• No results found

Interne rechtspositie van jeugdigen binnen gesloten jeugdhulp

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Interne rechtspositie van jeugdigen binnen gesloten jeugdhulp"

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Interne rechtspositie

van jeugdigen

binnen gesloten jeugdhulp

Auteur: C.T.J. (Roos) Brandsen

Juli 2015

(2)

Interne rechtspositie van jeugdigen binnen gesloten jeugdhulp Juli 2015

C.T.J. (Roos) Brandsen

Scriptiebegeleidster: mr. T. de Wit

Masterscriptie Privaatrecht – Privaatrechtelijke Rechtspraktijk Universiteit van Amsterdam, faculteit der Rechtsgeleerdheid

(3)

Voorwoord

Nadat ik mijn bachelor Nederlands recht heb behaald, ben ik de master Publiekrecht: Strafrecht gestart aan de Universiteit van Amsterdam. Gedurende deze master ben ik tevens begonnen met de master Privaatrecht: Privaatrechtelijke Rechtspraktijk. Nadat de scriptie voor de eerste master afgerond was, ben ik begin dit studiejaar begonnen met het voorbereiden van de scriptie die nu voor u ligt. Er moest ten eerste een onderwerp gevonden worden. Mijn vorige scriptie heb ik geschreven over jeugddetentie en bij dat onderwerp wilde ik graag aansluiten. Zodoende was de keuze voor het schrijven van de scriptie binnen het vak Jeugdrecht snel gemaakt.

Gedurende de master heb ik tevens het vak Jeugdrecht II gevolgd. Binnen dit vak moest er een presentatie gegeven worden over een bepaald onderwerp. Mijn medestudenten en ik hebben ons toen over de kinderbeschermingsmaatregelen en de naderende nieuwe Jeugdwet gebogen. Op dat moment is bij mij het idee ontstaan om over een kinderbeschermingsmaatregel te schrijven. Aangezien ik mij tevens interesseer voor het strafrecht en gezien het onderwerp van mijn vorige scriptie, koos ik voor het onderwerp ‘gesloten jeugdhulp’. Om het onderwerp verder af te bakenen, heb ik er uiteindelijk voor gekozen om de interne rechtspositie van jeugdigen binnen gesloten jeugdhulp te bekijken. Door bestudering van zowel internationale als nationale wetgeving, jurisprudentie en onderzoek in de praktijk is uiteindelijk het eindresultaat van mijn masterscriptie vormgegeven.

Mijn dank gaat uit ten eerste uit naar mijn scriptiebegeleidster, mw. mr. T. de Wit. Ondanks het korte tijdsbestek waarin de scriptie uiteindelijk geschreven moest worden, is het gelukt om mij voor de deadline door de formele en inhoudelijke vereisten te begeleiden. Daarnaast bedank ik mijn familie en vrienden. Zonder hun interesse en aanmoedigingen zou de studie een lastig te bewandelen pad zijn geweest.

Alkmaar, 16 juni 2015

(4)

INHOUDSOPGAVE

LIJST MET AFKORTINGEN 6

HOOFDSTUK 1 – INLEIDING 7

HOOFDSTUK 2 – INTERNATIONALE REGELGEVING 9

2.1 INLEIDING 9

2.2 ALGEMENE PRINCIPES 10

2.2.1 UITERSTE MAATREGEL VOOR DE KORTST MOGELIJKE DUUR 10

2.2.2 RECHT OP EEN MENSELIJKE EN EERBIEDWAARDIGE BEHANDELING 10

2.2.3 HET BELANG VAN HET KIND 11

2.2.4 DISCRIMINATIEVERBOD 11

2.4 SPECIFIEKE ASPECTEN 11

2.4.1 ADMINISTRATIE 11

2.4.2 PRIVACY 12

2.4.3 DWANG- EN TUCHTMAATREGELEN 12

2.4.4 BEZOEKRECHT EN CONTACTEN MET DE BUITENWERELD 14

2.4.5 INSPRAAK- EN KLACHTRECHT 14

HOOFDSTUK 3 – NATIONALE REGELGEVING 16

3.1 INLEIDING 16

3.2 INFORMATIEVOORZIENING BETREFFENDE DE RECHTEN EN PLICHTEN 17

3.2.1 HUISREGELS 17

3.2.2 HULPVERLENINGSPLAN 17

3.2.3 ONAFHANKELIJKE VERTROUWENSPERSOON 18

3.3 VRIJHEIDSBEPERKENDE MAATREGELEN 19

3.3.1 ALGEMENE VEREISTEN 19

3.3.2 BEPERKING VAN DE BEWEGINGSVRIJHEID 20

3.3.3 GEDWONGEN BEHANDELING 21

3.3.4 BEPERKING CONTACT BUITENWERELD 22

3.3.5 ONDERZOEK 23

3.3.6 BEPERKINGEN BUITEN ACCOMMODATIE 24

3.4 VERLOF 24

3.5 KLACHTRECHT 25

3.5.2 KLACHTRECHT BIJ VRIJHEIDSBEPERKENDE MAATREGELEN 28

HOOFDSTUK 4 – INTERNE RECHTSPOSITIE IN DE PRAKTIJK 31

4.1 INLEIDING 31 4.2 INFORMATIEVOORZIENING IN DE PRAKTIJK 31 4.2.1 HUISREGELS 32 4.2.2 HULPVERLENINGSPLAN 32 4.2.3 ONAFHANKELIJKE VERTROUWENSPERSOON 34 4.2.4 ALGEMENE INFORMATIEVOORZIENING 35

4.3 VRIJHEIDSBEPERKENDE MAATREGELEN IN DE PRAKTIJK 35

4.3.1 ALGEMENE VEREISTEN 35

4.3.2 SPECIFIEKE MAATREGELEN EN VERLOF 38

4.4 KLACHTRECHT IN DE PRAKTIJK 42 4.4.1 BEMIDDELING 42 4.4.2 KENBAARHEID 43 4.4.3 PROCEDURELE WAARBORGEN 44 4.4.5 TEGEMOETKOMING NADEEL 45 4.4.6 SCHORSENDE WERKING 46

(5)

HOOFDSTUK 5 – CONCLUSIE 47

LITERATUURLIJST 50

(6)

Lijst met afkortingen

AKJ Stichting Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg Awb Algemene wet bestuursrecht

BJB Bijzonder Jeugdwerk Brabant

Bjj Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen EHRM Europees Hof voor de Rechten van de Mens

ERJ Aanbeveling van de Raad van Europa (2008)11 van 5 november 2008 EVRM Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens

IVRK Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind

Jw Jeugdwet

MvT Memorie van Toelichting

OGHS Ottho Gerhard Hendringstichting

RSJ Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming Sv Wetboek van Strafvordering

VN Verenigde Naties

Wet BIG Wet op de beroepen in de gezondheidszorg

WGBO Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst

(7)

Hoofdstuk 1 – Inleiding

Indien jeugdigen ernstige opvoed- en opgroeiproblemen hebben en deze niet verholpen kunnen worden door algemene voorzieningen als maatschappelijk werk of onderwijs, dan kunnen zij in aanmerking komen voor jeugdhulp. Tot 2010 werden jeugdigen die kampten met zeer ernstige problemen en die zich van de benodigde hulp onttrokken vaak in een jeugdgevangenis onder behandeling genomen. De reguliere jeugdzorg kon deze jeugdigen namelijk onvoldoende zorg bieden doordat zij onvoldoende mogelijkheden hadden om ervoor te zorgen dat de jeugdigen zich niet aan de jeugdzorg zouden onttrekken. Als gevolg hiervan verbleven jeugdigen met een jeugdbeschermingsmaatregel zoals uithuisplaatsing in eenzelfde accommodatie als jeugdigen die daar op strafrechtelijke titel geplaatst waren. Dit werd als ongewenst beschouwd, waardoor de behoefte bestond om een mogelijkheid tot gedwongen opname en gesloten verblijf te creëren. Met deze mogelijkheid ontstonden er nieuwe vrijheidsbenemende en vrijheidsbeperkende maatregelen binnen de Wet op de Jeugdzorg.1

Vrijheidsbeneming is volgens de Havana Rules ‘any form of detention or imprisonment or the placement of a person in a public or private custodial setting, from which this person is not permitted to leave at will, by order of any judicial, administrative or other public authority’.2 Indien er sprake is van dergelijke vrijheidsbeneming, dan dient internationale wet- en regelgeving te worden nageleefd bij de uitvoering van die vrijheidsbeneming. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (hierna: IVRK). Aangezien de jeugdigen binnen gesloten jeugdhulp gehouden worden binnen een publieke accommodatie, zij daar niet weg mogen en zij daar zitten op grond van een machtiging die door de rechter is verleend,3 is er sprake van een vorm van vrijheidsbeneming. Zodoende dient zowel de internationale wet- en regelgeving omtrent (de tenuitvoerlegging van) vrijheidsbeneming als de nationale wet- en regelgeving nageleefd te worden bij een gedwongen opname in een gesloten verblijf.

