volgens Hooker et al. (2008) een relatie tussen neuroticisme en hersenactiviteit wanneer men angst leert. Dit zou kunnen duiden op een mogelijke samenhang tussen persoonlijkheid en de neurale marker.

In de huidige studie zal er gekeken worden naar de relatie tussen de neurale marker en persoonlijkheid. Dit zal gedaan worden met behulp van de Multidimensional Personality Questionnaire (MPQ) (Tellegen & Walter, 2008, Eigenhuis, Kamphuis & Noordhof, 2012). Hierbij zal de data met betrekking tot hersenactivatie van deelnemers die toen participeerden

gekoppeld worden aan hun scores op de MPQ die in het Nederlands vertaald en gevalideerd

werd (Eigenhuis, Kamphuis & Noordhof, 2012).

Indien de neurale marker samenhangt met persoonlijkheid, lijkt het erop dat deze een algemene kwetsbaarheid voorspelt in mensen om een sterk angstgeheugen te vormen. Op basis van eerder onderzoek wordt verwacht dat de persoonlijkheidstrekken Stress Reaction (SR) en Harmavoidance (HA) zullen samenhangen met de neurale marker. Hoe hoger de score, hoe meer aanwezigheid van de neurale marker. Dit leidt tot de verwachting dat

(7)

7 persoonlijkheidstrekken die worden geassocieerd met negatieve emotionaliteit, voorspellend zijn voor de aanwezigheid van de neurale marker. Als er echter geen samenhang blijkt te zijn tussen de neurale marker en persoonlijkheid, wordt verondersteld dat deze neurale marker het vormen van een angstgeheugen alleen op een bepaald moment voorspelt. Deze neurale marker is dan geen voorspeller voor een algemene kwetsbaarheid in mensen om een sterk angstgeheugen te vormen.

Methode

Deelnemers

In deze vervolgstudie werden dezelfde deelnemers gevraagd mee te doen als die hadden deelgenomen aan de eerdere studies van Visser at al, 2013 en 2015. Dit waren in totaal 79 deelnemers, waaronder 38 uit het onderzoek van 2013 en 41 uit het onderzoek van 2015. Van de 79 deelnemers zijn er 53 vrouw en 26 man. De leeftijd van de deelnemers varieerde op het moment van testen tussen de 18 en 33 jaar, waarbij de gemiddelde leeftijd 22 (SD= 3.29) jaar was. Overige informatie over de deelnemers wordt in de resultaten besproken en toegelicht. Voor deelname aan het huidige vervolgonderzoek kregen de deelnemers 7, 50 euro. Voor uitvoering van dit onderzoek werd ingestemd door de Commissie Ethiek (CE), 2015-CP-4265.

Materiaal

Met behulp van de verkorte Nederlandse versie van de Multidimensional Personality Questionnaire (MPQ-BF-NL) (Eigenhuis, Kamphuis & Noordhof, 2012) werd persoonlijkheid gemeten. Deze meet 11 verschillende karaktertrekken, namelijk: “Wellbeing, Social Potency, Achievement, Social Closeness, Stress Reaction, Aggression, Alienation, Control, Harmavoidance, Traditionalism en Absorption”. Deze zijn weer onder te verdelen in

(8)

8 “Positive Emotionality, Negative Emotionality en Constraint”. Verder zijn er nog twee schalen om de validiteit van de scores te kunnen beoordelen, ook wel de “Variable Response Inconsistency” (VRIN) en “True Response Inconsistency” (TRIN) schalen genoemd. In totaal bevat deze versie van de MPQ 135 items die meestal met ‘juist’ of ‘onjuist’ beantwoord dienen te worden. Voorbeelden van items zijn “Ik werk liever alleen”, “Er zijn dagen dat ik voortduren gespannen ben” en “Als ouders thuis strenger zouden optreden, zou er veel minder misdaad zijn”. In sommige gevallen wordt gevraagd naar wat iemand vervelender zou vinden bij twee gegeven verschillende situaties, een voorbeeld hiervan is “Van de volgende twee situaties zou ik het meest vervelend vinden: op weg naar huis een uur lang in de file staan, of midden in de weilanden overvallen worden door hevig weer met veel blikseminslagen” (Eigenhuis, Kamphuis & Noordhof, 2012). Uit analyses blijkt dat de interne consistentie van de meeste schalen aan de norm voldoen, variërend tussen de .75 en .87. De MPQ-BF-NL blijkt daarnaast hoog te correleren met de originele volledige MPQ, met correlaties tussen de .94 en .96 (Eigenhuis, Kamphuis & Noordhof, 2012).

Naast de MPQ werden er nog een aantal anderen vragenlijsten gebruikt, waaronder een geheugenvragenlijst over de stimuli de deelnemers in de eerdere studie hebben gezien, de STAI-T (Trait Anxiety Inventory, van der Ploeg, 1980), de PANAS (Positive and Negative Affect Schedule, Mackinnon et al., 1999) en de IUS (Intolerance of Uncertainty Scale, Freeston et al. 1994 en Buhr & Dugas, 2002). In het huidige verslag zal hier niet verder op worden ingegaan.

Procedure

De deelnemers ontvingen per email alle informatie over het onderzoek. Hierin werden zij persoonlijk aangesproken en werd er teruggekoppeld naar het eerdere onderzoek waaraan zij mee hadden gedaan. In deze email stond onder andere een link naar het gepubliceerde

(9)

9 onderzoek waaraan zij eerder hadden deelgenomen en de link naar het onderzoek. Bij het openen van deze link werd eerst gevraagd het persoonlijke proefpersoonnummer in te vullen. Deze werd gegeven in de email, waarmee er tevens werd ingestemd met deelname aan het onderzoek. De eerste vragenlijst die de deelnemers kregen was de MPQ. Deze werden gevolgd door de geheugen vragenlijst, de PANAS, de STAIT en de IUS. Deelnemers werden geacht telkens alle vragenlijsten compleet in te vullen voor men verder naar de volgende pagina kon doorklikken.

Statistische Analyses

Door middel van een aantal standaardanalyses en een boxplot zal er gekeken worden naar outliers. Daarnaast zal er met behulp van de Shapiro-Wilk toets, vanwege de relatief kleine sample, voor normaliteit getest worden. Ook zal er gekeken worden of er significante verschillen zijn tussen respondenten en non-respondenten en daarmee de vraag of de huidige steekproef representatief is. Hierbij zullen onder andere de scores op de STAI-T met elkaar vergeleken worden door middel van een two sample t-test. Om de relatie tussen persoonlijkheid en de neurale marker te onderzoeken zal er een Pearson’s correlation berekend worden. Indien de data niet normaal verdeeld blijken zal dit gedaan worden met Spearman’s correlation. Indien de resultaten correleren zal er, om kanskapitalisatie te voorkomen, gebruik gemaakt worden van de Bonferroni correctie.

Resultaten

Van de 79 proefpersonen die in 2013 en 2015 deelnamen aan het onderzoek van Visser et al., zijn er uiteindelijk 49 die deel hebben genomen aan de huidige studie. Deze 49 deelnemers hadden een gemiddelde leeftijd van 21.73 jaar (SD= 2.91), waaronder 34 vrouwen en 15 mannen (tabel 1).

(10)

10 Uit voorbereidende analyses bleek dat de schalen Negative Emotionality en Harm Avoidance normaal verdeeld waren. De gemiddelde scores waren hierbij respectievelijk 14.27 (SD = 1.18) en 6.02 (SD= 2.76). De schaal Stress Reaction bleek echter niet normaal verdeeld te zijn, W(49)=.931, p=.007. De gemiddelde score op deze schaal was 5.12 (SD= .52). Verder werd er gekeken naar eventuele outliers bij de verschillende schalen van de MPQ. Er waren hierbij geen scores die meer dan drie standaarddeviaties van het gemiddelde afweken en er was dus geen sprake van outliers. Ook bleken er geen outliers te zijn wat betreft de VRIN en TRIN schalen van de MPQ, hieruit kan men concluderen dat deelnemers de vragen valide hebben beantwoord.