De interne rechtspositie van jeugdigen in gesloten jeugdhulp wordt voornamelijk geregeld in artikel 6.2.1 tot en met 6.5.3 Jeugdwet. In de huisregels van verschillende accommodaties voor gesloten jeugdhulp en in het individuele hulpverleningsplan van de jeugdige wordt de rechtspositie verder uitgewerkt. Uit een verslag van de kenniskring gesloten jeugdzorg van begin

1 Boendermaker & Bruinsma 2007, p. 7. 2 Regel 11 sub b Havana Rules.

(8)

2007 is gebleken dat er toen knelpunten bestonden met betrekking tot de interne rechtspositie van de jeugdigen.4 Zo werd gewezen op de vereiste individualiteit van het hulpverleningsplan. Er mag geen sprake zijn van een standaard hulpverleningsplan, echter werd er vermoed dat er in de praktijk modellen zouden worden gebruikt. Tevens bestond er een knelpunt bij het overleg met de jeugdige en ouders voorafgaand aan het opstellen van het hulpverleningsplan. Deze partijen hoeven namelijk niet in te stemmen met het plan. Ten slotte is benoemd dat in tegenstelling tot in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (hierna: Bjj) niet nauwkeurig geformuleerd is wie er mag besluiten tot het toepassen van beperkende maatregelen. In de Wet op de Jeugdzorg werd dit aan de zorgaanbieders overgelaten.5 De interne rechtpositie van de jeugdigen in de praktijk kwam toen dus niet overeen met de wettelijke regelgeving. Het feit dat deze knelpunten niet als aanleiding voor de totstandkoming van de nieuwe Jeugdwet genoemd zijn en nauwelijks worden besproken in de memorie van toelichting bij de Jeugdwet,6 sluit niet uit dat deze nog wel kunnen bestaan.

Op basis van het voorgaande zal in deze scriptie de volgende vraag centraal staan:

Is de interne rechtspositie van jeugdigen in accommodaties voor gesloten jeugdhulp in overeenstemming met wettelijke regelgeving betreffende vrijheidsbeperkende maatregelen van jeugdigen?

Om tot een antwoord op deze vraag te komen, zullen in de volgende hoofdstukken het internationaal wettelijk kader, het nationaal wettelijk kader en de invulling van die kaders in de praktijk uiteengezet worden. De hoofdstukken waarin de wet- en regelgeving wordt beschreven, zijn voornamelijk bedoeld als informatievoorzienend. Bij de beschrijving van de praktijk zal bekeken worden hoe de wet- en regelgeving daadwerkelijk uitpakt, waar discussie ontstaat en of er aanbevelingen gedaan kunnen worden. Uiteindelijk zal in het laatste hoofdstuk een antwoord geformuleerd worden op bovenstaande vraag.

4 Boendermaker & Bruinsma 2007, p. 5 Boendermaker & Bruinsma 2007, p. 15.

(9)

Hoofdstuk 2 – Internationale regelgeving

2.1 Inleiding

Sinds 1980 wordt de bijzondere positie van jeugdigen die van hun vrijheid benomen zijn erkend in internationale mensenrechtelijke verdragen en richtlijnen. De jeugdigen kunnen namelijk voor de rest van hun leven beschadigd raken door de vrijheidsbeneming. Ten eerste is het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) van belang. De kinderrechten vloeien onder andere voort uit dit verdrag. Het EVRM en de aanvullende protocollen bevatten burgerlijke en politieke rechten, welke tevens van toepassing zijn op minderjarigen. In enkele artikelen worden minderjarigen expliciet benoemd.7 Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) houdt toezicht op de naleving van de bepalingen in het EVRM. De rechtspraak van het EHRM wordt beschouwd als een onderdeel van de betreffende bepaling van het EVRM. In onder andere Nederland heeft het verdrag directe werking.

Daarnaast heeft de Raad van Europa in 2008 een belangrijke aanbeveling gedaan met de naam ‘European Rules for Juvenile offenders subject to sanctions and measures’ (hierna: ERJ).8 Doelstelling van de aanbeveling is om het mentale, fysieke en sociale welzijn van jeugdigen die onderworpen zijn aan sancties, maatregelen of andere vormen van vrijheidsbeneming, te bevorderen. De naam van de aanbeveling doet vermoeden dat deze enkel van toepassing is op jeugdige delinquenten, echter gemeend wordt dat de bepalingen ook onverkort van toepassing zijn op jeugdigen binnen accommodaties voor gesloten jeugdhulp.9 De aanbeveling bevat namelijk geen specifieke bepalingen over de strafbaarheid van de jeugdigen. Daarnaast zijn de bepalingen minimumnormen die gericht zijn op de leefomstandigheden binnen de accommodaties.10

Verder zijn de kinderrechten vastgelegd in het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (hierna: IVRK). Het IVRK en de richtlijnen die daar invulling aan geven gaan specifiek over de rechten van kinderen. Er bestaat geen hiërarchie tussen de kinderrechten, waardoor ieder recht op zich en alle verdragsrechten samen in onderlinge samenhang gezien moeten worden.

Ten slotte zijn de Havana Rules van belang. Deze richtlijn geeft een invulling aan de verdragsbepalingen van het IVRK. De Havana Rules zijn van belang voor de interne rechtspositie van jeugdigen binnen accommodaties voor gesloten jeugdhulp, omdat deze richtlijn betrekking heeft op de vrijheidsbeneming van kinderen. Het vormt een minimale standaard voor

7 Zie bijvoorbeeld artikel 5 lid 1 sub d en artikel 6 lid 1 EVRM. 8 Aanbeveling 2008/11/Raad.

9 Blaak e.a. 2012, p. 891. 10 Van der Eng 2014, p. 69.

(10)

jeugdigen wiens vrijheid op welke manier dan ook beroofd is.11 Aangezien de richtlijn door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (hierna: VN) is aangenomen, heeft deze enkel de juridische status van aanbeveling. Dit brengt met zich mee dat de richtlijn niet juridisch bindend is. Gemeend wordt dat de richtlijn toch een belangrijke rol als gezaghebbende inspiratiebron speelt, nu deze door de het hoogste beslisorgaan van de VN is ontwikkeld en vastgesteld en het VN-Kinderrechtencomité regelmatig naar de richtlijn verwijst. Zodoende wordt de richtlijn, onder andere in Nederland, als leidende uitleg van het IVRK gezien.12

In dit hoofdstuk zullen eerst de algemene principes die uit voorgenoemde verdragen en richtlijnen volgen, worden besproken. Vervolgens zal er ingegaan worden op meer specifieke aspecten van de interne rechtspositie, zoals de administratie, de privacy en dwang- en tuchtmaatregelen.

2.2 Algemene principes

2.2.1 Uiterste maatregel voor de kortst mogelijke duur

Internationaal zijn er een aantal belangrijke, algemene principes die van belang zijn voor de interne rechtspositie van jeugdigen. Als belangrijkste principe is vastgelegd dat vrijheidsbeneming slechts als uiterste maatregel en voor de kortst mogelijke duur kan worden gehanteerd. Dit is vastgelegd in onder andere artikel 37 IVRK en regel 1 en 2 Havana Rules. Indien dit passend en wenselijk is, moeten Staten alternatieven voor gerechtelijke stappen proberen in te voeren.13 Regelingen met betrekking tot pleegzorg, jeugdreclassering en andere alternatieven voor institutionele zorg moeten zodoende beschikbaar zijn. Voor de interne rechtspositie van jeugdigen is voornamelijk van belang dat dit artikel betrekking heeft op de beperking van de vrijheid. Binnen de vrijheidsbeneming dient dus ook de vrijheidsbeperking als uiterste maatregel en voor de kortst mogelijke duur te zijn.

2.2.2 Recht op een menselijke en eerbiedwaardige behandeling

Uit artikel 37 IVRK volgt tevens dat ieder kind dat van zijn vrijheid beroofd is, menselijk en met eerbied voor de waardigheid inherent aan de menselijke persoon wordt behandeld. Daarbij moet rekening gehouden worden met de behoeften van een persoon van zijn leeftijd. Met dit recht op een menselijke en eerbiedwaardige behandeling bestaat het verbod op foltering of andere wrede,

11 Regel 3 Havana Rules. 12 Van der Eng 2014, p. 63. 13 Artikel 40 IVRK.

(11)

onmenselijke of vernederende behandelingen of straffen.14 De Staat dient maatregelen te nemen tegen alle vormen van geestelijk of lichamelijk geweld, misbruik of letsel, geestelijke of lichamelijke verwaarlozing of nalatige behandeling, mishandeling of exploitatie. Daaronder valt institutioneel geweld, zodat de staat tevens regelgeving en administratieve maatregelen dient te ontwikkelen met betrekking tot openbare en private instellingen om dat te voorkomen.15 Indien een kind slachtoffer is geworden van een vorm van verwaarlozing, misbruik, exploitatie of foltering of een andere vorm van wrede, onmenselijk of onterende behandeling, dan is de staat verplicht alle passende maatregelen te nemen ter bevordering van lichamelijk en geestelijk herstel.16

2.2.3 Het belang van het kind

Op grond van artikel 3 IVRK dient het belang van het kind altijd de eerste overweging te zijn bij alle maatregelen betreffende kinderen. Dit geldt ongeacht of deze maatregelen worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, wetgevende lichamen of bestuurlijke autoriteiten.

2.2.4 Discriminatieverbod

Ten slotte is het discriminatieverbod ex artikel 2 IVRK en 14 EVRM van belang. De Staten dienen op grond van die bepalingen de rechten vanuit het IVRK voor ieder kind te eerbiedigen en deze voor ieder kind te waarborgen zonder enige vorm van discriminatie. Daartoe moeten passende maatregelen genomen te worden.