Om na te gaan of de huidige deelnemers groep, die opnieuw de STAI-T vragenlijst hebben beantwoord, significant verschilt met de non-respondenten werd er een two sample t-test gedaan. Er bleken geen significante verschillen tussen deze groepen te zijn waaruit geconcludeerd kan worden dat deze groep niet verschilt van de non-respondenten, t (64)= .05, p=.96.

Tabel 1. Gemiddelden en standaarddeviaties van de non-respondenten vergeleken met de

huidige sample. N=30 N=49 M SD M SD Leeftijd 22.57 3.84 21.73 2.91 STAIT score 36.27 8.54 36.16 9.00 CondIndex ACC 2.51 2.23 2.24 2.53 Insula 2.98 2.44 2.35 2.13 vmPFC 0.85 2.15 1.55 2.99

(11)

11 CondIndex Pupil 1.73 1.03 1.31 1.07

Retentie Pupil 1.67 .89 1.52 1.00

Met behulp van Spearman correlation is er gekeken naar het verband tussen Stress Reaction (SR) en hersenactiviteit, in de ACC, de Insula en de vmPFC. Voor de schalen Harm Avoidance (HA) en Negative Emotionality (NEM) werd de correlatie met deze gebieden berekend aan de hand van Peason’s correlation. Al deze schalen bleken niet significant te correleren met de genoemde hersengebieden (Figuur 1). De gevonden resultaten stemmen niet overeen met de verwachting dat een hogere score op deze schalen samen zou hangen met een sterkere mate van gelijkmatige neurale activiteit. Men kan uit de resultaten concluderen dat er geen samenhang is tussen de neurale marker en persoonlijkheid.

(12)

12

Figuur 1. Scatterplots met bijbehorende waarden. De bovenste rij representateert Stress Reaction, gevolgd door Harm Avoidance en tot slot Negative Emotionality. De eerste kolom representeert de relatie met de Anteriore cingulate cortex, de tweede met de Insula en de derde met de ventro mediale Prefrontale cortex.

Tot slot werd er exploratief onderzocht of er wel een relatie is tussen persoonlijkheid en pupilreacties die bij de geheugentaak gemeten werden in de studie van Visser et al. (2013, 2015). Ook hier bleek geen relatie tussen te zijn, waaruit geconcludeerd kan worden dat er op basis van deze studies geen samenhang is tussen persoonlijkheid en angstgeheugen.

Discussie

Eerder onderzoek toonde aan dat bepaalde persoonlijkheidstrekken als neuroticisme, extraversie, Stress Reaction en Harm Avoidance samenhangen met een sterkere mate van angstgeheugen en het minder snel afleren van geleerde angst. In de studies van Visser et al. (2013, 2015) werd evidentie gevonden voor het bestaan van een neurale marker die de mate waarin men angstgeheugen vormt kan voorspellen. In de huidige studie werd er gekeken of er een verband was tussen persoonlijkheid en deze neurale marker, dit werd gedaan met behulp van de MPQ. Verwacht werd dat de schalen Stress Reaction, Harm Avoidance en Negative

(13)

13 Emotionality in relatie staan met de neurale marker. Uit de resultaten blijkt dat er geen verband is tussen persoonlijkheid en de neurale marker, hiermee worden de verwachtingen niet ondersteund. Op basis van deze resultaten kan verondersteld worden dat deze neurale marker geen algemene kwetsbaarheid voor de vorming van een sterker angstgeheugen kan voorspellen.