2.4 Specifieke aspecten

2.4.1 Administratie

Wanneer jeugdigen opgenomen worden in een instelling, horen zij een exemplaar van het reglement van die instelling en een schriftelijke beschrijving van hun rechten en plichten in een taal die zij begrijpen te krijgen. De informatie dient voor iedereen volledig begrijpelijk te zijn.17 De jeugdigen moeten geholpen worden bij het begrijpen van de rechten en plichten.18 Regel 27 Havana Rules bepaalt vervolgens dat iedere minderjarige na opname ondervraagd moet worden

14 Artikel 37 en 40 IVRK juncto artikel 3 EVRM. 15 Paragraaf 23 General Comment No. 4.

16 Rom & Herbots 2009, p. 44-45. 17 Regel 24 Havana Rules. 18 Regel 25 Havana Rules.

(12)

en er een psychologisch en sociaal verslag opgesteld moet worden. In dat verslag zit een overzicht van alle factoren die van belang zijn voor de specifieke zorg, het programma waaraan de jeugdige behoefte heeft en het zorgniveau. Er dient tevens een vertrouwelijk individueel dossier bijgehouden te worden, waarin alle verslagen, juridische stukken, medische stukken, stukken inzake tuchtprocedures en alle andere documenten die verband houden met de inhoud, vorm en details van de behandeling worden opgenomen. Alleen bevoegde personen hebben toegang tot het dossier en het dient zo ingedeeld te zijn dat het begrijpelijk is.19

2.4.2 Privacy

Internationaal rechtelijk is in artikel 8 EVRM het fundamentele recht op privéleven van jeugdigen gewaarborgd. Een beperking op dit recht is alleen gerechtvaardigd indien deze bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de openbare veiligheid, bescherming van de openbare orde, bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Dit recht mag dus niet zomaar ingeperkt worden, ook niet als de jeugdigen van hun vrijheid benomen zijn. Een fundamenteel onderdeel van het recht op privacy is het recht om persoonlijke bezittingen te hebben.20

2.4.3 Dwang- en tuchtmaatregelen

In verband met het bewaren van de goede orde binnen de accommodaties kunnen dwang- en tuchtmaatregelen opgesteld worden, welke gebaseerd dienen te zijn op overheidsreglementering en aanbevolen standaarden.21 De maatregelen beperken de grondrechten van de jeugdigen en de toepassing daarvan is om die reden van uitzonderlijk belang voor hun interne rechtspositie. In beginsel is het gebruik van fysieke dwangmiddelen verboden.22 In uitzonderlijke gevallen mogen deze alleen voor een zo kort mogelijke duur en niet langer dan noodzakelijk gebruikt worden. Bovendien moeten ze omschreven zijn in de wet of andere voorschriften. Verder dienen alle andere middelen te hebben gefaald. De jeugdige mag niet vernederd worden en de directeur van de instelling moet beslissen dat het dwangmiddel mag worden ingezet. Het beletten van de jeugdige om zichzelf of anderen te verwonden of ernstige vernielingen aan te richten dient het

19 Regel 19 Havana Rules. 20 Regel 35 Havana Rules.

21 Aanbeveling 2008/11/Raad en aanbeveling 2005/5/Raad. 22 Regel 63 Havana Rules.

(13)

doel van de inzetting te zijn.23 De Raad voor Europa heeft aanbevolen dat dwang niet gebruikt mag worden door het personeel, tenzij het wordt gebruikt als laatste redmiddel in geval van zelfverdediging, een ontsnappingspoging, fysieke weerstand tegen een legitiem bevel, rechtstreeks risico op schade ten aanzien van zichzelf of anderen of in geval van ernstige beschadiging van bezittingen.24 In regel 64 Havana Rules is verder bepaald dat de directeur direct het medische en relevante personeel raadpleegt. In General Comment No. 10 is zelfs opgenomen dat het gebruik van dwang slechts kan plaatsvinden indien er een medisch of psychologisch bekwaam persoon bij aanwezig is.25

Als dwangmiddel kan een jeugdige in uitzonderlijke gevallen en alleen maar voor een paar uur afgezonderd worden om te kalmeren. De afzondering mag in ieder geval niet langer duren dan 24 uur.26 Daarnaast moet er een mogelijkheid zijn om contact te hebben met mensen, moet er leesmateriaal voorhanden zijn en minstens een uur lichaamsbeweging in de buitenlucht worden aangeboden. 27 Het toedienen van geneesmiddelen mag daarentegen niet gebruikt worden als dwangmiddel.28

De tuchtmaatregelen zijn een laatste redmiddel en dienen altijd op de goede orde en veiligheid gericht te zijn. In artikel 95.1 ERJ is aanbevolen dat er nooit sprake mag zijn van wrede, onmenselijke of vernederende behandeling.29 Overplaatsing, het toedienen van geneesmiddelen en het beperken of afschaffen van contact zijn ontoelaatbare tuchtmaatregelen.30 Ten slotte is met betrekking tot de mogelijkheid van fouillering in artikel 82 ERJ aanbevolen dat er gedetailleerde procedures opgesteld worden. Daarin dienen de situaties waarin een noodzaak tot fouillering bestaat en de aard van de fouillering vastgelegd te worden. Bij een fouillering moet altijd de waardigheid van de jeugdige en zijn privacy in het oog gehouden worden en de handeling mag alleen uitgevoerd worden door iemand van hetzelfde geslacht. Een intiem onderzoek kan slechts worden uitgevoerd door een medisch personeelslid en enkel indien er een redelijke verdenking bestaat.31

23 Regel 64 Havana Rules. 24 Artikel 90.1 ERJ. 25 Artikel 90 ERJ. 26 Artikel 91.4 ERJ. 27 Artikel 95 ERJ. 28 Regel 55 Havana Rules.

29 Artikel 37 IVRK juncto Regel 67 Havana Rules.

30 Regel 67 juncto 55 Havana Rules; Artikel 95 ERJ en regel 67 Havana Rules. 31 Artikel 89 ERJ.

(14)

2.4.4 Bezoekrecht en contacten met de buitenwereld

In onder andere artikel 9 en artikel 37 IVRK zijn bepalingen vastgelegd over het contact van kinderen met de ouders en de buitenwereld. Een kind dat niet bij zijn ouders verblijft dient het recht te hebben om op regelmatige basis rechtstreeks contact met hen te onderhouden. Een uitzondering geldt indien dit contact in strijd zou zijn met het belang van het kind. Iedere jeugdige heeft tevens het recht om contact met (de rest van) zijn familie te onderhouden door middel van bezoeken en briefwisseling. Daartoe worden alle mogelijke middelen ter beschikking gesteld. Ook hier geldt een uitzondering, namelijk indien er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. In uitwerking op voorgenoemde artikelen is in regel 60 Havana Rules bepaald dat een jeugdige recht heeft op minimaal één keer in de maand bezoek van familie of andere personen. In beginsel vindt dit bezoek één keer in de week plaats in omstandigheden die het respect waarborgen voor behoefte aan privacy, contact en onbeperkte communicatie met familie en advocaat.32 Verder moet het voor de jeugdigen zelf mogelijk zijn om de inrichting te verlaten voor familiebezoek en moeten zij speciaal verlof kunnen krijgen om bijvoorbeeld naar hun studie te gaan.33 In regel 61 Havana Rules is ten slotte bepaald dat iedere jeugdige het recht heeft post te ontvangen. Het recht om telefonisch en schriftelijk contact te hebben wordt overigens gemiddeld beperkt tot minstens twee keer in de week.

2.4.5 Inspraak- en klachtrecht

Voor de interne rechtspositie van de jeugdigen is van groot belang dat zij zich kunnen beklagen over handelingen of beslissingen die in strijd zijn met voorgenoemde wet- en regelgeving. In dit licht is in artikel 12 IVRK bepaald dat ieder kind dat in staat is om zijn eigen mening te vormen, het recht heeft die mening vrijelijk te uiten in alle aangelegenheden die het kind betreffen. Aan de mening van het kind wordt passend belang gehecht met betrekking tot zijn leeftijd en rijpheid. Ingevolge deze bepaling dient het kind te worden gehoord in gerechtelijke en bestuurlijke procedures die het kind betreffen. In verband daarmee dienen er in de nationale wetgeving afdoende klachtprocedures te bestaan. Daarin moet kenbaar worden gemaakt welk gedrag tot een overtreding van het tuchtreglement leidt, welke procedures er gevolgd dienen te worden, wat de aard en de duur van de op te leggen tuchtmaatregelen zijn, welke instantie bevoegd is om de sancties op te leggen en welke overheid bevoegd is over beroep te beslissen.34 De jeugdige moet op een voor hem begrijpelijke wijze op de hoogte te worden gebracht van de overtreding waar hij van beschuldigd wordt en voldoende tijd te hebben gehad om zijn verdediging voor te bereiden.

32 Paragraaf 87 General Comment nr. 10. 33 Regel 59 Havana Rules.

(15)

Er dient verder een onafhankelijk ambt te bestaan waar klachten van jeugdigen die van hun vrijheid zijn beroofd kunnen worden ingediend en onderzocht.35

Om het klachtrecht effectief te laten zijn, dienen de jeugdigen op de hoogte te zijn van hun rechten in het algemeen en van het bestaan van een verzoek- en klachtrecht in het bijzonder. Voor advies over hun rechten dienen de jeugdigen terecht te kunnen bij een vertrouwenspersoon.36 Verder is in regel 25 Havana Rules bepaald dat het klachtenrecht eenvoudig en effectief zijn en moeten beslissingen snel genomen worden.37 (Juridische) Bijstand moet daarbij mogelijk zijn.38 Het recht op rechtsbijstand is tevens vastgelegd in artikel 37 IVRK. Verder bepaalt artikel 40 IVRK dat het kind recht heeft op kosteloze bijstand van een tolk indien nodig. Deze moet opgeleid zijn om met kinderen te werken.39 Deze artikelen betreffen echter niet specifiek de klachtprocedure. Of en hoe het recht in de praktijk daadwerkelijk uitgeoefend kan worden, zal in hoofdstuk 4 uitgebreid aan bod komen.

Bij verwerping van het verzoek of de klacht dienen de redenen daartoe aan de jeugdige uitgelegd te worden. Door de Raad van Europa is in 2008 aanbevolen dat hoger beroep aangetekend dient te kunnen worden bij een onafhankelijk en onpartijdig orgaan.40

35 Regel 77 Havana Rules. 36 Aanbeveling 2005/5/Raad. 37 Regel 76 Havana Rules. 38 Regel 78 Havana Rules.

39 Paragraaf 62 General Comment 10 juncto regel 6 Havana Rules. 40 Aanbeveling 2008/11/Raad.

(16)

Hoofdstuk 3 – Nationale regelgeving

3.1 Inleiding

Een belangrijke verandering voor de interne rechtspositie van jeugdigen in civiele jeugdinstellingen heeft in 2008 plaatsgevonden. Voor de wijziging van toen vielen civielrechtelijk geplaatste jeugdigen nog onder het regime van de Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen (hierna: Bjj). Samenplaatsing van deze jeugdigen en strafrechtelijk geplaatste jeugdigen werd geleidelijk beëindigd, waardoor civielrechtelijk geplaatste jeugdigen steeds meer in accommodaties voor gesloten jeugdzorg geplaatst werden. Zodoende ontstond de behoefte om te voorzien in een eigen rechtspositieregeling voor civielrechtelijk geplaatste jeugdigen, hetgeen resulteerde in een wetswijziging van de Wjz.41

Sinds januari van dit jaar is er nieuwe wet in de plaats van de Wjz gekomen, namelijk de Jeugdwet (hierna: Jw). Op grond van de nieuwe wetgeving zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de Jeugdwet. De gemeenten hebben zodoende de taak gekregen zorg te dragen voor alle vormen van jeugdhulp en de tenuitvoerlegging daarvan. Voor de wetswijziging kwam deze taak toe aan de provincies. De nieuwe Jeugdwet vervangt naast de Wet op de Jeugdzorg tevens de verschillende andere onderdelen van de jeugdzorg die onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de Zorgverzekeringswet vielen.42

In dit hoofdstuk zal de huidige nationale wetgeving omtrent de interne rechtspositie van jeugdigen in een civiele instelling uiteengezet worden. Op sommige plekken zal – voor zover van belang – de oude wetgeving besproken worden. In paragraaf 3.2 zal eerst aandacht worden besteed aan de informatievoorziening betreffende de rechten en plichten van de jeugdigen. In paragraaf 3.3 zal iedere maatregel waarmee de vrijheid van de jeugdigen binnen de instelling beperkt kan worden, afzonderlijk uiteengezet worden. De mogelijkheid tot verlof zal kort worden weergegeven in paragraaf 3.4 en ten slotte is het onderwerp van de laatste paragraaf het klachtrecht.

41 Wet van 20 december 2007, Stb. 2007, 578 (Wet gesloten jeugdzorg) waarbij de mogelijkheid is toegevoegd om een

jeugdige gesloten te plaatsen in een specifieke accommodatie van een jeugdzorgaanbieder; zie ook Kamerstukken II 2005/06, 30 644, nr. 3, p. 6 (MvT).

(17)

3.2 Informatievoorziening betreffende de rechten en plichten

3.2.1 Huisregels

Iedere jeugdhulpaanbieder dient huisregels op te stellen die betrekking hebben op een ordelijke gang van zaken, de veiligheid binnen de gesloten accommodatie en het waarborgen van een pedagogisch klimaat.43 In deze huisregels is het noodzakelijk om de in de primaire rechtsbronnen vastgelegde bepalingen begrijpelijk te maken voor de jeugdigen. Primaire rechtsbronnen als de Jeugdwet zijn voor hen namelijk lastig te begrijpen, terwijl het in het kader van de rechtszekerheid van belang is dat zij op de hoogte zijn van hun rechten en plichten. De jeugdigen zijn dus afhankelijk van de huisregels van de accommodatie waar zij zich bevinden voor een goed begrip van hun rechtspositie. Het is echter niet verplicht om de gehele interne rechtspositie vast te leggen in de huisregels. Wettelijk is namelijk enkel vereist dat de huisregels een regeling van de bezoektijden, van de controle van de bezoekers en van voorwerpen die jeugdigen in verband met de veiligheid binnen de gesloten accommodatie niet in hun bezit mogen hebben, bevatten. Iedere accommodatie krijgt zodoende de ruimte om zelf invulling te geven aan een deel van de interne rechtspositie van de jeugdigen. Hierdoor wordt niet altijd algemene informatie over de verschillende beperkende maatregelen waarmee jeugdigen in een accommodatie geconfronteerd kunnen worden, in de huisregels opgenomen. Daarnaast heeft dit uiteindelijk tot gevolg dat er aanzienlijke verschillen kunnen ontstaan met betrekking tot de huisregels tussen de accommodaties voor gesloten jeugdhulp.

Om de hiervoor genoemde verschillen te beperken, is er in 2008 een Kwaliteitskader Gesloten Jeugdzorg opgesteld.44 Hierin is onder andere vastgelegd dat de instellingen in de huisregels de beperkende maatregelen verder dienen uit te werken. Wat er dan precies uitgewerkt moet worden, is niet aangegeven. Zodoende behouden de instellingen de ruimte die de wetgever hen gegeven heeft bij de toepassing van de beperkende maatregelen en kunnen er alsnog verschillen bestaan tussen de accommodaties. Of dit in de praktijk daadwerkelijk het geval is, zal in het volgende hoofdstuk aan bod komen.

3.2.2 Hulpverleningsplan

Naast de huisregels zorgt het hulpverleningsplan voor een inzage in de rechten en plichten van jeugdigen in een gesloten instelling. Het hulpverleningsplan bevat een omschrijving van de zorgbehoefte(n) van de jeugdige, het behandelplan, de toe te passen vrijheidsbeperkende

43 Artikel 6.2.4 Jw. 44 Vrije nieuwsgaring 2008.

(18)

maatregelen en de situatie waarin deze mogen worden toegepast.45 Door de toepassing van laatstgenoemde maatregelen, zoals afzondering of vastpakken en vasthouden, wordt een inbreuk gemaakt op de rechten van de jeugdigen en zodoende wordt de individuele interne rechtspositie voor een belangrijk deel in dit document geregeld. Over de verbondenheid van de vrijheidsbeperkende maatregelen aan het hulpverleningsplan wordt in paragraaf 3.3 uitgebreid gesproken.

In artikel 4.1.3 Jw is vastgelegd dat er gewerkt dient te worden op basis van een plan waarover is overlegd met de jeugdige en de ouders en dat is afgestemd op de behoeften van de jeugdige. Het plan dient voor iedere jeugdige individueel te worden opgesteld. Aangezien iedere jeugdige zijn eigen zorgbehoefte(n) heeft en de beperkende maatregelen per jeugdige kunnen verschillen, kan er namelijk niet gewerkt worden met een standaard hulpverleningsplan. Het is wel mogelijk dat het hulpverleningsplan van jeugdigen met dezelfde of vergelijkbare problematiek veel overeenkomen. Om maatwerk te waarborgen is in artikel 6.3.6 lid 4 Jw vastgelegd dat het hulpverleningsplan periodiek geëvalueerd dient te worden. Wanneer en door wie deze evaluatie moet plaatsvinden is niet nader bepaald door de wetgever. Het is afhankelijk van het belang van de jeugdige of een evaluatie plaats zal vinden. In het volgende hoofdstuk zal bekeken worden of deze evaluatie in de praktijk daadwerkelijk plaatsvindt.

In artikel 7.3.2 Jw is ten slotte bepaald dat de jeugdige op duidelijke wijze ingelicht dient te worden over onder andere de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel.46 Daaruit zou opgemaakt kunnen worden dat wettelijk gewaarborgd is dat de jeugdige voldoende kenbaarheid omtrent zijn hulpverleningsplan heeft. Of dit daadwerkelijk het geval is, wordt tevens in het volgende hoofdstuk bekeken.