De huidige resultaten lijken erop te wijzen dat de neurale marker alleen het vormen van een angstgeheugen op dat moment kan voorspellen, omdat er geen samenhang werd gevonden met persoonlijkheid. Het blijft echter discutabel wat er precies gebeurt als dezelfde mensen opnieuw getest zouden worden. Een suggestie voor vervolgonderzoek is daarom om dezelfde deelnemers opnieuw te testen en te kijken of het dezelfde mensen zijn waarbij de neurale marker aanwezig is of niet. Als namelijk blijkt dat het dezelfde mensen zijn waarbij opnieuw de neurale marker aanwezig is tijdens conditionering, is het misschien mogelijk dat er een ander soort stabiele factor in mensen is die dit kan verklaren. Dit kan echter van alles zijn, wellicht zelfs zoiets als de hoeveelheid cafeïne die iemand gebruikelijk op een dag drinkt of het gemiddeld aantal uren slaap. Ook kan er gekeken worden naar de mogelijkheid dat de aanwezigheid van de neurale marker afhankelijk is van een soort ‘leermodus’ waarin iemand al dan niet zit. Dit kan simpelweg bepalend zijn of iemand wel of niet in staat is angstassociaties en dus een sterker angstgeheugen te vormen. Tevens kan men door dezelfde deelnemers opnieuw te testen de test-hertest-betrouwbaarheid van de neurale marker beoordelen.

Wat we voor nu uit dit onderzoek kunnen concluderen is dat de neurale marker geen algemene kwetsbaarheid in mensen voor het vormen van angstassociaties kan voorspellen. Daaruit kan geconcludeerd worden dat dit dus ook geen psychopathologie kan voorspellen. Dit is reden om met een kritische blik naar het gebruikte conditioneringsparadigma te kijken. Het is namelijk discutabel in hoeverre de manier waarop men angst aanleert in een

(14)

14 experimentele setting, waarbij angst wordt gemeten door iets als pupilreacties, overeenkomt met angstleren en geheugen in een klinische setting. Indien dit namelijk veel verschilt is het de vraag of de neurale marker die werd gevonden op basis van dit paradigma niet slechts een gezond geheugenproces reflecteert wat bijvoorbeeld hetzelfde is als mensen woordjes leren. Om dit nader te onderzoeken werd er exploratief gekeken of er wel een relatie is tussen persoonlijkheid en deze pupil reacties. Dit verband lijkt niet te bestaan, terwijl er op basis van eerdere literatuur wel degelijk evidentie is voor een verband tussen persoonlijkheid en angstgeheugen. Het is dus aannemelijk dat angstleren en angstgeheugen vanuit dit conditioneringsparadigma te veel verschilt met een klinische setting en de neurale marker daarom eerder het vormen van een ‘normaal’ geheugen lijkt te voorspellen. Dit verklaart daarmee mogelijk ook dat er geen samenhang werd gevonden met persoonlijkheid.

Een voorlopige conclusie die uit dit onderzoek getrokken kan worden is dat de neurale marker die werd gevonden in de studies van Visser et al. (2013, 2015) geen verband houdt met persoonlijkheid en mogelijk slechts op het moment van leren kan bepalen of iemand wel of geen angstgeheugen vormt. De neurale marker kan in die zin niet worden geïnterpreteerd als een marker voor een algemene kwetsbaarheid om een angstgeheugen te vormen. De huidige resultaten wijzen erop dat deze neurale marker daarom ook geen pathologie kan voorspellen, maar eerder gezonde geheugenprocessen reflecteert. Toch blijft het een raadsel wat er nou voor de aanwezigheid van de neurale marker zorgt, wat tot vele nieuwe vervolgstudies kan leiden.

Referenties

Barrett, J., & Armony, J.L. (2009). Influence of trait anxiety on brain activity during the acquisition and extinction of aversive conditioning. Psychological Medicine, 39, 255-265.

(15)

15 Buhr, K., & Dugas, M. J. (2002). The intolerance of uncertainty scale: psychometric properties of the English version. Behavior Research and Therapy, 40 , 931-945.

Eigenhuis, A., Kamphuis, J.H., & Noordhof, A. (2012). Development and validation of the Dutch brief form of the Multidimensional Personality Questionnaire (MPQ-BF-NL). Assessment, 20 (5), 565-575.

Eysenck, H.J. (1967). The biological bases of personality (1st edition). Springfield, IL: Charles C. Thomas.

Freeston, M.H., Rhéaume, J., Letarte, H., Dugas, M.J., & Ladouceur, R. (1994). Why do people worry? Personality and Individual Differences, 17 (6), 791-802.

Garpenstrand, H., Annas, P., Ekblom, J., Oreland, L., & Fredrikson, M. (2001).