3.2.3 Onafhankelijke vertrouwenspersoon

Ten slotte is de vertrouwenspersoon voor de informatievoorziening van de jeugdigen van belang. Jeugdigen, hun ouders en pleegouders moeten een beroep kunnen doen op een onafhankelijk vertrouwenspersoon.47 Op grond van artikel 4.1.9 Jw zijn in het Besluit Jeugdwet een aantal bepalingen omtrent deze vertrouwenspersoon vastgelegd. Zo valt in artikel 4.1.1 van het Besluit te lezen dat de ondersteuning van de vertrouwenspersoon met name gericht is op de uitoefening van rechten door jeugdigen, ouders en pleegouders. In artikel 4.1.3 Besluit Jeugdwet is vervolgens de plicht vastgelegd voor de jeugdhulpaanbieder om het bestaan van de vertrouwenspersoon

45 Artikel 6.3.6 Jw.

46 Het artikel is van overeenkomstige toepassing op de medewerker van de gecertificeerde jeugdinstelling, zie artikel

7.3.1 Jw.

(19)

kenbaar te maken aan de jeugdigen, ouders en pleegouders. Zodoende bestaat er op grond van de wet en nadere regelgeving een extra waarborg om de jeugdigen op te hoogte te brengen van hun rechtspositie binnen een gesloten accommodatie. In het volgende hoofdstuk zal de vertrouwenspersoon en de kenbaarheid en bereikbaarheid van dit rechtsfiguur in de praktijk beschreven worden.

3.3 Vrijheidsbeperkende maatregelen

In deze paragraaf komen de vrijheidsbeperkende maatregelen aan bod. Ten aanzien van deze maatregelen bestaan er een aantal algemene vereisten. Deze zullen eerst besproken worden. Vervolgens zal op de maatregelen afzonderlijk ingegaan worden.

3.3.1 Algemene vereisten

Zoals in paragraaf 3.2 eerder genoemd, mogen de vrijheidsbeperkende maatregelen in beginsel enkel worden toegepast voor zover deze in het hulpverleningsplan zijn opgenomen.48 Hiermee wordt gepoogd het met de gesloten jeugdhulp beoogde doel te waarborgen. Alleen de beperkende maatregelen die noodzakelijk zijn voor de behandeling van de specifieke problematiek van de jeugdige worden in het hulpverleningsplan vastgelegd en verantwoord. Bij vastlegging is de instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper vereist. Deze gaat na of de opgenomen beperkte maatregelen zijn afgestemd op de persoon van de jeugdige en zijn problematiek en of aan het subsidiariteits- en proportionaliteitsvereiste is voldaan.49 De instemming van de jeugdige of degene die het gezag over hem heeft is niet vereist met betrekking tot de onderdelen die beperkende maatregelen bevatten, echter in de memorie van toelichting is overwogen dat wel overleg met de jeugdige dient plaats te vinden.50 De jeugdige wordt zodoende op de hoogte gesteld van de beperkende maatregelen die hem opgelegd zouden kunnen worden tijdens zijn verblijf in de accommodatie. Artikel 6.3.6 lid 2 Jw bepaalt dat tevens met degene die het gezag over de jeugdige overlegd dient te worden. Of dit daadwerkelijk gebeurt, wordt in het volgende hoofdstuk besproken.

Indien beperkende maatregelen niet in het hulpverleningsplan opgenomen zijn, mogen deze alleen toegepast worden als dat noodzakelijk is ter overbrugging van een tijdelijke noodsituatie.51 Van een dergelijke situatie kan sprake zijn indien bij de opneming nog geen

48 Artikel 6.3.6 Jw. 49 Artikel 6.3.6 lid 2 Jw.

50 Artikel 6.3.6 Jw; Kamerstukken II, 33 684, nr. 3, p. 169 (MvT). 51 Artikel 3.6.7 Jw.

(20)

hulpverleningsplan bestaat of indien het hulpverleningsplan niet in een situatie heeft voorzien.52 Vereist is verder dat een gedragswetenschapper binnen 24 uur met de maatregel instemt.53 Indien dit niet het geval is, dient de toepassing van de maatregel beëindigd te worden.54 Deze vereiste instemming versterkt de interne rechtspositie van de jeugdigen in een gesloten accommodatie. De vrijheid van de jeugdigen wordt namelijk alleen beperkt indien dat daadwerkelijk noodzakelijk is. In artikel 6.3.7 Jw is ten slotte opgenomen dat de maatregelen ten hoogste gedurende zeven opeenvolgende dagen toegepast mogen worden. Deze termijn dient voldoende te zijn om een voorlopig hulpverleningsplan op te stellen in het geval dat deze nog niet bestond. Nadere invulling dient zo snel mogelijk daarna te volgen. Binnen zeven dagen zou daarnaast het hulpverleningsplan aangepast kunnen in het geval dat de maatregel structureel nodig lijkt.55 Voorafgaand aan een dergelijke wijziging van een beperkende maatregel in het hulpverleningsplan dient er overlegd te zijn met de jeugdige en degene die het gezag over hem heeft. De instemming van voorgenoemde betrokkenen is echter niet vereist.56 Op de vraag of dit ook overlegd wordt zal in het volgende hoofdstuk teruggekomen worden.

Het is ten slotte van belang op te merken dat de vrijheidsbeperkende maatregelen alleen toegepast mogen worden voor zover dit nodig is om het beoogde doel van de jeugdhulp te bereiken of voor zover het nodig is om te voorkomen dat de jeugdhulp aan andere jeugdigen wordt tegengewerkt. De beoogde doelen van jeugdhulp zijn het in staat stellen van de jeugdige veilig en gezond op te groeien, voldoende zelfredzaam te zijn, te groeien naar zelfstandigheid, en te kunnen participeren in de maatschappij. Bij iedere toepassing van een vrijheidsbeperkende maatregel dient overwogen te worden of de maatregel noodzakelijk is om (één van) bovengenoemde doelen te bereiken. Daarbij dienen ook de proportionaliteit en subsidiariteit in het oog gehouden te worden.57

3.3.2 Beperking van de bewegingsvrijheid

In artikel 6.3.1 Jw is voorzien in bepalingen omtrent de beperking van de bewegingsvrijheid in en rondom de gesloten accommodatie. Allereerst wordt in het tweede lid van dat artikel gesproken over maatregelen die de bewegingsvrijheid in en rondom de gesloten accommodatie beperken, zoals maatregelen die bepalen dat de jeugdige op een bepaalde tijd niet meer van zijn kamer af 52 Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 170 (MvT). 53 Artikel 6.3.7 Jw. 54 Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 170 (MvT). 55 Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 170 (MvT). 56 Artikel 3.6.3 lid 2 Jw. 57 Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 165 (MvT).

(21)

mag. Vervolgens is de maatregel van afzondering opgenomen. Deze maatregel is bedoeld als uiterste maatregel, die alleen ingezet mag worden indien het beoogde doel niet met minder ingrijpende maatregelen bereikt kan worden.58 De afzondering kan toegepast worden naar aanleiding van incidenten binnen de gesloten accommodatie. Ten derde voorziet het artikel in de mogelijkheid om jeugdigen tijdelijk over te plaatsen binnen de gesloten accommodatie of naar een andere gesloten accommodatie. Deze maatregel kan worden toegepast als er sprake is van gedrag dat bedreigend is voor andere jeugdigen of hulpverleners.59 Ten slotte is de maatregel van vastpakken en vasthouden, ook wel fixatie genoemd, opgenomen. Hierbij mogen, in tegenstelling tot fixatie op grond van de Bjj, geen mechanische middelen worden toegepast. De wetgever heeft namelijk overwogen dat er in jeugdgevangenissen nauwelijks gebruik wordt gemaakt van die middelen en dat indien dit nodig zou zijn de jeugdige beter geholpen kan worden in een psychiatrisch ziekenhuis.60 Dit laatste lijkt mij een opmerking waar weinig waarde aan gehecht kan worden. Het achteraf bezien van de situatie levert voor het heden geen relevante oplossing. Dat ergens weinig gebruik van wordt gemaakt, brengt niet onverbiddelijk met zich mee dat dit in de toekomst ook niet zal gebeuren.

Voor de wetswijziging van begin dit jaar was het mogelijk om de maatregelen toe te passen indien de huisregels niet werden nageleefd. De wetgever heeft in de memorie van toelichting opgenomen dat in die situatie de toepassing van de beperkende maatregelen een te zwaar middel is. Doordat er vrijwel geen eisen gesteld zijn aan de huisregels, wordt de rechtspositie van de jeugdigen onvoldoende sterk geacht om handhaving van de huisregels te laten geschieden door de toepassing van deze maatregelen.61

In artikel 6.3.1 Jw is overigens niets bepaald over de uitvoering van de maatregelen. In de memorie van toelichting is zelfs expliciet opgenomen dat de wet niet bepaalt dat de maatregel afzondering moet plaatsvinden in een specifieke ruimte.62 De maatregel kan zowel op de kamer van de jeugdige als in een speciale afzonderingsruimte tenuitvoergelegd worden.

3.3.3 Gedwongen behandeling

Met gesloten plaatsing van de jeugdige wordt gewaarborgd dat deze zich niet onttrekt aan de jeugdhulp die hij nodig heeft. Om er zorg voor te dragen dat de jeugdige ook daadwerkelijk de noodzakelijke jeugdhulp krijgt, is in artikel 6.3.2 Jw vastgelegd dat tegen de wil van de jeugdige in 58 Artikel 37 IVRK. 59 Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 166 (MvT). 60 Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 166 (MvT). 61 Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 166 (MvT). 62 Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 166 (MvT).

(22)

jeugdhulpprogramma’s opgelegd kunnen worden.63 Daarnaast is in het tweede lid van het artikel een mogelijkheid opgenomen om een inbreuk te maken op de lichamelijke integriteit van de jeugdige door buiten de wil van de jeugdige om geneeskundige behandelingsmethoden toe te passen. In beginsel is voor een geneeskundige handeling de toestemming van de jeugdige vereist. Indien de jeugdige tussen de 12 en 16 jaar is, is tevens de toestemming van de ouder die het ouderlijk gezag over hem uitoefent, of van zijn voogd vereist.64 De behandeling zal veelal bestaan uit de toediening van medicijnen, maar ook kan gedacht worden aan een acuut ingrijpen. Dit kan nodig zijn indien er ernstig gevaar bestaat. Hieronder wordt allereerst levensgevaar verstaan en vervolgens ook het gevaar voor blijvende invaliditeit of zelfverminking. Daarnaast is gedwongen medicatie toelaatbaar in het geval dat er ernstig gevaar bestaat voor de gezondheid en veiligheid van anderen bestaat. Bij de toepassing van de bepaling dient telkens overwogen te worden of het beoogde doel niet met andere middelen bereikt kan worden. De maatregelen hebben namelijk een ingrijpend karakter.65

Opvallend aan artikel 6.3.2 Jw is dat er over de uitvoering van de maatregelen niets bepaald is. De wetgever heeft aan de professionele maatstaf van de medicus overgelaten of, en zo ja, welk medisch ingrijpen in een bepaalde situatie verantwoord is.66 Bovendien is het van belang op te merken dat de Wet op de Beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: wet BIG) op het voorschrijven en toedienen van medicijnen van toepassing is. Alleen degenen die volgens die wet bevoegd zijn tot deze handelingen kunnen de maatregel toepassen. Ten slotte is van belang dat de bepaling een lex specialis is ten opzichte van de regeling van de behandelingsovereenkomst in de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (hierna: WGBO). Het toestemmingsvereiste uit die regeling geldt dus niet in de gevallen dat het noodzakelijk is om het beoogde doel van de jeugdhulp te bereiken door middel van een geneeskundige behandeling.67

3.3.4 Beperking contact buitenwereld

In artikel 6.3.3 Jw is voorzien in de mogelijkheid om het contact met de buitenwereld te beperken. Het contact kan op verschillende manieren beperkt worden. In huisregels kan bijvoorbeeld worden opgenomen dat er na een bepaald tijdstip niet meer gebeld mag worden, het hulpverleningsplan kan bepalen dat bepaalde personen niet op bezoek mogen komen, de duur van het bezoek kan beperkt worden en er kan bepaald worden dat er toezicht dient te zijn bij het 63 Artikel 6.3.2 lid 1 Jw. 64 Artikel 7:450 BW. 65 Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 167 (MvT). 66 Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 167 (MvT). 67 Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 167 (MvT).

(23)

bezoek. Indien zwaarwegende belangen dit eisen kan zelfs het contact met de ouders worden beperkt.68 Het contact kan niet beperkt worden in de gevallen dat er gecommuniceerd wordt met een in artikel 42 lid 1 Bjj genoemde persoon of instantie.69

3.3.5 Onderzoek

In artikel 6.3.4 Jw zijn maatregelen omtrent onderzoek opgenomen. Deze bestaan uit onderzoek aan het lichaam en kleding, onderzoek van urine op aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen, onderzoek van de kamer op voorwerpen die de jeugdige niet in zijn bezit mag hebben en onderzoek van poststukken. Onderzoek aan het lichaam kan noodzakelijk zijn in indien het redelijke vermoeden bestaat dat de jeugdige gevaarlijke voorwerpen of middelen ingeslikt heeft.70 Omtrent het onderzoek van de kamer is bepaald dat dit mag volgen indien uit op grond van feiten en omstandigheden aannemelijk is dat dit met het oog op de orde en veiligheid noodzakelijk is. Ten slotte is overwogen dat het onderzoek van poststukken niet inhoudelijk mag plaatsvinden, maar enkel op voorwerpen die zich in de poststukken zouden kunnen bevinden.71 Indien er bij één van de onderzoeken als hierboven genoemd voorwerpen worden gevonden die de jeugdige niet in zijn bezit mag hebben, dan worden deze in beslag genomen en zodoende ofwel bewaard ofwel vernietigd.72 Overigens mogen tevens deze maatregelen niet meer toegepast worden om naleving van de huisregels te handhaven.

Opvallend is dat de wetgever bij de maatregelen niet heeft bepaald hoe deze uitgevoerd dienen te worden. Dit zorgt voor een onwenselijke leemte. Gedacht kan worden dat de wetgever met het onderzoek aan kleding heeft willen aansluiten bij artikel 34 lid 2 Bjj en artikel 55b lid 2 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Op grond van deze artikelen kan niet alleen de kleding oppervlakkig onderzocht worden, maar kunnen ook voorwerpen die de betreffende persoon bij zich heeft onderzocht worden. Deze bevoegdheid gaat echter wezenlijk verder dan enkel het onderzoeken van de kleding, zonder dat hier een specifiek artikel aan ten grondslag ligt. De leemte met betrekking tot het onderzoek aan het lichaam is meermalen zorgelijker, nu dit voor een grotere inbreuk op de grondrechten van de jeugdigen kan zorgen. Indien de wetgever met dit artikel aan heeft willen sluiten bij artikel 56 lid 1 Sv, dan is de jeugdhulpverlener bevoegd om de openingen en holten van het bovenlichaam als uitwendig te beschouwen. Deze vallen onder de oppervlakte van het gehele lichaam. Indien er aansluiting wordt gezocht bij artikel 34 lid 2 Bjj, dan worden de openingen en holten van het gehele lichaam als uitwendig beschouwt en kunnen 68 Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 167 (MvT). 69 Artikel 6.3.3 lid 2 Jw. 70 Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 168 (MvT). 71 Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 168 (MvT). 72 Artikel 6.3.4 lid 3 Jw.

(24)

deze dus onderzocht worden. Dit onderzoek maakt een wezenlijk grotere en onwenselijke inbreuk op de grondrechten van de jeugdigen. Hoe deze leemte in de praktijk wordt ingevuld, zal in het volgende hoofdstuk aan bod komen.

3.3.6 Beperkingen buiten accommodatie

In de huidige wetgeving is met artikel 6.3.5 Jw een nieuwe situatie in het leven geroepen waarbij er vrijheidsbeperkende maatregelen kunnen worden toegepast. Het artikel omschrijft een limitatieve lijst aan beperkingen uit voorgaande artikelen welke kunnen toegepast worden tijdens vervoer in het kader van gesloten jeugdhulp. Zodoende kan tevens buiten de accommodatie de interne rechtspositie van de jeugdige ingeperkt worden. De beperkende maatregelen die toegepast kunnen worden, zijn fixatie, onderzoek aan kleding en plaatsing in een afzonderlijke en af te sluiten ruimte.73 Onder de duur van het vervoer worden tevens de handelingen verstaan die nodig zijn om de jeugdige te vervoeren, zoals het ophalen, plaatsen in het vervoermiddel en overdragen van de jeugdige. Blijkens de memorie van toelichting is overigens de werking van artikel 813 lid 1 sub b Rechtsvordering bewust niet uitgesloten. In dit artikel is bepaald dat het Openbaar Ministerie (hierna: OM) bij de overbrenging van jeugdigen naar een andere plaats zijn medewerking verleend indien nodig. Het OM bewerkstelligt vervoer van gedetineerden op strafrechtelijke titel.74 De medewerking wordt in beginsel dus niet verleend, hetgeen tot gevolg heeft dat de scheiding tussen civiel en strafrechtelijk geplaatste jeugdigen gewaarborgd wordt.

De huidige wetgeving voorziet tevens in de mogelijkheid om een aantal van voorgenoemde beperkende maatregelen toe te passen indien de jeugdige zich bevindt binnen het gerechtsgebouw.75 Ook hier blijkt dat de interne rechtspositie van de jeugdige niet alleen bepaald wordt door de situatie binnen de accommodatie voor gesloten jeugdhulp. De mogelijke beperkingen zijn dezelfde als die bij het vervoer van de jeugdige. Omtrent de tijdelijke plaatsing in een geschikte, afzonderlijke en af te sluiten ruimte is door de wetgever overwogen dat deze ruimte voldoende afgezonderd dient te zijn van de strafrechtelijke ruimtes. Het moet op de doelgroep afgestemd en adequaat voor de opvang van de jeugdigen zijn.76

3.4 Verlof

In het kader van het bereiken van de met de jeugdhulp beoogde doelen is het voor de jeugdigen binnen een accommodatie voor gesloten jeugdhulp van belang dat zij met verlof kunnen.

73 Artikel 6.3.5 lid 1 Jw.

74 Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 169 (MvT). 75 Artikel 6.3.8 Jw.