Human fear conditioning is related to dopaminergic and serotonergic biological markers. Behavioral Neuroscience, 115 (2), 358-364.

Gazendam, F.J., Kamphuis, J.H., Eigenhuis, A., Huizenga, H.M.H., Soeter, M., Bos, M.G.N., Sevenster, D., & Kindt, M. (2014). Personality predicts individual variation

in fear learning: A multilevel growth modeling approach. Clinical Psychological Science, 1-14.

Hooker, C.I., Verosky, S.C., Miyakawa, A., Knight, R.T., & D’Esposito, M. (2008). The influence of personality on neural mechanisms of observational fear and reward learning. Neuropsychologia, 46, 2709-2724.

Mackinnon, A., Jorm, A.F., Christensen, H., Korten, A.E., Jacomb, P.A., & Rodgers, B. (1999). A short form of the Postive and Negative Affect schedule: Evaluation of factorial validity and invariance across demographic variables in a community sample. Personality and Individual Differences, 27 (3), 405-416.

(16)

16 McCrae, R.R., Costa, P.T., Terracciano, A., Parker, W.D., & Mills, C.J. (2002). Personlity trait development from age 12 to age 18: Longitudinal, sectional, and cross-cultural analyses. Journal of Personality and Social Psychology, 83 (6), 1456-1468.

Pineles, S.L., Vogt, D.S., & Orr, S.P. (2009). Personality and fear responses during conditioning: Beyond extraversion. Personality and individual differences, 46, 48-63.

Sehlmeyer, C., Dannlowski, U., Schöning, S., Kugel, H., Pyka, M., Pfleiderer, B., Zwitserlood, P., Schiffbauer, H., Heindel, W., Arolt, V., & Konrad, C. (2011). Neural correlates of trait anxiety in fear extinction. Psychological medicine, 41, 789-798.

Tellegen, A., & Waller, N.G. (2008). Exploring personality through test construction: Development of the Multidimensional Personality Questionnaire. The SAGE handbook of personality theory and assessment, 2, 261-292.

Van der Ploeg, H.M. (1980). Validity of the zelf-beoordelings-vragenlijst (A Dutch version of the Spielberger State-Trait Anxiety Inventory). Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie en haar Grensgebieden, 35 (4), 243-249.

Visser, R.M, Scholte, H.S. Beemsterboer, T., & Kindt, M. (2013). Neural pattern similarity predicts long-term fear memory. Nature Neuroscience, 16 (4), 388-392.

Visser, R.M., Kunze, A.E., Westhoff, B., Scholte, H.S., & Kindt, M. (2015). Representational similarity analysis offers a preview of the noradrenergic modulation of long-term fear memory at the time of encoding. Pscyhoneuroendocrinology, 55, 8-20.

Watson, J.B., & Rayner, R. (1920). Conditioned emotional reactions. Journal of Experimental Pscyhology, 3, 1-14.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De tegenstrijdigheid dat er wel een significant verband wordt gevonden tussen extraversie en het aantal vrienden op Facebook, maar niet tussen extraversie en het aantal vrienden

Firstly, an overall of the current literature will be presented by starting with the most relevant literature regarding the impact of FDI on economic growth in general and

The same can be said for the reflexive pronoun “theirselves” in the sentence “the Noise that men spill outta theirselves” (Ness, 2008, p. 18), without the eye dialect. In

It consists of three main elements, the channel (in light red) between source (S) and drain (D), a gate dielectric (insulator) and the gate itself. Applying a voltage to the

Verleggen we de analyse naar de categorie II en III voor zover er sprake was van een consistent hoge correlatie over de laatste jaren t.a.v. de koersontwik­ keling, dan vinden we

Recently, the integration of hybrid membranes in microdevices was demonstrated for charge-based separations.[1] These microdevices contained one microchannel sandwiched between

We consider that Customer management increment 1 is the current version of the Customer management capability, and the Customer management increment 2 is the next version

Although formula-scoring method tests are not fre- quently used, except for progress tests in medicine, it gives students the opportunity to acknowledge that they do not know