(25)

Hierdoor kunnen zij namelijk gefaseerd leren zelfredzaam te zijn en uiteindelijk participeren in de maatschappij. De jeugdigen hebben het recht om naar deze doelen toe te werken, onder andere middels het verlof, hetgeen de mogelijkheid van belang maakt voor de interne rechtspositie. In artikel 6.4.1 Jw is dan ook voorzien in de mogelijkheid tot verlof. Het verlof dient gezien de reden van verblijf in de gesloten accommodatie wel verantwoord te zijn.77 Met dit vereiste wordt aangesloten bij de verlofregeling van de Bjj. De wetgever heeft er echter voor gekozen om het vereiste anders in te vullen, namelijk door vanuit het oogpunt van jeugdhulpverlening te bezien of het verlof verantwoord is.78 Om te bepalen of het verlof verantwoord is, is de ontwikkeling van de jeugdige binnen de accommodatie bepalend.79

Gedurende het verlof kunnen er voorwaarden zijn die verbonden zijn met de betreffende jeugdhulp en het gedrag van de jeugdige.80 Alleen indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de jeugdige zich aan de voorwaarden zal houden, wordt het verlof verleend.81 De voorwaarden kunnen gedurende het verlof worden gewijzigd.82 Bovendien is de goedkeuring van een gekwalificeerde gedragswetenschapper vereist.83

Het verlof moet worden ingetrokken wanneer de voorzetting daarvan niet langer verantwoord is. Indien de jeugdige zich niet aan de voorwaarden houdt, mag het verlof ingetrokken worden.84 Niet iedere overtreding van de voorwaarden zal namelijk met zich meebrengen dat het verlof niet meer verantwoord is.

3.5 Klachtrecht

In beginsel zijn er in de Jeugdwet geen bepalingen omtrent de gang naar de rechter opgenomen, omdat de regelgeving uit de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing is.85 Er zijn echter enkele besluiten die uitgezonderd zijn van bezwaar en beroep in de Awb, waaronder het besluit tot het toepassen van maatregelen die de vrijheid van de jeugdige aantasten alsmede het besluit aangaande het verlof.86 Dit besluit is uitgezonderd van bezwaar en beroep, omdat er al een rechtsgang tegen open staat. De Jeugdwet voorziet namelijk in een klachtrecht. Tegen beslissingen van de klachtcommissie staat vervolgens beroep open bij de beroepscommissie van

77 Artikel 6.4.1 lid 1 Jw. 78 Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 171 (MvT). 79 Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 171 (MvT). 80 Artikel 5.4.1 lid 2 Jw. 81 Artikel 5.4.1 lid 3 Jw. 82 Artikel 5.4.1 lid 5 Jw. 83 Artikel 5.4.1 lid 4 Jw. 84 Artikel 5.4.1 lid 5 Jw. 85 Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 57 (MvT).

(26)

de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (hierna: RSJ).87 Naast het klachtrecht bij vrijheidsbeperkende maatregelen beschikt de Jeugdwet tevens over algemene bepalingen omtrent een op te stellen klachtrecht.88 In deze paragraaf zullen, voor zover relevant voor deze scriptie, eerst de algemene bepalingen met betrekking tot klachtrecht besproken worden en zal vervolgens het klachtrecht bij vrijheidsbeperkende maatregelen uiteengezet worden.

3.5.1 Algemene bepalingen klachtrecht

In paragraaf 4.2 van de Jeugdwet zijn bepalingen omtrent de rechtspositie en ouders opgenomen. Artikel 4.2.1 Jw bepaalt ten eerste dat iedere accommodatie voor gesloten jeugdhulp dient te beschikken over een klachtenregeling. In deze regeling moet vastgelegd worden hoe klachten over gedragingen van de instelling of over daar werkzame personen jegens een jeugdige in het kader van de verlening van jeugdhulp en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen behandeld dienen te worden. De regeling dient op passende wijze onder de aandacht van de jeugdigen en ouders gebracht te worden.89 Deze bepaling doet het lijken alsof de jeugdigen en ouders altijd voldoende op de hoogte zijn van hun rechtspositie met betrekking tot het indienen van klachten. In de memorie van toelichting is echter opgenomen dat het kenbaar maken van de klachtenregeling kan geschieden door de deze aan alle cliënten te geven of door het voor geïnteresseerde cliënten beschikbaar te maken.90 In geval van de laatste wijze kan twijfel ontstaan over de werkelijke wetenschap die jeugdigen en hun ouders van de klachtenregeling hebben. Alvorens zij geïnteresseerd zijn, zullen zij allereerst moeten afweten van het bestaan van de klachtenregeling. Hoe het in de praktijk met deze wetenschap gesteld is, zal in het volgende hoofdstuk bekeken worden.

In artikel 4.2.1 Jw is vervolgens opgenomen dat er een klachtencommissie dient te bestaan. In deze commissie behoren minstens drie leden, waarvan de voorzitter in ieder geval niet werkzaam is voor of betrokken is bij de betreffende instelling, te zitten.91 De wetgever heeft met deze bepaling de objectiviteit van het oordeel bedoeld te waarborgen.92 De objectiviteit en tevens evenwichtigheid van het oordeel wordt verder gewaarborgd door de bepaling dat aan de behandeling van de klacht niet wordt deelgenomen door een persoon op wiens gedraging de klacht rechtstreeks betrekking heeft.93

87 Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 58 (MvT). 88 Zie paragraaf 4.2.a Jw.

89 Artikel 4.2.1 lid 1 Jw.

90 Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 142 (MvT). 91 Artikel 4.2.1 lid 2 sub a Jw.

92 Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 142 (MvT).

(27)

In lid 2 worden verder een aantal procedurele waarborgen genoemd. Zo wordt met sub c van dat lid gewaarborgd dat er binnen een bepaalde termijn dient te worden gereageerd op de klacht. De wetgever heeft het aan de betreffende instelling gelaten om te beslissen wanneer er sprake is van een redelijke termijn.94 Alvorens beslist wordt op de klacht, dienen de klager en degene over wie geklaagd is verder in de gelegenheid gesteld om mondeling of schriftelijk de klacht of gedraging toe te lichten.95 Daarbij kunnen zij zich laten bijstaan.96 Voor een goede rechtspositie van de jeugdigen is dit een belangrijke bepaling. De jeugdige zal doorgaans voor het succes van zijn klacht grotendeels afhankelijk zijn van deze bijstand. De bepaling geeft de jeugdigen echter niet het recht om zich bij te laten staan. Aan hen wordt geen raadsman of vertrouwenspersoon toegevoegd of toegewezen indien zij deze niet hebben. Voor de klachtprocedure kan tevens geen toevoeging worden gevraagd.97 De kosten voor een advocaat komen dus voor rekening van de jeugdigen zelf of hun ouders. Jeugdigen die strafrechtelijk geplaatst zijn, kunnen voor de indiening van een klacht daarentegen wel een toevoeging aanvragen.98 Bijstand door een vertrouwenspersoon komt daarentegen niet voor rekening van de jeugdigen.99 Aan de vertrouwenspersoon zijn bij wet echter geen kwalitatieve vereisten gesteld. Deze dient alleen te beschikken over een verklaring omtrent gedrag ex artikel 28 Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.100 Het is positief voor de rechtspositie van de jeugdigen binnen een accommodatie voor gesloten jeugdhulp dat zij zich kunnen laten bijstaan en dat er een kosteloze mogelijkheid bestaat. Het zou de rechtspositie ten goede komen als ook de rechtsbijstand door een advocaat voor jeugdigen binnen een accommodatie voor gesloten jeugdhulp vergoed zou (kunnen) worden. De vraag of dit in de praktijk daadwerkelijk een verschil zal maken, komt in het volgende hoofdstuk aan bod.

Om aan de klagers en beklaagden duidelijkheid te verschaffen over de wijze waarop met de klacht wordt omgegaan, dient de klachtencommissie een eigen reglement op te stellen.101 Daarin worden procedurele zaken geregeld, voor zover deze nog niet in het klachtenreglement zijn geregeld. In zowel de wet als in de memorie van toelichting is verder niets bepaald omtrent de kenbaarheid van dit reglement. Voor de jeugdigen die een klacht willen indienen is het echter van groot belang dat zij wetenschap hebben van de manier waarop zij bijvoorbeeld deze klacht

94 Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 142 (MvT). 95 Artikel 4.2.1 lid 2 sub e Jw.

96 Artikel 4.2.1 lid 2 sub f Jw.

97 Artikel 12 lid 2 sub g Wet op de rechtsbijstand.

98 Artikel 70 Bjj juncto artikel 43 lid 2 sub d Wet op de rechtsbijstand. 99 Vrije nieuwsgaring 2014b, p. 4.

100 Artikel 4.1.9 Jw.

(28)

aanhangig moeten maken. In het volgende hoofdstuk zal bekeken worden hoe het met de kenbaarheid van dit reglement gesteld is.

3.5.2 Klachtrecht bij vrijheidsbeperkende maatregelen

Ingevolge artikel 6.5.1 Jw heeft een jeugdige of degene die het gezag over hem heeft het recht om tegen een beslissing omtrent een vrijheidsbeperkende maatregel of een beslissing aangaande verlof een schriftelijke klacht in te dienen bij de klachtencommissie. Met deze klachtencommissie wordt voorgenoemde klachtencommissie ex artikel 4.2.1 Jw bedoeld. In lid 2 van artikel 6.5.1 Jw is daarbij de mogelijkheid geboden om in nadere regelgeving de samenstelling van de klachtencommissie, de wijze waarop de klachten dienen te worden behandeld en kwaliteitsvereisten aan de leden van de commissie vast te leggen. Van deze mogelijkheid is middels het Besluit Jeugdwet gebruik gemaakt. In artikel 6.2.3 van die wet is bepaald dat onder de leden van klachtencommissie één jurist, één gekwalificeerde gedragswetenschapper en ofwel een arts ofwel psychiater dient te zijn. Tevens is vastgelegd dat indien de klager daarom verzoekt, de klacht eerst ter kennis wordt gebracht van één van de leden van de klachtencommissie ter bemiddeling en dat de klager zich kan laten bijstaan door een vertrouwenspersoon of een ander persoon en indien nodig een tolk.102 Ook hier gaat het niet om een recht en zal er geen advocaat of vertrouwenspersoon worden toegevoegd of toegewezen indien de jeugdige deze niet heeft.

Artikel 6.5.1 Jw vereist dat de klacht schriftelijk wordt ingediend. Aan de inhoud ervan worden, afhankelijk van de leeftijd en de ontwikkeling van de jeugdige, geen al te hoge eisen gesteld. Wel moet duidelijk worden tegen welke maatregel de klacht gericht is. De vertrouwenspersoon kan hier voornamelijk bij jonge jeugdigen een belangrijke taak hebben. De klacht dient voorts binnen een redelijke termijn te worden ingediend. De wetgever heeft hier bewust niet voor een gefixeerde termijn gekozen, omdat per geval en per jeugdige kan verschillen of en hoeveel hulp deze bij het indienen van de klacht nodig heeft. Bovendien is het denkbaar dat de jeugdige in eerste instantie bang is, maar later toch de klacht durft in te dienen. Het is dan aan de jeugdige om te verklaren waarom er lang gewacht is.103

De klacht kan gericht zijn tegen de toepassing van een vrijheidsbeperkende maatregel die in het hulpverleningsplan van de klager is vastgelegd of die op grond van artikel 6.3.7 Jw is toegepast. Ook de toepassing van beperkingen tijdens het vervoer is klachtwaardig. De jeugdige kan daarnaast tegen de duur van een opgelegde maatregel klagen.104 Tevens wanneer er sprake is geweest van een feitelijk handelen waarbij een fundamenteel recht van de jeugdige wordt

102 Artikel 6.2.1 en 6.2.2 Besluit Jeugdwet.

103 Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 172 (MvT). 104 Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 172 (MvT).

(29)

aangetast en dat in strijd is met het karakter van de wet en de doelen van het hulpverleningsplan kan de jeugdige een klacht indienen. Het is namelijk niet de bedoeling van de wetgever geweest om een jeugdige een rechtsmiddel te onthouden indien er sprake is van een inbreuk op een recht dat iedere jeugdige toekomt.105 Het is echter niet mogelijk om over het hulpverleningsplan zelf of over beperkingen die binnen de rechtbank zijn toegepast een klacht in te dienen.106

Indien de klachtencommissie beslist dat de klacht gegrond is, dan wordt de onderhavige beslissing vernietigd. Dit brengt met zich mee dat tevens de rechtsgevolgen van die beslissing vernietigd worden.107 Daarnaast is het mogelijk dat de klachtencommissie degene die de beslissing heeft genomen opdraagt een nieuwe beslissing te nemen en daarbij een termijn stelt.108 Ten slotte kan bepaald worden dat de klager tegemoet gekomen moet worden in zijn nadeel.109 De wetgever heeft in lijn met vaste jurisprudentie expliciet overwogen dat het hier niet gaat om een schadevergoeding, maar dat het nadeel enigszins verzacht kan worden. Dit kan zowel in natura als financieel geschieden.110 De jurisprudentie omtrent deze regeling zal in het volgende hoofdstuk uitvoeriger besproken worden. De beslissingen die de klachtencommissie omtrent maatregelen die de vrijheid beperken nemen, zijn van ingrijpende aard en behoeven extra rechtsbescherming. Om die reden is in lid 3 van artikel 6.5.1 Jw opgenomen welke inhoud die beslissingen verder kunnen hebben.111 Tevens is vastgelegd dat er binnen vier weken beslist moet worden op een klacht. Zolang de commissie nog niet beslist heeft op de klacht bestaat er geen schorsende werking. De voorzitter kan er echter voor kiezen om de beslissing waartegen de klacht gericht is te schorsen.112

Indien de klachtencommissie niet binnen vier weken beslist heeft op de klacht of indien de klager het niet eens is met de beslissing, staat er een beroepsprocedure open bij de RSJ.113 De procedure voor behandeling van het beroepschrift is gelijk aan die van de Bjj.114 De beroepscommissie van de RSJ bestaat tevens uit drie leden.115 Een waarborg die hier bespreking behoeft, is de mogelijkheid zich te doen bijstaan door een rechtsbijstandverlener of een andere

105 Beroepscommissie RSJ 15 juli 2011, 11/0581/JZ en 11/0656/JZ. 106 Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 172-173 (MvT). 107 Artikel 6.5.1 lid 5 Jw. 108 Artikel 6.5.1 lid 6 Jw. 109 Artikel 6.5.1 lid 7 Jw. 110 Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 172 (MvT).

111 Artikel 4.2.1 lid 3 Jw; Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 172 (MvT). 112 Artikel 6.5.2 Jw.

113 Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 172 (MvT); Artikel 6.5.1 juncto 6.5.3 Jw juncto artikel 74 tot en met 76

Bjj.

114 Artikel 6.5.3 Jw. 115 Artikel 74 lid 2 Bjj.

(30)

vertrouwenspersoon.116 Ook bij de beroepsprocedure zal het voor de jeugdige wezenlijk van belang zijn dat hij zich kan laten bijstaan. Doorgaans zal de jeugdige namelijk afhankelijk zijn van de kennis en ervaring van de rechtsbijstandverlener of vertrouwenspersoon. Nu het hier gaat om een inbreuk op grondrechten van de jeugdige, dient de bijstand dan ook wettelijk geregeld en toereikend te zijn. Wettelijk is de bijstand in de beroepsprocedure meer toereikend dan in de klachtprocedure, aangezien aan de jeugdige in de beroepsprocedure wel een advocaat kan worden toegevoegd.117 De kosten voor de bijstand komen dus in beginsel niet voor zijn of haar rekening. Voor het afgeven van een toevoeging dient er echter wel sprake te zijn van een juridische complexiteit of zwaarwegend belang. Van juridische complexiteit is bijvoorbeeld sprake als de advocaat de rechtmatigheid van een beslissing bestrijdt als bepaalde procedures niet goed gevolgd zijn. Er wordt gesproken van een zwaarwegend belang als de persoonlijke integriteit aanmerkelijk is aangetast.118 Indien er beroep wordt ingesteld tegen de uitspraak omtrent een klacht over de rechtmatigheid van de toepassing van een beperkende maatregel of over een inbreuk op de persoonlijke integriteit, is er doorgaans sprake van bestrijding van een beslissing en/of een zwaarwegend belang. Er kan dan dus een advocaat worden toegevoegd. Dit komt de interne rechtspositie van de jeugdigen binnen gesloten jeugdhulp ten goede. Zij hebben namelijk de keuze om een gespecialiseerde advocaat om advies te vragen. Het is echter nog maar de vraag of dit in de praktijk daadwerkelijk een verschil maakt voor de interne rechtspositie. In het volgende hoofdstuk zal hier verder op ingegaan worden.

De inhoud die de beslissing van de beroepscommissie van de RSJ kan hebben is tevens vastgelegd. 119 Bij vernietiging van de uitspraak van de klachtencommissie beslist de beroepscommissie over de klacht.120 Zolang nog niet is beslist door de beroepscommissie wordt de tenuitvoerlegging van de uitspraak van de klachtencommissie niet geschorst. De voorzitter kan er echter voor kiezen wel gehele of gedeeltelijke schorsende werking te verlenen.121 Hoe dit in de praktijk in zijn werking gaat, zal in het volgende hoofdstuk besproken worden.

116 Artikel 70 lid 1 Bjj.

117 Artikel 6.5.3 Jw juncto artikel 74 lid 3 Bjj juncto artikel 70 lid 1 Bjj juncto artikel 43 lid 2 sub d Wet op de

rechtsbijstand.

118 ‘Z080 geschillen / klachten gedetineerden’, Kenniswijzer 1 oktober 2010, <

http://kenniswijzer.rvr.org/werkinstructies-toevoegen/strafzakennietverdachten/z080-geschillen---klachtzaken-gedetineerden.html>.

119 Artikel 76 lid 2 Bjj. 120 Artikel 76 lid 3 Bjj. 121 Artikel 75 Bjj.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Kenmerkend is ook dat de case in zijn natuurlijke omgeving wordt bestudeerd. Een ander karakteristiek van een casestudy is dat wordt getracht een integraal beeld te krijgen van

De meeste antwoordcategorieën blijven ongeveer gelijk, maar wanneer het alleen gaat om de mensen die vaker dan 5 keer een pagina op de wiki bekeken heeft, blijkt er een kleiner

In de nieuwe situatie (op basis van het nieuwe wetsvoorstel) kan in de matching en screening een extra afweging worden gemaakt met betrekking tot de kans dat bij een jeugdige

Under the assumption that the CPET electrode stack and the magnetic field are perfectly aligned and the elec- tron bunch is perfectly centered in the trap, the potential

Practically this could mean that in a balanced linkage a general single link element can be substituted with a mass equivalent triad without affect- ing the balance.. Alternatively

Het is belangrijk jeugdigen actief te betrekken bij het vormgeven en uitvoeren van (nieuwe) maatregelen en de mogelijkheden om het draagvlak onder jeugdigen voor deze maatregelen te

voorwaardelijke opneming en verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat naam minderjarige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken en de

We distinguish between two kinds of reductions: (1) LPPE simplification techniques, which do not change the actual state space, but improve readability and speed up state